VERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden en tot intrekking van Richtlijn 2005/45/EG

11.1.2019 - (COM(2018)0315 – C8-0205/2018 – 2018/0162(COD)) - ***I

Commissie vervoer en toerisme
Rapporteur: Dominique Riquet


Procedure : 2018/0162(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0007/2019
Ingediende teksten :
A8-0007/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden en tot intrekking van Richtlijn 2005/45/EG

(COM(2018)0315 – C8-0205/2018 – 2018/0162(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2018)0315),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0205/2018),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van ...[1],

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van ...[2],

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0007/2019),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Amendement  1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(1)  Om een hoog maritiem veiligheidsniveau te waarborgen en verontreiniging op zee te voorkomen, is het belangrijk dat zeevarenden in de Unie meer kennis en vaardigheden opdoen en dat hun opleiding en diplomering worden aangepast aan de internationale regelgeving.

(1)  Om een hoog maritiem veiligheidsniveau te waarborgen en verontreiniging op zee te voorkomen, is het belangrijk dat zeevarenden in de Unie meer kennis en vaardigheden opdoen, dat hun opleiding en diplomering worden aangepast aan de internationale regelgeving en de technologische vooruitgang, en dat verdere maatregelen worden getroffen om de Europese maritieme vaardigheden te verbeteren door zeevarenden in de Unie geavanceerde opleidings- en ontwikkelingskansen te bieden.

Amendement    2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 2 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(2 bis)  De STCW-Code omvat reeds richtsnoeren inzake voorkoming van vermoeidheid (sectie B-VIII/1) en geschiktheid voor de wacht (sectie A-VIII/1). Om een hoog veiligheidsniveau te waarborgen, is het absoluut noodzakelijk dat de in dit internationale verdrag vastgestelde normen zonder uitzondering worden gehandhaafd en gehanteerd.

Amendement    3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(3 bis)  Om de beroepsmobiliteit van zeevarenden binnen de EU te bevorderen en te voorkomen dat de Europese maritieme sector te maken krijgt met een tekort aan bekwaam personeel met de juiste combinatie van vaardigheden en competenties, moet de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden vergemakkelijkt. Derhalve moeten de lidstaten bekwaamheidsbewijzen en bewijsstukken die door een andere lidstaat aan zeevarenden zijn afgegeven, volledig erkennen, onder meer met het oog op de afgifte van nationale vaarbevoegdheidsbewijzen. Indien een lidstaat weigert een dergelijk geldig, door een andere lidstaat afgegeven bewijs te voorzien van een officiële verklaring van erkenning of te aanvaarden, moet deze lidstaat dat besluit motiveren.

Amendement    4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)  Richtlijn 2008/106/EG bevat ook een gecentraliseerd mechanisme voor de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden. Uit een evaluatie van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit)14 is gebleken dat de invoering van het gecentraliseerd mechanisme de lidstaten een aanzienlijke kostenbesparing heeft opgeleverd. De evaluatie bracht echter ook aan het licht dat uit sommige erkende derde landen maar een zeer beperkt aantal zeevarenden aan boord van EU-vaartuigen werkte. Om de beschikbare personele en financiële middelen efficiënter te kunnen benutten, moet de erkenningsprocedure van derde landen gebaseerd worden op een analyse van de behoefte aan een dergelijke erkenning, met inbegrip van een raming van het aantal kapiteins en officieren uit dat land die waarschijnlijk aan boord van EU-vaartuigen gaan werken.

(5)  Richtlijn 2008/106/EG bevat ook een gecentraliseerd mechanisme voor de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden. Uit een evaluatie van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit)14 is gebleken dat de invoering van het gecentraliseerd mechanisme de lidstaten een aanzienlijke kostenbesparing heeft opgeleverd. De evaluatie bracht echter ook aan het licht dat met betrekking tot sommige erkende derde landen, de lidstaten maar een zeer beperkt aantal officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning van door die derde landen afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen hebben afgegeven.

_________________

_________________

14 SWD(2018)19.

14 SWD(2018)19.

Amendement    5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 6 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(6 bis)  Om het recht van alle zeevarenden op waardig werk te garanderen en concurrentieverstoringen op de interne markt te beperken, moet de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden gekoppeld aan de ratificatie van het internationaal Maritiem Arbeidsverdrag door die derde landen.

Amendement    6

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)  Om de efficiëntie van het gecentraliseerd systeem voor de erkenning van derde landen te verhogen, moet de herbeoordeling van derde landen die een beperkt aantal zeevarenden aan de EU-vloot leveren, met langere tussenperiodes gebeuren, namelijk tien jaar. Die verlenging van de termijn voor de herbeoordeling van het systeem van dergelijke derde landen moet echter gecombineerd worden met prioriteitscriteria die rekening houden met veiligheidsoverwegingen, waarbij de nood aan efficiëntie wordt afgewogen tegen een effectief vrijwaringsmechanisme in het geval de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden in de betrokken derde landen verslechtert.

(7)  Om de efficiëntie van het gecentraliseerd systeem voor de erkenning van derde landen te verhogen, moet de herbeoordeling van derde landen die een beperkt aantal zeevarenden aan de EU-vloot leveren, met langere tussenperiodes gebeuren, namelijk acht jaar. De geschiktheid van deze zeevarenden moet ook door de lidstaten worden beoordeeld, en in voorkomend geval moeten zij worden opgeleid. Die verlenging van de termijn voor de herbeoordeling van het systeem van dergelijke derde landen moet echter gecombineerd worden met prioriteitscriteria die rekening houden met veiligheidsoverwegingen, waarbij de nood aan efficiëntie wordt afgewogen tegen een effectief vrijwaringsmechanisme in het geval de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden in de betrokken derde landen verslechtert.

Amendement    7

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)  Informatie over zeevarenden die in dienst zijn genomen uit derde landen is op het niveau van de Unie beschikbaar geworden doordat de lidstaten de gegevens meedelen die zij in hun nationale registers bijhouden over afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid en officiële verklaringen. Die informatie moet niet alleen voor statistische en beleidsdoeleinden worden gebruikt, maar ook om het gecentraliseerde systeem voor de erkenning van derde landen efficiënter te maken. Op grond van de gegevens die de lidstaten hebben meegedeeld, zullen erkende derde landen die ten minste vijf jaar geen zeevarenden aan de EU-vloot hebben geleverd, worden verwijderd uit de lijst van erkende derde landen. Daarnaast zal die informatie ook worden gebruikt om prioriteiten vast te stellen voor de herbeoordeling van erkende derde landen.

(8)  Informatie over zeevarenden die in dienst zijn genomen uit derde landen is op het niveau van de Unie beschikbaar geworden doordat de lidstaten de gegevens meedelen die zij in hun nationale registers bijhouden over afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid en officiële verklaringen. Die informatie moet niet alleen voor statistische en beleidsdoeleinden worden gebruikt, maar ook om het gecentraliseerde systeem voor de erkenning van derde landen efficiënter te maken. Op grond van de gegevens die de lidstaten hebben meegedeeld, moet de erkenning van derde landen die ten minste acht jaar geen zeevarenden aan de EU-vloot hebben geleverd, opnieuw worden beoordeeld. Deze herbeoordeling moet het mogelijk maken om de erkenning van het desbetreffende derde land te behouden of in te trekken. Daarnaast zal die informatie ook worden gebruikt om prioriteiten vast te stellen voor de herbeoordeling van erkende derde landen.

Amendement    8

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(9)  De bepalingen voor de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad15 zijn niet van toepassing op de erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden op grond van Richtlijn 2008/106/EG. De wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden werd geregeld bij Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad16. De definities van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden in Richtlijn 2005/45/EG zijn na de wijziging van het STCW-Verdrag in 2010 echter achterhaald. Derhalve moet de regeling voor wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden gewijzigd, zodat zij een weerspiegeling is van de internationale wijzigingen en de nieuwe definities van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden in Richtlijn 2008/106/EG. Daarnaast moeten ook de onder de bevoegdheid van de lidstaten afgegeven medische certificaten van zeevarenden worden opgenomen in de regeling voor wederzijdse erkenning. Om dubbelzinnigheid en het risico op inconsistenties tussen Richtlijn 2005/45/EG en Richtlijn 2008/106/EG te vermijden, moet de wederzijdse erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden geregeld bij Richtlijn 2008/106/EG.

(9)  De bepalingen voor de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad15 zijn niet van toepassing op de erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden op grond van Richtlijn 2008/106/EG. De wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden werd geregeld bij Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad16. De definities van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden in Richtlijn 2005/45/EG zijn na de wijziging van het STCW-Verdrag in 2010 echter achterhaald. Derhalve moet de regeling voor wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden gewijzigd, zodat zij een weerspiegeling is van de internationale wijzigingen en de nieuwe definities van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden in Richtlijn 2008/106/EG. Daarnaast moeten ook de onder de bevoegdheid van de lidstaten afgegeven medische certificaten van zeevarenden worden opgenomen in de regeling voor wederzijdse erkenning. Om dubbelzinnigheid en het risico op inconsistenties tussen Richtlijn 2005/45/EG en Richtlijn 2008/106/EG te vermijden, moet de wederzijdse erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden worden geregeld bij Richtlijn 2008/106/EG. Voorts moet er ter beperking van de administratieve lasten voor de lidstaten en ter facilitering van het inschepingsbeheer een elektronisch systeem voor de door zeevarenden overgelegde kwalificaties worden ingevoerd, teneinde het systeem van kwalificaties en bewijzen van beroepsbekwaamheid uiterlijk in 2027 volledig te digitaliseren.

__________________

__________________

15 Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

15 Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

16 Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 160).

16 Richtlijn 2005/45/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden en tot wijziging van Richtlijn 2001/25/EG (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 160).

Amendement    9

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 bis)  Om voor meer veiligheid te zorgen, vaartuigen die onder de vlag van een lidstaat varen doeltreffender te beheren en het aantal in de Unie opgeleide zeevarenden te bevorderen, is het belangrijk om de Europese maritieme knowhow verder te ontwikkelen en de kwalificaties en vaardigheden van zeevarenden uit te bouwen, in het bijzonder in het kader van technologische ontwikkelingen en de digitalisering van de sector. Daarom moet er opleiding worden aangeboden die verder gaat dan de minimumvereisten als vastgesteld in het STCW-Verdrag. Het resultaat hiervan is de uitreiking van een Europees maritiem uitmuntendheidsgetuigschrift, zoals aanbevolen door de taskforce maritieme werkgelegenheid en concurrentievermogen van de Commissie in zijn verslag van 9 juni 2011. Om voordeel te kunnen halen uit de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten, moet bovendien worden aangespoord tot de bevordering van de Erasmus+-regeling voor de opleiding van zeevarenden.

Amendement    10

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 9 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(9 ter)  Bewijzen moeten centraal beschikbaar zijn via een elektronische gegevensbank op EU-niveau, die tevens gekoppeld wordt aan de gegevensbank als bedoeld in Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad1 bis. Deze digitalisering van gegevens is een essentieel onderdeel van de technologische vooruitgang op het gebied van gegevensverzameling en -overdracht en heeft tot doel kosten te helpen drukken en bij te dragen aan een doeltreffend gebruik van personele middelen.

 

____________________

 

1 bis Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

Amendement    11

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 bis)  Er moet een breed debat worden gevoerd waaraan wordt deelgenomen door de sociale partners, de lidstaten, opleidingsinstellingen en andere belanghebbenden om te onderzoeken of het mogelijk is een vrijwillig systeem op te zetten van geharmoniseerde bewijzen die verder gaan dan het in het STCW-Verdrag vereiste opleidingsniveau, teneinde het concurrentievoordeel van Europese zeevarenden te doen toenemen. Binnen een dergelijk STCW+-systeem kunnen "maritieme uitmuntendheidscertificaten" worden ingevoerd op basis van Europese postdoctorale opleidingen voor zeevarenden, waarmee Europese zeevarenden vaardigheden wordt bijgebracht die verder gaan dan de internationale vereisten. De toenemende digitalisering van de maritieme sector moet bijdragen aan de verbetering en ontwikkeling van die vaardigheden en kwalificaties.

Amendement    12

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

(10 ter)  De opleiding van Europese zeevarenden tot kapiteins en officieren moet worden ondersteund door uitwisselingen tussen studenten van maritieme onderwijs- en opleidingsinstellingen in de hele Unie. Om de vaardigheden en kwalificaties van zeevarenden onder Europese vlag te cultiveren en te ontwikkelen is een uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten nodig. De voordelen van de mogelijkheden die worden geboden door Erasmus+ moeten volledig beschikbaar zijn voor de opleiding van zeevarenden.

Amendement    13

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 bis (nieuw)

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 – lid 10

 

Bestaande tekst

Amendement

 

(2 bis)  Artikel 5, lid 10, wordt vervangen door:

10. Behoudens de bepalingen van artikel 19, lid 7, dient het origineel van elk op grond van deze richtlijn vereist vaarbevoegdheidsbewijs beschikbaar te zijn aan boord van het schip waarop de houder dienstdoet.

"10. Behoudens de bepalingen van artikel 19, lid 7, dient het origineel van elk op grond van deze richtlijn vereist vaarbevoegdheidsbewijs beschikbaar te zijn aan boord van het schip waarop de houder dienstdoet, in papieren dan wel elektronische vorm, en moet de echtheid en geldigheid ervan worden gewaarborgd door de lidstaat van afgifte en kunnen worden gecontroleerd in het kader van de in lid 12, onder b), en lid 13 van dit artikel vastgestelde procedure."

(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32008L0106&from=NL)

Amendement    14

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 ter (nieuw)

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 – lid 13

 

Bestaande tekst

Amendement

 

(2 ter)  Artikel 5, lid 13, wordt vervangen door:

13. Met ingang van 1 januari 2017 worden de gegevens die overeenkomstig lid 12, onder b), beschikbaar moeten zijn, ter beschikking gesteld met behulp van elektronische middelen.

"13. Met ingang van 1 januari 2017 worden de gegevens die overeenkomstig lid 12, onder b), beschikbaar moeten zijn, ter beschikking gesteld met behulp van elektronische middelen. Met ingang van 1 januari 2027 worden alle bewijzen en officiële verklaringen overeenkomstig lid 12, onder a), ter beschikking gesteld met behulp van elektronische middelen."

(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32012L0035&from=NL)

Amendement    15

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 3

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 bis – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Voor de toepassing van artikel 20, lid 8, en artikel 21, lid 2, en voor gebruik door de lidstaten en de Commissie ten behoeve van hun beleidsvorming, verstrekken de lidstaten jaarlijks aan de Commissie de in bijlage V bij deze richtlijn bedoelde gegevens over de vaarbevoegdheidsbewijzen en over officiële verklaringen ter bevestiging van de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen. Zij kunnen ook, op vrijwillige basis, gegevens verstrekken over bekwaamheidsbewijzen die aan matrozen zijn afgegeven in overeenstemming met de hoofdstukken II, III en VII van de bijlage bij het STCW-Verdrag.

Voor de toepassing van artikel 20, lid 8, en artikel 21, lid 2, alsook om de uitvoering van artikel 8 te vergemakkelijken, zorgt de Commissie voor de ontwikkeling, het beheer en de bijwerking van een gegevensbank waarop alle lidstaten zijn aangesloten en die alle in bijlage V bij deze richtlijn bedoelde gegevens bevat over de vaarbevoegdheidsbewijzen en over officiële verklaringen ter bevestiging van de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die zijn afgegeven in overeenstemming met de voorschriften V/1-1 en V/1-2 van het STCW-Verdrag.

Amendement    16

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 3

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 bis – lid 1 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

1 bis.   De gegevensbank van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden moet worden verbonden met de inspectiedatabank als bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2009/16/EG.

Amendement    17

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.  Elke lidstaat aanvaardt door een andere lidstaat, of onder autoriteit van die lidstaat, afgegeven bekwaamheidsbewijzen en bewijsstukken om indienstneming van zeevarenden aan boord van zijn vloot mogelijk te maken.

1.  Elke lidstaat aanvaardt door een andere lidstaat, of onder autoriteit van die lidstaat, afgegeven bekwaamheidsbewijzen en bewijsstukken, in papieren dan wel elektronische vorm, om indienstneming van zeevarenden aan boord van vaartuigen van zijn vloot mogelijk te maken en om vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen af te geven. Het initiële besluit over de aanvaarding van deze bekwaamheidsbewijzen of bewijsstukken wordt genomen binnen een maand na ontvangst van het verzoek en de bijbehorende bewijsstukken.

Amendement    18

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2.  Elke lidstaat erkent door een andere lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen of door een andere lidstaat aan kapiteins en officieren afgegeven bekwaamheidsbewijzen overeenkomstig de voorschriften V/1-1 en V/1-2 van bijlage I, door een officiële verklaring ter bevestiging van de erkenning van die bewijzen. De officiële verklaring ter bevestiging van de erkenning is beperkt tot de daarin omschreven functies, taken en bevoegdheids- en bekwaamheidsniveaus. Voor de officiële verklaring wordt het modelformulier in lid 3 van sectie A-I/2 van de STCW-Code gebruikt.

2.  Elke lidstaat erkent door een andere lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen of door een andere lidstaat aan kapiteins en officieren afgegeven bekwaamheidsbewijzen overeenkomstig de voorschriften V/1-1 en V/1-2 van bijlage I, door een officiële verklaring ter bevestiging van de erkenning van die bewijzen. De officiële verklaring ter bevestiging van de erkenning is beperkt tot de daarin omschreven functies, taken en bevoegdheids- en bekwaamheidsniveaus. De officiële verklaring wordt slechts afgegeven indien aan alle vereisten van het STCW-Verdrag is voldaan, in overeenstemming met punt 7 van voorschrift I/2 van het STCW-Verdrag. Voor de officiële verklaring wordt het modelformulier in lid 3 van sectie A-I/2 van de STCW-Code gebruikt.

Amendement    19

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 4

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

4.  De lidstaten garanderen dat zeevarenden recht van beroep hebben tegen de weigering om een geldig bewijs van beroepsbekwaamheid te erkennen of te aanvaarden, of tegen het uitblijven van een besluit, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures.

4.  De lidstaten garanderen dat zeevarenden recht van beroep hebben tegen de weigering om een geldig bewijs van beroepsbekwaamheid te erkennen of te aanvaarden, tegen het uitblijven van een besluit of tegen ongerechtvaardigde vertragingen, overeenkomstig de nationale wetgeving en procedures, en dat zeevarenden kosteloos passend advies en passende bijstand krijgen met betrekking tot deze beroepsmogelijkheden.

Amendement    20

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 5 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.  De lidstaten zorgen er in de mate van het mogelijke voor dat de lijst van hun behoeften en hun vacatures voor zeevarenden regelmatig wordt geactualiseerd.

Amendement    21

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 7 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.  De lidstaten ontwikkelen met de hulp van de Commissie en in samenwerking met de sociale partners een wederzijds erkend Europees maritiem uitmuntendheidsgetuigschrift, in het kader waarvan zeevarenden voortgezette opleiding krijgen die verder gaat dan de vereisten van het STCW-Verdrag, teneinde de Europese maritieme vaardigheden verder te verbeteren.

Amendement    22

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 7 ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 ter.  Uiterlijk ... [insert date five years after entry into force] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatie in over de effecten van de wederzijdse erkenning van de opleiding en kwalificatie van zeevarenden op de werkgelegenheid en op de vaardigheden van Europese zeevarenden, met inbegrip van voorstellen voor verdere maatregelen in het licht van die evaluatie.

Amendement    23

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 12 – lid 1 – letter a

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)  uit medisch oogpunt voldoet aan de normen van artikel 11; en

a)  uit medisch oogpunt voldoet aan de normen van artikel 11, zowel fysiek als mentaal; en

Amendement    24

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a bis (nieuw)

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 1

 

Bestaande tekst

Amendement

 

a bis)  Artikel 19, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

1.  Zeevarenden die niet in het bezit zijn van een door een lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs noch van een door de lidstaten overeenkomstig voorschriften V/1-1 en V/1-2 van het STCW-verdrag aan kapiteins en officieren afgegeven bekwaamheidsbewijs, kan worden toegestaan op onder de vlag van een lidstaat varende schepen dienst te doen, indien er over de erkenning van hun vaarbevoegdheids- en/of bekwaambevoegdheidsbewijs een besluit is genomen overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel uiteengezette procedure.

 

1.  Zeevarenden die niet in het bezit zijn van een door een lidstaat afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs noch van een door de lidstaten overeenkomstig voorschriften V/1-1 en V/1-2 van het STCW-verdrag aan kapiteins en officieren afgegeven bekwaamheidsbewijs, kan worden toegestaan op onder de vlag van een lidstaat varende schepen dienst te doen, indien er over de erkenning van hun vaarbevoegdheids- en/of bekwaambevoegdheidsbewijs een besluit is genomen overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel uiteengezette procedure, en indien het bij de erkenningsprocedure betrokken derde land het internationaal Maritiem Arbeidsverdrag heeft geratificeerd.

https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2008:323:0033:0061:NL:PDF

Amendement    25

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een lidstaat die voornemens is door middel van een officiële verklaring een in lid 1 bedoeld, door een derde land aan een kapitein, officier of radio-operator afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs te erkennen voor dienst op een schip dat zijn vlag voert, dient bij de Commissie een verzoek om erkenning van dat derde land in, vergezeld van een voorafgaande analyse van de naleving van de eisen van het STCW-Verdrag door dat derde land, door de in bijlage II genoemde informatie te verzamelen, met inbegrip van een raming van het aantal kapiteins en officieren uit dat land dat waarschijnlijk in dienst zal worden genomen.

Een lidstaat die voornemens is door middel van een officiële verklaring een in lid 1 bedoeld, door een derde land aan een kapitein, officier of radio-operator afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs te erkennen voor dienst op een schip dat zijn vlag voert, dient bij de Commissie een verzoek om erkenning van dat derde land in, vergezeld van een voorafgaande analyse van de naleving van de eisen van het STCW-Verdrag en het internationaal Maritiem Arbeidsverdrag door dat derde land, door de in bijlage II genoemde informatie te verzamelen. Ter onderbouwing van zijn verzoek licht de lidstaat de redenen om het derde land te erkennen verder toe in de voorafgaande analyse. Naast de voorafgaande analyse van de naleving van de eisen dient de lidstaat een gemotiveerde raming in van het aantal kapiteins, officieren en radio-operatoren uit dat land dat waarschijnlijk in dienst zal worden genomen, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen.

Amendement    26

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Nadat een lidstaat dat verzoek heeft ingediend, neemt de Commissie het besluit om de erkenningsprocedure voor dat derde land in te leiden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Nadat een lidstaat dat verzoek heeft ingediend, leidt de Commissie de erkenningsprocedure voor dat derde land in.

Amendement    27

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 3

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer een positief besluit over de inleiding van de erkenningsprocedure is vastgesteld, verzamelt de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en eventueel met de betrokkenheid van de lidstaat die het verzoek indient, de in bijlage II bedoelde gegevens en beoordeelt zij het opleidings- en diplomeringssysteem van het derde land waarvoor het erkenningsverzoek is ingediend, teneinde na te gaan of het betrokken land aan alle eisen van het STCW-Verdrag voldoet en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen.

De Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en eventueel met de betrokkenheid van de lidstaat die het verzoek indient en eventuele andere betrokken lidstaten, verzamelt de in bijlage II bedoelde gegevens en beoordeelt het opleidings- en diplomeringssysteem van het derde land waarvoor het erkenningsverzoek is ingediend, teneinde na te gaan of het betrokken land aan alle eisen van het STCW-Verdrag voldoet en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen.

Amendement    28

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 7

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 20 – lid 8

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.  Als een lidstaat gedurende een periode van meer dan vijf jaar geen officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning heeft afgegeven met betrekking tot de in artikel 19, lid 1, bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen die zijn afgegeven door een derde land, worden de bewijzen van dat land niet langer erkend. De Commissie stelt daartoe uitvoeringsbesluiten vast overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure, nadat zij zowel de lidstaten als het betrokken derde land ten minste twee maanden van tevoren in kennis heeft gesteld.

8.  Als een lidstaat gedurende een periode van meer dan acht jaar geen officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning heeft afgegeven met betrekking tot de in artikel 19, lid 1, bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen die zijn afgegeven door een derde land, wordt de erkenning van de bewijzen van dat land herbeoordeeld. De Commissie stelt daartoe uitvoeringsbesluiten vast overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure, nadat zij zowel de lidstaten als het betrokken derde land ten minste drie maanden van tevoren in kennis heeft gesteld.

Amendement    29

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 21 – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.  Derde landen, inclusief de in artikel 19, lid 6, genoemde, die overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, eerste alinea, zijn erkend, worden op gezette tijdstippen en uiterlijk tien jaar na de laatste beoordeling, herbeoordeeld door de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, om na te gaan of zij aan de desbetreffende criteria van bijlage II voldoen, en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze vaarbevoegdheidsbewijzen te voorkomen.

1.  Derde landen, inclusief de in artikel 19, lid 6, genoemde, die overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, eerste alinea, zijn erkend, worden op gezette tijdstippen en uiterlijk zeven jaar na de laatste beoordeling, herbeoordeeld door de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, om na te gaan of zij aan de desbetreffende criteria van bijlage II voldoen, en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze vaarbevoegdheidsbewijzen te voorkomen.

Amendement    30

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 21 – lid 2 – letter d

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

d)  het aantal door het derde land goedgekeurde programma's;

d)  het aantal door het derde land goedgekeurde programma's voor opleiding en ontwikkeling van zeevarenden;

Amendement    31

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 21 – lid 2 – letter f bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)  het totale aantal zeevarenden dat het derde land aan de vloot van de Unie levert, en het opleidings- en kwalificatieniveau van die zeevarenden;

Amendement    32

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 21 – lid 2 – letter f ter (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f ter)  informatie van betrokken autoriteiten of andere belanghebbenden over de normen voor opleiding en onderwijs in dat derde land.

Amendement    33

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 9

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 25 bis – lid 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

1.  De lidstaten verstrekken de Commissie de in bijlage V bedoelde gegevens voor de toepassing van artikel 20, lid 8, en artikel 21, lid 2, en voor gebruik door de lidstaten en de Commissie ten behoeve van hun beleidsvorming.

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in bijlage V vermelde gegevens worden ingevoerd in de overeenkomstig artikel 5 bis ingestelde gegevensbank zodra het desbetreffende bewijs of de desbetreffende officiële verklaring is afgegeven.

 

De lidstaten zorgen ervoor dat de in de overeenkomstig artikel 5 bis ingestelde gegevensbank ingevoerde gegevens binnen 72 uur worden gevalideerd met het oog op de bekendmaking ervan.

 

De lidstaten krijgen toegang tot alle in de overeenkomstig artikel 5 bis ingestelde gegevensbank geregistreerde gegevens met het oog op de uitvoering van artikel 8.

  • [1]  PB C… (nog niet in het Publicatieblad verschenen.)
  • [2]  PB C… (nog niet in het Publicatieblad verschenen.)

TOELICHTING

Inleiding

Het wordt op het niveau van de Europese Unie (EU) erkend dat de mens een belangrijke rol speelt bij de veiligheid op zee en de bescherming van het mariene milieu. De verbetering van het onderwijs, de opleiding en de diplomering van zeevarenden werd bijzonder belangrijk geacht om hierbij een hoog niveau te bereiken.

Binnen de EU wordt dit onderwerp geregeld door twee richtlijnen: Richtlijn 2008/106/EG, waarin minimumnormen inzake opleiding en onderwijs zijn vastgesteld, en Richtlijn 2005/45/EG, waarmee de beroepsmobiliteit van zeevarenden binnen de EU wordt bevorderd door de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden te vergemakkelijken. Meer in het bijzonder strekt:

  Richtlijn 2008/106/EG tot integratie op EU-niveau van het internationale kader voor minimumnormen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden, dat is ontwikkeld door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en wordt voorgeschreven door het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst voor zeevarenden (STCW-Verdrag van 1978, zoals gewijzigd); en

  Richtlijn 2005/45/EG tot bevordering van de beroepsmobiliteit van zeevarenden binnen de EU dankzij een vereenvoudigde procedure waarmee de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden wordt vergemakkelijkt.

Geschiktheidscontrole van bestaande wetgeving

Uit de beoordeling in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) is gebleken dat het EU-kader voor de opleiding en diplomering van zeevarenden de belangrijkste doelstellingen grotendeels heeft bereikt en dat het relevant blijft. Enerzijds heeft het er, door een verbetering van het onderwijs, de opleiding en de diplomering, toe bijgedragen dat bemanningen die niet aan de normen voldoen, niet meer kunnen werken aan boord van schepen die onder de vlag van een van de lidstaten van de Unie varen. Anderzijds is er door de instelling van een gecentraliseerd EU-mechanisme een gelijk speelveld gecreëerd tussen zeevarenden die zijn opgeleid in de EU en zeevarenden die vanuit derde landen in dienst worden genomen. Tot slot heeft de wederzijdse erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden op grond van Richtlijn 2005/45/EG hun beroepsmobiliteit tussen schepen die onder de vlag van een van de lidstaten van de Unie varen, vergroot.

Uit de Refit-evaluatie zijn echter ook een aantal tekortkomingen op het gebied van doeltreffendheid en de evenredigheid van een aantal wettelijke eisen aan het licht gekomen:

  het administratieve kader voor de erkennings- en herbeoordelingsprocedure van derde landen is niet doeltreffend;

  het toepassingsgebied van de regeling voor de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden is niet duidelijk genoeg en biedt onvoldoende rechtszekerheid;

  Richtlijn 2008/106/EG moet periodiek worden geharmoniseerd om rekening te houden met de laatste wijzigingen van het STCW-Verdrag, en met name met nieuwe voorschriften wat betreft de opleiding en kwalificatie van zeevarenden die werkzaam zijn aan boord van passagiersschepen, schepen die varen op gassen of andere brandstoffen met een laag vlampunt (d.w.z. schepen die onder de IGF-Code vallen) of schepen die in poolwateren varen. In dat opzicht veroorzaakt de huidige procedure voor de opname van wijzigingen van het STCW-Verdrag aanzienlijke vertragingen en bestaat het risico dat het Unierecht gedurende een aanzienlijke periode niet overeenkomt met het internationale kader.

Het voorstel van de Commissie 

Met het voorstel van de Commissie wordt een vereenvoudiging en rationalisering van het bestaande EU-regelgevingskader voor de opleiding en diplomering van zeevarenden beoogd, teneinde de volgende drie doelstellingen te bereiken:

  ten eerste: ervoor zorgen dat de EU-regels in overeenstemming blijven met het internationale kader;

  ten tweede: het gecentraliseerd mechanisme voor de erkenning van derde landen moderniseren, waardoor de doeltreffendheid ervan wordt verhoogd;

  tot slot: juridische duidelijkheid verschaffen over de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden.

Standpunt van de rapporteur

De rapporteur is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de Europese normen af te stemmen op de door de IMO vastgestelde voorschriften van het STCW-Verdrag en hecht zijn steun aan het voorstel. De rapporteur beseft dat de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die onder de vlag van de EU-lidstaten varen, moet worden ondersteund en bewaakt, waarbij in het bijzonder de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden die vanuit derde landen in dienst worden genomen op grond van een erkenning van bewijzen van beroepsbekwaamheid moet worden verzekerd, teneinde de veiligheid aan boord van de schepen te garanderen.

Hij is meer in het bijzonder van mening dat de door de Europese Commissie aangebrachte wijzigingen met betrekking tot de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven bewijzen van zeevarenden een vereenvoudiging inhouden, doordat juridische overlappingen tussen het internationale kader en Richtlijn 2008/106/EG worden vermeden.

De rapporteur is voorts ingenomen met het voorstel om de procedure voor de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden te herzien, evenals met het voorstel voor een mechanisme om die erkenning in te trekken. Hij is evenwel van mening dat de periode waarna een erkenning van een derde land kan worden ingetrokken indien er geen zeevarenden uit dat land worden gerekruteerd om op schepen te werken die onder de vlag van een lidstaat varen, moet worden verlengd van vijf tot acht jaar, om de termijn af te stemmen op de duur van de opleiding en de validering ervan.

Het verzoek van een lidstaat aan de Commissie om vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen van een derde land te erkennen, moet volgens de rapporteur aan het recht worden getoetst. De Commissie mag niet als enige beslissen om de procedure al dan niet in te leiden naargelang van het derde land.

De rapporteur draagt vervolgens twee nieuwe bepalingen aan om de kwaliteit van de opleiding van Europese zeevarenden te verbeteren. Hij stelt enerzijds een Europees certificaat van excellentie voor de opleiding van zeevarenden voor, dat verder gaat dan de op internationaal niveau vastgestelde minimumnormen, om de Europese knowhow uit te bouwen en de vaardigheden van zeevarenden aan te passen aan de digitalisering van het vak, maar ook om Europese zeevarenden via de opleiding uiteindelijk een concurrentievoordeel te bieden op de wereldmarkt.

Anderzijds stelt hij voor om de door de lidstaten of door erkende derde landen afgegeven vaarbevoegdheids- en beroepsbekwaamheidsbewijzen onmiddellijk in te voeren in een op het niveau van de Europese Unie gecentraliseerde, elektronische databank, die is gekoppeld aan de overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG betreffende havenstaatcontrole opgezette inspectiedatabank, om de financiële en personele kosten te beperken en tegelijkertijd het hele controlesysteem efficiënter te maken.

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (27.11.2018)

aan de Commissie vervoer en toerisme

inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden en tot intrekking van Richtlijn 2005/45/EG
(COM(2018)0315 – C8-0205/2018 – 2018/0162(COD))

Rapporteur voor advies: Sofia Ribeiro

BEKNOPTE MOTIVERING

Verbetering van onderwijs en opleiding is een van de prioriteiten van de Europese Unie en haar politieke besluitvormers. De Europese burgers voorzien van vaardigheden is een doelstelling die zorgt voor continuïteit in vele economische sectoren en de maritieme sector is daarop geen uitzondering.

Over zee wordt 90% van de buitenlandse handel van de Europese Unie vervoerd en 40% van de binnenlandse handel, wat het zeevervoer een essentiële sector maakt voor de stimulering van de Europese handel, met een enorme impact voor de economie en de werkgelegenheid. Opleiding, specialisatie en certificering van de zeevarenden moeten worden gewaarborgd om de potentiële gevaren voor de veiligheid van de opvarenden en goederen op zee maximaal te beperken, tijdens de werkzaamheden aan boord van de schepen. De Europese regelgeving inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden en de minimale arbeidsomstandigheden en veiligheidsvoorschriften aan boord moet in overeenstemming zijn met de internationale normen en verdragen, omdat de maritieme sector per definitie geglobaliseerd is.

Het huidige wettelijke kader van de EU heeft al sterk bijgedragen tot het verwijderen van onvoldoende gekwalificeerde bemanningen aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat van de Unie varen en tot een verbetering van onderwijs, opleiding en certificering van de zeevarenden. Tegelijkertijd is er gezorgd voor gelijke voorwaarden voor zeevarenden die zijn opgeleid in de Europese Unie en zeevarenden die afkomstig zijn van derde landen door de invoering van het gecentraliseerd systeem van de EU, waarin de verplichtingen staan vermeld die de lidstaten zijn aangegaan in het kader van het STCW-verdrag. Derhalve, en rekening houdend met de recente wetgevingsontwikkelingen, moet de Europese wetgeving worden aangepast, geherformuleerd en vereenvoudigd.

De onderhavige herziening van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden en tot intrekking van Richtlijn 2005/45/EG, komt hieraan tegemoet, en moet derhalve niet alleen de reeds geïnventariseerde lacunes opvullen, maar moet ook streven naar vereenvoudiging en rationalisering van het huidige wettelijke kader op dit gebied.

AMENDEMENTEN

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de bevoegde Commissie vervoer en toerisme onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:

Amendement    1

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(5)  Richtlijn 2008/106/EG bevat ook een gecentraliseerd mechanisme voor de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden. Uit een evaluatie van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit)14 is gebleken dat de invoering van het gecentraliseerd mechanisme de lidstaten een aanzienlijke kostenbesparing heeft opgeleverd. De evaluatie bracht echter ook aan het licht dat uit sommige erkende derde landen maar een zeer beperkt aantal zeevarenden aan boord van EU-vaartuigen werkte. Om de beschikbare personele en financiële middelen efficiënter te kunnen benutten, moet de erkenningsprocedure van derde landen gebaseerd worden op een analyse van de behoefte aan een dergelijke erkenning, met inbegrip van een raming van het aantal kapiteins en officieren uit dat land die waarschijnlijk aan boord van EU-vaartuigen gaan werken.

(5)  Richtlijn 2008/106/EG bevat ook een gecentraliseerd mechanisme voor de erkenning van door derde landen afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid van zeevarenden. Uit een evaluatie van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit)14 is gebleken dat de invoering van het gecentraliseerd mechanisme de lidstaten een aanzienlijke kostenbesparing heeft opgeleverd. De evaluatie bracht echter ook aan het licht dat met betrekking tot sommige erkende derde landen, de lidstaten maar een zeer beperkt aantal officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning van door die derde landen afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen hebben afgegeven.

_______________________________

_________________________________

14 SWD(2018)19

14 SWD(2018)19

Amendement    2

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(7)  Om de efficiëntie van het gecentraliseerd systeem voor de erkenning van derde landen te verhogen, moet de herbeoordeling van derde landen die een beperkt aantal zeevarenden aan de EU-vloot leveren, met langere tussenperiodes gebeuren, namelijk tien jaar. Die verlenging van de termijn voor de herbeoordeling van het systeem van dergelijke derde landen moet echter gecombineerd worden met prioriteitscriteria die rekening houden met veiligheidsoverwegingen, waarbij de nood aan efficiëntie wordt afgewogen tegen een effectief vrijwaringsmechanisme in het geval de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden in de betrokken derde landen verslechtert.

(7)  Om de efficiëntie van het gecentraliseerd systeem voor de erkenning van derde landen te verhogen, moet de herbeoordeling van derde landen die een beperkt aantal zeevarenden aan de EU-vloot leveren, met langere tussenperiodes gebeuren, namelijk tien jaar. Daarnaast moet de geschiktheid van deze zeevarenden door de lidstaten worden beoordeeld, en moeten zij, zonodig, worden opgeleid. Die verlenging van de termijn voor de herbeoordeling van het systeem van dergelijke derde landen moet echter gecombineerd worden met prioriteitscriteria die rekening houden met veiligheidsoverwegingen, waarbij de nood aan efficiëntie wordt afgewogen tegen een effectief vrijwaringsmechanisme in het geval de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden in de betrokken derde landen verslechtert.

Amendement    3

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

(8)  Informatie over zeevarenden die in dienst zijn genomen uit derde landen is op het niveau van de Unie beschikbaar geworden doordat de lidstaten de gegevens meedelen die zij in hun nationale registers bijhouden over afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid en officiële verklaringen. Die informatie moet niet alleen voor statistische en beleidsdoeleinden worden gebruikt, maar ook om het gecentraliseerde systeem voor de erkenning van derde landen efficiënter te maken. Op grond van de gegevens die de lidstaten hebben meegedeeld, zullen erkende derde landen die ten minste vijf jaar geen zeevarenden aan de EU-vloot hebben geleverd, worden verwijderd uit de lijst van erkende derde landen. Daarnaast zal die informatie ook worden gebruikt om prioriteiten vast te stellen voor de herbeoordeling van erkende derde landen.

(8)  Informatie over zeevarenden die in dienst zijn genomen uit derde landen is op het niveau van de Unie beschikbaar geworden doordat de lidstaten de gegevens meedelen die zij in hun nationale registers bijhouden over afgegeven bewijzen van beroepsbekwaamheid en officiële verklaringen. Die informatie moet niet alleen voor statistische en beleidsdoeleinden worden gebruikt, maar ook om het gecentraliseerde systeem voor de erkenning van derde landen efficiënter te maken. Op grond van de gegevens die de lidstaten hebben meegedeeld, moet de erkenning van derde landen die ten minste tien jaar geen zeevarenden aan de EU-vloot hebben geleverd, opnieuw beoordeeld worden. Dit onderzoek moet het mogelijk maken om de erkenning van het desbetreffende derde land te behouden of in te trekken, overeenkomstig de onderzoeksprocedure. Daarnaast zal die informatie ook worden gebruikt om prioriteiten vast te stellen voor de herbeoordeling van erkende derde landen.

Amendement    4

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

10 bis)  Er moet een breed debat worden gevoerd met de sociale partners, lidstaten, opleidingsinstellingen en andere belanghebbenden om te onderzoeken of er een vrijwillig systeem voor geharmoniseerde bewijzen kan worden opgezet met hogere eisen met betrekking tot het onderwijsniveau dan vastgesteld in het STCW-Verdrag, zodat het concurrentievoordeel van Europese zeevarenden toeneemt. Binnen een dergelijk STCW+-systeem kunnen "bewijzen voor excellente zeevarenden" worden ingevoerd op basis van Europese vervolgopleidingen voor zeevarenden, waarmee Europese zeevarenden vaardigheden worden bijgebracht die verder gaan dan de internationale vereisten. De toenemende digitalisering van de maritieme sector moet ertoe bijdragen dat die vaardigheden en kwalificaties worden verbeterd en ontwikkeld.

Amendement    5

Voorstel voor een richtlijn

Overweging 10 ter (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

10 ter)  De opleiding van Europese zeevarenden tot kapiteins en officieren moet worden ondersteund door uitwisselingen tussen studenten van maritieme onderwijs- en opleidingsinstellingen uit de gehele Unie. Om de vaardigheden en kwalificaties van zeevarenden onder Europese vlag te cultiveren en te ontwikkelen is een uitwisseling van goede praktijken tussen lidstaten nodig. De opleiding van zeevarenden moet optimaal profiteren van de mogelijkheden die geboden worden door Erasmus+.

Amendement    6

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 5 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

5 bis.  De lidstaten houden, voor zover mogelijk, een lijst bij van hun behoeften en vacatures voor zeevarenden.

Amendement    7

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 4

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 5 ter – lid 7 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

7 bis.  De Commissie presenteert vóór ... [vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] een evaluatie van de gevolgen van de wederzijdse erkenning van door lidstaten afgegeven bewijzen voor de tewerkstelling van Europese zeevarenden.

Amendement    8

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 12 – lid 1 – letter a

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

a)  uit medisch oogpunt voldoet aan de normen van artikel 11; en

a)  uit medisch oogpunt voldoet aan de normen van artikel 11, zowel fysiek als mentaal; en

Amendement    9

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 1

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Een lidstaat die voornemens is door middel van een officiële verklaring een in lid 1 bedoeld, door een derde land aan een kapitein, officier of radio-operator afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs te erkennen voor dienst op een schip dat zijn vlag voert, dient bij de Commissie een verzoek om erkenning van dat derde land in, vergezeld van een voorafgaande analyse van de naleving van de eisen van het STCW-Verdrag door dat derde land, door de in bijlage II genoemde informatie te verzamelen, met inbegrip van een raming van het aantal kapiteins en officieren uit dat land dat waarschijnlijk in dienst zal worden genomen.

Een lidstaat die voornemens is door middel van een officiële verklaring een in lid 1 bedoeld, door een derde land aan een kapitein, officier of radio-operator afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs te erkennen voor dienst op een schip dat zijn vlag voert, dient bij de Commissie een verzoek om erkenning van dat derde land in, vergezeld van een voorafgaande analyse van de naleving van de eisen van het STCW-Verdrag door dat derde land, door de in bijlage II genoemde informatie te verzamelen, en indien mogelijk een raming van het aantal kapiteins en officieren uit dat land dat waarschijnlijk in dienst zal worden genomen.

Amendement    10

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 2

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Nadat een lidstaat dat verzoek heeft ingediend, neemt de Commissie het besluit om de erkenningsprocedure voor dat derde land in te leiden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Nadat een lidstaat dat verzoek heeft ingediend, leidt de Commissie de erkenningsprocedure voor dat derde land in.

Amendement    11

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter a

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 2 – alinea 3

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

Wanneer een positief besluit over de inleiding van de erkenningsprocedure is vastgesteld, verzamelt de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en eventueel met de betrokkenheid van de lidstaat die het verzoek indient, de in bijlage II bedoelde gegevens en beoordeelt zij het opleidings- en diplomeringssysteem van het derde land waarvoor het erkenningsverzoek is ingediend, teneinde na te gaan of het betrokken land aan alle eisen van het STCW-Verdrag voldoet en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen.

De Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en eventueel met de betrokkenheid van de lidstaat die het verzoek indient, verzamelt de in bijlage II bedoelde gegevens en beoordeelt het opleidings- en diplomeringssysteem van het derde land waarvoor het erkenningsverzoek is ingediend, teneinde na te gaan of het betrokken land aan alle eisen van het STCW-Verdrag voldoet en of passende maatregelen zijn genomen om de afgifte van frauduleuze bewijzen van beroepsbekwaamheid te voorkomen.

Amendement    12

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 3 – alinea 3

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

De lidstaat die het verzoek indient, kan ertoe besluiten het derde land eenzijdig te erkennen totdat een besluit is genomen uit hoofde van dit lid. In het geval de lidstaat aan de Commissie het aantal officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning mee die zijn afgegeven met betrekking tot de in lid 1 bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen en bekwaamheidsbewijzen die door het derde land zijn afgegeven, tot het besluit over zijn erkenning is vastgesteld.".

De lidstaat die het verzoek indient, kan de Commissie verzoeken om een voorlopige erkenning van het derde land totdat een besluit is genomen uit hoofde van dit lid. In dat geval verstrekt de lidstaat aan de Commissie alle benodigde informatie en documentatie ter onderbouwing van dit verzoek, tot het besluit over zijn erkenning is vastgesteld uit hoofde van dit lid.".

Amendement    13

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 19 – lid 3 – alinea 3 bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

Bij ontstentenis van de genoemde documentatie wijst de Commissie, bij de onderbouwing van haar besluit, het verzoek om voorlopige erkenning af.

Amendement    14

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 7

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 20 – lid 8

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

8.  Als een lidstaat gedurende een periode van meer dan vijf jaar geen officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning heeft afgegeven met betrekking tot de in artikel 19, lid 1, bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen die zijn afgegeven door een derde land, worden de bewijzen van dat land niet langer erkend. De Commissie stelt daartoe uitvoeringsbesluiten vast overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, genoemde onderzoeksprocedure, nadat zij zowel de lidstaten als het betrokken derde land ten minste twee maanden van tevoren in kennis heeft gesteld.

8.  Als een lidstaat gedurende een periode van meer dan tien jaar geen officiële verklaringen ter bevestiging van erkenning heeft afgegeven met betrekking tot de in artikel 19 bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen of bekwaamheidsbewijzen die zijn afgegeven door een derde land, wordt in samenspraak met de lidstaten en de betrokken belanghebbenden heroverwogen of de bewijzen van dat land erkend moeten worden. Ingevolge de hierboven vermelde heroverwegingsprocedure stelt de Commissie daartoe uitvoeringsbesluiten vast overeenkomstig de in artikel 28 genoemde onderzoeksprocedure, nadat zij zowel de lidstaten als het betrokken derde land ten minste twee maanden van tevoren in kennis heeft gesteld.

Amendement    15

Voorstel voor een richtlijn

Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 – letter b

Richtlijn 2008/106/EG

Artikel 21 – lid 2 – letter f bis (nieuw)

 

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

 

f bis)  Het bestaan van valse vaarbevoegdheidsbewijzen;

PROCEDURE VAN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Titel

Minimumopleidingsniveau van zeevarenden

Document- en procedurenummers

COM(2018)0315 – C8-0205/2018 – 2018/0162(COD)

Bevoegde commissie

       Datum bekendmaking

TRAN

11.6.2018

 

 

 

Advies uitgebracht door

       Datum bekendmaking

EMPL

11.6.2018

Rapporteur voor advies

       Datum benoeming

Sofia Ribeiro

29.6.2018

Behandeling in de commissie

9.10.2018

 

 

 

Datum goedkeuring

27.11.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

17

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Guillaume Balas, David Casa, Ole Christensen, Michael Detjen, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Marian Harkin, Czesław Hoc, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Ádám Kósa, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Patrick Le Hyaric, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Dominique Martin, Miroslavs Mitrofanovs, Elisabeth Morin-Chartier, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Sofia Ribeiro, Robert Rochefort, Claude Rolin, Siôn Simon, Romana Tomc, Yana Toom, Marita Ulvskog, Renate Weber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria Arena, Georges Bach, Amjad Bashir, Tania González Peñas, Krzysztof Hetman, António Marinho e Pinto, Tamás Meszerics, Michaela Šojdrová, Tom Vandenkendelaere, Flavio Zanonato

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

24

+

ALDE

Marian Harkin, António Marinho e Pinto, Robert Rochefort, Yana Toom, Renate Weber

ECR

Amjad Bashir, Czesław Hoc

PPE

Georges Bach, David Casa, Krzysztof Hetman, Danuta Jazłowiecka, Ádám Kósa, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Elisabeth Morin-Chartier, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Michaela Šojdrová, Romana Tomc, Tom Vandenkendelaere

VERTS/ALE

Jean Lambert, Tamás Meszerics, Miroslavs Mitrofanovs

17

-

ENF

Dominique Martin

GUE/NGL

Tania González Peñas, Patrick Le Hyaric

NI

Lampros Fountoulis

S&D

Maria Arena, Guillaume Balas, Ole Christensen, Michael Detjen, Elena Gentile, Agnes Jongerius, Jan Keller, Javi López, Emilian Pavel, Georgi Pirinski, Siôn Simon, Marita Ulvskog, Flavio Zanonato

0

0

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Titel

Minimum opleidingsniveau van zeevarenden

Document- en procedurenummers

COM(2018)0315 – C8-0205/2018 – 2018/0162(COD)

Datum indiening bij EP

24.5.2018

 

 

 

Bevoegde commissie

       Datum bekendmaking

TRAN

11.6.2018

 

 

 

Medeadviserende commissies

       Datum bekendmaking

EMPL

11.6.2018

 

 

 

Rapporteurs

       Datum benoeming

Dominique Riquet

5.7.2018

 

 

 

Datum goedkeuring

10.1.2019

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

5

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Lucy Anderson, Inés Ayala Sender, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Innocenzo Leontini, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Georg Mayer, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Gabriele Preuß, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, David-Maria Sassoli, Keith Taylor, Pavel Telička, Marita Ulvskog, Wim van de Camp, Marie-Pierre Vieu, Roberts Zīle, Kosma Złotowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Rosa D’Amato, Michael Gahler, Stefan Gehrold, Maria Grapini, Karoline Graswander-Hainz, Peter Kouroumbashev, Evžen Tošenovský, Matthijs van Miltenburg

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Pascal Durand, Jude Kirton-Darling, Andrey Novakov, Georgi Pirinski, Sergei Stanishev, Mylène Troszczynski

Datum indiening

11.1.2019

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

40

+

ALDE

Izaskun Bilbao Barandica, Matthijs van Miltenburg, Dominique Riquet, Pavel Telička

ECR

Tomasz Piotr Poręba, Evžen Tošenovský, Roberts Zīle, Kosma Złotowski

GUE/NGL

Merja Kyllönen

PPE

Georges Bach, Wim van de Camp, Deirdre Clune, Andor Deli, Michael Gahler, Stefan Gehrold, Luis de Grandes Pascual, Dieter-Lebrecht Koch, Innocenzo Leontini, Marian-Jean Marinescu, Cláudia Monteiro de Aguiar, Renaud Muselier, Andrey Novakov, Markus Pieper, Massimiliano Salini

S&D

Lucy Anderson, Inés Ayala Sender, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Maria Grapini, Karoline Graswander-Hainz, Jude Kirton-Darling, Peter Kouroumbashev, Georgi Pirinski, Gabriele Preuß, David-Maria Sassoli, Sergei Stanishev, Marita Ulvskog

VERTS/ALE

Michael Cramer, Pascal Durand, Keith Taylor

5

-

ECR

Jacqueline Foster, Peter Lundgren

EFDD

Daniela Aiuto, Rosa D'Amato

ENF

Mylène Troszczynski

2

0

ENF

Georg Mayer

GUE/NGL

Marie-Pierre Vieu

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 24 januari 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid