VERSLAG over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019
4.3.2019 - (2018/2119(INI))
Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Tom Vandenkendelaere
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name artikel 121, lid 2, artikel 126 en artikel 136, alsmede Protocol nr. 12,
– gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,
– gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[1],
– gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten[2],
– gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied[3],
– gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten[4],
– gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden[5],
– gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied[6],
– gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone[7],
– gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit[8],
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 november 2018 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid" (COM(2018)0770) en het Waarschuwingsmechanismeverslag 2019 (COM(2018)0758),
– gezien het jaarverslag van het Europees Begrotingscomité van 10 oktober 2018,
– gezien de Europese economische prognoses van de Commissie (najaar 2018 en winter 2019),
– gezien Verordening (EU) 2017/825 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017‑2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013[9],
– gezien het vergrijzingsverslag 2018 dat de Commissie op 25 mei 2018 heeft gepubliceerd,
– gezien de aanbeveling van 21 november 2018 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2018)0759),
– gezien zijn resolutie van 16 februari 2017 inzake de verbetering van de werking van de Europese Unie, voortbouwend op het potentieel van het Verdrag van Lissabon[10],
– gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 over de voltooiing van Europa's Economische en Monetaire Unie, het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, en de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de Economische en Monetaire unie,
– gezien het verslag van de Eurogroep aan de leiders over de verdieping van de economische en monetaire unie (EMU) van 4 december 2018,
– gezien de verklaring van de Eurotop van 14 december 2018,
– gezien de resolutie van het Comité van de Regio's van 10 oktober 2018 over het economisch beleid voor de eurozone en met het oog op de jaarlijkse groeianalyse 2019[11],
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken, de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling, en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0159/2019),
A. overwegende dat de Europese economie thans begint aan haar zevende jaar van ononderbroken groei; overwegende dat de groeicijfers van het bbp van de eurozone en de EU naar beneden zijn bijgesteld, met respectieve groei van 1,3 % en 1,5 % in 2019 en 1,6 % en 1,8 % (EU27) in 2020; overwegende dat de groei naar verwachting verder zal matigen, deels vanwege toenemende bezorgdheid over de mondiale groeivooruitzichten; overwegende dat nog steeds verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft economische en werkgelegenheidsprestaties;
B. overwegende dat de werkloosheid in de eurozone en in de EU respectievelijk 7,9 % en 6,6 % in december 2018 bedroeg; overwegende dat het werkloosheidspercentage in veel lidstaten nog boven het niveau van vóór de crisis ligt, met name in het geval van langdurige werkloosheid, waarbij de jeugdwerkloosheid nog steeds hoog is in een aantal lidstaten;
C. overwegende dat de arbeidsparticipatie in de EU toeneemt, zij het ongelijk in de verschillende lidstaten; overwegende dat het aantal werkenden het hoogste niveau ooit gemeten in de eurozone heeft bereikt, waarbij dit er 146 miljoen waren in het derde kwartaal van 2018; overwegende dat veel van de nieuw gecreëerde banen deeltijdbanen zijn;
D. overwegende dat de economische groei gevoelig blijft en tussen de lidstaten onderling verschilt vanwege de aanhoudende geopolitieke spanningen, die van invloed zijn op de wereldhandel, en de aanhoudende onzekerheid rond de toekomstige betrekkingen van de Unie met het Verenigd Koninkrijk;
E. overwegende dat Europa nog altijd met een investeringskloof kampt, ondanks het feit dat het jarenlang heeft geprofiteerd van rentetarieven die buitengewoon laag zijn en dat financieringsvoorwaarden onverminderd zeer gunstig zijn;
F. overwegende dat de afhankelijkheidsratio van ouderen in de EU volgens prognoses van Eurostat bij het uitblijven van beleidswijzigingen zal stijgen van 29,3 % in 2016 naar 52,3 % tegen 2080, hetgeen neerkomt op minder dan twee personen in de werkende leeftijd op elke oudere; overwegende dat er op dit punt grote verschillen tussen de lidstaten zijn;
G. overwegende dat de totale factorproductiviteit in de eurozone in de afgelopen twintig jaar is achtergebleven bij die van de voornaamste economieën in de wereld;
H. overwegende dat de schuldquote van de eurozone naar verwachting de dalende trend van de jongste jaren zal blijven aanhouden en zal afnemen van rond 87 % in 2018 tot rond 85 % in 2019; overwegende echter dat volgens de prognose van de Commissie tien lidstaten in 2019 naar verwachting een overheidsschuldquote van meer dan 60 % zullen hebben en de overheidsschuldquote in zeven lidstaten boven 90 % zal blijven; overwegende dat in sommige lidstaten de schuldverlagende maatregelen langzaam zijn gegaan; overwegende dat vijf lidstaten van de eurozone met een hoge schuldquote naar verwachting in 2019 een aanzienlijk structureel tekort zullen hebben;
I. overwegende dat volgens de prognoses geen enkele lidstaat in 2019 een begrotingstekort zal hebben boven de drempel van 3 % van het bbp en het geaggregeerde nominale begrotingstekort in de eurozone in 2018 naar verwachting zal zijn gedaald tot 0,6 % van het bbp en in 2019 licht zal stijgen tot 0,8 % van het bbp;
J. overwegende dat de duurzaamheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten op de lange termijn een punt van zorg is voor een eerlijke verdeling van de lasten tussen de generaties;
K. overwegende dat het huidige overschot op de lopende rekening zijn hoogtepunt bereikte in 2017 en enigszins zal afnemen tot ongeveer 3,6 % van het bbp in de eurozone en tot 2,3 % van het bbp in de EU in 2019 en 2020, en dus tot het hoogste overschot wereldwijd behoort;
1. is ingenomen met de jaarlijkse groeianalyse 2019 van de Commissie waarin andermaal wordt gewezen op het belang van: 1) het verhogen van hoogwaardige investeringen; 2) hervormingen die de productiviteitsgroei, de inclusiviteit en de institutionele kwaliteit vergroten; en 3) macrofinanciële stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën;
2. dringt er bij de EU en de lidstaten op aan doortastende en gezamenlijke maatregelen te nemen om de doelstelling van inclusieve en duurzame groei te verwezenlijken, verantwoordelijkheid te nemen voor toekomstige generaties en te zorgen voor een eerlijke lastenverdeling tussen de generaties middels duurzame en toereikende overheidsfinanciën en socialezekerheidsstelsels en aldus de toekomst van onze welvaartsstaten veilig te stellen;
3. constateert dat uit het vergrijzingsverslag 2018 van de Commissie blijkt dat de begrotingskosten in verband met pensioenen, gezondheidszorg en de zorg op lange termijn de komende decennia zonder beleidswijzigingen naar verwachting zullen stijgen, aangezien de bevolking van Europa aanmerkelijk ouder blijft worden;
4. dringt er bij de lidstaten op een zich op deze demografische ontwikkelingen voor te bereiden door: 1) het doorvoeren van sociaal evenwichtige structurele hervormingen om dergelijke kosten te verlagen; 2) het stimuleren van de productiviteitsgroei, hetgeen van essentieel belang is om in de toekomst sterke en duurzame economische groei te waarborgen en 3) het opbouwen van passende begrotingsbuffers om zich te wapenen tegen stijgende begrotingskosten;
5. is verheugd over het feit dat de arbeidsparticipatie in de EU toeneemt, zij het ongelijk in de verschillende lidstaten; merkt op dat in sommige lidstaten de langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid nog steeds hoog zijn en dat er dus moet worden doorgegaan met de hervormingen en investeringen om de toegang van jongeren en langdurig werklozen tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;
6. dringt er bij de Commissie op aan de verdieping van de economische en monetaire unie (EMU) overeenkomstig het overeengekomen stappenplan verder te bevorderen;
7. verzoekt de Commissie de voltooiing van de eengemaakte markt bovenaan haar agenda te plaatsen;
Zorgen voor hoogwaardige investeringen
8. onderstreept dat de lidstaten met het oog op de eerlijke lastenverdeling tussen de generaties de productiviteit moeten verbeteren middels productieve investeringen, zoals in groeibevorderende duurzame infrastructuurprojecten, overeenkomstig de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's), teneinde bij te dragen aan het stimuleren van de hoognodige potentiële economische groei;
9. is ingenomen met de positieve bijdrage van het investeringsplan voor Europa voor economische groei en het scheppen van banen; onderstreept het feit dat het Europees Parlement zijn onderhandelingspositie ten aanzien van het InvestEU-programma al heeft vastgesteld en dringt erop aan zo snel mogelijk een interinstitutionele politieke overeenkomst tot stand te brengen; wijst op het voorstel van de Europese Rekenkamer om de geografische spreiding van door het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) gesteunde investeringen te verbeteren;
10. merkt op dat nog steeds sprake is van een investeringskloof in de eurozone, ondanks de positieve resultaten van het investeringsplan voor Europa; wijst erop dat in de huidige context van tekenen van economische vertraging en toenemende externe risico's en uitdagingen, publieke en private investeringen een belangrijke rol spelen in het vergemakkelijken van groei en convergentie op Europees niveau;
11. herinnert eraan dat de lidstaten een onderscheid moeten maken tussen productieve overheidsinvesteringen op de lange termijn en lopende uitgaven bij het gebruik van de begrotingsruimte;
12. benadrukt dat een toenemende productiviteitsgroei vraagt om investeringen in vaardigheden, innovatie, automatisering, digitalisering, O&O, duurzame mobiliteit en infrastructuur, overeenkomstig de streefdoelen van de Europa 2020-strategie; beklemtoont dat zowel in fysiek als menselijk kapitaal moet worden geïnvesteerd, en roept daarbij de lidstaten op om te zorgen voor gelijke toegang tot een leven lang leren, bijscholing en omscholing;
13. is van mening dat hervormingen die onevenredige administratieve rompslomp omtrent investeringen wegnemen, zowel economische activiteit zouden vergemakkelijken als voorwaarden zouden scheppen die bevorderlijk zijn voor groei op de lange termijn;
14. onderstreept dat buitenlandse rechtstreekse investeringen binnen Europa kunnen leiden tot verhoogde productiviteit zowel voor de investerende onderneming als voor plaatselijke ondernemingen in de ontvangende regio's, en bijdragen tot economische convergentie in Europa; is van oordeel dat duidelijke en afdwingbare regels, gelijke randvoorwaarden en lagere nalevingskosten essentieel zijn voor het aantrekken van investeringen;
15. onderstreept de dringende noodzaak van een volwaardige kapitaalmarktenunie, aangezien beter geïntegreerde financiële markten kunnen zorgen voor nieuwe mechanismen voor private risicodeling en risicovermindering, grensoverschrijdende investeringen en toegang tot financiering voor de reële economie kunnen vergemakkelijken en duurzame particuliere investeringen kunnen bevorderen;
Hervormingsinspanningen toespitsen op productiviteitsgroei, inclusiviteit en institutionele kwaliteit
16. herinnert eraan dat een vergrijzende beroepsbevolking bij voorts ongewijzigde omstandigheden een rem op de Europese productiviteitsgroei in de komende decennia kan zetten; blijft bezorgd over het geringe concurrentievermogen en de lage productiviteitsgroei van de EU en dringt er daarom bij de lidstaten op aan productiviteitsbevorderende en sociaal evenwichtige structurele hervormingen door te voeren;
17. onderstreept de dringende noodzaak om zowel de toereikendheid als de financiële houdbaarheid van de nationale publieke pensioenregelingen te herzien; benadrukt dat de pensioenstelsels in de betrokken lidstaten moeten worden hervormd om de houdbaarheid op de lange termijn te waarborgen;
18. schaart zich achter het standpunt van de Commissie dat grotere productiviteitsgroei en inclusiviteit een belangrijke doelstelling van nationale hervormingen moeten zijn;
19. onderstreept het belang van de vergroting van de arbeidsmarktparticipatie om onder meer de duurzaamheid van de socialezekerheidsstelsels te kunnen behouden, met name in het kader van een toenemende afhankelijkheidsratio; verzoekt de lidstaten daarom maatregelen vast te stellen om de integratie van jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen baan hebben (NEET's) en vluchtelingen op de arbeidsmarkt te stimuleren;
20. merkt op dat buitensporige belastingtarieven een belemmering voor investeringen en banen kunnen vormen; dringt erop aan de hoge belastingdruk in Europa te verleggen van arbeid naar andere bronnen; is bovendien van mening dat het verlagen van de belastingdruk voor lage en middeninkomens de vraag waarschijnlijk zal doen toenemen en de groei zal stimuleren; onderstreept de noodzaak van een betere belastinginning en een betere coördinatie van administratieve praktijken op het gebied van belastingheffing, en is verheugd over de inspanningen van die lidstaten die dergelijke hervormingen doorvoeren;
21. benadrukt dat digitalisering, globalisering, kunstmatige intelligentie, automatisering en technologische veranderingen een enorm groeipotentieel bieden, tot een radicale verandering van onze arbeidsmarkten leiden en gevolgen hebben voor de groeidynamiek van de Europese economieën;
22. wijst op het feit dat het mobiliseren van een afnemende arbeidsbevolking vraagt om veelzijdigere en beter opgeleide werknemers, dynamischere arbeidsmarkten, een actief arbeidsmarktbeleid, een leven lang leren en opleiding, bijscholing en omscholing van de beroepsbevolking alsook sterkere koppelingen tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels en het bedrijfsleven in combinatie met toegankelijke socialezekerheidsstelsels; dringt erop aan dat terdege rekening wordt gehouden met deze beginselen ter ondersteuning van inclusieve en goed functionerende arbeidsmarkten en ter bevordering van hoogwaardige banen, zoals bedoeld in de Europese Pijler van sociale rechten;
23. onderstreept het feit dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die belangrijke motoren voor de werkgelegenheid zijn, niet in staat zijn het potentieel van de Europese interne markt volledig te benutten vanwege bestuurlijke en wetgevingsbelemmeringen; dringt er bij de Commissie op aan deze belemmeringen te verminderen; verzoekt de Commissie bovendien de oneerlijke concurrentie en belastingheffing tussen kmo's en multinationale concerns aan te pakken; wijst op het belang belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking te blijven bestrijden;
24. herinnert aan het belang van een bedrijfsvriendelijk administratief en regelgevingsklimaat waarbij rekening wordt gehouden met toereikende consumentenbescherming, om het eenvoudiger te maken voor ondernemingen om toegang te krijgen tot financiering en om grensoverschrijdend fondsen te werven; is ingenomen dat in de jaarlijkse groeianalyse de nadruk wordt gelegd op de noodzaak om de doeltreffendheid van openbaar bestuur te verbeteren, waarbij alle bestuursniveaus betrokken moeten worden; dringt er bij de lidstaten op aan onnodige obstakels voor private en overheidsinvesteringen op lokaal en regionaal niveau weg te nemen;
25. benadrukt dat om potentiële toekomstige schokken het hoofd te kunnen bieden, vooruitgang moet worden geboekt wat betreft de verdieping van de EMU; wijst er nog eens op dat de verdieping van de EMU alleen mogelijk is met grote politieke inzet, doeltreffende governance en democratische verantwoording; herinnert aan het belang van een veerkrachtig bankwezen en een efficiënte en passende regulering ervan om de financiële stabiliteit te beschermen; verzoekt om een stapsgewijze voltooiing van de bankenunie met een geloofwaardig Europees depositoverzekeringsstelsel en aanhoudende inspanningen ter vermindering van niet-renderende leningen; neemt kennis van het door de Eurotop aan de Eurogroep gegeven mandaat om te werken aan een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen;
Waarborgen van macro-economische stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën
26. wijst erop dat macrofinanciële stabiliteit en gezonde overheidsfinanciën een eerste vereiste blijven voor duurzame groei;
27. constateert dat door een groter aandeel ouderen de uitgaven voor gezondheidszorg, bejaardenzorg en pensioenen stijgen; merkt voorts op dat in een vergrijzende samenleving bij voorts ongewijzigde omstandigheden het aandeel personen in de werkende leeftijd in verhouding tot ouderen daalt, hetgeen betekent dat er minder bijdragers in de werkende leeftijd per oudere zijn; benadrukt dat hierdoor een zeer zware last op de overheidsfinanciën van lidstaten wordt gelegd die de nodige hervormingen niet hebben doorgevoerd, waardoor de duurzaamheid ervan op de proef wordt gesteld;
28. verzoekt dat lidstaten met grote begrotingstekorten en hoge overheidsschulden inspanningen blijven doen om deze terug te dringen; neemt nota van de inspanningen die door een aantal lidstaten zijn geleverd om hun overheidsfinanciën te consolideren, maar betreurt het feit dat sommige niet de gelegenheid hebben aangegrepen om de noodzakelijke hervormingen door te voeren; wijst erop dat sommige lidstaten met een goede begrotingsruimte voor verdere consolidatie hebben gezorgd en aldus bijdragen tot het huidige overschot op de lopende rekening in de eurozone;
29. is verheugd over de inspanningen van de Commissie om lidstaten met tekorten op de lopende rekening of hoge buitenlandse schulden ertoe aan te sporen hun concurrentievermogen te verbeteren, en lidstaten met overschotten op de lopende rekening ertoe aan te sporen de vraag te bevorderen door de loonstijging te vergroten in overeenstemming met de productiviteitsgroei, en de productiviteitsgroei te bevorderen door investeringen aan te moedigen;
30. dringt er bij de lidstaten op aan voor de huidige en toekomstige generaties passende begrotingsbuffers op te bouwen; pleit voor de consistente uitvoering en naleving van het stabiliteits- en groeipact (SGP), met inbegrip van zijn flexibiliteitsclausules, om verantwoorde overheidsfinanciën veilig te stellen; wijst nogmaals op het belang van een consistente uitvoering van begrotingsregels om het vertrouwen van de financiële markten, dat cruciaal is voor het aantrekken van investeringen, te waarborgen;
31. is ingenomen met het voorstel van het Europees Begrotingscomité voor een radicale vereenvoudiging van de begrotingsregels om het huidige begrotingskader van de EU verder te verbeteren; onderstreept dat de flexibiliteit, die is ingebouwd in de regels van het SGP, de lidstaten in staat stelt een goed evenwicht te vinden tussen de doelstelling van een voorzichtig begrotingsbeleid en het vergemakkelijken van productieve investeringen; verzoekt de Commissie rekening te houden met alle landspecifieke factoren met het oog op haar schuldhoudbaarheidsanalyses;
Nationale verantwoordelijkheid
32. wijst andermaal op de ontoereikende uitvoering van landspecifieke aanbevelingen; is van oordeel dat de nadruk van het Europees Semester op nationale verantwoordelijkheid zou moeten worden gelegd; dringt er bij de nationale en regionale parlementen op aan te debatteren over landverslagen en landspecifieke aanbevelingen en te communiceren met de relevante actoren; wijst erop dat een gestroomlijnder en doelgerichter Europees Semester de eigen verantwoordelijkheid kan vergroten;
°
° °
33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
- [2] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
- [3] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
- [4] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
- [5] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
- [6] PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
- [7] PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
- [8] PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
- [9] PB L 129 van 19.5.2017, blz. 1.
- [10] PB C 252 van 18.7.2018, blz. 215.
- [11] PB C 461 van 21.12.2018, blz. 1.
ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (31.1.2019)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019
(2018/2119(INI))
Rapporteur: Andrey Kovatchev
SUGGESTIES
De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. verzoekt de Commissie het proces van het Europees Semester aan te passen aan een nieuw strategisch kader voor de lange termijn waarin de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling richtinggevend zijn, zodat de lidstaten worden ondersteund bij de totstandbrenging van ecologisch duurzame en sociaal inclusieve groei; onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is om toezicht te houden op de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, zodat gegarandeerd substantiële voortgang wordt geboekt bij het realiseren van de belangrijkste beginselen ervan, met name het recht op preventieve gezondheidszorg van goede kwaliteit die voor iedereen betaalbaar is;
2. beklemtoont dat sociaal, klimaat- en milieubeleid een belangrijke rol moeten spelen in het proces van het Europees Semester, naast de economische dimensies daarvan; dringt aan op de opname van indicatoren voor het meten van duurzaamheid en welzijn;
3. beklemtoont dat energie en het gebruik van hulpbronnen verder van economische groei moeten worden losgekoppeld om overeenkomstig de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de Overeenkomst van Parijs de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2030 te verwezenlijken;
4. verzoekt de Commissie in het Europees Semester de doelstelling van het tot stand brengen van een klimaatneutrale economie op te nemen; herinnert aan de toezegging van de EU om tegen 2050 broeikasgasneutraal te worden door middel van een sociaal verantwoorde en kostenefficiënte energietransitie;
5. onderstreept dat de decarbonisatie van de economie van de EU zal aanzetten tot significante aanvullende investeringen; wijst erop dat op dit moment ongeveer 2 % van het bbp van de EU in haar energiesysteem en de daaraan gerelateerde infrastructuur wordt geïnvesteerd; geeft aan dat dit tot 2,8 % moet worden verhoogd om voor een broeikasgasneutrale economie te zorgen, waarvoor aanzienlijke aanvullende investeringen ten opzichte van het uitgangspunt moeten worden gerealiseerd;
6. is van oordeel dat de financiële toezeggingen van de EU aan de klimaatdoelstellingen van Parijs moeten worden aangepast, en dat moet worden bekeken of de ondersteuning van investeringen verenigbaar is met de klimaatdoelstellingen, dat meer klimaatfinanciering ter beschikking moet worden gesteld en dat bij de inzet van alle financiële middelen moet worden gerapporteerd wat de klimaatimpact daarvan is;
7. beklemtoont dat de door de lidstaten in het kader van de verordening governance van de energieunie en van de klimaatactie[1] vastgestelde klimaat- en energiedoelstellingen in het Europees Semester moeten worden geïntegreerd;
8. benadrukt dat Europa meer welzijn voor de burgers kan realiseren wanneer de economie wordt vergroend en geïnvesteerd wordt in efficiëntere zorgstelsels; wijst erop dat rekening moet worden gehouden met zowel de kortetermijngevolgen voor de overheidsfinanciën, als de milieu-, economische en sociale effecten op de lange termijn van structurele hervormingen;
9. vindt het belangrijk het Europees Semester te gebruiken voor het versnellen van de transitie naar een hulpbronnenefficiënte circulaire, emissieneutrale, energie-efficiënte en op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde economie, die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; geeft eens te meer aan dat het belangrijk is dat de financiële steun van de EU steenkool- en koolstofintensieve regio's in staat stelt een eerlijke energietransitie naar schone technologieën en energie-efficiënte oplossingen te realiseren, inclusief nieuwe en duurzame werkgelegenheid;
10. beschouwt het Europees Semester als een essentieel instrument voor het halen van de biodiversiteitsdoelstellingen van de EU, en voor het realiseren van de respectieve sociaaleconomische voordelen;
11. is ingenomen met het voorstel om in de volgende programmeringsperiode EU‑financiering toe te wijzen ter ondersteuning van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van aanbevelingen en structurele hervormingen, maar onderstreept dat deze koppeling geen voorwaarde moet worden; verlangt dat bij het houden van toezicht op en het beoordelen van de voortgang van hervormingen meer naar de lange termijn wordt gekeken;
12. juicht het toe dat in het Europees Semester onderkend wordt dat de lidstaten in het bijzonder aandacht moeten besteden aan de flexibiliteit van werknemers, teneinde ervoor te zorgen dat zij over de juiste vaardigheden beschikken, dat wil zeggen vaardigheden die aansluiten bij de technologische vooruitgang; beklemtoont in dit verband dat het belangrijk is te kiezen voor een rechtvaardige aanpak van de transitie, waarbij de betrokkenheid en de participatie wordt gewaarborgd van iedereen die ermee te maken krijgt, en ondersteuning wordt geboden voor de werknemers en voor het scheppen van fatsoenlijk en hoogwaardig werk;
13. is ermee ingenomen dat het Europees Semester op het gebied van gezondheidszorg zijn aandacht heeft verlegd van kostenbesparing naar het leveren van prestaties, en dat daarbij wordt onderkend hoe belangrijk gezondheidsresultaten en de toegang tot hoogwaardige, voor iedereen betaalbare gezondheidszorg zijn; verlangt dat gemeenschappelijke indicatoren en methoden ter beoordeling van de prestaties van zorgstelsels worden ontwikkeld, zodat ongelijkheid op het gebied van gezondheid kan worden teruggedrongen; steunt de inspanningen gericht op het ontwikkelen van gemeenschappelijke indicatoren en methodologieën voor het beoordelen van de prestaties van de nationale gezondheidszorgstelsels, inclusief de ongelijkheid en de verschillen bij de toegang tot gezondheidszorg;
14. beklemtoont dat doeltreffende investeringen in gezondheidszorg, waaronder in gezondheidsonderzoek en ziektepreventie, essentieel is voor de toegang voor een eenieder tot kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorgdiensten; onderstreept het belang van de duurzaamheid van de gezondheidszorg;
15. onderstreept hoe belangrijk een gestructureerde en systematische dialoog met het maatschappelijk middenveld op nationaal niveau is, zodat meer betrokkenheid tot stand komt; is van mening dat de Commissie de input van een brede waaier van belanghebbenden moet verzamelen en moet zorgen voor meer publiciteit rond de landspecifieke aanbevelingen en landverslagen, onder meer door meer discussies op hoog politiek niveau;
16. verzoekt de Commissie aan het Europees Semester op zowel analytisch als op operationeel niveau een territoriale dimensie toe te voegen; is daarnaast van oordeel dat het voor een doeltreffend beheer van het structuurbeleid belangrijk is de regionale en de plaatselijke autoriteiten bij het ontwikkelen en het vaststellen ervan te betrekken middels een gemengd "top-down"- en "bottom-up"-planningsproces;
17. dringt erop aan dat het maatschappelijk middenveld en milieuorganisaties gestructureerd bij het Europees Semester worden betrokken, en vraagt om een grotere betrokkenheid bij het Europees Semester van de ministers van Milieubeheer, op het niveau van de Raad;
18. dringt aan op meer samenhang met het beleid van de EU op andere terreinen, zoals dat in verband met de klimaatverandering en de niet‑duurzame benutting van de natuurlijke hulpbronnen;
19. beklemtoont dat de capaciteit van Europa om gemeenschappelijk op rampen, zoals de droogte in Zuid-Europa, vernietigende overstromingen, bosbranden en aardbevingen, te reageren, moet worden vergroot; benadrukt dat er naar meer samenwerking moet worden gestreefd met betrekking tot de geavanceerde planning van Europese hulp bij rampen, onder meer middels het in kaart brengen van de middelen van de lidstaten, het opstellen van noodplannen en een betere planning van het risicobeheer.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
29.1.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
43 8 2 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Marco Affronte, Margrete Auken, Pilar Ayuso, Zoltán Balczó, Catherine Bearder, Ivo Belet, Paul Brannen, Soledad Cabezón Ruiz, Nessa Childers, Birgit Collin-Langen, Miriam Dalli, Seb Dance, Mark Demesmaeker, Bas Eickhout, José Inácio Faria, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Jens Gieseke, Julie Girling, Sylvie Goddyn, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, Anneli Jäätteenmäki, Jean-François Jalkh, Benedek Jávor, Karin Kadenbach, Urszula Krupa, Giovanni La Via, Jo Leinen, Peter Liese, Valentinas Mazuronis, Susanne Melior, Miroslav Mikolášik, Rory Palmer, Massimo Paolucci, Bolesław G. Piecha, John Procter, Julia Reid, Michèle Rivasi, Davor Škrlec, Renate Sommer, Ivica Tolić, Adina-Ioana Vălean, Damiano Zoffoli |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Herbert Dorfmann, Fredrick Federley, Christophe Hansen, Babette Winter, Carlos Zorrinho |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
José Blanco López, Andor Deli |
||||
- [1] Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1.
ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (18.2.2019)
aan de Commissie economische en monetaire zaken
over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019
(2018/2119(INI))
Rapporteur voor advies: Iskra Mihaylova
SUGGESTIES
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. erkent dat de EU-economie blijft groeien, dat de werkgelegenheid is toegenomen en dat de investeringskloof die door de crisis was ontstaan zo goed als weggewerkt is, maar wijst erop dat de overheidsinvesteringen nog altijd onder het niveau van vóór de crisis liggen, met enorme tekorten in een aantal van de landen die het zwaarst door de crisis zijn getroffen; wijst erop dat er nog steeds zwakke plekken zijn, dat de duurzame groei niet iedereen ten goede is gekomen, dat de werkloosheidspercentages in verschillende lidstaten nog steeds hoog zijn en dat economische, sociale, regionale en territoriale ongelijkheden zorg blijven baren; stelt vast dat de investeringen zijn toegenomen, maar dat hun impact op de productiviteit vooralsnog onvoldoende is, en dat gerichtere investeringen in het kader van het cohesiebeleid en een betere afstemming op andere Unie-beleidsprogramma's, met publiek-private investeringen, noodzakelijk zijn om de productiviteit te verhogen en de verschillen tussen de lidstaten weg te werken; merkt op dat het stabiliteits- en groeipact (SGP) ook gericht moet zijn op de verbetering van sociale aspecten en de totstandbrenging van duurzame groei;
2. benadrukt dat de EU het beoogde herstel moet steunen met economische beleidsmaatregelen die openbare diensten beschermen en de kwaliteit en toegankelijkheid van diensten van algemeen belang verbeteren;
3. herinnert eraan dat de overheidsinvesteringen in 2017 als percentage van het bbp van de EU (2,7 %) en van de eurozone (2,6 %) ver onder het gemiddelde van de afgelopen tien jaar lagen (respectievelijk 3,2 % en 3,0 %); merkt op dat de overheidsinvesteringen om die reden aanzienlijk moeten worden verhoogd om de daling in de jaren van krimp door de economische crisis te compenseren en te voorzien in de dringende behoefte aan investeringen in infrastructuur en openbare diensten; wijst erop dat overheidsinvesteringen een prioriteit moeten blijven en niet mogen worden ondermijnd door inspanningen om publiek-private partnerschappen te promoten;
4. merkt op dat, volgens de Europese Investeringsbank (EIB), de EU-investeringen in infrastructuur nog steeds 20 % onder het niveau liggen van voor de crisis, dat 34 % van de gemeenten heeft aangegeven dat de investeringen onder het niveau liggen van wat nodig is, en dat de EU jaarlijks investeringen in infrastructuur nodig heeft van ten minste 355 miljard EUR;
5. wijst erop dat het Europees Semester op consistente wijze moet bijdragen tot de verkleining van ongelijkheden en verschillen, met name van sociale, economische en territoriale aard tussen de verschillende regio's van de EU; benadrukt dat het aanhoudende gebrek aan geografische balans in de EIB-investeringen onaanvaardbaar is, en dat het uiterst zorgwekkend is dat in 2017 de helft van de EU-lidstaten 80 % van de totale EIB-investeringen in de EU heeft ontvangen, terwijl de overige 14 lidstaten slechts 10 % hebben ontvangen;
6. wijst erop dat het beste antwoord op de bezorgdheid van de burgers erin bestaat de verhoging van het reële inkomen te steunen en meer investeringen te eisen om kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen, de binnenlandse vraag te stimuleren en te zorgen voor een eerlijker verdeling van de gegenereerde welvaart; is van mening dat de EU moet bijdragen tot de flexibiliteit van het SGP door fiscale ruimte te creëren voor de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten;
7. wijst erop dat het Europees Semester prioritair moet bijdragen tot de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten en de naleving moet monitoren van de twintig kernbeginselen, met bijzondere aandacht voor de gelijke behandeling van en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, sociale bescherming, toegang tot alle essentiële diensten, het recht op een gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde, en het recht op kwalitatief hoogstaande, betaalbare zorgdiensten;
8. herinnert eraan dat in het Europees Semester gewezen moet worden op het belang van strengere maatregelen ter bestrijding van belastingontduiking en -fraude, wat middelen genereert die kunnen worden geïnvesteerd, alsmede aanvullende middelen voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;
9. wijst erop dat er in het Europees Semester rekening mee gehouden moet worden dat mensen gemakkelijker toegang moeten hebben tot effectieve sociale bescherming in overeenstemming met de relevante beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd de nodige maatregelen te treffen om de obstakels weg te nemen waardoor werknemers hun rechten op sociale bescherming kunnen uitoefenen, en omvattende socialebeschermingsstelsels op te zetten, en dat in het kader van het Europees Semester derhalve moet worden bijgehouden welke vooruitgang de lidstaten hebben geboekt bij het goedkeuren van wetgeving en het ontwikkelen van stelsels die waarborgen dat iedereen toegang heeft tot sociale bescherming;
10. wijst er op dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat het Europees Semester gericht blijft op de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei met meer coördinatie tussen nationaal en EU-beleid, teneinde meer hoogwaardige werkgelegenheid binnen de EU te scheppen en de loon- en pensioenkloof te verkleinen;
11. benadrukt dat het Europees Semester moet focussen op hogere productiviteit door toegenomen investeringen in infrastructuur, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en onderzoek en innovatie, en dat een hogere productiviteit moet worden weerspiegeld in een hoger inkomen voor de werknemers;
12. benadrukt dat lage inkomens een probleem blijven vormen in Europa, dat de concentratie van werknemers in de onderste verdiepingen van het loongebouw en de hoge armoedepercentages een duidelijk signaal zijn van een loonvormingsbeleid en dat de genderloonkloof, in combinatie met onzeker werk, met name onder jongeren, een ernstig probleem blijft dat urgente oplossing behoeft;
13. dringt erop aan dat in het Europees Semester de uitbanning van armoede als een van de prioriteiten wordt aangemerkt, zoals wordt aangegeven in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's);
14. benadrukt dat een vergrijzende bevolking voor overheden aanleiding moet zijn meer te investeren om ouderen te beschermen en niet minder, zoals gesuggereerd wordt in het SGP, dat de overheidsinvesteringen in de gezondheidszorg moeten zijn afgestemd op de behoeften, dat de toegankelijkheid van de gezondheidszorg regelmatig moet worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met het gemiddelde beschikbare inkomen en de gevolgen voor huishoudens, en dat er maatregelen moeten worden genomen om investeringen in preventieve gezondheidszorg te promoten en te monitoren, omdat dit van essentieel belang is in een vergrijzende samenleving;
15. pleit ervoor dat in het Europees Semester actief wordt bijgedragen tot een duurzame aanpak van de demografische problemen (vergrijzing, bevolkingsafname, demografische druk, het onvermogen om toereikend menselijk kapitaal aan te trekken of te behouden), die de Europese regio's op verschillende manieren treffen; benadrukt met name dat passende steun moet uitgaan naar bepaalde regio's zoals een aantal ultraperifere gebieden;
16. benadrukt dat het Europees Semester een grondige analyse moet bevatten van de gevolgen, op middellange en lange termijn, van de technologische verandering en de digitalisering voor de arbeidsmarkt; wijst erop dat hoewel technologische verandering kan zorgen voor nieuwe of kwalitatief hoogwaardiger en veiliger werkgelegenheid, zij tegenwoordig vooral geassocieerd wordt met het verlies van banen of het creëren van onzeker werk;
17. benadrukt dat de sociale en economische ontwikkeling van de EU staat en valt met het onderschrijven van onze fundamentele waarden;
18. benadrukt dat een van de prioriteiten van het Europees Semester moet zijn bevolkingen en gebieden die de nadelige gevolgen ondervinden van de mondialisering (zoals verplaatsing van de productie of banenverlies) te beschermen en te steunen;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten hun samenwerking te intensiveren en verdere maatregelen te nemen om particuliere en openbare investeringen optimaal te benutten en meer partnerschappen aan te gaan om nieuwe banen te creëren, de toegevoegde waarde van het cohesiebeleid maximaal in te zetten en ten volle gebruik te maken van de complementariteit en synergieën tussen het cohesiebeleid en andere programma's en financieringsinstrumenten van de Unie;
20. benadrukt dat de mate van betrokkenheid van de sociale partners op nationaal niveau nog steeds laag is en dat de Commissie en de regeringen van de lidstaten meer moeten doen om ervoor te zorgen dat zij worden geraadpleegd;
21. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een zorgvuldige en volledige monitoring van het woningenbestand op te zetten, alsmede o.a. onderzoek te doen naar de geografische verschillen tussen gebieden met geringe vraag naar woningen en oververhitte huizenmarkten om de analytische grondslag te verbeteren voor de beoordeling van de huisvesting in de landenverslagen en de landspecifieke aanbevelingen;
22. is van oordeel dat investeringen, innovatie, kennis en structurele hervormingen van belang zijn om Europa sterker en samenhangender te maken; wijst er in dit verband op dat investeringen in het kader van het cohesiebeleid, dat een essentiële rol heeft en dat niet door andere instrumenten vervangen kan worden, de grootste financiële ondersteuning van de EU bieden, ter hoogte van 638 miljard EUR samen met de nationale medefinanciering voor de periode 2014-2020, en zorgen voor Europese toegevoegde waarde door bij te dragen tot economische groei, sociale inclusie, innovatie en milieubescherming, door nieuwe problemen het hoofd te bieden zoals veiligheid en de integratie van migranten en vluchtelingen die internationale bescherming genieten, en door bij te dragen tot publieke en private investeringen, samen met passende hervormingen om duurzame economische groei, inclusie en institutionele en administratieve capaciteit te stimuleren;
23. dringt erop aan dat de gevolgen van het onderzoeks- en innovatiebeleid voor de ontwikkeling van de economische en sociale groei van de lidstaten worden geëvalueerd;
24. is ingenomen met de voorstellen voor het volgend meerjarig financieel kader (MFK) en de sterkere koppeling tussen het cohesiebeleid en het proces van het Europees Semester ter verwezenlijking van duurzame en inclusieve groei, met bijzondere aandacht voor ultraperifere, minst ontwikkelde of dunbevolkte gebieden; betreurt evenwel de verlaging van de voor het cohesiebeleid voorgestelde middelen, en dringt erop aan dat de financiering op het huidige niveau gehandhaafd wordt; dringt aan op snelle en tijdige goedkeuring van het MFK-pakket en de verordeningen inzake het cohesiebeleid om mogelijke vertragingen in de tenuitvoerlegging te vermijden; is tevreden met de vereiste dat een kwart van de uitgaven in het kader van het nieuwe MFK wordt toegewezen aan doelstellingen op klimaatgebied, aangezien de klimaatverandering een aanzienlijk probleem op lange termijn is;
25. neemt kennis van de grotere nadruk in het Europees Semester 2019 op investeringsbehoeften als leidraad voor het nemen van besluiten in verband met de programmering voor de periode 2021-2027, en over de geplande nieuwe bijlage bij de landverslagen voor 2019, waarin wordt vastgesteld welke investeringsbehoeften relevant zijn voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Cohesiefonds voor de periode 2021-2027; is van mening dat er meer nadruk moet worden gelegd op het bestrijden van ongelijkheid, ook bij de financiering van het cohesiebeleid door effectieve instrumenten in te zetten en de middelen gericht aan te wenden met dat doel;
26. benadrukt het belang van aanhoudende en toenemende ESF+-steun, van de jongerengarantie, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Europees Solidariteitskorps, voor de aanpak van de problemen op het gebied van werkgelegenheid, economische groei, sociale inclusie, onderwijs en beroepsopleiding;
27. is van mening dat er meer vereenvoudiging en grotere flexibiliteit nodig is tussen de fondsen, programma's en instrumenten van de Unie, om EU-financiering voor strategische investeringsprojecten eenvoudiger, efficiënter en geografisch evenwichtiger te maken. benadrukt dat bijzondere aandacht nodig is voor regio's met een ontwikkelingsachterstand;
28. merkt op dat het cohesiebeleid gericht moet zijn op het bevorderen van de harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de hele Unie en haar regio's, waarmee de economische, sociale en territoriale cohesie wordt versterkt in een sfeer van solidariteit, met het oog op de bevordering van duurzame groei, werkgelegenheid en sociale inclusie, de bewerkstelliging van minder ongelijkheid tussen en binnen regio's en het inlopen van de achterstand door de minst begunstigde regio's;
29. wijst erop dat in het zevende verslag inzake cohesie de aandacht wordt gevestigd op de grote diversiteit tussen de regio's en grondgebieden, ook binnen de huidige categorieën regio's, vanwege hun specifieke omstandigheden (ultraperifere ligging, kleine bevolkingsdichtheid, lage inkomens, zwakke groei, enz.), waardoor een territoriale aanpak op maat noodzakelijk is;
30. wijst op de noodzaak om rekening te houden met de bepalingen van artikel 349 VWEU betreffende specifieke maatregelen om de problemen op te lossen waar de ultraperifere regio's mee kampen, met name de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat, en de economische afhankelijkheid van slechts enkele producten;
31. dringt erop aan dat in het kader van het Europees Semester de Europese territoriale samenwerking (ETS) wordt versterkt, in al haar dimensies (grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking, zowel binnen als buiten de Unie), en er zo voor te zorgen dat de algemene doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie worden gehaald en wordt bijgedragen tot solidariteit;
32. wijst nogmaals op het belang van de tenuitvoerlegging van macroregionale strategieën om de doelstellingen van het cohesiebeleid te halen;
33. merkt op dat bepaalde Europese regio's meer dan andere blootgesteld zullen worden aan de gevolgen van de brexit, en dat de terugtrekking van het VK een negatieve impact kan hebben op het cohesiebeleid in zijn geheel; benadrukt dat een van de doelstellingen van het Europees Semester moet zijn de negatieve impact van de brexit op de verschillende getroffen Europese regio's zoveel mogelijk te beperken, en dat het Europees Semester actief moet bijdragen tot de versterking van het cohesiebeleid, dat een substantiële rol heeft gespeeld bij het herstel van de EU-economie door slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
14.2.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 3 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Tamás Deutsch, John Flack, Iratxe García Pérez, Krzysztof Hetman, Sławomir Kłosowski, Constanze Krehl, Louis-Joseph Manscour, Martina Michels, Iskra Mihaylova, Andrey Novakov, Mirosław Piotrowski, Stanislav Polčák, Liliana Rodrigues, Fernando Ruas, Monika Smolková, Ruža Tomašić, Ramón Luis Valcárcel Siso, Matthijs van Miltenburg, Lambert van Nistelrooij, Derek Vaughan |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Martina Anderson, Elsi Katainen, Ivana Maletić, Bronis Ropė, Davor Škrlec |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
28 |
+ |
|
ALDE |
Elsi Katainen, Iskra Mihaylova, Matthijs van Miltenburg |
|
ECR |
John Flack, Sławomir Kłosowski, Mirosław Piotrowski, Ruža Tomašić |
|
PPE |
Pascal Arimont, Franc Bogovič, Tamás Deutsch, Krzysztof Hetman, Ivana Maletić, Lambert van Nistelrooij, Andrey Novakov, Stanislav Polčák, Fernando Ruas, Ramón Luis Valcárcel Siso |
|
S&D |
Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Iratxe García Pérez, Constanze Krehl, Louis‑Joseph Manscour, Liliana Rodrigues, Monika Smolková, Derek Vaughan |
|
VERTS/ALE |
Bronis Ropė, Davor Škrlec |
|
3 |
- |
|
EFDD |
Rosa D'Amato |
|
GUE/NGL |
Martina Anderson, Martina Michels |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de symbolen:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
4.12.2018
STANDPUNT IN DE VORM VAN AMENDEMENTEN
van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
aan de Commissie economische en monetaire zaken
over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2019
Namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid: Ernest Urtasun (rapporteur)
Standpunt
AMENDEMENTEN
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid dient bij de bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande amendementen in:
Amendement 1 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid een fundamentele waarde van de EU is; overwegende dat in de artikelen 8 en 10 VWEU de verplichting is vastgelegd om gendermainstreaming toe te passen, en dat hierin wordt gesteld dat de EU zich moet inspannen om in al haar beleidsmaatregelen en activiteiten ongelijkheden uit te bannen, gendergelijkheid te bevorderen, discriminatie te bestrijden; |
Amendement 2 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat in de EU nog altijd aanzienlijke kloven tussen mannen en vrouwen bestaan, waaronder de arbeidsparticipatiekloof (18,2 %), de loonkloof (16,2 %) en de pensioenkloof (36,5 %), en dat zich ook bij besluitvormingsprocessen verschillen tussen mannen en vrouwen voordoen; overwegende dat er dringend inspanningen nodig zijn om deze kloven te dichten, aangezien deze kloven de belangrijkste belemmeringen zijn voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en een onaanvaardbare vorm van genderdiscriminatie zijn; |
Amendement 3 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat het van cruciaal belang is dat de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, die binnen de EU gemiddeld bijna 40 % bedraagt en ook het resultaat is van de accumulatie van ongelijkheden in de loop van het leven van vrouwen en hun perioden van afwezigheid van de arbeidsmarkt, wordt aangepakt; overwegende dat het van essentieel belang is om zorgdiensten te verlenen, teneinde doeltreffend op deze afwezigheid te kunnen inspelen; |
Amendement 4 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat ondergefinancierde overheidsdiensten en bezuinigingen op sociale diensten, zoals gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, kinderopvang en langdurige zorg, met name gevolgen hebben voor vrouwen, aangezien zij vaak de leemten opvullen in de zorg, het onderwijs en andere vormen van gezinsondersteuning, veelal zonder daarvoor te worden betaald, waardoor de onevenredige verantwoordelijkheid van vrouwen op het gebied van zorg in stand wordt gehouden; |
Amendement 5 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat de kwaliteit van de zorgverlening enorm verschilt binnen en tussen de lidstaten, tussen particuliere en overheidsinstanties, tussen stedelijke en plattelandsgebieden, alsook tussen leeftijdsgroepen;
|
Amendement 6 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de ICT-sector en daarin in het algemeen banen van slechte kwaliteit hebben; overwegende dat er sprake is van een genderkloof bij de toegang tot en het gebruik van digitale technologieën; overwegende dat de opname van meer vrouwen in de digitale economie een beduidende invloed kan hebben op de economische groei; |
Amendement 7 Ontwerpresolutie Nieuwe overweging | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
overwegende dat het Europees Semester moet bijdragen aan de verwezenlijking van de Europese pijler van sociale rechten en de naleving moet monitoren van alle twintig kernbeginselen, met bijzondere aandacht voor de gelijke behandeling van en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, het recht op een gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde, en het recht op kwalitatief hoogstaande, betaalbare zorgdiensten; overwegende dat met betrekking tot het economisch bestuur van de EU de aandacht moet verschuiven van de beperkte doelstelling inzake groei van het bbp naar welzijn en convergentie met hoge minimumnormen voor gendergelijkheid; |
Amendement 8 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
noemt het wederom betreurenswaardig dat de Europa 2020-strategie geen gendermainstreaming omvat en verzoekt de Commissie en de Raad aan de strategie een gendergelijkheidspijler en een overkoepelende gendergelijkheidsdoelstelling toe te voegen; |
Amendement 9 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
geeft nogmaals aan bezorgd te zijn over het ontbreken van een genderperspectief en van genderindicatoren in het kader van het Europees Semester, en verzoekt de Commissie en de lidstaten het genderperspectief meer te integreren in de vaststelling van landspecifieke aanbevelingen, convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's, door kwalitatieve doelstellingen en maatregelen ter bestrijding van hardnekkige genderkloven vast te stellen, en om het beginsel van genderbudgettering systematisch toe te passen; |
Amendement 10 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
verzoekt de Commissie nogmaals het toezicht op de belangrijkste doelstellingen inzake werkgelegenheid en armoedebestrijding en de gevolgen van hervormingen op de langere termijn te vergemakkelijken, door de lidstaten te vragen naar gender uitgesplitste gegevens te gebruiken, en vraagt haar bovendien aanvullende genderspecifieke indicatoren vast te stellen; dringt erop aan dat het scorebord voor macro-economische onevenwichtigheden wordt verrijkt met sociale indicatoren, waaronder indicatoren voor genderongelijkheid, die op gelijke voet moeten staan met economische indicatoren; |
Amendement 11 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun monitoringproces waar mogelijk gebruik te maken van naar gender uitgesplitste gegevens, in het bijzonder met betrekking tot de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; |
Amendement 12 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
geeft nogmaals aan bezorgd te zijn over het gebrek aan kwalitatief hoogstaande, betaalbare en toegankelijke kinderopvang en langdurige zorg voor ouderen en mensen met een handicap en/of een chronische ziekte, wat een van de oorzaken is van de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt; benadrukt dat volledige prioriteit moet worden gegeven aan het aanpakken van werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, die vooral grote gevolgen hebben voor vrouwen, en met name voor vrouwen uit kansarme milieus, en dat daarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan duurzame werkgelegenheid en/of hoogwaardige banen waaraan rechten kunnen worden ontleend, en overheidsdiensten van goede kwaliteit die zorgen voor sociale integratie, vooral op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, zorg voor hulpbehoevenden, openbaar vervoer en sociale voorzieningen; verzoekt de lidstaten de overheidsinvesteringen in zorgdiensten te bevorderen en de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van deze diensten te monitoren; |
Amendement 13 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
benadrukt dat werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting een bron van zorg zijn, met name onder vrouwen; wijst er derhalve op dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat het Europees Semester gericht blijft op de verwezenlijking van slimme, duurzame en inclusieve groei met meer coördinatie tussen nationaal en EU-beleid, teneinde meer hoogwaardige werkgelegenheid binnen de EU te scheppen en zo de arbeidsparticipatiekloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken; |
Amendement 14 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
toont zich bezorgd over de verticale en horizontale segregatie op de Europese arbeidsmarkt, de pensioen- en loonkloof tussen mannen en vrouwen, en het feit dat slechts weinig vrouwen bij besluitvormingsprocessen worden betrokken; beklemtoont dat de arbeidsparticipatie van vrouwen nog altijd lager ligt dan die van mannen; onderstreept dat het verschil in arbeidsparticipatie vooral groot is bij moeders en vrouwen met zorgtaken; |
Amendement 15 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
verzoekt de Commissie en de lidstaten de arbeidsparticipatie van vrouwen op basis van het aantal gewerkte uren per week, de soorten contracten en de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te monitoren, en op deze manier de armoede onder vrouwen te bestrijden; pleit voor de verhoging van het minimumloon tot een bedrag waarvan minste kan worden geleefd, alsook voor bindende maatregelen ter verwezenlijking van loontransparantie, en voor de uitvoering van loonaudits op het niveau van ondernemingen, opdat in alle sectoren en beroepen gelijke beloning voor gelijkwaardig werk tot stand kan worden gebracht; verzoekt de lidstaten voorts de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren; vraagt de Raad met klem snel overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een richtlijn betreffende een beter evenwicht tussen werk en privéleven, alsook betreffende gelijke toegang tot betaalbare kinderopvang en zorgvoorzieningen in alle fasen van het leven voor werkende ouders en verzorgers, zodat zij hun werk en privéleven beter op elkaar kunnen afstemmen; |
Amendement 16 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
wijst erop dat moet worden toegezien op het aantal NEET's als percentage van de totale bevolking tussen de 15 en 24 jaar, en andere bijkomende indicatoren, en benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan jonge vrouwen en meisjes, aangezien er een aanzienlijk genderverschil bestaat wat betreft het aandeel NEET's in deze leeftijdsgroep; |
Amendement 17 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
verzoekt de lidstaten hun inspanningen ter verbetering van de digitale vaardigheden die burgers op de arbeidsmarkt nodig hebben, te intensiveren en zich daarbij in het bijzonder in te zetten om de genderkloof op dit gebied tot een minimum te beperken; beklemtoont dat het onderwijs en de werkgelegenheid voor vrouwen in de ICT-sector dringend moeten worden verbeterd en dat vrouwen makkelijker toegang moeten krijgen tot hoge posities; |
Amendement 18 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
pleit voor beleid ter ondersteuning van het ondernemerschap van vrouwen, in het kader waarvan de toegang van vrouwen tot financiering en zakelijke kansen wordt verbeterd, op maat gemaakte opleidingen worden aangeboden en maatregelen worden vastgesteld waarmee werk en privéleven beter op elkaar kunnen worden afgestemd; |
Amendement 19 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
vraagt dat de Commissie een gendereffectbeoordeling uitvoert van de tot dusver uitgevoerde structurele hervormingen en stelt voor het Europees Instituut voor gendergelijkheid nauwer bij alle fasen van het Europees Semester te betrekken; |
Amendement 20 Ontwerpresolutie Nieuwe paragraaf | |
Ontwerpresolutie |
Amendement |
|
verzoekt de bevoegde commissaris(sen) nogmaals elk jaar de genderaspecten van de jaarlijkse groeianalyse te bespreken met de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid; |
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.2.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
35 9 3 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Pervenche Berès, Esther de Lange, Markus Ferber, Jonás Fernández, Giuseppe Ferrandino, Sven Giegold, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Cătălin Sorin Ivan, Petr Ježek, Othmar Karas, Wolf Klinz, Werner Langen, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Gabriel Mato, Alex Mayer, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Stanisław Ożóg, Ralph Packet, Dariusz Rosati, Pirkko Ruohonen-Lerner, Anne Sander, Molly Scott Cato, Pedro Silva Pereira, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Paul Tang, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Tom Vandenkendelaere, Babette Winter, Sotirios Zarianopoulos |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Eric Andrieu, Nessa Childers, Bas Eickhout, Sophia in 't Veld, Jeppe Kofod, Aleksejs Loskutovs, Thomas Mann, Lieve Wierinck |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Ole Christensen, Danilo Oscar Lancini |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
35 |
+ |
|
ALDE |
Sophia in 't Veld, Petr Ježek, Wolf Klinz, Ramon Tremosa i Balcells, Lieve Wierinck |
|
NI |
Cătălin Sorin Ivan |
|
PPE |
Markus Ferber, Brian Hayes, Gunnar Hökmark, Othmar Karas, Esther de Lange, Werner Langen, Aleksejs Loskutovs, Ivana Maletić, Thomas Mann, Gabriel Mato, Luděk Niedermayer, Dariusz Rosati, Anne Sander, Theodor Dumitru Stolojan, Tom Vandenkendelaere |
|
S&D |
Eric Andrieu, Pervenche Berès, Nessa Childers, Ole Christensen, Jonás Fernández, Giuseppe Ferrandino, Roberto Gualtieri, Jeppe Kofod, Olle Ludvigsson, Alex Mayer, Pedro Silva Pereira, Peter Simon, Paul Tang, Babette Winter |
|
9 |
- |
|
ECR |
Bernd Lucke |
|
EFDD |
Bernard Monot, Marco Valli |
|
ENF |
Danilo Oscar Lancini |
|
NI |
Sotirios Zarianopoulos |
|
VERTS/ALE |
Bas Eickhout, Sven Giegold, Molly Scott Cato, Ernest Urtasun |
|
3 |
0 |
|
ECR |
Stanisław Ożóg, Ralph Packet, Pirkko Ruohonen-Lerner |
|
Verklaring van de symbolen:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding