VERSLAG over het Europees semester voor de coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2019
4.3.2019 - (2018/2120(INI))
Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Marian Harkin
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het Europees semester voor de coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2019
Het Europees Parlement,
gezien de mededeling van de Commissie van 21 november 2018 getiteld "Jaarlijkse groeianalyse 2019: Voor een sterker Europa bij mondiale onzekerheid" (COM(2018) 770 final),
– gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, die in september 2015 door de wereldleiders werden vastgesteld en zijn bekrachtigd door de Raad, die zich ertoe heeft verbonden de doelstellingen te verwezenlijken,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten, die in november 2017 werd afgekondigd door de Raad, het Europees Parlement en de Commissie,
– gezien het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad van 21 november 2018 bij de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse groeianalyse 2019 (COM(2018) 761 final),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 21 november 2018 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2018) 759 final),
– gezien het verslag van de Commissie van 21 november 2018 getiteld "Waarschuwingsmechanismeverslag 2019" (COM(2018) 758 final),
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 november 2018 getiteld "Ontwerpbegrotingsplannen 2019: Algemene beoordeling" (COM(2018) 807 final),
– gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over de situatie van vrouwen met een handicap[1],
– gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over de zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid[2],
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone[3],
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2018 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2018[4],
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de digitale genderkloof;
– gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de prioriteiten van het Europees semester van 2018,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0162/2019),
A. overwegende dat de arbeidsparticipatiegraad in de leeftijdscategorie 20-64 in 2017 73,2 % bedroeg, wat erop wijst dat de EU goed op weg is om de participatiegraad van 75 %, die is vastgesteld in het kader van de Europa 2020-strategie, te halen;
B. overwegende dat fatsoenlijke banen met werkzekerheid een belangrijke factor zijn in de strijd tegen sociale uitsluiting en moeten worden bevorderd om de werkloosheid in de hele EU te helpen bestrijden, maar ook om de binnenlandse vraag aan te zwengelen en de groei te stimuleren; overwegende dat het aandeel van deeltijdwerknemers in de totale werkgelegenheid tussen 2008 en 2017 is gestegen van 16,8 % naar 18,7 % en hoger ligt en harder is gestegen onder jongeren;
C. overwegende dat de participatiegraad tussen de verschillende EU-lidstaten substantieel verschilt, maar ook binnen de lidstaten, en dat er ook verschillen bestaan in de kwaliteit van de werkgelegenheid;
D. overwegende dat de langdurige werkloosheid en jongerenwerkloosheid op EU-niveau afnemen, maar dat zij in een aantal lidstaten hoog blijven;
E. overwegende dat de jongerenwerkloosheid op EU-niveau 18,6 % bedraagt en boven het niveau van 2008 blijft; overwegende dat de jongeren die niet naar school gaan, geen werk hebben noch stage lopen (NEET's), de EU volgens de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) jaarlijks naar schatting 153 miljard EUR kosten, terwijl de totale kostprijs voor het inrichten van de jongerengarantie in de eurozone jaarlijks naar schatting 21 miljard EUR per jaar kost; overwegende dat er thans een bedrag van 2 miljard EUR wordt toegekend aan de jongerengarantie voor de periode 2017-2020;
F. overwegende dat, nu er nieuwe vormen van werk opkomen en groeien, zoals de platformeconomie en zzp'ers, de sociale bescherming, die traditioneel is afgestemd op werknemers die voltijds en voor onbeperkte tijd in dienst zijn, moet worden gemoderniseerd en aangepast;
G. overwegende dat de toename van de arbeidsparticipatie in de lidstaten helaas gepaard is gegaan – ten gevolge van de economische crisis, bezuinigingsmaatregelen en structurele hervormingen – met een toename van atypische, onzekere en formele arbeidsvormen, met inbegrip van nulurencontracten, een verzwakking van de sociale dialoog en de decentralisatie van de collectieve onderhandeling in sommige lidstaten, hetgeen negatieve gevolgen heeft gehad voor de werknemersrechten;
H. overwegende dat de meest onzekere banen inhouden dat mensen hun rechten niet kunnen afdwingen, dat er geen sociale bescherming is, dat de gezondheid en veiligheid op het spel worden gezet en dat het werk onvoldoende inkomsten oplevert om fatsoenlijk te kunnen leven; overwegende dat die onzekerheid zich ook laat voelen door werkonzekerheid, een ontoereikend inkomen, gebrek aan ontslagbescherming, een onbekende duur van de arbeidsverhouding en onzekerheid over toekomstig werk;
I. overwegende dat hoewel de inkomensongelijkheid in de EU in 2017 licht is afgenomen de armoede onder werkenden onaanvaardbaar hoog blijft, nl. 9,6 % van de beroepsbevolking, en vooral vrouwen treft;
J. overwegende dat hoewel het aantal mensen dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting (AROPE) nu 22,5 % bedraagt en overwegende dat, hoewel dit onder het niveau ligt van voor de crisis, de Europa 2020-doelstelling om het aantal AROPE met 20 miljoen te verlagen nog lang niet gehaald is; overwegende dat het AROPE-percentage voor kinderen blijft afnemen, maar nog steeds onaanvaardbaar hoog is; overwegende dat het AROPE-percentage voor kinderen uit eenoudergezinnen tweemaal zo hoog ligt als het gemiddelde voor alle kinderen; overwegende dat een hoog niveau van ongelijkheid de output van de economie en het potentieel voor duurzame groei doet dalen;
K. overwegende dat de globalisering ertoe heeft bijgedragen dat de economische groei is aangetrokken, maar dat niet iedereen hiervan in gelijke mate profiteert, en dat die verschillen optreden zowel tussen als binnen lidstaten; overwegende dat de inclusiviteit van het groeimodel van Europa moet worden heroverwogen en moet worden versterkt, met name wat de sociale en ecologische duurzaamheid betreft;
L. overwegende dat in het rapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) de urgentie wordt benadrukt van acties om de klimaatverandering te bestrijden, die in drie jaar tijd onomkeerbaar kan worden; overwegende dat er op alle bestuursniveaus middelen moeten worden vrijgemaakt (zowel publieke als private investeringen) om de industrie, de vervoer- en de energiesector te moderniseren en koolstofarm te maken;
M. overwegende dat de EU-economie nu het zesde jaar ingaat van aanhoudende groei, herstel van investeringen, een stijgende vraag van de consument en verhoogde creatie van werkgelegenheid, en dat de verschillen tussen de groeipercentages in de eurozone in de geschiedenis van de EMU nog nooit zo klein zijn geweest; overwegende dat het desalniettemin betreurenswaardig is dat niet iedereen in gelijke mate profiteert van de voordelen van groei;
N. overwegende dat de inkomens van huishoudens langzamer zijn toegenomen dan het bbp en dat dit vragen doet rijzen over de inclusiviteit van de recente groei;
O. overwegende dat de pensioen-, gezondheidszorg- en langdurigezorgstelsels door de demografische verandering en de stijgende levensverwachting met aanzienlijke problemen worden geconfronteerd qua duurzaamheid en toereikendheid;
P. overwegende dat een goed functionerende sociale dialoog van essentieel belang is voor de Europese sociale markteconomie omdat dit de sociale samenhang versterkt en de conflicten in de samenleving beperkt, tot wederzijds voordeel van werknemers, werkgevers en regeringen;
Q. overwegende dat de opname van de Europese pijler van sociale rechten in het Europees Semester vanaf 2018 heeft bijgedragen aan de bevordering van inclusieve groei en werkgelegenheid en aan de vermindering van macro-economische onevenwichtigheden;
R. overwegende dat het Europees Semester moet bijdragen aan de voltooiing van de Europese pijler van sociale rechten om gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, het recht op een gelijk loon voor gelijk werk voor vrouwen en mannen en het recht op toegang tot hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg te waarborgen;
S. overwegende dat de 80 miljoen Europese burgers met een handicap, net als een aantal specifieke groepen, met inbegrip van gemarginaliseerde jongeren en gemeenschappen, degenen met chronische ziekten en degenen die afkomstig zijn uit minderheidsgemeenschappen stuiten op specifieke belemmeringen in de toegang tot werk en tot de personen behoren met het grootste risico op armoede en sociale uitsluiting; overwegende dat maatschappelijke organisaties een essentiële bijdrage leveren aan de dienstverlening op het gebied van inclusie en zorgen voor vertegenwoordiging bij beleidsvorming;
T. overwegende dat de aanhoudende ongelijkheden op gezondheidsgebied en een toenemende last van chronische ziekten in de EU tot een hoog niveau van voortijdige sterfte leiden, met nadelige gevolgen voor de beroepsbevolking, de productiviteit en de welzijnsstelsels;
U. overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid een kernwaarde van de EU vormt en is opgenomen in de artikelen 8 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin de verplichting is vastgelegd om ongelijkheden uit te bannen, gendergelijkheid te bevorderen, discriminatie op grond van geslacht te bestrijden en te zorgen voor de opname van de notie "gender" in het volledige beleid en optreden van de EU;
V. overwegende dat de participatiegraad onder vrouwen in 2017 66,5 % bedroeg, en dat de genderwerkgelegenheidskloof dus substantieel blijft met 12 %, evenals de genderloonkloof, en zodoende ook de genderpensioenkloof; overwegende dat meer vrouwen dan mannen in armoede leven en dat vrouwen een verhoogd risico lopen op sociale uitsluiting op hoge leeftijd, hun pensioeninkomsten 40 % lager liggen wegens de opeenstapeling van genderongelijkheden tijdens hun leven en dat dit een probleem vormt voor veel vrouwen en voor de samenleving; overwegende dat gelijke arbeidsmarktparticipatie voor zowel mannen als vrouwen kan worden bevorderd door middel van toegang tot betaalbare en hoogwaardige zorgdiensten;
W. overwegende dat een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsfuncties gunstig zou zijn voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen;
X. overwegende dat informele of mantelzorgers een groter risico lopen om armoede te lijden, zowel gedurende de periode dat zij zorg verlenen als wanneer zij aanspraak maken op pensioenuitkeringen; overwegende dat mantelzorgers meestal vrouwen zijn; overwegende dat 80 % van de zorg in de EU wordt verleend door onbetaalde mantelzorgers, en dat 75 % van hen vrouwen zijn;
Y. overwegende dat de kwaliteit van de zorgdiensten sterk uiteenloopt binnen en tussen de lidstaten, tussen particuliere en publieke infrastructuren, tussen plattelands- en stedelijke gebieden, alsook tussen leeftijdsgroepen; overwegende dat vrouwen worden getroffen door bezuinigingen in overheidsdiensten, onder meer op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting, zowel direct als dienstgebruikers en werknemers als indirect omdat zij gezinsleden ondersteunen die van deze basisoverheidsdiensten afhankelijk zijn;
Z. overwegende dat vrouwen eerder hun loopbaan onderbreken vanwege hun rol in het gezinsleven en dat zij vaker stoppen met werken om een ziek kind of zieke ouder te verzorgen; overwegende dat deze rol van vrouwen een belemmering kan zijn voor hun loopbaan; overwegende dat er discussies gaande zijn over een evenwicht tussen werk en privéleven;
Aa. overwegende dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de 2020-doelstelling om ervoor te zorgen dat slechts 10 % van de leerlingen voortijdig de school verlaat en dat 40 % tertiair onderwijs doorloopt, maar dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan; overwegende dat de lidstaten moeten worden aangemoedigd om de toegankelijkheid en de publieke acceptatie van beroepsopleiding te vergroten, waarbij de kwaliteit van het tertiaire onderwijs een prioriteit blijft bij het behalen van de 2020-doelstellingen;
Ab. overwegende dat digitale vaardigheden in het digitale tijdperk essentieel zijn voor alle persoonlijke en professionele taken, maar dat toch meer dan 40 % van de volwassenen in de EU niet over voldoende digitale vaardigheden beschikt; overwegende dat meer dan 60 miljoen volwassen onvoldoende geletterd zijn en over onvoldoende rekenvaardigheden beschikken; overwegende dat de genderkloof bij het meten van de digitale vaardigheden boven het basisniveau nu 12,9 % bedraagt;
Ac. overwegende dat laagopgeleide en oudere werknemers aanzienlijk minder vaak deelnemen aan omscholings- en opleidingsprogramma's; overwegende dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo's) vaak niet de middelen hebben om opleidingen of omscholing te organiseren voor hun werknemers;
Ad. overwegende dat uitsluiting van huisvesting, dakloosheid en betaalbare huisvesting in veel lidstaten een ernstig probleem vormen, waarbij niet minder dan tien lidstaten cijfers voor woningtekorten hebben opgegeven die boven het Europese gemiddelde liggen; overwegende dat huisvesting de grootste kostenpost is voor Europeanen en dat de huizenprijzen in de meeste lidstaten sneller stijgen dan de inkomens; overwegende dat ongelijkheid en uitsluiting van huisvesting elkaar onderling versterken, waarbij met name vrouwen, kinderen en mensen met een migratieachtergrond bijzonder kwetsbaar zijn voor uitsluiting van huisvesting en dakloosheid;
Ae. overwegende dat de uitdagingen op lange termijn, zoals de vergrijzing van de bevolking, de digitalisering en de gevolgen daarvan voor het werk, de klimaatverandering en het niet-duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen, urgent blijven;
1. erkent dat er vooruitgang is geboekt met betrekking tot het sociale scorebord, maar wijst er op dat de meeste lidstaten problemen hebben met ten minste één hoofdindicator, en dat 10 % van alle beoordelingen wordt aangemerkt als "kritieke situatie";
2. benadrukt dat de sociale doelstellingen en verplichtingen van de EU net zo belangrijk zijn als haar economische doelstellingen; benadrukt dat de noodzakelijke investeringen in sociale ontwikkeling niet alleen een middel zijn om economische groei en convergentie te bewerkstelligen, maar ook een specifieke doelstelling op zich moeten zijn; is ingenomen met de erkenning van het belang van de sociale pijler en dat het noodzakelijk is de sociale dimensie van de EU te versterken en te reageren op ongelijkheden binnen en tussen regio's; roept de Commissie en de lidstaten op de sociale rechten te versterken door de Europese pijler van sociale rechten zodanig ten uitvoer te leggen dat er een echte sociale dimensie van de EU tot stand wordt gebracht, onder meer door nota te nemen van recente studies[5] en door de politieke zichtbaarheid en het effect van het scorebord van sociale en werkgelegenheidsindicatoren te vergroten, terwijl alle landenspecifieke aanbevelingen worden nagekomen, waaronder degene die gericht zijn op transformerende maatregelen om te komen tot een duurzamere Unie op sociaal, economisch en ecologisch vlak; verzoekt de Commissie de 20 beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te gebruiken als indicatoren bij de beoordeling van de mate waarin landen erin slagen hun inzet voor de sociale pijler te integreren in hun economisch beleid en om haar capaciteit voor de monitoring van de sociale situatie te versterken; beklemtoont dat in het kader van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden overwegingen in verband met werkgelegenheid en sociale overwegingen evenveel gewicht in de schaal moeten leggen als economische overwegingen;
3. vraagt dat het Europees Semester zich onvoorwaardelijk houdt aan de Europese pijler van sociale rechten en de klemtoon legt op de gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, het recht op een gelijk loon voor arbeid van gelijke waarde en het recht op hoogwaardige en betaalbare zorgdiensten;
4. wijst erop dat de lidstaten worden geconfronteerd met structurele uitdagingen op de arbeidsmarkt zoals een lage participatie, een versnipperde arbeidsmarkt en mismatches in vaardigheden en kwalificaties; merkt op dat er een stijgende behoefte is aan doeltreffende maatregelen voor de integratie en re-integratie van inactieve arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, met inbegrip van migranten;
5. dringt aan op meer samenhang binnen het Europees Semester, onder meer door te waarborgen dat de in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid aan de orde gestelde kwesties adequaat worden opgenomen in de jaarlijkse groeianalyse en de landenspecifieke aanbevelingen en dat de prioriteiten jaar na jaar worden gehandhaafd, tenzij ze worden beschouwd als opgelost;
6. wijst erop dat voorspeld wordt dat de economieën van de lidstaten zullen blijven groeien, maar in een lager tempo; wijst erop dat de investeringskloof voor onderzoek en innovatie op het gebied van infrastructuur moet worden overbrugd, waaronder op het gebied van sociale, gezondheids- en zorgdiensten, gezondheidsbevordering en ziektepreventie en fatsoenlijke, energie-efficiënte huisvesting alsook menselijk kapitaal; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan hun inspanningen te verhogen om te investeren in betaalbaar, toegankelijk en gericht kwalitatief hoogwaardig onderwijs en betaalbare, toegankelijke en gerichte kwalitatief hoogwaardige opleidingen, waarbij de bij- en omscholingsmaatregelen worden versterkt, met inbegrip van digitale en overdraagbare vaardigheden, en om het levenslang leren en ontwikkelen van vaardigheden te bevorderen; benadrukt dat specifieke maatregelen moeten worden genomen voor vrouwen en meisjes, die nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de digitale sector en in wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), en dat de basisopleiding en de latere professionele ontwikkeling van docenten en opleiders moeten worden verbeterd; dringt er bij de lidstaten op aan hun beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels, het leerlingwezen en op de werkelijkheid gebaseerd leren te versterken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat deze beter zijn afgestemd op de huidige en verwachte behoeften van de arbeidsmarkt; wijst voorts op het belang van vaardigheden en competenties die in informele leeromgevingen zijn verworven en verzoekt de lidstaten valideringssystemen in te stellen voor informele vaardigheden, in het bijzonder vaardigheden die door vrijwilligersactiviteiten zijn verworven;
7. is het met de Commissie eens dat de huidige economische groei moet worden aangegrepen voor een vervroeging van de investeringen om de Europese industrie, het vervoer en de energiesystemen van Europa koolstofvrij te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om de inspanningen op te voeren om adequate en toegankelijke opleidingen te bieden voor het juiste vaardighedenpakket, waaronder het ondersteunen van bedrijven bij opleiding, omscholing en bijscholing van personeel alsmede bij de aanpassing van onderwijs- en opleidingsstelsels;
8. merkt op dat het werkloosheidscijfer in sommige lidstaten hoog blijft door een gebrek aan groei en door structurele zwakheid die grotendeels het gevolg zijn van ondoeltreffende en in veel gevallen onbuigzame regelgevingskaders voor de arbeidsmarkt;
9. merkt op dat er, ondanks verbeteringen, nog aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten en regio's in termen van economisch herstel en vooruitgang als gevolg van reeds bestaande structurele tekortkomingen in verscheidene lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid en productiviteit; is in dit verband van mening dat de geleidelijke convergentie in de EU ook betrekking moet hebben op divergentie binnen de lidstaten, aangezien regionale ongelijkheden effect hebben op het Europese groeipotentieel, aangezien veel beleidsmaatregelen en diensten op regionaal niveau worden uitgevoerd;
10. is van mening dat het scorebord dat is gekoppeld aan de sociale pijler behalve als leidraad voor beleidsaanbevelingen ook moet worden gebruikt als voorbeeld voor vergelijkbare analyses van de prestaties van afzonderlijke landen met betrekking tot het milieu en klimaatveranderingsbeleid, zodat die met een vergelijkbare mate van nauwkeurigheid kunnen worden beoordeeld;
11. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het probleem van de werkende armen zorgvuldig te bestuderen en zowel op EU- als nationaal niveau oplossingen voor te stellen om dit funeste probleem aan te pakken; is van mening dat er onmiddellijk gecoördineerde actie moet worden ondernomen om deze trend te keren, omdat hij de sociale samenhang en de solidariteit tussen de generaties dreigt te versplinteren; geeft nogmaals uiting aan zijn bezorgdheid over het hoge aantal mensen dat het risico op armoede en sociale uitsluiting loopt ondanks de afnemende trend; is bijzonder bezorgd over de hoge percentages van kinderarmoede, armoede op het platteland en armoede bij ouderen, die vooral veel voorkomt onder vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle nodige maatregelen te treffen om armoede aanzienlijk terug te dringen en met name kinderarmoede; vraagt de Commissie en de lidstaten om het werk en de expertise van ngo's, armoedebestrijdingsorganisaties en organisaties voor sociale inclusie en personen die zelf in een situatie van armoede verkeren, meer te erkennen door hun deelname aan de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen; wijst erop dat hoge ongelijkheidsniveaus de economische output en het potentieel voor duurzame en inclusieve groei verminderen;
12. herinnert eraan dat fatsoenlijke lonen niet alleen van belang zijn voor de sociale cohesie, maar ook om te zorgen voor een sterke economie en een productieve werkende bevolking; verzoekt de lidstaten maatregelen in te voeren om de kwaliteit van banen te verbeteren en de loonverschillen terug te dringen, onder meer via hogere loonondergrenzen, indien mogelijk ook in de vorm van minimumlonen op een fatsoenlijk niveau; dringt in dit verband aan op beleid dat collectieve onderhandelingen en de positie van werknemers in loonvormingssystemen eerbiedigt, bevordert en versterkt, aangezien dit een cruciale rol speelt bij de totstandbrenging van een hoog niveau van arbeidsomstandigheden; meent dat dit alles nodig is om de totale vraag en het economisch herstel te steunen, de loonverschillen te verkleinen en armoede onder werkenden tegen te gaan; benadrukt in dit verband dat de rechten en vrijheden van vakbonden collectieve overeenkomsten en de gelijke behandeling van werknemers in de regelgeving en het beleid van de EU moeten worden geëerbiedigd;
13. benadrukt dat het percentage onvervulde vacatures in de EU in 2018 2,2 % bedroeg, een stijging ten opzichte van 1,9 % in 2017, ofschoon de werkloosheid in de EU zich op een dieptepunt bevindt; stelt met bezorgdheid vast dat de vaardigheden vaak niet zijn afgestemd op de behoeften; herinnert eraan dat het de rol van de lidstaten is om toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en kwaliteitsvolle opleidingen te garanderen; dringt er bij de lidstaten op aan prioriteit te geven aan hoogwaardige publieke investeringen om ervoor te zorgen dat iedereen zijn recht op onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit en met een inclusief karakter kan uitoefenen; is van mening dat loopbaanadvies en opleiding een drijvende kracht kunnen zijn voor duurzame en inclusieve groei; benadrukt dat de afstemming van kwalificaties en vaardigheden op de werkgelegenheid een absolute voorwaarde is voor de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU en moet worden aangepakt door een nauwere samenwerking tussen onderwijsstelsels, het bedrijfsleven en vakbonden te bevorderen, bijvoorbeeld door duaal onderwijs, het leerlingwezen, werkgericht leren en op de werkelijkheid gebaseerd leren te bevorderen in alle vormen en niveaus van onderwijs, waaronder het hoger onderwijs;
14. verzoekt de Commissie om het portaal voor beroepsmobiliteit Eures en andere programma's die onderwijs- en opleidingsmobiliteit bevorderen verder te ondersteunen; merkt op dat de wederzijdse erkenning van kwalificaties de kans op werk vergroot, met name in landen met een hoog percentage onvervulde vacatures;
15. benadrukt dat de integratie van langdurig werklozen met behulp van persoonsgerichte maatregelen een belangrijke factor is in de bestrijding van ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting en uiteindelijk zal bijdragen tot de houdbaarheid van de nationale socialezekerheidsstelsels; verzoekt in dit verband meer aandacht te besteden aan op de arbeidsmarkt gerichte competenties en het percentage van op de praktijk gerichte opleidingen aanzienlijk te verhogen ter verwezenlijking van de inzetbaarheidsdoelstelling; vindt het noodzakelijk rekening te houden met de sociale situatie van deze burgers en hun behoeften, met name qua toereikend inkomen, adequate huisvesting, openbaar vervoer, gezondheidszorg en kinderopvang, alsook om ervoor te zorgen dat de beleidsmaatregelen die op nationaal niveau worden genomen beter worden gemonitord op Europees niveau;
16. dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat NEET's, met inbegrip van jongeren met een handicap en jongeren met complexe behoeften overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie en de Rekenkamer, op een concrete en zinvolle wijze in aanmerking komen voor de jongerengarantie; benadrukt hoe belangrijk het is de huidige tekortkomingen die van invloed zijn op de kwaliteit van het aanbod en de reikwijdte van de regeling aan te pakken; is van mening dat er verdere inspanningen moeten worden geleverd om kwaliteitsnormen vast te stellen, aanhoudende en verhoogde financiële steun te verlenen zowel via EU-financieringsinstrumenten als via de nationale begrotingen, en jongeren en jongerenorganisaties op zinvolle wijze te betrekken bij het ontwerp, de uitvoering en de monitoring van maatregelen in het kader van de jongerengarantie; benadrukt dat moet worden erkend dat bepaalde werkloze jongeren en jongeren zonder volwaardig werk wegens leeftijdscriteria niet zijn opgenomen in de maatregelen die specifiek gericht zijn op jongere werknemers en daarom de mogelijkheid moeten hebben om hun vaardigheden te actualiseren; benadrukt dat onderwijs het belangrijkste instrument is om armoede te voorkomen; is van mening dat er in de onderwijsinstellingen absoluut meer aandacht moet worden besteed aan digitale basisvaardigheden, zoals de omgang met digitale media en basiskennis op het gebied van programmering; wijst er in dit verband met nadruk op dat de onderwijsinstellingen moeten worden voorzien van adequate technische uitrustingen met een overeenkomstige digitale infrastructuur; roept de Commissie en de lidstaten op het systeem van de duale opleidingen, dat als een leidend model in de EU is verankerd, zonder verder oponthoud uit te voeren, waarbij moet worden erkend dat het aan de eigen systemen van de lidstaten moet worden aangepast;
17. benadrukt het belang om toe te zien op het percentage NEET's van de totale bevolking in de leeftijd tussen 15 en 24 jaar, naast andere bijkomende indicatoren, en bijzondere aandacht te besteden aan jonge vrouwen en meisjes, gezien het feit dat er een aanzienlijk genderverschil bestaat wat betreft het aandeel jongeren dat geen baan heeft en geen onderwijs of een opleiding volgt;
18. merkt op dat de EU nog steeds te kampen heeft met structurele problemen die dringend moeten worden aangepakt; erkent dat bezuinigingsmaatregelen niet passend zijn om duurzame oplossingen voor deze problemen tot stand te brengen; onderstreept dat het van cruciaal belang is om de binnenlandse vraag aan te zwengelen door publieke en private investeringen, evenals sociaal en economisch evenwichtige structurele hervormingen te bevorderen die de ongelijkheid verminderen en inclusieve banen van goede kwaliteit, duurzame groei, sociale investeringen en verantwoorde consolidatie van de overheidsfinanciën bevorderen en op die manier bijdragen tot het waarborgen van een gunstig traject naar grotere cohesie en een klimaat van opwaartse sociale convergentie ten behoeve van het bedrijfsleven en de overheidsdiensten, met het oog op het scheppen van meer banen van goede kwaliteit, waarbij de sociale en de economische dimensie met elkaar in evenwicht worden gehouden; benadrukt dat deze prioriteiten slechts kunnen worden verwezenlijkt als investeren in menselijk kapitaal prioriteit krijgt als gemeenschappelijke strategie;
19. benadrukt dat sociaal verantwoorde hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een billijke verdeling van de rijkdom, waardoor een model dat gelijkheid en sociale bescherming waarborgt, kwetsbare groepen beschermt en de levensomstandigheden van alle burgers verbetert, wordt gecreëerd; beklemtoont bovendien dat het economische beleid van de Unie opnieuw op het spoor van een sociale markteconomie moet worden gezet;
20. verzoekt de Commissie een gendereffectbeoordeling uit te voeren van de structurele hervormingen;
21. dringt er bij de Commissie en alle lidstaten op aan een begin te maken met de regulering van nieuwe vormen van werk en/of een dergelijke regulering te versterken; uit in deze context zijn bezorgdheid over de dekking van atypische werkenden en zelfstandigen, die vaak geen volledige toegang hebben tot het systeem van sociale bescherming; verzoekt de Commissie en de lidstaten om maatregelen te ontwikkelen en te bevorderen waarvan is bewezen dat ze leiden tot een vermindering van zwartwerk, zodat de arbeidsrechten van huishoudelijk en zorgpersoneel kunnen worden erkend en de arbeidsomstandigheden kunnen worden verbeterd;
22. verzoekt de lidstaten in nauwe samenwerking met de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling, de sociale partners en andere relevante belanghebbenden, waaronder in voorkomend geval het maatschappelijk middenveld, het bereik en de effectiviteit van een actief arbeidsmarktbeleid te vergroten, onder meer door dat beleid resultaatgerichter te maken;
23. benadrukt het belang van de automatische stabiliseringsdimensie van stelsels van sociale voorzieningen, dat wil zeggen hun vermogen om door externe factoren zoals recessies veroorzaakte sociale schokgolven te helpen absorberen; verzoekt de lidstaten daarom beleidsmaatregelen in te voeren om opnieuw werkzekerheid tot stand te brengen door te voorzien in proactieve bescherming, onder meer bij ontslagen; verzoekt de lidstaten daarnaast in het kader van IAO-aanbeveling nr. 202, waarin socialebeschermingsminima zijn vastgesteld, hun investeringen in socialebeschermingsstelsels te garanderen en te verhogen, zodat ze hun prestaties op het gebied van de bestrijding en voorkoming van armoede en ongelijkheid kunnen garanderen en de duurzaamheid van die prestaties kunnen waarborgen;
24. verzoekt de Commissie en de lidstaten intensiever te streven naar verdere integratie van mensen met een beperking in het arbeidsproces door wettelijke belemmeringen voor de invoering van stimulansen om deze mensen aan te stellen weg te nemen en ervoor te zorgen dat werkplekken toegankelijk worden voor deze mensen door meer gebruik te maken van nieuwe ondersteunende technologieën, om, bijvoorbeeld, communicatie- en mobiliteit voor mensen met een beperking mogelijk te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder hun inspanningen ter waarborging van grotere integratie op de arbeidsmarkt van degenen die er het verst vanaf staan, op te voeren, zoals alleenstaande ouders, mantelzorgers, langdurig zieken, mensen met een handicap, gezondheidsproblemen of complexe chronische ziekten, migranten en vluchtelingen en mensen uit etnische en religieuze minderheden; verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om werknemers bij te scholen en om fatsoenlijke banen te bevorderen die leiden tot hoogwaardige werkgelegenheid;
25. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle acties met betrekking tot de integratie van de Roma in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van de vastgestelde nationale strategieën voor integratie van de Roma;
26. merkt op dat micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen in Europa van zeer groot belang zijn voor een duurzame en inclusieve ontwikkeling, economische groei en het scheppen van banen; roept ertoe op micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen verdere steun te bieden bij het organiseren van opleidingen voor werknemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het beleidsvormingsproces meer en op een betere manier rekening te houden met de belangen van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen door het juiste regelgevingskader te creëren zodat bedrijven, met inbegrip van kleine en micro-ondernemingen, banen kunnen scheppen, door bijvoorbeeld slimme regelgeving in te voeren;
27. roept de Commissie en de lidstaten op sterkere maatregelen te nemen om te zorgen voor eerlijke belastingheffing, onder andere in de digitale economie, aangezien dit een vereiste is voor een betere inclusie;
28. is bezorgd dat er in de jaarlijkse groeianalyse nauwelijks aandacht is besteed aan de balans tussen werk en privéleven; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan alle nodige maatregelen te treffen om het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren en de gendergelijkheid te stimuleren; dringt aan op de ontwikkeling van toegankelijke en betaalbare kwalitatief hoogwaardige zorgdiensten voor de gehele levenscyclus, evenals kinderopvang- en vroegschoolse onderwijsdiensten, en op de voortzetting van het nastreven van de kinderopvangdoelen van Barcelona van 2002 en de waarborging van wetgeving ter bevordering van flexibele arbeidsregelingen; roept op tot de erkenning van mantelzorgers alsmede tot betere arbeidsomstandigheden en adequate vormen van ondersteuning voor en erkenning van het belangrijke werk van mantelzorgers, die het merendeel van de zorg in de EU verlenen, bijvoorbeeld door hen pensioen- en socialezekerheidsdekking aan te bieden, en opleidingen en informele vaardigheden te erkennen; pleit voor de bevordering van flexibele arbeidsregelingen en voor het gebruik van gunstige regelingen voor zwangerschaps-, vaderschaps-, ouderschaps- en zorgverlof; erkent dat dit probleem een meervoudige aanpak behoeft, en dringt er bij de lidstaten op aan dit probleem dringend op te lossen; is sterk van mening dat de goedkeuring van de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers een noodzakelijke stap is in de richting van een beter evenwicht tussen werk en privéleven;
29. verzoekt de lidstaten het genderevenwicht in de betreffende sectoren en in ondernemingen te verbeteren en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan vrouwen met een beperking, aangezien zij bijzonder kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt;
30. maakt zich zorgen over de verticale en horizontale segregatie van de arbeidsmarkt in de hele EU, alsook over de verschillen in lonen en pensioenen tussen vrouwen en mannen en het beperkte aantal vrouwen dat bij het besluitvormingsproces betrokken is; benadrukt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen nog steeds onder die van mannen ligt; onderstreept dat dit verschil in arbeidsparticipatie met name groot is in het geval van moeders en vrouwen die zorgtaken hebben;
31. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het genderperspectief meer te integreren in de ontwikkeling van landenspecifieke aanbevelingen, stabiliteits- en convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's door kwalitatieve doelstellingen en maatregelen ter bestrijding van hardnekkige genderkloven in te voeren, en om het beginsel van genderbudgettering systematisch toe te passen;
32. roept de lidstaten op in hun nationale hervormingsprogramma's specifieke kwantitatieve doelstellingen vast te leggen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen;
33. verzoekt de Commissie en de Raad een gendergelijkheidspijler en een overkoepelende gelijkheidsdoelstelling op te nemen in de 2020-strategie;
34. vraagt de Commissie de gendergelijkheidsindex te beschouwen als een van de instrumenten van het Europees Semester om de vorderingen op het gebied van de doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en de sociale doelstellingen te volgen;
35. verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de arbeidsparticipatie van vrouwen; verzoekt de lidstaten voorts de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren;
36. verzoekt de lidstaten en de Commissie alle beperkingen op arbeidsmarktparticipatie van vrouwen op te heffen en alle belastinggerelateerde gendervooroordelen en andere stimulansen die ongelijke genderrollen in stand houden, weg te nemen;
37. dringt aan op beleidsmaatregelen om vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen en vrouwen toegang te verschaffen tot financiering en zakelijke kansen door hen op maat gesneden opleidingen aan te bieden en maatregelen te treffen waarmee een goed evenwicht tussen werk en privéleven wordt gewaarborgd;
38. wijst erop dat discriminatie op grond van geslacht een aanhoudend probleem is, zoals blijkt uit de genderloonkloof (het gemiddelde bruto-uurloon van mannelijke werknemers is ongeveer 16 % hoger dan dat van vrouwelijke werknemers) en de genderpensioenkloof van 37 %; benadrukt dat de pensioenkloof, de belangrijkste indicator voor ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, te wijten is aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in goedbetaalde sectoren, discriminatie op de arbeidsmarkt en het hoge aandeel vrouwen in deeltijdarbeid alsmede het gebrek aan adequate mechanismen om werk- en privéverplichtingen te combineren voor mannen en vrouwen;
39. herinnert eraan dat een veranderende leeftijdsopbouw en de daaraan gerelateerde stijgende levensverwachting van de bevolking om een aanpassing van de pensioenstelsels en in sommige lidstaten om de doorvoering van passende hervormingen vraagt, om te zorgen voor duurzame en toereikende pensioenen; herhaalt zijn oproep voor zorgpunten in pensioenstelsels ter compensatie van verloren pensioenbijdragen van vrouwen en mannen doordat ze de zorg voor kinderen of langdurige zorg op zich hebben genomen en op die manier de genderloon- en genderpensioenkloof te verkleinen en gelijkheid tussen de generaties te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met de sociale partners en gendergelijkheidsorganisaties beleidsmaatregelen te ontwikkelen en toe te passen om de salariskloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te dichten; verzoekt de lidstaten om in aanvulling hierop periodiek de lonen in kaart te brengen; herinnert de Europese Raad eraan te overwegen het jaarverslag inzake gendergelijkheid te gebruiken in het kader van het Europees Semester om gendermainstreaming te verbeteren;
40. benadrukt dat de universele toegang tot officiële, solidaire en adequate pensioenen en ouderdomspensioenen moet worden gegarandeerd voor iedereen; erkent de uitdagingen voor de lidstaten om de pensioenstelsels duurzamer te maken, maar benadrukt dat het belangrijk is solidariteit binnen die stelsels te waarborgen; is van mening dat de beste manier om te zorgen voor duurzame, zekere en toereikende pensioenen voor vrouwen en mannen erin bestaat de totale arbeidsparticipatie te verhogen en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid voor alle leeftijdscategorieën te scheppen, de arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden te verbeteren en de nodige aanvullende overheidsuitgaven in de begroting op te nemen; is van mening dat hervormingen van het pensioenstelsel onder meer gericht moeten zijn op de effectieve pensioenleeftijd en moeten inspelen op de tendensen op de arbeidsmarkt, de geboortecijfers, de gezondheids- en welvaartsituatie, de arbeidsomstandigheden en de economische afhankelijkheidsratio; is van mening dat deze hervormingen ook rekening moeten houden met de situatie van miljoenen werkenden in Europa, met name van vrouwen, jongeren en zelfstandigen, die worden geconfronteerd met onzeker en atypisch werk, perioden van onvrijwillige werkloosheid en verminderde arbeidsduur;
41. merkt op dat sociale en gezondheidszorgdiensten essentieel zijn om de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting te ondersteunen en verzoekt de Commissie en de lidstaten om te voorzien in investeringen en begrotingsruimte om die diensten zodanig te ontwikkelen dat ze betaalbaar, toegankelijk en van hoge kwaliteit zijn; waarschuwt dat de levensverwachting bij gebrek aan doorlopende overheidsinvesteringen in gezondheids- en zorgbeleid de komende jaren zou kunnen dalen;
42. betreurt het dat de huisvestingscrisis niet is aangemerkt als een van de beleidsprioriteiten voor 2019, en verzoekt de Commissie en de lidstaten om het Europees Semester beter te benutten om de vooruitgang ten aanzien van betaalbare huisvesting en dakloosheid te monitoren en te ondersteunen als speciale aandachtspunten; verzoekt de Commissie om als eerste stap de indicator voor te hoge huisvestingskosten van de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) als onderdeel van het sociale scorebord op te nemen, overeenkomstig beginsel 19 van de Europese pijler van sociale rechten; benadrukt dat het tekort aan huisvesting voor jongeren (15-29 jaar) ongunstige gevolgen heeft voor onderwijs, persoonlijke en professionele ontwikkeling en de levenskwaliteit; is van mening dat voorrang moet worden verleend aan de toewijzing van openbare middelen aan jongeren die in onbehoorlijke omstandigheden leven;
43. is van mening dat het cohesiebeleid, als een van de belangrijkste vormen van investeringsbeleid van de Europese Unie, zijn effectiviteit heeft bewezen om de sociale cohesie te versterken en ongelijkheden terug te dringen; moedigt de lidstaten aan de voor de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten beschikbare middelen volledig te benutten;
44. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de lidstaten te ondersteunen met het oog op een groter gebruik van de structuurfondsen voor investeringen in openbare opvangstructuren en -voorzieningen voor kinderen, senioren en andere afhankelijke personen, met als doel de terugkeer van vrouwen naar de arbeidsmarkt te bevorderen en te zorgen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven;
45. brengt in herinnering dat in de jaarlijkse groeianalyse een aantal gebieden van sociale investeringen worden bevoordeeld, waaronder gezondheidszorg, stelsels voor langdurige zorg en sociale woningbouw; benadrukt dat het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft gewezen op de vele positieve effecten van goed geplande, effectieve en efficiënte toekomstgerichte sociale investeringen die niet als een kostenpost moeten worden beschouwd, maar als een investering in het groei- en werkgelegenheidspotentieel van Europa; onderstreept dat er voor de verwezenlijking van deze doelen ruimte nodig is in de overheidsbegroting;
46. verzoekt de lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement om de expertise van ngo's op sociaal gebied beter te erkennen door in het kader van het Semester-proces te werken aan een dialoog met de burgers overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0484.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0464.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0432.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0078.
- [5] Zie de verslagen van de OESO ("In It Together: Why Less Inequality Benefits All, 2015) en het IMF (de discussienota "Causes and Consequences of Income Inequality: A Global Perspective" van juni 2015).
ADVIES VAN DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW EN GENDERGELIJKHEID (24.1.2019)
aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zakeninzake het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2019(2018/2120(INI))Rapporteur voor advies: Pina Picierno
SUGGESTIES
De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
A. overwegende dat het beginsel van gendergelijkheid een kernwaarde van de EU vormt en is opgenomen in de artikelen 8 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin de verplichting is vastgelegd om ongelijkheden uit te bannen, gendergelijkheid te bevorderen, discriminatie op grond van geslacht te bestrijden en te zorgen voor de opname van de notie "gender" in het volledige beleid en optreden van de EU;
B. overwegende dat de blijvende kloven tussen mannen en vrouwen in de EU, zoals de arbeidsparticipatiekloof[1] (11,6 %), de loonkloof[2] (16,2 %) en de pensioenkloof[3](37,2 %), niet alleen onrechtvaardig zijn maar er bovendien toe leiden dat vrouwen in kwetsbare of precaire situaties van bijvoorbeeld armoede of sociale uitsluiting terechtkomen; overwegende dat er dringend inspanningen nodig zijn om deze kloven te dichten, aangezien ze nog altijd een van de belangrijkste belemmeringen voor de verwezenlijking van gendergelijkheid vormen en een onaanvaardbare vorm van genderdiscriminatie zijn;
C. overwegende dat het verkleinen van de genderpensioenkloof, die thans binnen de EU gemiddeld bijna 40 % bedraagt en ook het resultaat is van de accumulatie van ongelijkheden in de loop van het leven van vrouwen en hun perioden van afwezigheid van de arbeidsmarkt, van bijzonder belang is; overwegende dat de erkenning van het werk van vrouwen als mantelzorgers een goede basis vormt voor een doeltreffende aanpak van het probleem dat vrouwen minder pensioenrechten opbouwen;
D. overwegende dat de kwaliteit van de zorgdiensten sterk uiteenloopt binnen en tussen de lidstaten, tussen particuliere en publieke infrastructuren, tussen plattelands- en stedelijke gebieden, alsook tussen leeftijdsgroepen; overwegende dat vrouwen worden getroffen door bezuinigingen in overheidsdiensten, onder meer op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting, zowel direct als dienstgebruikers en werknemers als indirect omdat zij gezinsleden ondersteunen die van deze basisoverheidsdiensten afhankelijk zijn;
E. overwegende dat een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsfuncties gunstig zou zijn voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen;
F. overwegende dat vrouwen eerder hun loopbaan onderbreken vanwege hun rol in het gezinsleven en dat zij vaker stoppen met werken om een ziek kind of zieke ouder te verzorgen; overwegende dat deze rol van vrouwen een belemmering kan zijn voor hun loopbaan; overwegende dat er discussies gaande zijn over de totstandbrenging van een evenwicht tussen werk en privéleven;
G. overwegende dat het Europees Semester moet bijdragen aan de voltooiing van de Europese pijler van sociale rechten om gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, het recht op een gelijk loon voor gelijk werk voor vrouwen en mannen en het recht op toegang tot hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg te waarborgen;
1. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het genderperspectief meer te integreren in de ontwikkeling van landenspecifieke aanbevelingen, stabiliteits- en convergentieprogramma's en nationale hervormingsprogramma's door kwalitatieve doelstellingen en maatregelen ter bestrijding van hardnekkige genderkloven in te voeren, en om het beginsel van genderbudgettering systematisch toe te passen;
2. roept de lidstaten op in hun nationale hervormingsprogramma's specifieke kwantitatieve doelstellingen vast te leggen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen, alsmede specifieke maatregelen die gericht zijn op groepen vrouwen met een zeer lage arbeidsparticipatiegraad, zoals jonge vrouwen, oudere vrouwen, vrouwelijke migranten, vrouwen met een handicap, alleenstaande moeders en Roma-vrouwen;
3. verzoekt de Commissie en de Raad een gendergelijkheidspijler en een overkoepelende gelijkheidsdoelstelling op te nemen in de 2020-strategie;
4. vraagt de Commissie de gendergelijkheidsindex te beschouwen als een van de instrumenten van het Europees Semester om de vorderingen op het gebied van de doelstellingen inzake werkgelegenheid en de sociale doelstellingen te volgen;
5. benadrukt het feit dat werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting een bron van zorg zijn, in het bijzonder voor vrouwen; onderstreept derhalve dat het belangrijk is het proces van het Europees Semester te richten op een slimme, duurzame en inclusieve groei met meer coördinatie tussen nationaal en Europees beleid, teneinde meer hoogwaardige banen binnen de EU te creëren, en daarmee de verschillen in werkloosheid, lonen en pensioenen tussen vrouwen en mannen aan te pakken;
6. maakt zich zorgen over de verticale en horizontale segregatie van de arbeidsmarkt in de hele EU, alsook over de verschillen in lonen en pensioenen tussen vrouwen en mannen en het beperkte aantal vrouwen dat bij het besluitvormingsproces betrokken is; benadrukt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen nog steeds onder die van mannen ligt; onderstreept dat dit verschil in arbeidsparticipatie met name groot is in het geval van moeders en vrouwen die zorgtaken hebben;
7. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de lidstaten te ondersteunen met het oog op een groter gebruik van de structuurfondsen voor investeringen in openbare opvangstructuren en -voorzieningen voor kinderen, senioren en andere afhankelijke personen, met als doel de terugkeer van vrouwen naar de arbeidsmarkt te bevorderen en te zorgen voor een evenwicht tussen werk en privéleven;
8. moedigt de lidstaten aan effectieve financieringsmodellen te ontwerpen, waaronder gerichte financiering, die een juist evenwicht vinden tussen publieke en private financiering en zoveel mogelijk aansluiten op de nationale en plaatselijke omstandigheden;
9. vraagt dat het Europees Semester zich onvoorwaardelijk houdt aan de Europese pijler van sociale rechten en de klemtoon legt op de gelijke behandeling van en gelijke kansen voor vrouwen en mannen, het recht op een gelijk loon voor arbeid van gelijke waarde en het recht op hoogwaardige en betaalbare zorgdiensten;
10. onderstreept het belang van levenslang leren voor vrouwen, aangezien dit hen de mogelijkheid biedt zich om te scholen in het kader van een steeds veranderende arbeidsmarkt; verzoekt om meer aandacht voor onderwerpen op het gebied van informatica en ICT die meisjes kunnen helpen de in het onderwijs bestaande stereotypen te overwinnen en de genderkloven op het gebied van arbeidsparticipatie en pensioenen te overbruggen;
11. verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de arbeidsparticipatie van vrouwen; verzoekt de lidstaten voorts de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren;
12. verzoekt de lidstaten en de Commissie alle beperkingen op arbeidsmarktparticipatie van vrouwen op te heffen en alle belastinggerelateerde gendervooroordelen en andere stimulansen die ongelijke genderrollen in stand houden, weg te nemen;
13. verzoekt de Commissie een gendereffectbeoordeling uit te voeren van de structurele hervormingen;
14. benadrukt het belang om toe te zien op het percentage NEET's van de totale bevolking in de leeftijd tussen 15 en 24 jaar, alsook andere bijkomende indicatoren, en bijzondere aandacht te besteden aan jonge vrouwen en meisjes, gezien het feit dat er een aanzienlijk genderverschil bestaat wat betreft het aandeel jongeren dat geen baan heeft en geen onderwijs of een opleiding volgt;
15. dringt aan op beleidsmaatregelen om vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen en vrouwen toegang te verschaffen tot financiering en zakelijke kansen door hen op maat gesneden opleidingen aan te bieden en maatregelen te treffen die werk en privéleven verzoenen;
16. is ingenomen met het voorstel van de Commissie over een evenwicht tussen werk en privéleven als een effectieve manier om de arbeidsparticipatie van vrouwen aan te moedigen en tot een beter evenwicht in de arbeidsparticipatie van vrouwen te komen; verzoekt de lidstaten het genderevenwicht in de betreffende sectoren en in ondernemingen te verbeteren en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan vrouwen met een beperking, aangezien zij bijzonder kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.1.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
19 3 6 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Beatriz Becerra Basterrechea, Heinz K. Becker, Malin Björk, Vilija Blinkevičiūtė, Anna Maria Corazza Bildt, Iratxe García Pérez, Arne Gericke, Anna Hedh, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Angelika Niebler, Maria Noichl, Marijana Petir, Pina Picierno, João Pimenta Lopes, Terry Reintke, Liliana Rodrigues, Michaela Šojdrová, Ernest Urtasun, Jadwiga Wiśniewska, Anna Záborská |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Eleonora Forenza, Julie Girling, Lívia Járóka, Dubravka Šuica, Mylène Troszczynski, Julie Ward |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Jean Lambert |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE ADVISERENDE COMMISSIE
19 |
+ |
|
ALDE |
Beatriz Becerra Basterrechea |
|
PPE |
Heinz K. Becker, Julie Girling, Lívia Járóka, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Angelika Niebler, Michaela Šojdrová, Dubravka Šuica |
|
S&D |
Vilija Blinkevičiūtė, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Maria Noichl, Pina Picierno, Liliana Rodrigues, Julie Ward |
|
VERTS/ALE |
Jean Lambert, Terry Reintke, Ernest Urtasun |
|
3 |
- |
|
ECR |
Arne Gericke, Jadwiga Wiśniewska |
|
GUE/NGL |
João Pimenta Lopes |
|
6 |
0 |
|
ENF |
Mylène Troszczynski |
|
GUE/NGL |
Malin Björk, Eleonora Forenza |
|
PPE |
Anna Maria Corazza Bildt, Marijana Petir, Anna Záborská |
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
26.2.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
31 6 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Brando Benifei, Enrique Calvet Chambon, David Casa, Ole Christensen, Michael Detjen, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Marian Harkin, Agnes Jongerius, Rina Ronja Kari, Jan Keller, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Jean Lambert, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, João Pimenta Lopes, Georgi Pirinski, Terry Reintke, Sofia Ribeiro, Robert Rochefort, Claude Rolin, Siôn Simon, Romana Tomc, Yana Toom, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Renate Weber |
||||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Georges Bach, Lynn Boylan, Krzysztof Hetman, Alex Mayer, Ivari Padar, Neoklis Sylikiotis, Monika Vana |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Jens Gieseke, Paul Tang |
||||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
31 |
+ |
|
ALDE |
Enrique Calvet Chambon, Marian Harkin, Robert Rochefort, Yana Toom, Renate Weber |
|
PPE |
Georges Bach, David Casa, Jens Gieseke, Krzysztof Hetman, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Jeroen Lenaers, Thomas Mann, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Romana Tomc |
|
S&D |
Brando Benifei, Ole Christensen, Michael Detjen, Elena Gentile, Agnes Jongerius, Jan Keller, Alex Mayer, Ivari Padar, Georgi Pirinski, Siôn Simon, Paul Tang, Marita Ulvskog |
|
VERTS/ALE |
Jean Lambert, Terry Reintke, Monika Vana |
|
6 |
- |
|
ECR |
Ulrike Trebesius |
|
GUE/NGL |
Lynn Boylan, Rina Ronja Kari, João Pimenta Lopes, Neoklis Sylikiotis |
|
NI |
Lampros Fountoulis |
|
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding