VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Monika Hohlmeier
6.3.2019 - (2019/2002(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Jean‑Marie Cavada
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Monika Hohlmeier
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Monika Hohlmeier, dat op 27 november 2018 werd ingediend door de procureur-generaal van het parket van Coburg in verband met een gerechtelijke vooronderzoeksprocedure, en van de ontvangst waarvan op 14 januari 2019 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– gezien het feit dat Monika Hohlmeier afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],
– gezien artikel 46 van de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0165/2019),
A. overwegende dat de procureur-generaal van het parket van Coburg een verzoek om opheffing van de immuniteit van Monika Hohlmeier, lid van het Europees Parlement verkozen voor de Bondsrepubliek Duitsland, heeft ingediend in verband met een strafbaar feit in de zin van artikel 142 van het Duitse wetboek van strafrecht; overwegende dat de vervolging met name betrekking heeft op doorrijden na een ongeval;
B. overwegende dat Monika Hohlmeier op 4 september 2018 rond 15.00 uur geprobeerd heeft haar auto te parkeren op een parkeerplaats in Lichtenfels (Duitsland); overwegende dat de voorkant van haar voertuig de achterkant van een andere geparkeerde auto heeft geraakt, waardoor die laatste auto schade van naar schatting 287,84 euro heeft opgelopen; overwegende dat Monika Hohlmeier vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich te bekommeren om de afwikkeling van het schadegeval;
C. overwegende dat de leden van het Europees Parlement uit hoofde van artikel 9 van Protocol nr. 7 op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
D. overwegende dat in artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland is bepaald dat een lid van het parlement slechts ter verantwoording mag worden geroepen of mag worden gearresteerd op grond van een strafbaar feit als de Bondsdag daarvoor toestemming verleent, behalve in gevallen waarin de betrokkene op heterdaad of de dag volgend op het strafbare feit wordt aangehouden;
E. overwegende dat het Parlement als enige het recht heeft in een specifiek geval al dan niet te besluiten de immuniteit op te heffen; overwegende dat het Parlement redelijkerwijze rekening kan houden met het standpunt van het lid bij zijn besluit om zijn immuniteit al dan niet op te heffen[2];
F. overwegende dat het vermoede strafbare feit niet duidelijk of rechtstreeks verband houdt met de uitoefening door Monika Hohlmeier van haar ambt van lid van het Europees Parlement, en evenmin met een mening of een stem die zij in de uitoefening van haar ambt heeft uitgebracht, in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
G. overwegende dat in het onderhavige geval voor het Parlement niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Parlement te schaden;
1. besluit de immuniteit van Monika Hohlmeier op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Bondsrepubliek Duitsland en aan Monika Hohlmeier.
- [1] Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.
- [2] Arrest van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, EU:T:2008:440, punt 28.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
4.3.2019 |
|
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
8 0 0 |
|||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Joëlle Bergeron, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Mady Delvaux, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Tadeusz Zwiefka |
||||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2) |
Virginie Rozière, Tiemo Wölken |
||||