VERSLAG over de bankenunie - jaarverslag 2019

26.2.2020 - (2019/2130(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Pedro Marques


Procedure : 2019/2130(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0026/2020
Ingediende teksten :
A9-0026/2020
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de bankenunie - jaarverslag 2019

(2019/2130(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de bankenunie – jaarverslag 2018[1],

 gezien de feedback van de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) over de resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over de bankenunie – jaarverslag 2018,

 gezien de goedkeuring van het bankenpakket door het Europees Parlement en de Raad,

 gezien het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015, getiteld “De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie”,

 gezien het voorstel van de Commissie van 24 november 2015 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2015 met het oog op de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel (COM(2015)0586),

 gezien het herziene kaderakkoord van 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie,

 gezien de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, getiteld “Een Unie die de lat hoger legt - Mijn agenda voor Europa”, die Ursula von der Leyen op 16 juli 2019 heeft gepresenteerd,

 gezien zijn resolutie van 23 november 2016 over de afronding van Bazel III[2], en de conclusies van de Raad Ecofin van 12 juli 2016,

 gezien het voorstel van de Commissie van 24 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende door overheidsobligaties gedekte effecten (COM(2018)0339),

 gezien het jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden in 2018 van maart 2019[3],

 gezien het verslag van het Europees Comité voor systeemrisico’s van juli 2019, getiteld “EU Non-bank Financial Intermediation Risk Monitor 2019”[4],

 gezien de conclusies van de Europese Bankautoriteit (EBA) over het fintech-stappenplan naar aanleiding van de raadpleging inzake de houding van de EBA ten opzichte van financiële technologie (fintech) van maart 2018,

 gezien het verslag van de EBA van november 2019, getiteld “Risk Assessment of the European Banking System”[5],

 gezien het verslag van de EBA van 18 juli 2019 over de regelgevingsreikwijdte, de regelgevingsstatus en de autorisatiebenadering met betrekking tot fintech-activiteiten,

 gezien het verslag van de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA’s) van januari 2019, getiteld “FinTech: Regulatory sandboxes and innovation hubs”[6],

 gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 7 november 2013 tussen het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank over de praktische regelingen in verband met de uitoefening van democratische verantwoordingsplicht en toezicht op de uitoefening van de taken die in het kader van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme aan de Europese Centrale Bank zijn opgedragen[7],

 gezien het memorandum van overeenstemming van 9 oktober 2019 tussen de ECB en de Europese Rekenkamer (ERK) over audits van de toezichthoudende taken van de ECB[8],

 gezien de bekrachtiging van de Eurotop op 14 december 2018 van het verslag van de Eurogroep in inclusieve samenstelling tot oprichting van een werkgroep op hoog niveau,  gezien de bekrachtiging door diezelfde Eurotop van de voorwaarden voor het gemeenschappelijk opvangmechanisme voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds,

 gezien het verslag van de Commissie van 30 april 2019 over de toepassing en herziening van Richtlijn 2014/59/EU (richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD)) en Verordening (EU) nr. 806/2014 (verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRMR)) (COM(2019)0213),

 gezien de verklaring waarover de Eurotop op zijn bijeenkomst van 21 juni 2019 overeenstemming heeft bereikt,

 gezien het speciaal verslag van de Rekenkamer van 10 juli 2019 over EU-brede stresstests voor banken[9],

 gezien de mededeling van de ECB van 22 augustus 2019 over de herziening van de toezichtsverwachtingen omtrent de prudentiële voorzieningen voor nieuwe niet-renderende leningen, om rekening te houden met de nieuwe EU-verordening betreffende de toezichtsverwachtingen omtrent prudentiële voorzieningen[10],

 gezien de mededeling van de Commissie van 12 juni 2019, getiteld “Vierde voortgangsverslag over de terugdringing van niet-renderende leningen en verdere risicovermindering in de bankenunie” (COM(2019)0278),

 gezien het technisch advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) van 18 juli 2019 aan de Europese Commissie inzake duurzaamheidsoverwegingen op de kredietbeoordelingsmarkt[11],

 gezien de discussienota van het Europees stabiliteitsmechanisme van oktober 2019 over de voltooiing van de bankenunie ter ondersteuning van de Economische en Monetaire Unie[12],

 gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018)0097),

 gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over kredietratingbureaus: toekomstperspectieven[13],

 gezien de studie van de Commissie van november 2019 over de verschillen in insolventiewetgeving voor banken en de mogelijke harmonisering van deze wetgeving,

 gezien zijn resolutie van 19 september 2019 over de stand van zaken ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de antiwitwaswetgeving van de Unie[14],

 gezien het advies van de EBA van 8 augustus 2019 over in aanmerking komende deposito’s, dekkingsniveau en samenwerking tussen depositogarantiestelsels (DGS’en), dat van 30 oktober 2019 over uitbetalingen uit depositogarantiestelsels en van dat 23 januari 2020 over de financiering van DGS’en en het gebruik van de middelen van depositogarantiestelsels,

 gezien het gezamenlijk advies van de ETA’s van 4 oktober 2019 inzake het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering in de financiële sector van de Europese Unie[15],

 gezien de studie van de Europese Commissie van november 2019 over de keuzemogelijkheden voor en de bevoegdheden van de lidstaten in het kader van de richtlijn depositogarantiestelsels en over de behandeling hiervan in de context van een Europees depositoverzekeringsstelsel,

 gezien de overeenkomst inzake de uitwisseling van informatie tussen de ECB en de autoriteiten die bevoegd zijn om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden (AML/CFT),

 gezien de intrekking door de Commissie van haar voorstel betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen (COM(2014)0043),

 gezien het verslag van de EBA van november 2019 over niet-renderende leningen en de in verband hiermee geboekte vooruitgang en in het verschiet liggende uitdagingen[16],

 gezien het verslag van de ECB van november 2019 over de stabiliteit van het financiële stelsel in de eurozone (Financial Stability Review),

 gezien het gezamenlijk advies van 10 april 2019 van de ETA’s aan de Europese Commissie over de noodzaak van verbeterde vereisten inzake ICT-risicobeheer in de financiële sector van de EU[17],

 gezien het economisch jaarverslag 2018 van de Bank voor Internationale Betalingen,

 gezien het verslag van de EBA van 29 oktober 2019 over mogelijke belemmeringen voor de grensoverschrijdende verlening van bank- en betalingsdiensten[18],

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0026/2020),

A. overwegende dat voor een stabielere, concurrerende en meer convergerende Economische en Monetaire Unie een solide bankenunie en een verder ontwikkelde en veiligere kapitaalmarktenunie zijn vereist, evenals het creëren van een begrotingsinstrument;

B. overwegende dat de voltooiing van de bankenunie een essentiële bijdrage vormt tot het internationale beeld van de euro en tot een belangrijker rol van de euro op de wereldmarkten;

C. overwegende dat de neerwaartse risico’s voor de economische groei wereldwijd en in de eurozone zijn toegenomen en problemen blijven veroorzaken op het vlak van financiële stabiliteit;

D. overwegende dat de bankenunie onvoltooid blijft zolang er geen opvangmechanisme is voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF), evenals een Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS), dit laatste als derde pijler van de bankenunie;

E. overwegende dat een goed functionerende markt voor financiële retaildiensten belangrijk is voor zowel de economie als de burgers van de EU;

F. overwegende dat de bankenunie nog altijd over onvoldoende doeltreffende instrumenten beschikt om de problemen waarmee consumenten te maken krijgen, aan te pakken: kunstmatige complexiteit, oneerlijke handelspraktijken, uitsluiting van kwetsbare bevolkingsgroepen van het gebruik van basisdiensten en beperkte betrokkenheid van overheidsinstanties;

G. overwegende dat ondanks de algehele terugdringing van niet-renderende leningen in de afgelopen jaren het niveau van niet-renderende leningen in sommige financiële instellingen nog steeds hoog is;

H. overwegende dat het belasten van de ECB met het toezicht op systeemrelevante financiële instellingen succesvol gebleken is; overwegende dat de ECB indien nodig toezichthoudende taken kan uitoefenen ten aanzien van alle kredietinstellingen waaraan in deelnemende lidstaten een vergunning is verleend, en ten aanzien van alle in deelnemende lidstaten gevestigde bijkantoren;

I. overwegende dat de ontwikkeling van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM), dat ten doel heeft te zorgen voor uniforme regels en procedures en een gemeenschappelijk besluitvormingsproces voor een ordelijke afwikkeling van falende banken, waarbij de gevolgen voor de reële economie en de overheidsfinanciën zo veel mogelijk worden beperkt, efficiënt was; overwegende dat er nog veel gedaan moet worden om doeltreffend te voorkomen dat door de belastingbetaler gefinancierde interventies in falende banken plaatsvinden;

J. overwegende dat recente schandalen rond grootschalige witwasserij waarbij financiële instellingen in de EU waren betrokken, aantonen dat prudentieel toezicht en toezicht op antiwitwasmaatregelen niet los van elkaar mogen worden beschouwd, en dat er geen degelijk systeem bestaat voor het toezicht op en de handhaving van de EU-wetgeving;

K. overwegende dat het leeuwendeel van de financiering voor ondernemingen in Europa nog altijd afkomstig is van de Europese bankensector, terwijl in andere jurisdicties de kapitaalmarkten een aanzienlijk aandeel van de financiering voor ondernemingen op zich nemen;

L. overwegende dat het probleem van instellingen die te groot of te verweven zijn om failliet te kunnen gaan, ruim tien jaar na de financiële crisis nog altijd onvoldoende is aangepakt en worden gevolgd door de Raad voor financiële stabiliteit;

Algemene overwegingen

1. herinnert aan de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van de bankenunie, met name met betrekking tot risicovermindering; benadrukt evenwel dat er nog meer vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van risicodeling en risicovermindering om de uitdagingen aan te pakken die nog bestaan in bepaalde instellingen;

2. herinnert eraan dat de bankenunie openstaat voor alle lidstaten die erin willen participeren;

3. is ingenomen met de steun van de voorzitter van de Europese Commissie en van de president van de ECB voor de voltooiing van de bankenunie en, meer in het algemeen, van de Economische en Monetaire Unie, bijvoorbeeld door de totstandbrenging van een begrotingsinstrument om ervoor te zorgen dat de Unie stabieler, concurrerender en meer convergerend wordt;

4. benadrukt dat de Eurogroep geen instelling, orgaan of agentschap van de Europese Unie is, maar een informeel forum voor intergouvernementeel overleg; betreurt dat er lidstaten zijn die buiten het communautaire kader blijven handelen en daarmee de rol van het Parlement als medewetgever en het recht van het Parlement op democratisch toezicht ondergraven;

5. benadrukt het gebrek aan efficiëntie van de intergouvernementele onderhandelingen tot dusver, en in het bijzonder van het overleg over het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) en de Eurogroepwerkgroep op hoog niveau voor de bankenunie; dringt aan op een voortzetting van de onderhandelingen in een open omgeving, die de actieve betrokkenheid van het Europees Parlement waarborgt, binnen de rechtsorde van de EU; onderstreept dat deze veranderingen, samen met strengere voorschriften inzake transparantie en de toegankelijkheid van documenten, tot meer rechtsbescherming zouden leiden;

6. is ingenomen met de over het algemeen verhoogde veerkracht van het Europese bankwezen, zoals blijkt uit de risicobeoordeling van het Europese bankwezen voor 2019 door de EBA; verheugt zich met name over het feit dat de kapitaalratio’s van banken stabiel zijn gebleven en dat de kwaliteit van hun activa is verbeterd, hetgeen onder meer tot uiting komt in een verdere afname van niet-renderende leningen;

7. wijst niettemin met nadruk op het aanhoudend lage winstgevendheidsniveau en de slechter wordende macro-economische omgeving; wijst er voorts op dat de winstgevendheid van banken waarschijnlijk nog meer onder druk zal komen te staan als gevolg van een hoog mededingingsniveau, vooral op het vlak van financiële technologie (fintech), grotere operationele risico’s door digitalisering en innovatie, en een gebrekkige integratie van de markten door blijvende fragmentatie tussen de lidstaten;

8. wijst op het vooruitzicht van lage risico’s en lage winstgevendheid in de bankensector; benadrukt dat de lage rentetarieven blijven bestaan in respons op de huidige macro-economische situatie; benadrukt voorts dat een vertraging van de economie, geopolitieke spanningen, waaronder de gevolgen van de brexit, evenals cyber- en gegevensbeveiligingsrisico’s tot de belangrijkste problemen voor de bankensector in de EU behoren, naast klimaatverandering en de risico’s van witwassen van geld en financiering van terrorisme;

9. merkt op dat de winstgevendheid van de banken sinds 2012 gestaag is toegenomen, met rendement op het eigen vermogen van meer dan 6 % sinds 2017; benadrukt dat deze ontwikkeling echter voor de meeste banken niet de geraamde kapitaalkosten dekt; benadrukt dat het klimaat van geringe risico’s en een lage rente hebben geleid tot minder kosten voor voorzieningen en verliezen; wijst er evenwel op dat dit geen structurele verbetering vormt en dat de winstgevendheid op de korte termijn waarschijnlijk even zwaar onder druk zal blijven staan; herinnert eraan dat de omvang van de financiering door het financiële systeem als geheel voor de economie en met name voor kmo’s permanent moet worden geëvalueerd; pleit voor een gepaste evaluatie van de impact van verleden en toekomstige regelgeving op het bereiken van de doelstelling van het financieren van de economie;

10.  benadrukt de cruciale rol van de bankensector om financiering te sluizen naar de reële economie en vooral naar duurzame en maatschappelijk verantwoorde investeringen, om zo groei en werkgelegenheid te bevorderen en de overgang naar een klimaatneutrale economie mogelijk te maken, zonder dat hierbij de financiële stabiliteit in gevaar komt;

11. is in dit verband ingenomen met het politiek akkoord dat is bereikt over de verordening betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen; pleit voor een herziening van de richtlijn betreffende de bekendmaking van niet-financiële informatie, met als doel de verslagleggings- en openbaarmakingsverplichtingen inzake ecologische, sociale en governanceciteria (ESG‑criteria) beter tot uiting te laten komen;

12. vreest dat de kwetsbaarheid van banken voor klimaatgerelateerde risico’s niet ten volle wordt onderkend en is ingenomen met de toezegging van de EBA om in haar jaarlijkse risicobeoordeling rekening te gaan houden met klimaatrisico’s, en om specifieke stresstests met betrekking tot de klimaatverandering in te voeren; onderstreept in dit verband het belang van een gepaste openbaarmakings- en risicobeoordeling;

13. doet voorts een beroep op alle Europese banken om de VN-beginselen voor verantwoord bankieren te onderschrijven en dienovereenkomstig jaarlijks verslag uit te brengen over hun inspanningen voor het in de praktijk brengen van duurzame financiering en het beperken van klimaatgerelateerde risico’s in hun balansen; roept de voor de bankensector bevoegde autoriteiten van de EU en de lidstaten ertoe op zich te laten leiden door de beginselen voor verantwoord bankieren van de Verenigde Naties, het netwerk voor duurzaam bankieren en het netwerk van centrale banken en toezichthouders voor de vergroening van het financiële systeem, en waar mogelijk hun aanbevelingen op dit gebied uit te voeren;

14.  neemt nota van de werkzaamheden van het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) op het gebied van de risico’s die aan staatsschulden verbonden zijn; benadrukt dat het regelgevingskader van de EU inzake de prudentiële behandeling van staatsschulden dient te stroken met de internationale norm; roept op tot verdere discussie over het invoeren van een veilig Europees vermogensbestanddeel, op basis van een door de Commissie uit te voeren evaluatie van het voorstel betreffende door overheidsobligaties gedekte effecten (SBBS) en mogelijke ontwikkelingen, teneinde de internationale rol van de euro te versterken, de financiële markten te stabiliseren en banken in staat te stellen hun portefeuilles te diversifiëren;

15. benadrukt het feit dat de financiële markten sterk met elkaar verweven zijn; beklemtoont dat het belangrijk is dat de bankentoezichthouders voorbereid zijn op alle mogelijke uitkomsten van de brexit, en wijst erop dat dit een aanvulling vormt op de voorbereidingen die de particuliere actoren zelf treffen; is ingenomen met alle acties van betekenis en met de samenwerking tot dusver; neemt kennis van de praktijk van Britse ondernemingen om filialen op de richten in de EU, met als doel hun diensten te kunnen blijven verstrekken; benadrukt in dit verband het risico van regelgevingsarbitrage als gevolg van de verschillende toepassing van regels in elke lidstaat; is daarom van mening dat er meer harmonisering nodig is om regelgevingsarbitrage te vermijden en om ervoor te zorgen dat mogelijke risico’s op gepaste wijze worden aangepakt; benadrukt het belang van een gelijk speelveld tussen de EU en het VK op het gebied van financiële regelgeving na de brexit en de noodzaak een race naar de bodem op het gebied van regelgeving te voorkomen;

16. wijst nogmaals op de verbintenissen die de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk in het kader van de herziene politieke verklaring gemeenschappelijk zijn aangegaan; is vast van plan om op zowel politiek als technisch niveau te blijven zorgen voor nauwe, gestructureerde samenwerking op het gebied van regelgeving en toezicht;

17. betreurt het dat de Commissie en de meeste EU-regeringen tot dusver gefaald hebben bij de waarborgen van een volledig genderevenwicht binnen de EU-instellingen en -organen, met name bij benoemingen op hoog niveau op het gebied van economische, financiële en monetaire zaken; verzoekt de regeringen van de lidstaten, de Europese Raad, de Eurogroep en de Commissie om in hun komende voorstellen voor shortlists en benoemingen actief te ijveren voor genderevenwicht, en te streven naar ten minste één mannelijke en één vrouwelijke kandidaat per benoemingsprocedure; wijst opnieuw op zijn voornemen het beginsel van genderevenwicht bij komende kandidatenlijsten te eerbiedigen;

18. benadrukt het belang van de voltooiing van de kapitaalmarktenunie, die de bankenunie aanvult voor wat financiering van de reële economie betreft; onderstreept voorts dat de combinatie van een volledig geïntegreerde kapitaalmarktenunie en een volwaardige bankenunie publieke en private risicodeling zou mogelijk maken, en daarnaast de internationale rol van de euro zou versterken, de competitiviteit van de Europese markten verder zou verbeteren en duurzame private investeringen zou bevorderen; benadrukt in dit verband de noodzaak van een gelijk speelveld dat verhindert dat kmo’s worden benadeeld wat betreft toegang tot financiering, en de noodzaak nauwlettend toezicht te houden op de uitgifte van gesecuritiseerde producten;

Toezicht

19. is ingenomen met de vooruitgang die in de banksector is geboekt bij het verminderen van de risico’s en het vergroten van de financiële stabiliteit; wijst er evenwel op dat de kwetsbaarheden in bepaalde instellingen nog altijd bestaan en dat er nog meer vooruitgang nodig is; herinnert aan de doelen van de bankenunie met betrekking tot het waarborgen van de financiële stabiliteit en het tot stand brengen van een echte interne markt, van gelijke randvoorwaarden en van voorspelbaarheid voor marktdeelnemers;

20. is echter van oordeel dat in het huidige toezichtskader de aandacht primair is uitgegaan naar kredietrisicoposities, ten nadele van marktrisicoposities in verband met niet-liquide effecten, met inbegrip van derivaten; dringt aan op passende maatregelen om de doorlichting van de kwaliteit van activa te verbeteren, en is in dit verband ingenomen met de opneming van niveau 2- en niveau 3-instrumenten binnen de reikwijdte van de stresstest van 2018; herhaalt zijn oproep aan het GTM om het terugdringen van deze complexe en niet-liquide financiële instrumenten, met inbegrip van derivaten, tot een van zijn belangrijkste prioriteiten op het gebied van toezicht te maken;

21. is verheugd over de inspanningen die zijn geleverd om de financiële sector te versterken en het aantal niet-renderende leningen op Europees niveau te verminderen, evenals over de risicobeperkingsmaatregelen in het recente bankenpakket; wijst erop dat het percentage niet-renderende leningen dat in handen is van grote instellingen, in juni 2019 met meer dan de helft was gedaald ten opzichte van de start van het bankentoezicht van de ECB in november 2014; wijst erop dat het gemiddelde percentage van niet-renderende leningen in de eurozone in september 2019 2,9 % bedroeg, een daling ten opzichte van 6,5 % in december 2014; is ingenomen met deze significante vooruitgang; wijst erop dat het aantal niet-renderende leningen in bepaalde instellingen nog steeds groot is en dat meer moeite moet worden gedaan om deze kwestie aan te pakken; neemt kennis van de lopende wetgevingswerkzaamheden betreffende de richtlijn inzake kredietservicers en kredietkopers, en benadrukt de noodzaak ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van secundaire markten voor leningen en het creëren van een buitengerechtelijk uitwinningsmechanisme (AECE) gepaard gaan met passende consumentenbescherming;

22. benadrukt dat het noodzakelijk is de rechten van klanten bij transacties met niet-renderende leningen te beschermen; wijst op het belang van de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn hypothecair krediet (2014/17/EU); verzoekt de lidstaten om maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat kredietnemers, die reeds in een kwetsbare financiële situatie kunnen verkeren, niet te maken krijgen met agressieve en oneerlijke werkwijzen en praktijken van slecht gereguleerde kopers en incassobureaus; dringt er bij de Commissie op aan van de komende herziening van de richtlijn consumentenkrediet gebruik te maken om meer ambitieuze bepalingen op te nemen inzake de bescherming van kredietnemers tegen wanpraktijken en ervoor te zorgen dat die rechten zowel op bestaande als op toekomstige leningen van toepassing zijn;

23. onderstreept dat het belangrijk is de rechten van consumenten te waarborgen, in het bijzonder voor wat betreft bankkosten en de transparantie van productkosten, winstgevendheid en risico’s; roept de EBA er in dit verband toe op meer aandacht te besteden aan haar taken met betrekking tot het naar behoren inzamelen en analyseren van en verslag uitbrengen over consumententrends, alsook haar taken met betrekking tot de beoordeling en coördinatie van initiatieven van de bevoegde autoriteiten op het vlak van financiële geletterdheid en educatie;

24. stelt vast dat recente bankencrises hebben aangetoond dat kredietinstellingen onder valse voorwendselen obligaties en andere financiële producten hebben verkocht aan particuliere klanten; verzoekt toezichthoudende en afwikkelingsautoriteiten de bepalingen inzake consumentenbescherming van de onlangs ingevoerde richtlijn herstel en afwikkeling van banken krachtig te handhaven, in het bijzonder de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL); dringt er bij de Commissie op aan de verkoop onder valse voorwendselen van financiële producten door bancaire instellingen verder te evalueren;

25. verzoekt de ETA’s volledig gebruik te maken van hun bevoegdheden om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, waaronder in voorkomend geval hun bevoegdheden voor productinterventie wanneer financiële en kredietproducten hebben geleid of waarschijnlijk leiden tot benadeling van consumenten;

26. merkt op dat de werkzaamheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de definitieve Bazel III-normen reeds zijn begonnen; benadrukt dat de normen van het Bazels Comité voor het bankentoezicht tijdig en met voldoende oog voor de doelstellingen ervan moeten worden omgezet in Europees recht, waarbij in voorkomend geval naar voldoende rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van het Europese bankenstelsel, alsook met het evenredigheidsbeginsel; waarschuwt dat vanwege de diversiteit van bankmodellen in de EU een uniforme benadering mogelijk niet geschikt is voor de Europese markt; onderstreept dat het concurrentievermogen en de financiële stabiliteit van de bankensector van de EU en zijn vermogen om de economie en met name kmo’s te financieren, niet mogen worden geschaad; is ervan overtuigd dat levensvatbare en goed gekapitaliseerde financiële instellingen noodzakelijk zijn voor de solide financiering van de economie van de EU en een stabiele bankenunie; herinnert aan zijn resolutie van 23 november 2016 over de afronding van Bazel III en verzoekt de Commissie bij het opstellen van de nieuwe wetgevingsvoorstellen gevolg te geven aan de daarin vervatte aanbevelingen;

27. neemt nota van het belang om de toereikendheid van interne modellen te beoordelen en deze voortdurend te evalueren, teneinde ervoor te zorgen dat zij betrouwbaar en robuust zijn; neemt kennis van de bevindingen van de gerichte toetsing van interne modellen (TRIM) die het ECB verricht; verzoekt banken het gebruik en uitvoering van hun interne modellen dienovereenkomstig te verbeteren;

28. is bezorgd dat de EBA heeft gewaarschuwd dat zij haar voorstellen betreffende de vermindering van de administratieve lasten voor kleine instellingen niet binnen de door de medewetgevers in het bankenpakket gestelde termijn kan indienen;

29. herinnert eraan dat normen die worden verstrekt door internationale fora regelgevingsversnippering moeten vermijden en gelijke randvoorwaarden moeten helpen bevorderen voor alle internationaal actieve banken;

30. herinnert eraan dat nationale mogelijkheden en discretionaire bevoegdheden (OND’s) die in het EU-recht betreffende bankentoezicht zijn opgenomen bedoeld zijn als een tijdelijke regeling; verzoekt om zoveel mogelijk harmonisatie van OND’s in het streven naar één gemeenschappelijk rulebook;

31. stelt vast dat in haar verslag waarin de risico’s voor en kwetsbaarheden van de EU-bankensector beoordeeld worden, de EBA wijst op verschillen tussen de lidstaten in de toepassing en de vaststelling van de ASI-buffer; verzoekt derhalve om de toepassing van kapitaalbuffers in de EU verder te harmoniseren, teneinde een gelijk speelveld te creëren;

32. is ingenomen met het akkoord over een memorandum van overeenstemming tussen de Europese Centrale Bank en de Europese Rekenkamer, waarin de praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie tussen de instellingen met betrekking tot hun respectieve mandaten zijn vastgesteld;

33. dringt aan op hogere transparantienormen in het bankentoezicht, bijvoorbeeld voor de resultaten van de procedure voor toetsing en evaluatie door de toezichthouder, om het vertrouwen van kapitaal- en financiële markten, het bedrijfsleven en burgers te vergroten, alsook om de consistentie van de behandeling in de verschillende lidstaten te waarborgen; is ingenomen met de verbeterde en verfijnde informatie-uitwisseling tussen toezichthoudende en afwikkelingsautoriteiten;

34. merkt op dat innovatieve financiële technologieën een ingrijpende transformatie van de financiële sector, met inbegrip van bank- en betalingsdiensten, tot gevolg hebben, en is ingenomen met de hierdoor geboden efficiëntieverbetering en het door deze technologieën met zich mee gebrachte bredere keuzeaanbod voor consumenten op de markt; is voorstander van technologische neutraliteit als leidend beginsel en pleit voor investeringen in financiële technologie;

35. benadrukt dat de uitdagingen van deze nieuwe technologieën, zoals het waarborgen van duurzame bedrijfsmodellen, die grensoverschrijdend interoperabel zijn, gelijke voorwaarden op het gebied van regelgeving en toezicht, en cyberbeveiliging, moeten worden aangepakt; benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen voor het waarborgen van de bescherming en beveiliging van de gegevens van klanten overeenkomstig het EU-recht; neemt ook kennis van de toenemende afhankelijkheid van cloud-computing van de banksector en dringt er bij de Commissie op aan te reageren op het gezamenlijk advies van de ETA’s over de noodzaak van verbetering van de wetgeving in verband met ICT-risicobeheervereisten in de financiële sector van de EU; herhaalt dat een evenwichtig wetgevingskader en rechtszekerheid kunnen bijdragen tot een klimaat dat gunstig is voor innovatie, zonder dat de financiële stabiliteit wordt ondermijnd;

36. erkent de bijdrage die de sector niet-bancaire financiële intermediatie, voorheen bekend als schaduwbankieren, kan leveren aan de verdere diversifiëring van financieringskanalen voor de economie; benadrukt echter dat er sprake is van een aanzienlijke verwevenheid tussen de sector niet-bancaire financiële intermediatie, en de “traditionele” banksector, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over systeemrisico’s gezien het gebrek aan passende regelgeving en passend toezicht op de eerste sector;

37. roept in dit verband op tot gecoördineerde actie om deze risico’s aan te pakken, waaronder de instelling van een macroprudentiële toolkit en de verdere operationalisering van bestaande instrumenten ter bestrijding van bedreigingen voor de financiële stabiliteit als gevolg van de toenemende rol van het systeem van niet-bancaire financiële intermediatie; is van oordeel dat het noodzakelijk is te beoordelen of prudentiële vereisten voor grote blootstellingen aan in het bijzonder niet-bancaire intermediatie voldoende zijn om de financiële stabiliteit te waarborgen; onderstreept voorts de risico’s die het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) heeft benadrukt in zijn EU Non-bank Financial Intermediation Risk Monitor voor 2019, zoals de risico’s verbonden aan liquiditeitstransformatie, risicovol handelen en hefboomwerking, welke de sector meer in het algemeen betreffen;

38. is ingenomen met de overeenkomst over de uitwisseling van informatie tussen de ECB en de toezichthouders die bevoegd zijn om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden; wijst op zijn resolutie van 19 september 2019 over de stand van zaken ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de antiwitwaswetgeving van de Unie; is ingenomen met de gezamenlijke standpuntnota van 8 november, die is opgesteld door verscheidene ministers van Financiën waarin wordt opgeroepen tot de harmonisatie van het Europese regelgevingskader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

39. herhaalt dat de inspanningen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering alleen doeltreffend kunnen zijn als de bevoegde autoriteiten en de financiële instellingen gecoördineerd optreden; is van mening dat bedrijfseconomisch toezicht en toezicht op antiwitwasmaatregelen beter moeten worden afgestemd;  herinnert aan zijn ernstige bezorgdheid over de versnippering van de regelgeving en het toezicht inzake de bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering, die ertoe heeft geleid dat niet wordt voorzien in adequaat toezicht en antwoorden op tekortkomingen bij nationale toezichthoudende autoriteiten en die hun vermogen om toezicht te houden op de toenemende grensoverschrijdende activiteiten in de EU ondermijnt;

40. is ervan overtuigd dat het GTM ook een rol kan spelen bij de bestrijding van witwassen van geld, en is ingenomen over de oprichting van een speciale afdeling voor de bestrijding van witwassen van geld; stelt met name de complexiteit vast van de uitvoering van de belangrijke geschiktheidsbeoordeling van het topmanagement van banken, vanwege de grote verschillen in de omzetting van de richtlijn kapitaalvereisten; moedigt daarom aan tot integratie van de geschiktheids- en betrouwbaarheidsvereisten in de richtlijn kapitaalvereisten;

41. is ingenomen met de conclusies van de Raad van5 december 2019, waarin de Commissie de bevoegdheid wordt toegekend om te onderzoeken op welke wijze de samenwerking tussen autoriteiten kan worden verbeterd, taken inzake de bestrijding van witwassen van geld over te hevelen naar een EU-orgaan, en bepaalde delen van de antiwitwasrichtlijn om te zetten in een verordening, teneinde te zorgen voor één rulebook; verzoekt de Commissie zo snel mogelijk werk te maken van de herziening van het EU-kader en de regelgeving inzake de bestrijding van witwassen van geld, het rulebook inzake witwaspraktijken/terrorismefinanciering te harmoniseren, en de gevaren van grensoverschrijdende illegale activiteiten voor de integriteit van het financiële stelsel van de EU en de veiligheid van de EU-burgers doeltreffend aan te pakken, namelijk door de oprichting van een nieuw EU-orgaan;

42. is van mening dat juridisch en toezichthoudend optreden nodig is om de risico’s van witwassen van geld en financiering van terrorisme als gevolg van cryptoactiva, aan te pakken; verzoekt de Commissie meer effectbeoordelingen te verrichten betreffende de risico’s van witwaspraktijken/terrorismefinanciering die kunnen voortvloeien uit kwetsbaarheden ten gevolge van het toenemende gebruik van nieuwe technologieën door financiële en kredietinstellingen, en de snelle spreiding van cryptoactiva gezien het ontbreken van een gemeenschappelijk regelgevingskader en de anonimiteit die met die activa verbonden is;

43. verzoekt de Commissie in 2020 een beoordeling uit te voeren van de huidige staat van de markt van kredietratingbureaus, om deze markt te beoordelen wat betreft concurrentie, informatieasymmetrieën en transparantie voor de markten; merkt op dat duurzaamheidsbeoordelingen die gebaseerd zijn op ecologische, sociale en governancecriteria (ESG) een belangrijke aanvulling kunnen vormen op kredietrisicobeoordelingen; benadrukt het belang van de standaardisering van de criteria voor duurzaamheidsbeoordelingen en benadrukt dat het belangrijk is dat gezorgd wordt voor een concurrerende ontwikkeling van een markt voor de verstrekking van duurzaamheidsbeoordelingen die geen concentratie vertoont met een beperkt aantal aanbieders;

44. wijst erop dat er inspanningen moeten worden geleverd om de activiteiten van de financiële markten beter af te stemmen op de doelstellingen inzake duurzaamheid en de ESG-criteria, en dat de Europese toezichthoudende autoriteiten een centrale rol spelen om deze doelstellingen te verwezenlijken; dringt er in dit verband op aan dat de EBA, in coördinatie met de ESRB, stappen zet voor een gemeenschappelijke methodologie voor het meten van de intensiteit van klimaatrisico’s waaraan financiële instellingen zijn blootgesteld, met inbegrip van risico’s in verband met de mogelijke waardevermindering van activa in geval van wijzigingen in de regelgeving uit hoofde van beperking van en aanpassing aan klimaatverandering, de macro-economische impact van plotselinge veranderingen in energiegebruik en een stijging van het aantal natuurrampen;

Afwikkeling

45. is ingenomen met het feit dat de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR ) in 2019 geen afwikkelingsmaatregelen heeft moeten nemen; verzoekt de Commissie na te denken over de geschikte follow-up van haar eigen verslag over de uitvoering van de BRRD en de SRMR van april 2019; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of de regelgeving toereikend is om ervoor te zorgen dat alle banken zo nodig kunnen worden afgewikkeld zonder dat de belastingbetaler hiervoor moet opdraaien; verzoekt de Commissie rekening te houden met de toetsing van de Raad voor financiële stabiliteit van de “too big to fail”-regelgeving en eventuele tekortkomingen aan te pakken, in het bijzonder met betrekking tot het beschermen van retaildeposito’s;

46. roept de GAR op om het proces te voltooien van de totstandbrenging van afwikkelingsplannen en te onderzoeken of alle relevante banken voldoende MREL-buffers aanhouden; merkt op dat de GAR niet stelselmatig bekendmaakt in hoeverre de banken voldoen aan de MREL-streefcijfers;

47. verzoekt de Commissie na te denken over de mogelijkheid van verdere harmonisatie van specifieke aspecten van nationale faillissementswetten, en te beoordelen in welke mate dergelijke verdere harmonisatie noodzakelijk is om te zorgen voor een consistente en doeltreffende toepassing van het kader voor crisisbeheer; verzoekt de Commissie in het kader van de herziening van de richtlijn depositogarantiestelsels (DGSD) meer duidelijkheid te scheppen over het beginsel van de laagste lasten in het kader van de DGSD;

48. roept op verder na te denken over het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en de noodzaak de toepasselijkheid van de bankenmededeling van 2013 te beoordelen[19]; wijst erop dat een gelijk speelveld en de consistente toepassing van de toets van het openbaar belang moeten worden gewaarborgd;

49. merkt de belangrijke rol op die vroegtijdige interventiemaatregelen kunnen spelen bij het voorkomen van bankfaillissementen en crises; merkt evenwel op dat de vereisten voor het gebruik van vroegtijdige interventiemaatregelen een overlapping zijn van enkele standaardinterventiemaatregelen van de ECB; benadrukt dat in dergelijke gevallen standaardinterventiemaatregelen de voorkeur hebben; is derhalve van mening dat deze overlapping moet worden tegengegaan door de rechtsgrondslag van elk instrument in voldoende mate te verduidelijken, teneinde de geleidelijke toepassing van de maatregelen te waarborgen;

50. constateert dat in twee recente Italiaanse gevallen, hoewel de GAR geconcludeerd had dat de afwikkeling niet in het openbaar belang zou zijn, de Commissie de staatssteun heeft goedgekeurd omdat die de economische verstoring op regionaal niveau beperkt, hetgeen ertoe leidt dat de belangrijkste schuldeisers van de banken beter af zijn bij een faillissement dan bij een afwikkeling[20]; is bezorgd dat bij gebreke aan duidelijkheid in de bankenmededeling van 2013 over wat een ernstig gevolg voor de regionale economie vormt, de regels inzake liquidatiesteun aan lidstaten de mogelijkheid geven om in feite op lokaal niveau het openbaar belang weer als criterium in te voeren, wat de GAR op nationaal niveau heeft geweigerd te doen; dringt er daarom bij de Commissie op aan haar bankenmededeling van 2013 eindelijk te herzien in overeenstemming met de BRRD-beginselen; benadrukt dat bij de beoordeling van het criterium van openbaar belang uit hoofde van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken tevens rekening moet worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat overheidsmiddelen worden aangewend wanneer niet tot afwikkeling wordt overgegaan en nationale insolventieprocedures worden toegepast;

 51. neemt nota van het besluit van de Eurogroep over de beginselovereenstemming in verband met de hervorming van het Europees stabiliteitsmechanisme en de opdrachtomschrijving daarvan; pleit voor het instellen van een opvangmechanisme voor het GAF en een snelle ingebruikname; is bezorgd over het gebrek aan een mechanisme in de bankenunie om ervoor te zorgen dat bij een afwikkeling van een bank liquiditeitssteun kan worden verstrekt teneinde de soepele voortgang van dienstverlening en de stabiliteit van financiële markten te waarborgen, en verzoekt de Commissie deze tekortkoming dringend aan te pakken;

52. benadrukt dat banken over de grenzen heen moeten kunnen opereren en tegelijkertijd hun kapitaal en liquiditeit op een geconsolideerd niveau moeten kunnen beheren, teneinde hun risico’s te diversifiëren en een gebrek aan winstgevendheid aan te pakken; benadrukt zijn mening dat de regels de moedermaatschappij in dit verband meer flexibiliteit moeten bieden, maar ook geloofwaardige en afdwingbare mechanismen die in geval van een crisis de moedermaatschappij (afwikkelingsentiteit) verplichten de dochterondernemingen in een ontvangend land binnen de bankenunie van kapitaal, MREL, en liquiditeit te voorzien;

Depositoverzekering

53. stelt dat de bankenunie nog steeds niet over een derde pijler beschikt; dringt aan op de voltooiing van de bankenunie door middel van de oprichting van een Europees depositoverzekeringsstelsel dat ten volle ten uitvoer wordt gelegd, om depositohouders te beschermen tegen verstoringen van het bankwezen, ervoor te zorgen dat depositohouders en beleggers in de hele bankenunie vertrouwen hebben, en de stabiliteit te versterken van de gehele eurozone; onderkent de voordelen van risicodeling en een verdere risicoreductie in bepaalde instellingen;

54. dringt er bij de Raad op aan de onderhandelingen over EDIS zo spoedig mogelijk te hervatten, en een coherent kader met de DGSD te waarborgen, teneinde de doelstelling van versterking van de financiële stabiliteit te verwezenlijken;

55. verzoekt de Commissie het kader van functionerende institutionele protectiestelsels in de context van EDIS te analyseren;

56. neemt nota van de voortdurende discussie over de voltooiing van de bankenunie binnen de werkgroep op hoog niveau inzake EDIS, die in januari 2019 is opgericht en verslag uitbrengt aan de Eurogroep, met inbegrip van verdere verbeteringen van het kader voor crisisbeheer van banken; is bezorgd dat het Parlement niet op de hoogte is gehouden van de besprekingen over EDIS in het kader van de werkgroep op hoog niveau, welke verslag uitbrengt aan de Eurogroep; merkt op dat de Commissie deelneemt aan de werkgroep van hoog niveau en herinnert aan artikel 9 van de kaderovereenkomst van 2010, waarin de Commissie wordt verplicht om het Parlement en de Raad, met name in wetgevingsaangelegenheden, gelijk te behandelen;

57. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EBA, de ECB, de GAR, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.2.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

42

9

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gunnar Beck, Isabel Benjumea Benjumea, Stefan Berger, Gilles Boyer, Francesca Donato, Derk Jan Eppink, Engin Eroglu, Markus Ferber, Jonás Fernández, Frances Fitzgerald, Luis Garicano, Sven Giegold, Claude Gruffat, José Gusmão, Enikő Győri, Eero Heinäluoma, Danuta Maria Hübner, Stasys Jakeliūnas, Herve Juvin, Othmar Karas, Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Aurore Lalucq, Philippe Lamberts, Aušra Maldeikienė, Pedro Marques, Costas Mavrides, Siegfried Mureşan, Lefteris Nikolaou-Alavanos, Piernicola Pedicini, Lídia Pereira, Sirpa Pietikäinen, Antonio Maria Rinaldi, Alfred Sant, Martin Schirdewan, Joachim Schuster, Ralf Seekatz, Pedro Silva Pereira, Paul Tang, Stéphanie Yon-Courtin

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Manon Aubry, Carmen Avram, Esther de Lange, Karima Delli, Giuseppe Ferrandino, Niels Fuglsang, Maximilian Krah, Fulvio Martusciello, Andreas Schwab, Stéphane Séjourné, Jessica Stegrud, Antonio Tajani

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 209, lid 7)

Michael Bloss, Łukasz Kohut

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

42

+

PPE

Isabel Benjumea Benjumea, Stefan Berger, Markus Ferber, Frances Fitzgerald, Enikő Győri, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Esther de Lange, Aušra Maldeikienė, Fulvio Martusciello, Siegfried Mureşan, Lídia Pereira, Sirpa Pietikäinen, Andreas Schwab, Ralf Seekatz, Antonio Tajani

Renew

Gilles Boyer, Engin Eroglu, Luis Garicano, Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Stéphane Séjourné, Stéphanie Yon-Courtin

S&D

Carmen Avram, Jonás Fernández, Giuseppe Ferrandino, Niels Fuglsang, Eero Heinäluoma, Łukasz Kohut, Aurore Lalucq, Pedro Marques, Costas Mavrides, Alfred Sant, Joachim Schuster, Pedro Silva Pereira, Paul Tang

Verts/ALE

Michael Bloss, Karima Delli, Sven Giegold, Claude Gruffat, Stasys Jakeliūnas, Philippe Lamberts

 

9

-

ECR

Derk Jan Eppink, Jessica Stegrud

ID

Gunnar Beck, Francesca Donato, Herve Juvin, Maximilian Krah, Antonio Maria Rinaldi

NI

Lefteris Nikolaou-Alavanos, Piernicola Pedicini

 

3

0

GUE/NGL

Manon Aubry, José Gusmão, Martin Schirdewan

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

Laatst bijgewerkt op: 5 maart 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid