VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de invoering van capaciteitsbeperkingen voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, gegevensverzameling en controlemaatregelen in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vissen
4.5.2020 - (COM(2019)0564 – C9-0161/2019 – 2019/0246(COD)) - ***I
Commissie visserij
Rapporteur: Niclas Herbst
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de invoering van capaciteitsbeperkingen voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, gegevensverzameling en controlemaatregelen in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vissen
(COM(2019)0564 – C9-0161/2019 – 2019/0246(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2019)0564),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0161/2019),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 januari 2020[1],
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0093/2020),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Titel
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voorstel voor een |
Voorstel voor een |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD |
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD |
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de invoering van capaciteitsbeperkingen voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, gegevensverzameling en controlemaatregelen in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vissen |
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft capaciteitsverminderingen in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en haring in het westelijke deel van de Oostzee vissen |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) Krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad3 wordt de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het desbetreffende plan moet coherent zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad4 om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken. |
(1) Krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad3 wordt de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het desbetreffende plan moet coherent zijn met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de doelstelling van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad4 om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken. Het is van essentieel belang dat het plan bijdraagt aan een gezond bestand, dat vervolgens wordt gekoppeld aan duurzame visserij. |
_________________ |
_________________ |
3 Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1). |
3 Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1). |
4 Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19). |
4 Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19). |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) Die hoge toevoer van nutriënten komt onder andere voort uit onvoldoende uitgevoerde richtlijnen zoals Richtlijn 91/676/EEG van de Raad1a en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad1b. |
|
______________________ |
|
1a Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1). |
|
1b Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1). |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De verslechterende toestand van kabeljauw (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee houdt met die situatie verband. Volgens ICES is de biomassa van het bestand onhoudbaar laag als gevolg van een combinatie van afnemende rekrutering, milieufactoren en veranderingen in het ecosysteem die, gezien de toestand van het bestand, leiden tot een hoge natuurlijke sterfte (ongeveer drie keer hoger dan de visserijsterfte) en een buitensporige visserijsterfte. De biomassa van kabeljauw van commercieel formaat ligt momenteel op het laagste niveau sinds de jaren 1950. ICES schat bovendien dat de paaibiomassa op de middellange termijn onder het duurzaamheidsreferentiepunt (2024) zal blijven, zelfs als niet op het bestand wordt gevist. ICES beveelt in zijn bestandsadvies voor 2020 derhalve een nulvangst aan. |
(3) De verslechterende toestand van kabeljauw (Gadus morhua) in de Oostzee houdt met die situatie verband. Volgens ICES is de biomassa van het bestand onhoudbaar laag als gevolg van een combinatie van afnemende rekrutering, milieufactoren, beperkte beschikbaarheid van prooisoorten, en veranderingen in het ecosysteem (bijvoorbeeld zuurstofgebrek, hogere temperaturen of verontreiniging) die, gezien de toestand van het bestand, leiden tot een hoge natuurlijke sterfte (ongeveer drie keer hoger dan de visserijsterfte) en een buitensporige visserijsterfte. De biomassa van kabeljauw van commercieel formaat ligt momenteel op het laagste niveau sinds de jaren 1950. ICES schat bovendien dat de paaibiomassa van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee op de middellange termijn onder het duurzaamheidsreferentiepunt (2024) zal blijven, zelfs als niet op het bestand wordt gevist, en beveelt in zijn bestandsadvies voor 2020 derhalve een nulvangst aan. |
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) Het visserijbeheer in de Oostzee heeft ook te lijden onder een gebrek aan evenwicht tussen de actieve vlootsegmenten en de beschikbare vangstmogelijkheden, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 7 juni 2019 over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020. |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Op basis van de beoordeling van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie5 goedgekeurd, krachtens welke het tot en met 31 december 2019 verboden is om in de ICES-deelsectoren 24, 25 en 26 op kabeljauw te vissen. |
(5) Op basis van de beoordeling van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee heeft de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie5 goedgekeurd, krachtens welke het tot en met 31 december 2019 verboden is om in de ICES-deelsectoren 24, 25 en 26 op kabeljauw te vissen. Dat verbod heeft aanzienlijke gevolgen gehad voor het oostelijke deel van de Oostzee, vooral voor de kleine ambachtelijke visserij. Het verbod heeft ook gevolgen gehad voor de visserij in het westelijke deel van de Oostzee. |
__________________ |
__________________ |
5 Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie van 22 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan (PB L 195 van 23.7.2019, blz. 2). |
5 Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1248 van de Commissie van 22 juli 2019 tot vaststelling van maatregelen om een ernstige bedreiging voor de instandhouding van het kabeljauwbestand (Gadus morhua) in het oostelijke deel van de Oostzee tegen te gaan (PB L 195 van 23.7.2019, blz. 2). |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 bis) De kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee wordt ook gevangen door vissers uit derde landen, wat ook gevolgen heeft voor het bestand van de soort. |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(6) Op 15 oktober 2019 heeft de Raad een politiek akkoord over de vangstmogelijkheden voor 2020 in de Oostzee aangenomen. Dat akkoord voorziet in een noodzakelijke en ongeziene verlaging van de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee voor 2020 met 92 % ten opzichte van 2019 en beperkt het gebruik van deze TAC tot uitsluitend bijvangsten. Er mag derhalve geen gerichte visserij op dit bestand meer worden toegestaan. Aangezien in ICES-deelsector 24 vooral kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee voorkomt, is het gebruik van de TAC voor kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee in deelsector 24 ook beperkt tot bijvangsten van kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. |
(6) Op 15 oktober 2019 heeft de Raad een politiek akkoord over de vangstmogelijkheden voor 2020 in de Oostzee aangenomen. Dat akkoord voorziet in een noodzakelijke en ongeziene verlaging van de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee voor 2020 met 92 % ten opzichte van 2019 en beperkt het gebruik van deze TAC tot uitsluitend bijvangsten. Er mag derhalve geen gerichte visserij op dit bestand meer worden toegestaan. Visserijactiviteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek moeten altijd mogelijk blijven om de ontwikkelingen van de biomassa van het bestand te volgen. Aangezien in ICES-deelsector 24 vooral kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee voorkomt, is het gebruik van de TAC voor kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee in deelsector 24 ook beperkt tot bijvangsten van kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) De vissersvloten die tot dusver afhankelijk waren van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee hebben niet de mogelijkheid om bij wijze van alternatief andere bestanden te bevissen. Geschat wordt dat voor de compensatie van de economische verliezen als gevolg van de sluiting van de visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee extra vangsten van ongeveer 20 000 ton van alternatieve soorten nodig zijn. De Raad is echter ook sterke verlagingen voor andere bestanden overeengekomen, en met name een verlaging van 65 % voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, 60 % voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee, 32 % voor schol, 27 % voor haring in de Botnische Golf en 22 % voor sprot. |
(7) De vissersvloten die tot dusver afhankelijk waren van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee hebben niet de mogelijkheid om bij wijze van alternatief andere bestanden te bevissen. Geschat wordt dat voor de compensatie van de economische verliezen als gevolg van de sluiting van de visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee extra vangsten van ongeveer 20 000 ton van alternatieve soorten nodig zijn. De Raad is echter ook sterke verlagingen voor andere bestanden overeengekomen, en met name een verlaging van 65 % voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, 60 % voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee, 32 % voor schol, 27 % voor haring in de Botnische Golf en 22 % voor sprot. De TAC voor haring in het westelijke deel van de Oostzee is voor het derde jaar op rij aanzienlijk verlaagd. De TAC voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee is ook aanzienlijk verlaagd. Voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en haring in het westelijke deel van de Oostzee gelden daardoor beperkingen die qua gevolgen vergelijkbaar zijn met de beperkingen die gelden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee. |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(8) Uit de analyse van de Commissie blijkt dat de vlootsegmenten met de grootste afhankelijkheid van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee meer dan driehonderd vaartuigen tellen, voornamelijk trawlers en staand-wantvissers in Litouwen, Letland en Polen, en in mindere mate in Denemarken. Deze vlootsegmenten zijn van aanzienlijk sociaal-economisch belang en vertegenwoordigen, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, ruwweg 20 % tot 50 % van de respectieve nationale vloot in Litouwen, Letland en Polen. Slechts een minderheid lijkt voldoende veerkrachtig om een kortetermijnsluiting – maar geen middellange- of langetermijnsluiting – te overleven. De rest heeft al te lijden onder de slechte situatie, die nog zal verergeren door de sluiting, of zal zijn rentabiliteit volledig zien worden uitgehold. De benutting van het quotum voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee ligt al vele jaren onder de 60 %, daalde in 2018 verder tot 40 %, en tot nog lager in 2019 (19 %), tot de start van de noodmaatregelen van de Commissie midden juli, wat het biologische probleem van deze visserij illustreert. Aangezien de kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zich naar verwachting zelfs niet op de middellange termijn zal herstellen, zullen de betrokken vlootsegmenten met een aanhoudend en structureel gebrek aan evenwicht worden geconfronteerd en is de herstructurering van de vloot dus gerechtvaardigd. |
(8) Uit analyse blijkt dat de vlootsegmenten met de grootste afhankelijkheid van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee meer dan driehonderd vaartuigen tellen, voornamelijk trawlers en staand-wantvissers in Litouwen, Letland en Polen, en in mindere mate in Denemarken en Duitsland. Deze vlootsegmenten zijn van aanzienlijk sociaal-economisch belang en vertegenwoordigen, uitgedrukt in fulltime-equivalenten, ruwweg 20 % tot 50 % van de respectieve nationale vloot in Litouwen, Letland en Polen. Slechts een minderheid lijkt voldoende veerkrachtig om een kortetermijnsluiting – maar geen middellange- of langetermijnsluiting – te overleven. De rest heeft al te lijden onder de slechte situatie, die nog zal verergeren door de sluiting, of zal zijn rentabiliteit volledig zien worden uitgehold. De benutting van het quotum voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee ligt al vele jaren onder de 60 %, daalde in 2018 verder tot 40 %, en tot nog lager in 2019 (19 %), tot de start van de noodmaatregelen van de Commissie midden juli, wat het biologische probleem van deze visserij illustreert. Aangezien de kabeljauwbestanden in de Oostzee zich naar verwachting zelfs niet op de middellange termijn zullen herstellen, zullen de betrokken vlootsegmenten met een aanhoudend en structureel gebrek aan evenwicht worden geconfronteerd en is de herstructurering van de vloot dus gerechtvaardigd. |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Volgens het op 29 mei 2019 gepubliceerde advies van ICES is ongeveer 70 % van de aangelande kabeljauw in de deelsectoren 24-28 gevangen door trawlers met een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm of T90, en is 15 % van de aangelande kabeljauw gevangen door vaartuigen met kieuwnetten met maaswijdten tussen 110 mm en 156 mm. Deze metiers worden over het algemeen geacht op kabeljauw te zijn gericht en de maaswijdten ervoor zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad7 De andere metiers in de top 15 in termen van hoeveelheid aangelande kabeljauw vertegenwoordigden elk minder dan 5 % van de totale hoeveelheid aangelande kabeljauw. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de capaciteit van de vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vissen, niet toeneemt en dat de definitieve stopzetting met overheidsmiddelen leidt tot een effectieve vermindering van de vlootcapaciteit. De capaciteit van deze twee vlootsegmenten moet worden beperkt tot de niveaus van de actieve vaartuigen in de laatste jaren vóór de toepassing van noodmaatregelen, i.e. 2017 en 2018, en moet worden verminderd wanneer vaartuigen met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, met het oog op het herstel van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee. |
(11) Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de capaciteit van de vloten die op kabeljauw in de Oostzee vissen, niet toeneemt en dat de definitieve stopzetting met overheidsmiddelen leidt tot een effectieve vermindering van de vlootcapaciteit. De capaciteit van de betrokken vlootsegmenten moet worden verminderd tot onder de niveaus van de actieve vaartuigen in twee van de laatste vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de toepassing van noodmaatregelen, d.w.z. de jaren 2014 - 2018, en moet worden verminderd wanneer vaartuigen met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, met het oog op het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee. |
___________ |
|
7 Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105). |
|
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(16) Om de negatieve economische gevolgen van de uitzonderlijke en aanhoudende milieuproblematiek in de Oostzee en de daaruit voortvloeiende ernstige verlagingen van de vangstmogelijkheden te beperken, en gezien de specifieke maatregelen in het meerjarenplan voor de Oostzee, moet overheidssteun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door het slopen van vissersvaartuigen beschikbaar zijn om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de doelstellingen van hun actieplannen uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en elk geconstateerd structureel gebrek aan evenwicht in de onder het meerjarenplan voor de Oostzee vallende visserijsegmenten te verminderen. Verordening (EU) nr. 508/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd om opnieuw steun voor definitieve stopzetting in te voeren voor de vaartuigen die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. |
(16) Om de zeer schadelijke sociaal-economische gevolgen voor kustgemeenschappen en visserijondernemingen van de aanhoudende milieuproblematiek in de Oostzee en de daaruit voortvloeiende ernstige verlagingen van de vangstmogelijkheden te beperken, en gezien de specifieke maatregelen in het meerjarenplan voor de Oostzee, moet overheidssteun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door het slopen van vissersvaartuigen beschikbaar zijn om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de doelstellingen van hun actieplannen uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en elk geconstateerd structureel gebrek aan evenwicht in de onder het meerjarenplan voor de Oostzee vallende visserijsegmenten te verminderen. Verordening (EU) nr. 508/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd om opnieuw steun voor definitieve stopzetting in te voeren voor de vaartuigen die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw uit de Oostzee. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(17) Om de verenigbaarheid van de structurele aanpassing van de vloot in de Oostzee met de in het meerjarenplan vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen, moet de steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee aan strenge voorwaarden gebonden zijn en zijn gekoppeld aan de verwezenlijking van de ter aanpassing dienende streefdoelen en instrumenten die in de actieplannen zijn vastgesteld voor onevenwichtige segmenten. |
(17) Om de verenigbaarheid van de structurele aanpassing van de vloot in de Oostzee met de in het meerjarenplan vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen, moet de steun voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten door de sloop van vissersvaartuigen die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke en westelijke deel van de Oostzee aan strenge voorwaarden gebonden zijn en zijn gekoppeld aan de verwezenlijking van de ter aanpassing dienende streefdoelen en instrumenten die in de actieplannen zijn vastgesteld voor onevenwichtige segmenten. |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 19 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(19 bis) Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 508/2014 bepaalt dat uit het EFMZV steun kan worden verleend voor investeringen die bijdragen tot de diversifiëring van de inkomsten van vissers via het ontplooien van aanvullende activiteiten. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(21) Gezien de slechte economische situatie van vissersvaartuigen van de Unie die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en de noodzaak om de beschikbaarheid van steun in het kader van het EFMZV voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten van die vaartuigen te waarborgen, werd het passend geacht te voorzien in een uitzondering op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, |
(21) Gezien de slechte economische situatie van vissersvaartuigen van de Unie die sterk afhankelijk zijn van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en de noodzaak om de beschikbaarheid van steun in het kader van het EFMZV voor de definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten van die vaartuigen te waarborgen, werd het passend geacht zo snel te handelen als mogelijk is terwijl de volledige democratische rechten van alle instellingen van de Unie worden geëerbiedigd. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Verordening (EU) 2016/1139
Artikel 8 bis – titel
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Vermindering van de capaciteit voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee |
Vermindering van de capaciteit voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en haring in het westelijke deel van de Oostzee |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Verordening (EU) 2016/1139
Artikel 8 bis – lid 2
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Lid 1 is van toepassing op vaartuigen die zijn uitgerust met de volgende categorieën vistuig: |
Schrappen |
(a) gesleept vistuig een maaswijdte van ten minste 120 mm, vervaardigd uit T90, of van ten minste 105 mm, vervaardigd met een Bacoma-ontsnappingspaneel van 120 mm; |
|
(b) staande netten met een maaswijdte van ten minste 110 mm en maximaal 156 mm. |
|
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EU) nr. 508/2014
Artikel 34 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
1 bis. Aan artikel 34, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd: |
|
“In het geval van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee wordt de verwijzing onder a) en b), van de eerste alinea naar de twee kalenderjaren begrepen als verwijzing naar de jaren 2017 en 2018.”. |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 2
Verordening (EU) nr. 508/2014
Artikel 34 – alinea 4 – letter b
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(b) het bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad* vastgestelde meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, met betrekking tot de vaartuigen die onder de in artikel 8 bis, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde beperking van de totale capaciteit voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vallen.”. |
(b) het bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad* vastgestelde meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, met betrekking tot vaartuigen die op kabeljauw in het oostelijke of het westelijke deel van de Oostzee of op haring in het westelijke deel van de Oostzee hebben gevist, als bepaald in artikel 8 bis van Verordening (EU) 2016/1139.”. |
_____________________ |
_________________________ |
* Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1). |
* Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1). |
TOELICHTING
Het ecosysteem van de Oostzee verkeert al tientallen jaren in een kwetsbare toestand. Recent wetenschappelijk onderzoek naar de toestand van de Oostzee wijst erop dat naast de visserij een reeks ecologische factoren aan deze zorgwekkende ontwikkeling ten grondslag liggen, zoals zuurstofgebrek, verontreinigende stoffen, opwarming, voedselgebrek, parasieten, de toename van roofdieren enz.
Na de noodmaatregelen van de Commissie voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee van 23.7.2019, die rechtstreeks gevolgen hebben gehad voor de visserijsector in het hele Oostzeegebied, heeft de Raad op 15.10.2019 de quota voor 2020 aangenomen, onder meer voor kabeljauw in het westelijke en oostelijke deel van de Oostzee en voor haring in het westelijke deel van de Oostzee. De TAC voor haring in het westelijke deel van de Oostzee werd voor de derde maal op rij aanzienlijk verlaagd (2018 -39 %; 2019 -48 %; 2020 -65 %). De TAC voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee werd met -60 % eveneens aanzienlijk verlaagd en ligt op het niveau van 2017/2018, waaraan een aanzienlijke vermindering van -56 % (2017) en -20 % (2016) voorafging. De vermindering voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee voor 2020 viel bijzonder groot uit. Hier besloot de Raad van ministers nagenoeg tot een vangstverbod, alleen de bijvangst van kabeljauw is nu nog mogelijk.
Deze uitzonderlijke maatregelen zullen leiden tot overtollige vlootcapaciteit en tot ernstige negatieve sociaaleconomische gevolgen voor de betrokken kustgemeenschappen en visserijondernemingen in het gehele Oostzeegebied. Aangezien de getroffenen in de visserijsector de negatieve gevolgen niet zelf kunnen opvangen, is het goed dat de EU passende maatregelen neemt om de gevolgen te verminderen. Deze maatregelen moeten onder meer bestaan uit de niet-bureaucratische verlening van steun om de capaciteitsvermindering van de getroffen vloten op te vangen (definitieve stopzetting). Indien de vangstcapaciteit niet in evenwicht is met de vangstmogelijkheden, moeten de lidstaten passende nationale actieplannen opstellen en tenuitvoerleggen, en ten minste een maal per jaar de Commissie op de hoogte stellen van de voortgang ervan. Als aanvullende controlemaatregel moet het beginsel van aangewezen havens behouden blijven en alleen bij een positieve ontwikkeling van de bestanden worden versoepeld.
De definitieve stopzetting is een reactie op een uitzonderlijke situatie. De financieringsbron voor deze niet-bureaucratische, flexibele en snelle steun moet worden gevormd door herschikkingen van de beschikbare middelen in het kader van het EFMZVA, die nationaal moeten worden medegefinancierd. Hieronder vallen investeringen die bijdragen tot het diversifiëren van de inkomstenbronnen van vissers. De steun die in het verleden is verleend voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten mag niet worden verrekend met de definitieve stopzetting. Het gaat om twee verschillende soorten steun, die niet door elkaar mogen worden gehaald.
PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de invoering van capaciteitsbeperkingen voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, gegevensverzameling en controlemaatregelen in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vissen |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2019)0564 – C9-0161/2019 – 2019/0246(COD) |
|||
Datum indiening bij EP |
31.10.2019 |
|
|
|
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
PECH 13.11.2019 |
|
|
|
Adviserende commissies Datum bekendmaking |
EMPL 13.11.2019 |
REGI 13.11.2019 |
|
|
Geen advies Datum besluit |
EMPL 4.12.2019 |
REGI 5.12.2019 |
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Niclas Herbst 27.11.2019 |
|
|
|
Behandeling in de commissie |
11.11.2019 |
20.1.2020 |
|
|
Datum goedkeuring |
23.4.2020 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
20 8 0 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Clara Aguilera, Pietro Bartolo, François-Xavier Bellamy, Izaskun Bilbao Barandica, Isabel Carvalhais, Rosanna Conte, Rosa D’Amato, Fredrick Federley, Giuseppe Ferrandino, Søren Gade, Francisco Guerreiro, Anja Hazekamp, Niclas Herbst, France Jamet, Pierre Karleskind, Predrag Fred Matić, Francisco José Millán Mon, Cláudia Monteiro de Aguiar, Grace O’Sullivan, Caroline Roose, Bert-Jan Ruissen, Annie Schreijer-Pierik, Peter van Dalen, Theodoros Zagorakis |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Ivo Hristov, Petros Kokkalis, Elżbieta Rafalska, Annalisa Tardino |
|||
Datum indiening |
29.4.2020 |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
20 |
+ |
ECR |
Elżbieta Rafalska, Bert-Jan Ruissen |
ID |
Rosanna Conte, France Jamet, Annalisa Tardino |
NI |
Rosa D'Amato |
PPE |
François-Xavier Bellamy, Niclas Herbst, Francisco José Millán Mon, Cláudia Monteiro de Aguiar, Annie Schreijer-Pierik, Peter van Dalen, Theodoros Zagorakis |
Renew |
Izaskun Bilbao Barandica, Fredrick Federley, Søren Gade, Pierre Karleskind |
Verts/ALE |
Francisco Guerreiro, Grace O'Sullivan, Caroline Roose |
8 |
- |
GUE/NGL |
Anja Hazekamp, Petros Kokkalis |
S&D |
Clara Aguilera, Pietro Bartolo, Isabel Carvalhais, Giuseppe Ferrandino, Ivo Hristov, Predrag Fred Matić |
0 |
0 |
|
|
|
|
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] PB C 0 van 0.0.0000, blz. 0.