VERSLAG over wapenuitvoer: uitvoering van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB

17.7.2020 - (2020/2003(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Hannah Neumann


Procedure : 2020/2003(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0137/2020
Ingediende teksten :
A9-0137/2020
Aangenomen teksten :


PR_INI

INHOUD

Blz.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

 


ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over wapenuitvoer: uitvoering van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB

(2020/2003(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien de in artikel 346, lid 1, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake de productie van of handel in wapens, de in artikel 42, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) inzake “het bepalen van een Europees beleid inzake vermogens en bewapening”, en de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginselen, met name de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid,

 gezien Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad van 16 september 2019 tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (“het gemeenschappelijk standpunt”) tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie[1] en gezien de conclusies van de Raad van 16 september 2019 met de evaluatie door de Raad van het gemeenschappelijk standpunt,

 gezien het twintigste jaarverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt[2],

 gezien het eenentwintigste jaarverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt[3],

 gezien Besluit nr. 2018/101/GBVB van de Raad van 22 januari 2018 betreffende het bevorderen van doeltreffende controle op de wapenuitvoer[4] en gezien Besluit nr. 2017/915 van de Raad van 29 mei 2017 over activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag[5],

 gezien Besluit van de Raad (GBVB) 2019/2191 van 19 december 2019 ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale conventionele wapens en munitie daarvoor om het risico op omleiding of illegale overdracht te beperken (“iTrace IV”)[6],

 gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die door de Raad is goedgekeurd op 17 februari 2020[7],

 gezien de Gids voor de gebruiker bij het gemeenschappelijk standpunt,

 gezien het Wassenaar Arrangement van 12 mei 1996 betreffende exportcontrole voor conventionele wapens en goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, alsmede de in 2019 bijgewerkte lijsten van die goederen en technologieën en munitie,

 gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV), dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen[8] en op 24 december 2014 in werking is getreden,

 gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap[9], en gezien Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG[10],

 gezien Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik[11], als gewijzigd in Verordening (EU) 2016/1969 van 12 september 2016[12], en de lijst van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I (“verordening tweeërlei gebruik”),

 gezien Verordening (EU) 2018/1092 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de innovatieve capaciteit van de defensie-industrie van de EU[13],

 gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2018 tot oprichting van het Europees Defensiefonds (EDF) (COM(2018)0476),

 gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met steun van de Commissie, aan de Raad voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Europese vredesfaciliteit (HR(2018)94),

 gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties, met name doelstelling 16 ter bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling,

 gezien resolutie 2216 (2015) van de VN-Veiligheidsraad inzake een wapenembargo tegen Jemen, en verslag A/HRC/39/43 van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN (OHCHR) inzake de mensenrechtensituatie in Jemen, met inbegrip van schendingen en misbruiken sinds september 2014,

 gezien Besluit (GBVB) 2020/472 van de Raad van 31 maart 2020 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED IRINI)[14],

 gezien de op 10 juni 2019 aangenomen resolutie 2473 (2019) van de VN-Veiligheidsraad waarbij de maatregelen gericht op de tenuitvoerlegging van het wapenembargo tegen Libië zijn verlengd, en de verklaring van de Ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië (UNSMIL) van 25 januari 2020 inzake de aanhoudende schendingen van het wapenembargo in Libië,

 gezien resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad tot instelling van het wapenembargo tegen Libië en alle daaropvolgende resoluties van de VN-Veiligheidsraad over dit onderwerp, evenals resoluties 2292 (2016), 2357 (2017), 2420 (2018) en 2473 (2019) inzake de strikte tenuitvoerlegging van het wapenembargo,

 gezien de publicatie van de Verenigde Naties uit 2018 met als titel “Securing our Common Future: An Agenda for Disarmament” (onze gezamenlijke toekomst veiligstellen: een agenda voor ontwapening),

 gezien Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing[15],

 gezien de conclusies van de Europese Raad van 16 oktober 2019 over Turkije, waarin de conclusies zijn bekrachtigd van de Raad Buitenlandse Zaken van 14 oktober 2019 inzake de illegale praktijken van Turkije in Noord-Syrië en het oostelijk Middellandse Zeegebied,

 gezien duurzameontwikkelingsdoelstelling 16 van de Verenigde Naties ter bevordering van vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling[16],

 gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN aan de Mensenrechtenraad over het effect van wapenleveringen op het genot van mensenrechten[17],

 gezien zijn eerdere resoluties over wapenuitvoer en de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt, met name die van 14 november 2018[18], 13 september 2017[19] en 17 december 2015[20],

 gezien zijn aanbeveling van 28 maart 2019 aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met steun van de Commissie, aan de Raad voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Europese vredesfaciliteit[21],

 gezien zijn resoluties over de humanitaire situatie in Jemen van 25 februari 2016[22], 15 juni 2017[23] en 30 november 2017[24],

 gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones[25],

 gezien de workshop over de uitvoering van het EU-wapenuitvoercontrolesysteem, die plaatsvond tijdens de vergadering van de Subcommissie veiligheid en defensie van 12 april 2017,

 gezien de studie getiteld “Aanbevelingen voor een transparant en gedetailleerd rapportagesysteem over wapenuitvoer binnen de EU en naar derde landen” in opdracht van de Subcommissie veiligheid en defensie,

 gezien het verdrag tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Frankrijk inzake Frans-Duitse samenwerking en integratie van 22 januari 2019 (het Frans-Duitse Verdrag van Aken),

 gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 21 augustus 2013 over Egypte,

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0137/2020),

A. overwegende dat uit de recentste cijfers[26] van het SIPRI blijkt dat de EU-28 in de periode van 2015 tot 2019 verantwoordelijk was voor 26 % van de totale wereldwijde wapenuitvoer, wat inhoudt dat de EU-28 de op een na grootste wapenleverancier ter wereld is, met als grootste leverancier de Verenigde Staten (36 %) en op de derde plek Rusland (21 %); zet vraagtekens bij de geldigheid van deze vergelijking nu volgens artikel 346 VWEU de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de productie van of de handel in wapens en de geaggregeerde cijfers derhalve niet kunnen worden vergeleken met de cijfers voor unitaire staten als de Verenigde Staten of Rusland;

B. overwegende dat uit de recentste cijfers van het SIPRI blijkt dat de EU-28 de op een na grootste wapenleverancier is voor zowel Saudi-Arabië als de Verenigde Arabische Emiraten (VAE); overwegende dat volgens de groep van gezaghebbende internationale en regionale deskundigen van de VN de partijen bij het gewapend conflict in Jemen zich schuldig hebben gemaakt en nog steeds maken aan misdaden die een inbreuk vormen op het internationaal recht;

C. overwegende dat de uitvoer van wapens en militaire goederen de defensie-industrie toelaat defensietechnologieën efficiënter te onderzoeken en ontwikkelen en de EU-lidstaten bijgevolg in staat te stellen zichzelf en hun burgers te verdedigen en beschermen;

D. overwegende dat er wereldwijd sprake is van een toenemende nieuwe wapenwedloop en dat de militaire grootmachten niet langer een beleid voeren van wapenbeheersing en ontwapening om de internationale spanningen te verminderen en de mondiale veiligheidssituatie te verbeteren;

E. overwegende dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 2008 een essentieel instrument is ter versterking van de samenwerking en ter bevordering van de convergentie van het uitvoerbeleid van de lidstaten;

F. overwegende dat de lidstaten zich bewust zijn van het feit dat zij een bijzondere verantwoordelijkheid dragen door het uitvoeren van militaire technologie en goederen naar derde landen, aangezien deze uitvoer mogelijk van invloed is op bestaande spanningen en conflicten of deze mogelijk verergert;

G. overwegende dat de wereldwijde crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie mogelijk grote geostrategische gevolgen zal hebben en de behoefte aan een echte Europese strategische autonomie onderstreept;

H. overwegende dat in de conclusies van de Raad buitenlandse zaken van de EU van 21 augustus 2013 wordt gesteld: “De lidstaten zijn tevens overeengekomen dat zij de vergunningen voor de uitvoer naar Egypte van uitrusting die voor binnenlandse repressie kan worden gebruikt, opschorten en dat zij de vergunningen voor de uitvoer van uitrusting die onder Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB valt, opnieuw zullen beoordelen en hun bijstand aan Egypte op veiligheidsgebied opnieuw zullen bekijken”; overwegende dat bedrijven in verschillende EU-lidstaten nog steeds wapens, bewakingstechnologie en andere veiligheidsapparatuur naar Egypte uitvoeren en zo hacking en malware gemakkelijker maken, alsook andere vormen van aanvallen op mensenrechtenverdedigers en burgeractivisten, zowel fysiek als online; overwegende dat deze activiteit heeft geleid tot onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting online;

I. overwegende dat het in een steeds instabielere, multipolaire wereld, waarin nationalistische, xenofobische en antidemocratische bewegingen almaar toenemen, van essentieel belang is dat de Europese Unie uitgroeit tot een invloedrijke speler op het wereldtoneel en haar leidende rol behoudt als mondiale “zachte kracht” die zich inzet voor ontwapening waar het nucleaire en conventionele wapens betreft en investeert in conflictpreventie, crisisbeheer en -bemiddeling, vóór militaire opties in overweging te nemen;

J. overwegende dat de uitvoer van wapens van essentieel belang is voor de versterking van de industriële en technologische basis voor de Europese defensie en dat de defensie-industrie in de eerste plaats zorgt voor het waarborgen van de defensie en veiligheid van de lidstaten van de Unie, terwijl zij bijdraagt aan de uitvoering van het GBVB;

K. overwegende dat de verschillen op het gebied van wapenuitvoergedrag in de lidstaten ertoe leiden dat de EU soms minder goed in staat is haar doelstellingen inzake buitenlands beleid uit te voeren, en de geloofwaardigheid ondermijnen van de EU als speler die met één stem spreekt in de internationale arena;

L. overwegende dat zowel de mondiale als de regionale veiligheidssituatie drastisch is veranderd, met name waar het de zuidelijke en oostelijke buurlanden van de Unie betreft;

M. overwegende dat maatregelen gericht op militaire transparantie, zoals verslaglegging over wapenuitvoer, het opbouwen van vertrouwen over de grenzen heen bevorderen;

N. overwegende dat het uiteindelijke doel van de EU moet zijn verder te gaan dan het gemeenschappelijk standpunt en een gemeenschappelijke en afdwingbare EU-regeling voor wapenuitvoer tot stand te brengen, met inbegrip van een sterk sanctiemechanisme bij niet-naleving, alsook een toezichthoudend orgaan voor wapenbeheersing;

Het 20e en 21e EU-jaarverslag over wapenuitvoer

1. onderstreept dat het bestaan van een defensie-industrie deel uitmaakt van het systeem ter zelfverdediging van de Unie en onderdeel vormt van haar strategische autonomie; merkt op dat dit alleen mogelijk is als de lidstaten binnen hun programma’s inzake defensiematerieel voorrang geven aan Europese producten; benadrukt dat een levensvatbare Europese markt de afhankelijkheid van de wapenuitvoer aan derde landen zou doen afnemen;

2. herinnert eraan dat het gemeenschappelijk standpunt voorziet in een transparantieprocedure die zich vertaalt in de publicatie van EU-jaarverslagen over de uitvoer van wapens; is ingenomen met de publicatie van het 20e en 21e EU-jaarverslag, overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, dat is opgesteld door de Groep export van conventionele wapens van de Raad (COARM) en is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, zij het met vertraging; is van mening dat de publicatie van beide verslagen een stap vormt richting een gemeenschappelijk EU-standpunt op het gebied van wapenuitvoer in het kader van een steeds gecompliceerdere internationale context die wordt gekenmerkt door een toenemende uitvoer en een afnemende mate van transparantie; ziet beide verslagen als waardevolle aanvullingen op de VN-verslagen inzake transparantie van de mondiale en regionale wapenuitvoer;

3. merkt op dat de lidstaten zich inspannen om artikel 346, lid 1, onder b), van het VWEU inzake de productie van of handel in wapens na te leven;

4. herinnert aan zijn resolutie van 4 oktober 2018 over de situatie in Jemen; dringt er in dit opzicht bij alle EU-lidstaten op aan geen wapens en militaire goederen te verkopen aan Saudi-Arabië, de VAE en leden van de internationale coalitie, noch aan de regering van Jemen en andere partijen bij het conflict;

5. stelt vast dat 19 lidstaten een volledige bijdrage aan het 20e jaarverslag hebben ingediend, en 19 lidstaten aan het 21e; dringt er bij alle lidstaten op aan om tijdens de huidige periode van afnemende transparantie in de handel in wapens op mondiaal niveau volledig te voldoen aan hun verplichtingen zoals die in het gemeenschappelijk standpunt zijn vastgelegd, en richt zich hierbij met name op een aantal belangrijke wapenexporterende landen; onderstreept dat een volledige bijdrage zowel het aantal verleende vergunningen als de waarde ervan behelst, alsook de waarde van de feitelijke uitvoer, uitgesplitst naar het land van bestemming en naar categorie in de lijst van militaire goederen; betreurt dat voor het 20e verslag België, Cyprus, Duitsland, Griekenland, Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk, en voor het 21e verslag België, Cyprus, Duitsland, Griekenland, Ierland, Letland, Malta en het Verenigd Koninkrijk de feitelijke uitvoer niet hebben aangegeven, en dat Frankrijk en Italië voor beide verslagen uitsluitend geaggregeerde gegevens over de feitelijke uitvoer hebben ingediend; stelt vast dat 27 lidstaten, met uitzondering van Griekenland, voor het 20e jaarverslag in ieder geval gedeeltelijke bijdragen hebben ingediend, dat voor het 21e jaarverslag alle 28 lidstaten gegevens hebben ingediend, en dat ongeveer een derde van de landen onvolledige bijdragen hebben ingediend; is evenwel ingenomen met de aanvullende gegevens die via nationale verslagen door de regeringen zijn aangeleverd; herhaalt zijn verzoek dat alle lidstaten die geen volledige bijdrage hebben ingediend, met het oog op het volgende jaarverslag aanvullende informatie aanleveren over voltooide uitvoertransacties;

6. herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om gevolg te geven aan de conclusies van de Raad van 21 augustus 2013 inzake Egypte en de opschorting aan te kondigen van uitvoervergunningen voor alle goederen die kunnen worden gebruikt voor binnenlandse repressie, in overeenstemming met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, en veroordeelt de aanhoudende niet-naleving van deze verbintenissen door sommige lidstaten; verzoekt de lidstaten daarom de uitvoer naar Egypte van wapens, bewakingstechnologie en andere veiligheidsapparatuur die aanvallen op mensenrechtenverdedigers en activisten van het maatschappelijk middenveld – ook op sociale media – en andere vormen van binnenlandse repressie in de hand kunnen werken, stop te zetten; verzoekt de VV/HV verslag uit te brengen over de huidige stand van de militaire en veiligheidssamenwerking van de lidstaten met Egypte; roept de EU ertoe op haar uitvoercontroles ten aanzien van Egypte volledig uit te voeren waar het gaat om goederen die kunnen worden gebruikt voor repressie, foltering of terechtstellingen;

7. vindt het verontrustend dat de lidstaten heel uiteenlopende informatie gebruiken om gegevens te genereren over de waarde van vergunningen, waardoor het effectieve gebruik van coherente en vergelijkbare gegevens wordt bemoeilijkt; onderstreept dat het van belang is verslag uit te brengen over de feitelijke wapenuitvoer in het kader van globale en algemene vergunningen, met inbegrip van de waarde en het volume van deze uitvoer, uitgesplitst naar categorie in de lijst van militaire goederen en naar land van bestemming;

8. roept de lidstaten ertoe op beter met elkaar samen te werken en een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor het verzamelen en verwerken van informatie en gegevens, met als doel beter geharmoniseerde jaarverslagen te produceren en op die manier de transparantie en bruikbaarheid van de verslagen te vergroten;

9. merkt op dat de landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, waar verscheidene gewapende conflicten heersen, volgens de laatste twee jaarverslagen de belangrijkste regionale bestemming voor de uitvoer blijven; stelt vast dat deze regio’s te maken hebben met grote en aanhoudende problemen op het gebied van veiligheid en dat iedere uitvoertransactie per geval moet worden beoordeeld aan de hand van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt;

10. steunt de inzet van de Raad voor intensivering van de uitvoercontrole voor militaire goederen en technologie; neemt kennis van de bereidheid van de lidstaten om de samenwerking en convergentie op dit gebied te intensiveren in het kader van het GBVB; is verheugd over deze inspanningen aangezien zij aansluiten bij de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) zoals uiteengezet in artikel 21 VEU en van de regionale prioriteiten in de integrale EU-strategie (2016); verzoekt de lidstaten in dit opzicht gemeenschappelijke normen te ontwikkelen, toe te passen en te handhaven voor het beheer van de overdracht van militaire goederen en technologie;

11. herinnert eraan dat de EU een aantal wapenembargo’s heeft uitgevoerd, onder meer alle VN-embargo’s, conform de doelstellingen van het GBVB, tegen landen als Belarus, de Centraal-Afrikaanse Republiek, China, Iran, Libië, Myanmar, Noord-Korea, de Russische Federatie, Somalië, Zuid-Soedan, Soedan, Syrië, Venezuela, Jemen en Zimbabwe; merkt op dat bepaalde landen als gevolg van deze embargo’s mogelijk geen toegang hebben tot militaire middelen, maar dat de embargo’s in sommige gevallen bijdragen tot regionale vrede en stabiliteit; wijst erop dat dergelijke embargo’s verhinderen dat de EU humanitaire crises, schendingen van mensenrechten en wreedheden in de hand werkt; verzoekt de EU de capaciteit van de lidstaten te helpen versterken voor wat betreft de toepassing van krachtigere procedures voor het toezicht op de naleving door alle lidstaten die EU-wapenembargo’s hebben ingesteld, en alle relevante bevindingen hieromtrent bekend te maken[27];

12. is ingenomen met de beslissing van de regeringen van België, Denemarken, Finland, Duitsland, Griekenland, Italië en Nederland tot het vaststellen van beperkingen op de uitvoer van wapens naar landen die lid zijn van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië die betrokken is bij de oorlog in Jemen; stelt vast dat ngo’s hebben meegedeeld dat de naar die landen uitgevoerde wapens in sommige gevallen zijn gebruikt in Jemen, waar 22 miljoen mensen humanitaire hulp en bescherming nodig hebben; herinnert eraan dat dergelijke uitvoer een duidelijke schending van het gemeenschappelijk standpunt vormt; neemt kennis van de hernieuwde verlenging door Duitsland tot eind 2020 van het moratorium op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië, en van het besluit door verschillende lidstaten om volledige beperkingen toe te passen; herinnert eraan dat het Parlement tussen 25 februari 2016 en 14 februari 2019 de HV/VV door middel van in de plenaire vergaderingen aangenomen resoluties minstens tien keer heeft verzocht een procedure te starten voor de instelling van een EU-wapenembargo tegen Saudi-Arabië, en daar in 2018 ook de andere leden van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in Jemen heeft aan toegevoegd; herhaalt dit verzoek nogmaals;

13. roept de lidstaten ertoe op het voorbeeld te volgen van Duitsland, Finland en Denemarken, die na de moord op de journalist Jamal Khashoggi beperkingen hebben ingesteld op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië;

14. stelt vast dat de EU missies uitvoert in het kader van het GVDB, met inbegrip van een missie gericht op de naleving van een wapenembargo tegen Libië, met tot doel het versterken van regionale vrede en stabiliteit; betreurt ten zeerste de flagrante schendingen van het wapenembargo in Libië die zelfs na de in dit kader door de betrokken landen gedane toezeggingen tijdens de internationale conferentie over Libië in Berlijn van 19 januari 2020, nog altijd aanhouden; verzoekt alle lidstaten om alle overdrachten van wapens, bewakings- en inlichtingenapparatuur en -materieel aan alle partijen bij het conflict in Libië stop te zetten;

15. is verheugd over de doelstelling van de operatie IRINI betreffende de strikte uitvoering van het VN-wapenembargo tegen Libië met lucht-, satelliet- en maritieme middelen door het uitvoeren van inspecties van vaartuigen op volle zee voor de kust van Libië indien er redenen zijn om aan te nemen dat die vaartuigen wapens of aanverwant materieel naar of vanuit Libië vervoeren, in overeenstemming met resoluties 2292 (2016), 2357 (2017), 2420 (2018) en 2473 (2019) van de VN-Veiligheidsraad;

16. veroordeelt ten stelligste de ondertekening van de twee memoranda van overeenstemming tussen Turkije en Libië inzake de afbakening van maritieme rechtsgebieden en de intensieve samenwerking op militair en veiligheidsgebied die onderling zijn verbonden en een duidelijke schending vormen van zowel het internationaal recht als de resolutie van de VN-Veiligheidsraad tot instelling van een wapenembargo tegen Libië;

17. verzoekt de lidstaten waar het uitvoercontroles betreft meer aandacht te besteden aan goederen die voor zowel civiele als militaire doeleinden kunnen worden gebruikt;

18. merkt op dat er geen sanctiemechanismen zijn ingesteld voor het geval een lidstaat zich bezighoudt met uitvoertransacties die duidelijk niet met de acht criteria overeenstemmen;

19. herhaalt zijn recente verzoeken om stopzetting van de uitvoer naar verschillende landen, waaronder Egypte, Bahrein, Saudi-Arabië, de VAE en Vietnam, van bewakingstechnologie en andere veiligheidsapparatuur die kunnen worden gebruikt voor binnenlandse repressie;

Evaluatie door de Raad van het gemeenschappelijk standpunt

20. verheugt zich over het voornemen van de Raad om voor meer convergentie en transparantie te zorgen, en herinnert eraan dat dit bij de vorige evaluatie door de Raad van het gemeenschappelijk standpunt als belangrijkste doelstelling is aangemerkt, en is eveneens ingenomen met de conclusies van de Raad inzake de evaluatie van het gemeenschappelijk standpunt en met de verklaring van de Raad dat de versterking van een technologische en industriële basis voor de Europese defensie vergezeld moet gaan van nauwere samenwerking en convergentie op het gebied van de uitvoercontrole voor militaire goederen en technologie[28];

21. is verheugd over de hernieuwde verbintenis van de lidstaten aan het juridisch bindende gemeenschappelijk standpunt zoals gewijzigd bij het besluit van de Raad (GBVB) 2019/1560, en benadrukt het belang van grondige beoordelingen van aanvragen inzake uitvoervergunningen voor militaire technologie en goederen overeenkomstig de daarin uiteengezette bepalingen; wijst erop dat Besluit (GBVB) 2019/1560 van de Raad en de desbetreffende conclusies van 16 september 2019 blijk geven van een toenemend besef onder de lidstaten dat er op nationaal en EU-niveau grotere transparantie en convergentie op het gebied van de wapenuitvoer nodig is en dat er behoefte is aan scherper publiek toezicht met betrekking tot dit gevoelige gebied van nationale veiligheid; wijst erop dat deze besluiten ervoor kunnen zorgen dat nationale toezichtorganen, parlementen en de burgers van de Unie beter worden geïnformeerd over de strategische keuzes van hun regeringen op een gebied dat rechtstreeks samenhangt met hun veiligheid en met de waarden en normen die hun land uitdraagt;

22. veroordeelt de toenemende wapenwedloop in de wereld; herinnert aan de ambitie van de EU om een rol als wereldspeler voor vrede te vervullen; verzoekt de EU daarom een actieve rol te spelen op het gebied van non-proliferatie van wapens en wereldwijde ontwapening; is verheugd over het feit dat in de actualisering van het gemeenschappelijk standpunt rekening wordt gehouden met relevante ontwikkelingen in dit verband, zoals de goedkeuring van het Wapenhandelsverdrag (WHV), waarbij alle lidstaten partij zijn; verheugt zich over de EU-activiteiten gericht op de universalisering van het WHV, met name over de hulp aan derde landen bij het verbeteren en toepassen van doeltreffende systemen voor wapenbeheersing overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt; roept de belangrijkste wapenexporterende landen, zoals de VS, China en Rusland, ertoe op het WHV te ondertekenen en ratificeren;

23. steunt de hernieuwde bevestiging door de Raad dat militaire goederen en technologie op verantwoorde en controleerbare wijze moeten worden verhandeld; is ingenomen met de hernieuwde verbintenis van de Raad aan het verder bevorderen van samenwerking en convergentie tussen het beleid van de lidstaten, met als doel de uitvoer te verhinderen van militaire technologie en goederen die voor binnenlandse repressie of internationale agressie kunnen worden gebruikt of regionale instabiliteit in de hand kunnen werken;

24. merkt bezorgd op dat de verschillen tussen het beleid en de praktijken van de lidstaten op het gebied van wapenuitvoer de convergentie ten aanzien van de EU-regels op dit vlak vertragen; wijst op de noodzaak om in dit verband nieuwe instrumenten in te voeren; merkt op dat toekomstige acties die door het Europees Defensiefonds worden gefinancierd, zullen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe militaire technologieën en uitrusting;

25. is verheugd over het feit dat de Raad het belang erkent van een consistent beleid inzake uitvoercontrole waar het defensiegerelateerde producten en goederen voor tweeërlei gebruik betreft; is van mening dat de EU duidelijke criteria en richtlijnen moet vaststellen met betrekking tot de uitvoer van dergelijke goederen;

26. is ingenomen met de invoering van concrete maatregelen voor het realiseren van correcte, samenhangende en tijdige verslaglegging over de wapenuitvoer door de lidstaten; steunt in het bijzonder het besluit van de Raad om een duidelijke termijn voor de indiening van nationale bijdragen en duidelijke normen voor het verslagleggingsformaat in te voeren, en aanvullende richtsnoeren te verstrekken met betrekking tot de verslagleggingsinhoud en -processen; spoort de lidstaten ertoe aan hun gegevens zo snel mogelijk in te dienen, en ten laatste in de maand mei die volgt op het verslagleggingsjaar, zodat er op tijd een publiek debat kan plaatsvinden; is ingenomen met de stappen die zijn genomen betreffende een online-aanpak en moedigt de verdere ontwikkeling hiervan aan; is eveneens verheugd over de steun van de Raad voor het vaststellen van duidelijke richtsnoeren over het delen en uitwisselen van informatie tussen de lidstaten over hun wapenuitvoerbeleid; is ingenomen met de stappen die zijn gezet betreffende een digitale aanpak door middel van het onlinesysteem van COARM, en pleit voor de verdere uitbreiding hiervan;

Intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de wapenproductie

27. merkt op dat de lidstaten de regels voor hun wapenuitvoer hebben versterkt sinds de goedkeuring van het juridisch bindende gemeenschappelijk standpunt in 2008; wijst er eveneens op dat steeds meer in Europa geproduceerde wapensystemen bestaan uit componenten die afkomstig zijn uit verschillende EU-lidstaten, en om technologische, industriële en politieke redenen bi- of multilaterale samenwerking inhouden; onderstreept de positieve rol van dit soort samenwerking bij het bevorderen van vertrouwensopbouw in de lidstaten en derde landen;

28. benadrukt dat de ambitie om het concurrentievermogen van de Europese defensiesector te verhogen niet in de weg mag staan van de toepassing van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt die immers voorrang hebben op de economische, sociale of industriële belangen van de lidstaten;

29. wijst op een toename van de overdracht van kennis en technologie, waardoor derde landen officieel Europese militaire technologie kunnen vervaardigen; is van mening dat dit proces geen belemmering mag vormen voor het vermogen van de EU inzake de controle op de productie van wapens en militaire goederen, maar in plaats daarvan moet bijdragen tot de convergentie van publieke toezicht- en transparantienormen in de defensieproductie en moet zorgen voor een versnelde totstandbrenging van internationaal erkende en geaccepteerde regels inzake de productie en uitvoer van wapens;

30. merkt op dat een toenemend aantal componenten in wapensystemen van civiele oorsprong zijn of goederen voor tweeërlei gebruik betreffen; acht het daarom noodzakelijk een coherent systeem op te zetten voor het toezicht op de overbrenging van deze componenten tussen alle lidstaten;

31. wijst erop dat de lidstaten geen gemeenschappelijk beleid hebben uitgestippeld voor de overbrenging van wapenonderdelen naar een andere lidstaat, hoewel een dergelijk beleid zou garanderen dat alle uitvoer naar derde landen vanuit de lidstaat van assemblage in overeenstemming is met het uitvoerbeleid van de lidstaat die de componenten verstrekt; merkt op dat sommige lidstaten de overbrenging van wapens en defensiegerelateerde producten binnen de EU nog altijd beschouwen als gelijkwaardig met uitvoertransacties naar derde landen; beschouwt dit in de context van de toenemende verschillen tussen vergunningspraktijken in de EU als bijzonder problematisch; merkt op dat Richtlijn 2009/43/EG inzake intracommunautaire overdrachten in zijn huidige vorm niet geschikt is voor het vaststellen van optimale gemeenschappelijke normen voor het toezicht op de uitvoer van wapens naar derde landen, tegelijk met het vergemakkelijken van overdrachten binnen de Europese wapenmarkt;

32. wijst erop dat de harmonisatieovereenkomst van Schmidt-Debré tussen Frankrijk en Duitsland, met de de-minimisregeling, een eerste poging vormde om de intra-Europese overdrachten te reguleren; wijst in dit verband op de overeenkomst tussen Frankrijk en Duitsland inzake het toezicht op de uitvoer van defensiegoederen; is van mening dat dergelijke bilaterale overeenkomsten slechts een eerste stap vormen in de richting van een systeem op EU-niveau voor de controle van de overdracht van wapens, en de verdere convergentie van het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten moeten bevorderen; benadrukt dat hiertoe alle bilaterale en andere mechanismen zorgvuldig moeten worden geanalyseerd;

33. stelt vast dat het nationale beleid van elke lidstaat op het gebied van wapenuitvoer een belemmering kan vormen voor samenwerkingsprojecten; merkt op dat de verschillen tussen de lidstaten aanleiding kunnen geven tot bilaterale en specifieke overeenkomsten over wapensystemen, die in sommige gevallen leiden tot uitvoertransacties naar derde landen op basis van de minst restrictieve normen, en niet op basis van een gezamenlijke, EU-brede aanpak; herinnert eraan dat het doel van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake de wapenuitvoer bestaat uit het voorkomen van dergelijke verschillen en het vaststellen van een samenhangend gemeenschappelijk wapenuitvoerbeleid; wijst op het verband tussen de verschillen op het gebied van uitvoerbeleid en de problemen met betrekking tot samenwerking binnen de EU, op een gestage versnippering van de interne markt voor defensiegerelateerde producten en op het bestaan van overlappende industriële capaciteiten; dringt er bijgevolg bij de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan toereikende financiering ter beschikking te stellen om deze marktversplintering tegen te gaan en industriële consolidering te bevorderen, en er hierbij op toe te zien dat de EU en haar lidstaten over de nodige militaire capaciteiten beschikken; verzoekt de Commissie toe te zien op de daadwerkelijke toepassing van Richtlijn 2009/81/EG en Richtlijn 2009/43/EG, inclusief de dwingende maatregelen inzake aanbestedingen;

34. merkt op dat de bilaterale samenwerking tussen de lidstaten inzake industriële defensiegerelateerde projecten resulteert in uitvoercontroleovereenkomsten die als basis kunnen dienen voor de gehele EU;

35. benadrukt dat bilaterale en multilaterale overeenkomsten het pad moeten effenen naar meer convergentie en harmonisering van het uitvoerbeleid op EU-niveau, aangezien het gebrek aan convergentie en transparantie van de besluiten betreffende uitvoer naar derde landen negatieve gevolgen kunnen hebben voor het vermogen van de EU om met één stem te spreken en invloed uit te oefenen op het internationale toneel met betrekking tot de bevordering van de mensenrechten, het internationaal recht en de regionale vrede en stabiliteit; vreest dat deze verschillen marktverstoringen kunnen veroorzaken en een belemmering kunnen vormen voor industriële strategische planning, schaalvoordelen en een gelijk speelveld;

Het toenemende belang van het EU-niveau voor wat de productie van wapens betreft

36. merkt op dat de ontwikkeling van defensiegoederen een belangrijk middel is ter versterking van de industriële en technologische basis voor de Europese defensie; merkt op dat initiatieven van de Unie zoals de voorbereidende actie inzake defensieonderzoek (PADR), het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP) en het Europees Defensiefonds (EDF), initiatieven zoals de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD) en de Europese vredesfaciliteit (EPF), wetgeving zoals de richtlijnen inzake intracommunautaire overdrachten en defensieopdrachten van 2009, en de totstandbrenging van administratieve capaciteit zoals het directoraat-generaal voor de defensie-industrie en ruimtevaart van de Commissie (DG DEFIS), bijdragen aan de versterking van de Europese samenwerking op het vlak van wapenproductie en aan vermogensontwikkeling op Europees niveau; is van mening dat de versterking van een technologische en industriële basis voor de Europese defensie vergezeld moet gaan van nauwere samenwerking en convergentie op het gebied van de uitvoercontrole voor militaire goederen en technologie, met als doel het verhogen van de doeltreffendheid van het GBVB, en met name van het GVDB;

37. verzoekt de lidstaten het huidige gebrek aan doelmatigheid van nationale defensie-uitgaven te verhelpen, welk gebrek het gevolg is van overlappingen, versnippering en een gebrek aan interoperabiliteit, en ernaar te streven de EU te laten uitgroeien tot een verstrekker van veiligheid, onder meer door een beter toezicht op de wapenuitvoer;

38. merkt op dat verschillende lidstaten het voornemen hebben geuit om gezamenlijk grote wapensystemen te ontwikkelen, zoals gevechtstanks, straaljagers en bewapende drones;

39. onderstreept dat het voorlopige Interinstitutionele Akkoord over de oprichting van het EOF de Commissie machtigt om te beoordelen of de overdracht van eigendom of de verlening van een exclusieve vergunning voor door het EOF medegefinancierde militaire technologie in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de EU en haar lidstaten en met de doelstellingen van het fonds zoals bedoeld in artikel 3 van de voorgestelde verordening; merkt op dat deze nieuwe wetgeving onder meer voorziet in een civiele-toezichttaak voor de Commissie met betrekking tot een specifieke categorie van de uitvoer van militaire technologie naar derde landen, met verhoogde transparantie en een lager risico op onrechtmatig gebruik van EU-middelen tot gevolg, maar zonder dat dit afbreuk doet aan de bevoegdheid van de controle-instanties voor uitvoer van de lidstaten om hiervoor uitvoervergunningen te verlenen;

40. benadrukt dat de Europese partners in het kader van hun internationale verbintenissen informatie over hun nationale controlesystemen en de gegevens over hun overdracht van wapens overmaken; merkt op dat de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) in het kader van de EPF de mogelijkheid hebben om derde landen militaire uitrusting te verstrekken, en wijst erop dat hiervoor monitoring op EU-niveau nodig is; vraagt om de publicatie van een gedetailleerde lijst van de in het kader van de EPF aan derde landen overgedragen goederen; benadrukt dat een nieuw instrument op EU-niveau in de context van de EPF mogelijk zou voorzien in gezamenlijke risicobeoordelingen voorafgaande aan besluiten om wapens en munitie over te dragen aan derde landen in het kader van de pijler voor militaire capaciteitsopbouw van de EPF, afzonderlijke maatregelen zou beoordelen aan de hand van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt en waarborgen en mogelijke sancties zou vaststellen ten aanzien van de eindgebruiker;

41. verzoekt de Commissie het Parlement naar behoren op de hoogte te houden van de EU-middelen die worden ingezet in het kader van alle projecten voor onderzoek en ontwikkeling die verband houden met de ontwikkeling van drones; dringt er bij de VV/HV op aan om een verbod uit te vaardigen op de ontwikkeling, de productie en het gebruik van volledig autonome wapens waarmee aanvallen zonder menselijke tussenkomst kunnen worden uitgevoerd;

42. wijst erop dat het onderzoek naar en de ontwikkeling van wapens en defensiematerieel voor de lidstaten van belang zijn om zich te verzekeren van middelen om zichzelf te beschermen, en voor de defensie-industrie om technologische vooruitgang te kunnen boeken;

Uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt in het licht van het toenemende belang van het EU-niveau voor wat de productie van wapens betreft

43. wijst op het gebrek aan convergentie van het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten en van hun nationale besluitvorming hierover, in de context van het toenemende belang van het EU-niveau voor wat de wapenproductie betreft, en de aangegeven ambities en plannen om dit belang nog te vergroten; merkt op dat het gebrek aan convergentie van het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten bijkomende verstoringen van de markt kan veroorzaken en een belemmering kan vormen voor de strategische planning door de betreffende ondernemingen en strijdkrachten, en dat er daarom een geleidelijke convergentie van het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten en van hun nationale besluitvorming moet plaatsvinden; wijst op het belang van de betrokkenheid van de lidstaten bij dit proces; betreurt de huidige verschillen in het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten en in hun besluitvorming hierover; roept de Raad ertoe op zich verder te blijven inspannen voor de bevordering van de convergentie van het wapenuitvoerbeleid van de lidstaten en van hun nationale besluitvorming hierover;

44. stelt voor dat de uitvoer van producten die worden gefinancierd vanuit het EDIDP en/of het Europees Defensiefonds (EDF) afzonderlijk in de aan COARM verstrekte gegevens wordt vermeld teneinde nauwlettend toezicht te houden op producten die vanuit de Europese begroting worden gefinancierd en te waarborgen dat de criteria uit hoofde van het gemeenschappelijk standpunt strikt worden toegepast, in ieder geval op de producten die worden gefinancierd vanuit het EDIDP en het EDF;

45. is ingenomen met de intensivering van de EU-samenwerking op defensiegebied in het kader van het GVDB; is van mening dat het toenemende belang van het EU-niveau met betrekking tot de wapenproductie gepaard moet gaan met meer transparantie; is van mening dat er op dit gebied nog ruimte voor verbetering is, met name wat betreft de kwaliteit en de uniformiteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens; is van mening dat de vaststelling van een “Europees beleid inzake vermogens en bewapening” overeenkomstig artikel 42, lid 3, VEU, in overeenstemming moet zijn met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB; is van mening dat een toenemende convergentie van gemeenschappelijke regels en normen inzake de transparantie van de wapenuitvoer en militaire technologie bevorderlijk is voor het vertrouwen tussen de lidstaten en derde landen; is ingenomen met de door COARM ondernomen inspanningen, dankzij met name het gebruik van de uitgebreide Gids voor de gebruiker bij het gemeenschappelijk standpunt, om de lidstaten te helpen deze op het gebied van samenwerking, coördinatie en convergentie toe te passen bij de uitvoering van het gemeenschappelijk standpunt; stelt vast dat het informatie-uitwisselingssysteem van COARM en de gebruikersgids voor de toepassing van het gemeenschappelijk standpunt, praktische instrumenten zijn voor dagelijks gebruik door de controle-instanties; herinnert aan de door de lidstaten geleverde inspanningen om bij te dragen aan de werkzaamheden van COARM teneinde goede praktijken uit te wisselen; stelt COARM voor om:

a) ter uitvoering van de conclusies van de Raad van september 2019 het rapportagemodel te herzien en hierin de volgende aanvullende categorieën op te nemen overeenkomstig internationaal erkende normen: het exacte soort wapen en de uitgevoerde hoeveelheid, de benaming van de munitie, de omvang van de partij en de specifieke eindgebruiker, ingetrokken vergunningen, en de waarde en looptijd van contracten met betrekking tot diensten na levering, zoals opleiding en onderhoud; de EU-definitie van handvuurwapens in overeenstemming te brengen met de bredere definitie van de VN;

b) op EU- en internationaal niveau erkende definities te ontwikkelen, zoals de in vergunning gegeven waarde en de werkelijke uitvoer, teneinde de vergelijkbaarheid van gegevens tussen de lidstaten te vergemakkelijken;

46. is van mening dat vergunningen voor productie in derde landen niet meer mogen worden verleend als dit omzeiling van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt of andere EU-richtlijnen inzake de wapenuitvoer met zich mee zou brengen;

47. is ingenomen met het besluit om het jaarverslag om te vormen tot een interactieve, betrouwbare en doorzoekbare onlinedatabank, en verwacht dat deze databank vóór de publicatie van de uitvoergegevens voor 2019 operationeel is; verzoekt de EDEO het Parlement in kennis te stellen van de precieze datum waarop deze databank online beschikbaar wordt; dringt er bij COARM op aan te kiezen voor een structuur die gebruiksvriendelijk en eenvoudig toegankelijk is voor Europese burgers en het maatschappelijk middenveld en het mogelijk maakt gegevens in veilige en gestructureerde vorm uit te voeren;

48. verzoekt COARM om inspanningen te blijven leveren om een uitwisselingsplatform te creëren waar de lidstaten informatie verstrekken en delen over hun beleid voor uitvoer naar niet-EU-landen en over hun besluiten om aanvragen voor vergunningen voor uitvoer naar niet-EU-landen af te wijzen; verzoekt COARM, conform artikel 7 van het gemeenschappelijk standpunt, te werken aan een betere uitwisseling van relevante informatie, inclusief informatie over kennisgevingen van weigering en wapenuitvoerbeleid, en andere maatregelen om de convergentie verder te vergroten; stelt met het oog hierop voor om nationale evaluaties uit te wisselen en te werken aan een gemeenschappelijke EU-beoordeling van landensituaties of mogelijke uitvoerontvangers, overeenkomstig de beginselen en criteria van het gemeenschappelijk standpunt in het kader van het GBVB en in overleg met externe belanghebbenden, waaronder het Parlement; vraagt om de regelmatige actualisering van de lijst van derde landen die de in het gemeenschappelijk standpunt vastgelegde criteria naleven;

49. is van mening dat de EU-instellingen wederzijdse beoordelingen moeten voorstellen, met als doel nationale autoriteiten ertoe aan te moedigen goede praktijken uit te wisselen over de verzameling en verwerking van gegevens, een beter inzicht in de verschillende nationale benaderingen te bevorderen, verschillen in interpretatie van de acht criteria in kaart te brengen en manieren en middelen te onderzoeken om voor meer harmonisatie, consistentie en coherentie tussen de lidstaten te zorgen;

50. is er stellig van overtuigd dat een consequentere toepassing van het gemeenschappelijk standpunt van de EU van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van de EU als een vanuit normen en waarden optredende wereldspeler, en dat meer convergentie met betrekking tot de volledige toepassing van de criteria doeltreffender zal zijn voor het waarborgen van de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht door alle bij de wapenhandel betrokken partijen, zal bijdragen tot de bevordering van vrede en stabiliteit, en de strategische veiligheidsbelangen en de strategische autonomie van de EU zal ondersteunen; is van mening dat de uitvoering van het GBVB hierdoor zal worden versterkt;

51. benadrukt dat doeltreffende controles op het eindgebruik leiden tot een meer verantwoord uitvoerbeleid en in het bijzonder het risico kunnen verlagen op misbruik; verheugt zich in dit opzicht over het door de EU gefinancierde iTrace-project, steunt de voortzetting hiervan en steunt de voortzetting ervan en pleit voor het gebruik van een soortgelijk instrument om de legale wapenuitvoer vanuit de EU-lidstaten naar derde landen te traceren; verzoekt de Raad, de lidstaten en de EDEO een grootschalig programma voor opleiding en capaciteitsopbouw inzake controle op de uitvoer van wapens op te zetten voor nationale en Europese ambtenaren dat sterk gericht is op het creëren van wederzijds inzicht in de acht criteria, gezamenlijke risicobeoordelingen, het inrichten van waarborgen, en controle voor en na vergunningverlening; spoort de overheden van de lidstaten ertoe aan maatregelen te nemen voor een betere naleving van hun regelgeving inzake eindgebruik, inclusief de uitvoering van controles na verzending; benadrukt dat er voldoende EU-middelen moeten worden verstrekt om ervoor te zorgen dat de nodige personele middelen beschikbaar zijn op nationaal en Europees niveau alsook binnen delegaties en ambassades in de landen van invoer, zodat goede risicobeoordelingen kunnen worden uitgevoerd, het eindgebruik daadwerkelijk kan worden gecontroleerd en er controles na verzending kunnen plaatsvinden; dringt er bij de EDEO en COARM op aan om in het kader van het jaarverslag via iTrace melding te maken van alle eventuele gevallen van misbruik van uit de EU afkomstige goederen;

52. is van mening dat het toenemende belang van het EU-niveau voor wat de wapenproductie betreft, de recente conclusies van de Raad over de convergentie van de wapenuitvoer en de oprichting van de EPF moeten worden aangevuld met een mechanisme voor toezicht en controle op EU-niveau op basis van volledige naleving van de acht criteria; wijst op de vaststelling van een “Europees beleid inzake vermogens en bewapening”, zoals voorzien in artikel 42, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU); is van mening dat “samenvoegen en delen” en betere samenwerking op het gebied van het wapen- en aanbestedingsbeleid alleen mogelijk zijn als er wordt gezorgd voor strenge uitvoercontroles, regelingen voor de uitwisseling van informatie en regelmatige parlementaire controle, en als er bij niet-naleving van de gemeenschappelijke regels krachtige sancties kunnen worden opgelegd met betrekking tot door de EU gefinancierde projecten; eist voorts dat het Europees Parlement – naast de nationale parlementen – in staat is de parlementaire controle op het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU te waarborgen, alsook op haar begroting;

53. dringt aan op het nemen van maatregelen voor het inrichten van een EU-sanctiemechanisme voor lidstaten die het gemeenschappelijk standpunt schenden;

54. verzoekt COARM zich te verdiepen in het vraagstuk betreffende transparantie in de wapenuitvoer en het vraagstuk betreffende transparantie bij de verlening van uitvoervergunningen voor producten voor tweeërlei gebruik, en na te denken over een gemeenschappelijke aanpak om transparantie in beide instrumenten te bewerkstelligen; is van mening dat de toenemende controle door de Commissie op de handel in producten voor tweeërlei gebruik in de context van de toepassing van een herziene EU-verordening betreffende producten voor tweeërlei gebruik gepaard moet gaan met grotere betrokkenheid van en meer toezicht door het Europees Parlement, teneinde de verantwoordingsplicht te garanderen;

55. onderstreept de mogelijke schadelijke gevolgen van de ongecontroleerde uitvoer van cyberbeveiligingstechnologie door bedrijven in de EU voor de veiligheid van de digitale infrastructuur van de EU en de mensenrechten; uit zijn bezorgdheid over het almaar toenemende gebruik van bepaalde cyberbeveiligingstechnologieën voor tweeërlei gebruik tegen politici, activisten en journalisten; veroordeelt ten zeerste dat een toenemend aantal mensenrechtenverdedigers te maken krijgt met digitale bedreigingen, waaronder gecompromitteerde gegevens door inbeslagname van apparatuur, bewaking op afstand en datalekken; benadrukt in dit opzicht het belang van een snelle, doeltreffende en veelomvattende actualisering van de verordening betreffende producten voor tweeërlei gebruik; herhaalt het standpunt van het Parlement over de herschikking van de verordening betreffende producten voor tweeërlei gebruik, dat tot doel heeft de uitvoer, verkoop, actualisering en het onderhoud van cyberbeveiligingsapparatuur die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie, inclusief voor internettoezicht, te verhinderen; is ingenomen met de aanhoudende inspanningen in dit verband van de EU-instellingen in de context van de lopende interinstitutionele onderhandelingen over de actualisering van de verordening inzake controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik;

56. is van mening dat regelmatig overleg met het Europees Parlement, de nationale parlementen, controle-instanties voor wapenuitvoer, sectorale organisaties en de burgermaatschappij bevorderlijk is voor daadwerkelijke transparantie; verzoekt de nationale parlementen beste praktijken uit te wisselen inzake verslaglegging en toezicht teneinde de controlerende rol van alle nationale parlementen te vergroten waar het beslissingen met betrekking tot de controle op wapenuitvoer betreft; dringt er bij COARM op aan de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de relevante industrie, alsook het overleg met het Parlement en met de controle-instanties voor wapenuitvoer voort te zetten; spoort het maatschappelijk middenveld en de academische wereld ertoe aan hun betrokkenheid bij en dialoog met COARM te vergroten en de uitvoer van defensietechnologie en -goederen aan een onafhankelijke toetsing te onderwerpen; verzoekt de lidstaten en de EDEO dergelijke activiteiten te ondersteunen, onder meer aan de hand van meer financiële middelen;

57. benadrukt, in de lijn van de conclusies van de Raad van 16 september 2019, het belang van daadwerkelijke parlementaire controle, en onderstreept dat het van belang is ieder jaar een reactie te geven op het jaarverslag van COARM in de vorm van een verslag van het Europees Parlement, teneinde een basisniveau van parlementaire controle te waarborgen;

58. spoort de lidstaten ertoe aan derde landen te helpen bij het inrichten, verbeteren en toepassen van wapencontrolesystemen overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

59. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

13.7.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

33

11

26

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alviina Alametsä, Alexander Alexandrov Yordanov, Maria Arena, Petras Auštrevičius, Traian Băsescu, Lars Patrick Berg, Anna Bonfrisco, Reinhard Bütikofer, Fabio Massimo Castaldo, Susanna Ceccardi, Włodzimierz Cimoszewicz, Katalin Cseh, Tanja Fajon, Anna Fotyga, Michael Gahler, Sunčana Glavak, Raphaël Glucksmann, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Márton Gyöngyösi, Sandra Kalniete, Karol Karski, Dietmar Köster, Andrius Kubilius, Ilhan Kyuchyuk, David Lega, Miriam Lexmann, Nathalie Loiseau, Antonio López-Istúriz White, Lukas Mandl, Thierry Mariani, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Sven Mikser, Francisco José Millán Mon, Javier Nart, Gheorghe-Vlad Nistor, Urmas Paet, Kostas Papadakis, Tonino Picula, Manu Pineda, Kati Piri, Giuliano Pisapia, Diana Riba i Giner, Jérôme Rivière, María Soraya Rodríguez Ramos, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Jacek Saryusz-Wolski, Andreas Schieder, Radosław Sikorski, Sergei Stanishev, Tineke Strik, Hermann Tertsch, Hilde Vautmans, Harald Vilimsky, Idoia Villanueva Ruiz, Viola Von Cramon-Taubadel, Witold Jan Waszczykowski, Charlie Weimers, Isabel Wiseler-Lima, Salima Yenbou, Željana Zovko

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Nikos Androulakis, Andrea Bocskor, Arnaud Danjean, Özlem Demirel, Hannah Neumann, Juozas Olekas, Mick Wallace

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

33

+

EPP

Vangelis Meimarakis

S&D

Nikos Androulakis, Maria Arena, Włodzimierz Cimoszewicz, Tanja Fajon, Raphaël Glucksmann, Dietmar Köster, Sven Mikser, Tonino Picula, Kati Piri, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Andreas Schieder, Sergei Stanishev, Juozas Olekas

RENEW

Petras Auštrevičius, Katalin Cseh, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Ilhan Kyuchyuk, Javier Nart, Urmas Paet, María Soraya Rodríguez Ramos, Hilde Vautmans

VERTS

Alviina Alametsä, Reinhard Bütikofer, Hannah Neumann, Diana Riba i Giner, Tineke Strik, Viola von Cramon-Taubadel, Saima Yenbou

NI

Fabio Massimo Castaldo, Márton Gyöngyösi

 

11

-

ID

Lars Patrick Berg, Thierry Mariani, Jérôme Rivière, Harald Vilimsky

ECR

Anna Fotyga, Karol Karski, Jacek Saryusz-Wolski, Hermann Tertsch, Witold Jan Waszczykowski, Charlie Weimers

NI

Kostas Papadakis

 

26

0

EPP

Alexander Alexandrov Yordanov, Traian Băsescu, Andrea Bocskor, Arnaud Danjean, Michael Gahler, Sunčana Glavak, Sandra Kalniete, Andrius Kubilius, David Lega, Miriam Lexmann, Antonio López-Istúriz White, Lukas Mandl, David McAllister, Francisco José Millán Mon, Gheorghe-Vlad Nistor, Radosław Sikorski, Isabel Wiseler-Lima, Željana Zovko

S&D

Giuliano Pisapia

RENEW

Nathalie Loiseau

ID

Anna Bonfrisco, Susanna Ceccardi

GUE

Demirel Özlem, Manu Pineda, Idoia Villanueva Ruiz, Mick Wallace

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthoudingen

 

Laatst bijgewerkt op: 2 september 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid