VERSLAG over de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de uitvoering en governance van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)
29.9.2020 - (2020/2080(INI))
Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Radosław Sikorski
ONTWERPAANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT
aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de uitvoering en governance van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 36, artikel 42, lid 6, artikel 46, en Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking,
– gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten[1],
– gezien Besluit (GBVB) 2018/340 van de Raad van 6 maart 2018 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld[2],
– gezien Besluit (GBVB) 2018/909 van de Raad van 25 juni 2018 tot vaststelling van een gemeenschappelijke reeks governanceregels voor PESCO-projecten[3],
– gezien Besluit (GBVB) 2018/1797 van de Raad van 19 november 2018 tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld[4],
– gezien Besluit (GBVB) 2019/1909 van de Raad van 12 november 2019 tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld[5],
– gezien de conclusies van de Raad van 13 november 2017 over veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie,
– gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2018 over veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie,
– gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2019 over veiligheid en defensie in het kader van de integrale EU-strategie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 15 oktober 2018 inzake de volgorde van de nakoming van de verdergaande verbintenissen die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zijn aangegaan en inzake de nadere precisering van de doelstellingen (2018/C374/01)[6],
– gezien zijn resolutie van 16 maart 2017 over constitutionele, juridische en institutionele gevolgen van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid: door het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden[7],
– gezien het Wapenhandelsverdrag, dat in december 2014 in werking is getreden,
– gezien artikel 118 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0165/2020),
A. overwegende dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, overeenkomstig artikel 42, lid 2, VEU, de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie omvat, dat tot een gemeenschappelijke defensie zal leiden indien de Europese Raad met eenparigheid van stemmen hiertoe besluit; overwegende dat de PESCO een belangrijke stap is voor de verwezenlijking van dit doel;
B. overwegende dat de PESCO moet worden gebruikt voor de verdere inwerkingstelling en ontwikkeling van de verplichting uit hoofde van artikel 42, lid 7, VEU, tot het wederzijds verlenen van hulp en bijstand, die is herhaald in de op 13 november 2017 door 23 lidstaten ondertekende gezamenlijke kennisgeving aan de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de PESCO, met het oog op de verbetering van de paraatheid van de lidstaten om solidariteit te betuigen aan een andere lidstaat als deze het slachtoffer wordt van een gewapende aanval op zijn grondgebied;
C. overwegende dat overeenkomstig artikel 1, onder a), van Protocol nr. 10 betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het VEU, de PESCO onder meer tot doel heeft dat de lidstaten intensiever kunnen werken aan de ontwikkeling van hun defensiemogelijkheden, door hun nationale bijdragen te ontwikkelen en in voorkomend geval deel te nemen aan multinationale strijdkrachten, aan de voornaamste Europese programma’s voor materieel en aan het werk van het Europees Defensieagentschap;
D. overwegende dat in artikel 1, onder b), van Protocol nr. 10 is bepaald dat de lidstaten zich ertoe moeten verbinden “uiterlijk in 2010 in staat te zijn tot levering, hetzij op nationale basis hetzij als component van multinationale taakgroepen, van specifiek voor de voorgenomen missies bestemde gevechtseenheden, die in tactisch opzicht als snellereactiegevechtsmacht samengesteld zijn en voorzien zijn van ondersteuningselementen, transport en logistiek inbegrepen, en die in staat zijn binnen een termijn van 5 tot 30 dagen missies als bedoeld in artikel 43 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te ondernemen, in het bijzonder om gevolg te geven aan verzoeken van de Verenigde Naties, en die missies kunnen volhouden gedurende een initiële periode van 30 dagen, te verlengen tot ten minste 120 dagen”; overwegende dat artikel 1, onder b), moet worden herzien om een passend antwoord te kunnen bieden op het moeilijke geopolitieke klimaat; overwegende dat de lidstaten nog ver van deze doelstelling verwijderd zijn;
E. overwegende dat de vaststelling van een gemeenschappelijke EU-defensiestrategie meer dan ooit noodzakelijk is in het licht van de veelvoudige en toenemende bedreigingen;
F. overwegende dat het ambitieniveau in het kader van de integrale EU-strategie op het gebied van veiligheid en defensie de crisisbeheersing en capaciteitsopbouw in de partnerlanden bestrijkt, met het oog op de bescherming van Europa en zijn burgers; overwegende dat geen enkele lidstaat afzonderlijk in staat is de eigen verdediging te verzekeren, aangezien de veiligheids- en defensiedreigingen waarmee de EU wordt geconfronteerd en die gericht zijn tegen haar burgers, grondgebieden en infrastructuren, gemeenschappelijke, veelzijdige dreigingen vormen en niet door één enkele lidstaat afzonderlijk kunnen worden aangepakt; overwegende dat een doeltreffend EU-systeem voor een efficiënt, samenhangend, strategisch en gemeenschappelijk gebruik van hulpbronnen gunstig zou zijn voor het algemene veiligheids- en defensieniveau van de EU en in een snel verslechterende veiligheidssituatie meer dan ooit noodzakelijk is; overwegende dat meer inspanningen voor samenwerking op het gebied van cyberdefensie, zoals informatie-uitwisseling, opleiding en operationele ondersteuning, nodig zijn om hybride bedreigingen beter te bestrijden;
G. overwegende dat de voornaamste actoren van de PESCO de deelnemende lidstaten zijn, die de vermogens verschaffen voor de uitvoering van het GVDB (artikel 42, lid 1, en artikel 42, lid 3, VEU), die deze vermogens inzetten voor EU-operaties en -missies, indien de Raad opdracht geeft tot uitvoering van een taak binnen het Uniekader (artikel 42, leden 1, 4 en 5, artikel 43 en artikel 44 VEU), en die, wanneer passend, hun defensievermogens ontwikkelen, onder meer in het kader van het Europees Defensieagentschap (artikel 42, lid 3, en artikel 45 VEU);
H. overwegende dat de PESCO op lange termijn tot doel heeft de Unie te voorzien van een operationele capaciteit met militaire middelen, aangevuld met civiele middelen, teneinde een samenhangende strijdkrachtencombinatie tot stand te brengen die het hele spectrum bestrijkt en ter beschikking staat van de lidstaten voor militaire GVDB‑operaties; overwegende dat de PESCO het vermogen van de EU om als internationale veiligheidsverstrekker op te treden, moet versterken, teneinde op doeltreffende en geloofwaardige wijze bij te dragen aan de internationale, regionale en Europese veiligheid, onder meer door de invoer van veiligheidsrisico’s te voorkomen, en de interoperabiliteit te versterken teneinde de EU-burgers te beschermen en de doeltreffendheid van de defensie-uitgaven te maximaliseren door dubbel werk, overcapaciteit en ongecoördineerde overheidsopdrachten te beperken;
I. overwegende dat, overeenkomstig Besluit 2017/2315 van de Raad tot instelling van de PESCO, de versterkte defensievermogens van de lidstaten ook de NAVO ten goede zullen komen, in overeenstemming met het beginsel van één set strijdkrachten, mits dubbel werk wordt vermeden en prioriteit wordt gegeven aan interoperabiliteit, en dat dit terzelfdertijd ook de Europese pijler binnen de alliantie zal versterken en een antwoord zal vormen op de herhaalde oproepen tot een meer evenwichtige trans-Atlantische lastenverdeling; overwegende dat in veel lidstaten de NAVO de hoeksteen van de veiligheidsarchitectuur blijft;
J. overwegende dat de PESCO een bindend kader creëert tussen de deelnemende lidstaten, die zich ertoe verbonden hebben gezamenlijk te investeren, te plannen, te ontwikkelen en defensievermogens te beheren binnen het kader van de Unie, op een permanente en gestructureerde manier, door twintig verbintenissen aan te gaan op vijf in het VEU bepaalde gebieden; overwegende dat deze verbintenissen moeten worden beschouwd als de overgang van een loutere samenwerking op het gebied van defensie naar volledige interoperabiliteit en de uitbreiding van de strijdkrachten van de lidstaten; overwegende dat deze verbintenissen jaarlijks worden geëvalueerd door het PESCO-secretariaat in het kader van de nationale uitvoeringsplannen die door de deelnemende lidstaten kunnen worden geraadpleegd; overwegende dat er ondanks deze verbintenissen geen effectief handhavingsmechanisme in het kader van de PESCO bestaat; overwegende dat PESCO-projecten moeten worden uitgevoerd op een manier die het industrieel vermogen, de bezorgdheid over dubbel werk, en de begrotingsbeperkingen van de deelnemende lidstaten weerspiegelt; overwegende dat het handhavingsmechanisme in het kader van de PESCO moet worden verbeterd;
K. overwegende dat de deelnemende lidstaten volledig politiek engagement moeten tonen voor de twintig verbintenissen die zij zijn aangegaan; overwegende dat de planningscycli voor militaire capaciteit gewoonlijk langer dan drie jaar duren; overwegende dat de huidige nationale planningscycli voor militaire capaciteit voornamelijk gebaseerd zijn op de eerder vastgestelde defensieplanningsprocessen van de NAVO; overwegende dat er meer vooruitgang moet worden geboekt met betrekking tot de verankering van de PESCO in de nationale defensieplanningsprocessen om ervoor te zorgen dat de deelnemende lidstaten in staat zijn PESCO-projecten af te ronden;
L. overwegende dat de PESCO oorspronkelijk een voorhoede moest zijn, bestaande uit de lidstaten die bereid en in staat waren de samenwerking op het vlak van defensie ambitieuzer aan te pakken; overwegende dat het feit dat er 25 deelnemende lidstaten zijn, er niet toe mag leiden dat de PESCO wordt belemmerd door een benadering waarbij telkens wordt gekozen voor de “kleinste gemene deler”; overwegende dat het aantal deelnemende lidstaten duidt op een bereidheid tot nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie;
M. overwegende dat er bij de eerste drie ronden voor PESCO-projecten 47 projecten door de deelnemende lidstaten zijn vastgesteld en goedgekeurd; overwegende dat tot nog toe geen enkel van deze projecten is uitgewerkt; overwegende dat de projecten van de eerste ronde hoofdzakelijk vermogensprojecten zijn waarbij zoveel mogelijk lidstaten worden betrokken; overwegende dat de inclusieve aard van de PESCO-projecten een hoog ambitieniveau van de deelnemende lidstaten niet in het gedrang mag brengen; overwegende dat het cruciaal is dat de PESCO zich concentreert op projecten die een echte meerwaarde opleveren;
N. overwegende dat er geen overkoepelend, gemeenschappelijk verband tussen de 47 PESCO-projecten lijkt te bestaan; overwegende dat de huidige lijst met projecten onvoldoende samenhang, reikwijdte en strategische ambitie vertoont, waardoor de grootste capaciteitstekorten niet zullen worden ingevuld, en dat de lijst slechts bestaat uit onvolledige of inadequate oplossingen voor de prioritaire tekortkomingen, zoals vastgesteld in het hoofddoelproces via het vermogensontwikkelingsplan (CDP) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD); overwegende dat een van deze projecten is stopgezet om nodeloos dubbel werk te vermijden; overwegende dat andere projecten onvoldoende vooruitgang hebben opgeleverd of dreigen te worden stopgezet, en dat ongeveer 30 projecten zich nog in een conceptontwikkelings- of voorbereidingsfase bevinden; overwegende dat de ontwikkeling van ambitieuze militaire capaciteitsprojecten meer dan tien jaar kan duren; overwegende dat de grote meerderheid van de PESCO-projecten precies de tekortkomingen van het Europees Defensiefonds (EDF) en de NAVO bestrijkt;
O. overwegende dat de tweede fase van de PESCO zal aanvangen in 2021; overwegende dat deze tweede fase concrete en wezenlijke resultaten zal opleveren, wat inhoudt dat het noodzakelijk is bepaalde projecten prioriteit te verlenen;
P. overwegende dat sommige PESCO-projecten gericht zijn op de operationele inzet, zoals de operationele kern EUFOR-crisisrespons (EUFOR CROC), militaire mobiliteit en het netwerk van logistieke hubs, terwijl andere projecten meer gericht zijn op de ontwikkeling van militaire vermogens, zoals snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging; overwegende dat beide soorten nodig zijn om een doorslaggevende bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke, geïntegreerde veiligheids- en defensiestrategie van de EU;
Q. overwegende dat een aantal van de meest strategische PESCO-projecten over het potentieel beschikken om een doorslaggevende bijdrage te leveren aan de strategische autonomie van de Unie en de totstandbrenging van een samenhangende strijdkrachtencombinatie die het hele spectrum bestrijkt;
R. overwegende dat grote Europese defensieprojecten zoals het toekomstige luchtgevechtssysteem (“Future Combat Air System”, FCAS) en grondgevechtssysteem (“Main Ground Combat System”, MGCS) momenteel niet onder de PESCO vallen;
S. overwegende dat het van cruciaal belang is de in het CDP vastgestelde vermogenstekorten te prioriteren en aan te pakken, en voort te bouwen op de CARD om de strategische autonomie van Europa te vergroten;
T. overwegende dat in slechts enkele van de lopende PESCO-projecten voldoende aandacht wordt besteed aan de vermogenstekortkomingen die in het CDP en CARD zijn vastgesteld of voldoende rekening wordt gehouden met de uit het CDP voortvloeiende doelstellingen inzake capaciteitsopbouw, terwijl deze als een prioriteit moeten worden aangepakt;
U. overwegende dat de samenhang, de coherentie en de wederzijdse versterking tussen de PESCO, de CARD, de nationale uitvoeringsplannen (NIP’s) en het CDP verder moeten worden verbeterd;
V. overwegende dat het defensieplanningsproces van de NAVO (NDPP) de nationale defensieplanningsprocessen aandrijft in 21 deelnemende lidstaten die lid zijn van de NAVO;
W. overwegende dat zo snel mogelijk werk moet worden gemaakt van de wisselwerking tussen de nationale prioriteiten van de lidstaten, de EU-prioriteiten en de NAVO-prioriteiten, waar passend en relevant; overwegende dat de prioriteiten van de EU en de NAVO meer in harmonie moeten worden gebracht om de vermogensdoelstellingen van de EU te bereiken;
X. overwegende dat de EU en de NAVO uiteenlopende organisaties zijn en verschillende respectieve verantwoordelijkheden hebben; overwegende dat de PESCO derhalve een doeltreffend en complementair instrument moet zijn, teneinde de prioriteiten op het gebied van vermogensontwikkeling aan te pakken en de in de EU vastgestelde militaire vermogens te leveren; overwegende dat de PESCO een bijdrage kan leveren aan de doelstellingen van de NAVO;
Y. overwegende dat het combineren van de integrale EU-strategie met een specifieke defensie- en veiligheidsstrategie, bijvoorbeeld het EU-witboek over veiligheid en defensie, zoals het Parlement in tal van verslagen heeft voorgesteld, een gedeeld inzicht in de huidige en toekomstige uitdagingen kan bevorderen en belangrijke richtsnoeren voor de PESCO en het CDP kan bieden, die voortvloeien uit een goed begrip van de strategische ambities en maatregelen die op lange termijn moeten worden genomen;
Z. overwegende dat PESCO-projecten momenteel afhankelijk zijn van de financiële bijdragen van de 25 deelnemende lidstaten; overwegende dat de nationale begrotingen voor defensie door de COVID-19-pandemie waarschijnlijk zullen inkrimpen; overwegende dat, paradoxaal genoeg, verschillende van de 47 huidige PESCO-projecten, op voorwaarde dat zij voldoende gefinancierd worden, de paraatheid van de lidstaten in het geval van een volgende grootschalige openbare gezondheidscrisis net zouden verbeteren: militaire mobiliteit, het Europees medisch commando en tal van andere projecten op het gebied van logistiek en vervoer, gezondheidszorg, rampenbestrijding, paraatheid tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire wapens (CBRN) en de bestrijding van kwaadwillige cyberactiviteiten en vijandige desinformatiecampagnes; overwegende dat besparingen op de strategische vermogens waarover de EU en haar lidstaten momenteel nog niet beschikken, ook negatieve gevolgen zouden hebben voor hun vermogen om gezamenlijk op te treden tegen toekomstige pandemieën, dreigingen van CBRN-wapens en andere onvoorspelbare risico’s met zeer grote internationale gevolgen;
AA. overwegende dat de financiering van vervoersinfrastructuur voor tweeërlei gebruik ten goede zal komen aan zowel civiele als militaire mobiliteit, en dat door de uitvoering van geharmoniseerde administratieve procedures middelen via degelijke toevoerroutes in de hele EU kunnen worden verplaatst, hetgeen zal bijdragen aan de opbouw van een gemeenschappelijke veiligheids- en defensieomgeving;
AB. overwegende dat de PESCO en het toekomstige EDF elkaar wederzijds moeten versterken en dat de onderlinge verbanden verder moeten worden ontwikkeld om de kritische vermogens te leveren die zijn vastgesteld in het CDP;
AC. overwegende dat het vooruitzicht op medefinanciering van het onderzoeks- en ontwikkelingsvermogen dat voortvloeit uit bepaalde PESCO-projecten via het toekomstige EOF de deelnemende lidstaten ertoe heeft aangezet veel meer voorstellen in te dienen en meer uit te wisselen en samen te werken; overwegende dat in alle voorstellen rekening moet worden gehouden met het gemeenschappelijk strategisch belang van de EU;
AD. overwegende dat de deelname van derde landen aan afzonderlijke PESCO-projecten in bepaalde gevallen in het strategische belang van de Unie kan zijn, op voorwaarde dat deze landen aan een overeengekomen aantal essentiële politieke en juridische voorwaarden voldoen; overwegende dat dit met name geldt voor de verschaffing van technische expertise of aanvullende vermogens, en in het geval van strategische partners; overwegende dat eventuele deelname van derde landen aan PESCO-projecten het doel om het GVDB van de EU te ondersteunen, niet mag ondermijnen;
AE. overwegende dat de deelname van derde landen slechts uitzonderlijk kan zijn en enkel op uitnodiging van de EU-lidstaten kan plaatsvinden, en dat dit van geval tot geval moet worden beoordeeld; overwegende dat een dergelijke deelname een meerwaarde moet bieden voor bepaalde projecten en moet bijdragen tot de versterking van de PESCO en het GVDB en tot het nakomen van veeleisender verplichtingen, onder zeer strikte voorwaarden en op basis van vaststaande en daadwerkelijke wederkerigheid;
AF. overwegende dat het hoog tijd wordt dat een overeenkomst over deelname van derde landen aan PESCO-projecten wordt gesloten;
AG. overwegende dat het Parlement reeds heeft gevraagd om, met betrekking tot de huidige rol van het politiek en veiligheidscomité in de context van de PESCO en vermogensontwikkeling, het in artikel 38 VEU bedoelde mandaat van het PVC restrictief te interpreteren;
AH. overwegende dat het beheer van de PESCO door de deelnemende lidstaten gebeurt, wat mogelijk kan leiden tot een ontoereikende coördinatie en een gebrek aan samenhang van de projecten; overwegende dat het beheer kan worden verbeterd door het mandaat van het PESCO-secretariaat te verlengen;
AI. overwegende dat een verdieping van de samenwerking inzake defensie tussen de lidstaten op EU-niveau gepaard moet gaan met een versterking van de controlebevoegdheid van de parlementen van de lidstaten en het Europees Parlement;
AJ. overwegende dat de Connecting Europe Facility gericht moet zijn op projecten in verband met militaire mobiliteit en interoperabiliteit, die van cruciaal belang zijn met betrekking tot onverwachte conflicten en crises; overwegende dat de PESCO moet bijdragen aan de totstandbrenging van een effectief Schengengebied voor militaire mobiliteit dat erop gericht is procedures aan grenzen en infrastructuurhindernissen tot een minimum te beperken; overwegende dat het Rail Baltica-project, dat van vitaal belang is voor de integratie van de Baltische landen in het Europese spoorwegnet, in dit verband moet worden toegejuicht, en dat de volledige verwezenlijking ervan moet worden gewaarborgd;
AK. overwegende dat de PESCO in dit opzicht kan bijdragen aan meer coherentie, coördinatie en interoperabiliteit op het gebied van veiligheid en defensie, en aan de consolidering van solidariteit, cohesie en de veerkracht van de Unie;
AL. overwegende dat het Europees Parlement samen met de Raad wetgevingstaken en begrotingstaken dient uit te oefenen, alsook de in Verdragen bepaalde politieke controle en adviserende taken;
AM. overwegende dat het Parlement de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid vraagt zijn jaarverslag over de uitvoering van de PESCO te doen toekomen;
AN. overwegende dat de gezamenlijke inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van de deelnemende lidstaten in het kader van de PESCO de weg zal effenen voor aanzienlijke technologische doorbraken, en zodoende de Unie een concurrentievoordeel zal verschaffen op het gebied van moderne defensievermogens;
1. beveelt de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan:
(a) het Parlement te informeren en te raadplegen over de evaluatie van de PESCO, en erop toe te zien dat de opvattingen van het Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen, overeenkomstig artikel 36 VEU, met name in het kader van de strategische evaluatie van de eerste PESCO-fase die in 2020 wordt afgesloten, om een grotere verantwoordingsplicht, transparantie en toezicht te waarborgen;
(b) de strategische visie van de Unie toe te passen en de gemeenschappelijke bedreigingen te definiëren, onder meer door het in de integrale EU-strategie van 2016 vastgestelde ambitieniveau toe te passen, onder meer in de lopende werkzaamheden van het strategisch kompas, die moeten worden verricht in samenwerking met alle relevante betrokken partijen en instellingen; de operationele dimensie van de PESCO te versterken;
(c) zo snel mogelijk een volwaardig EU-witboek voor veiligheid en defensie voor te bereiden op basis van de resultaten van de gesprekken over het strategisch kompas; er rekening mee te houden dat de eerste resultaten in de eerste helft van 2022 worden verwacht;
(d) te zorgen voor synergieën en samenhang tussen verschillende defensie-initiatieven en -operaties van de EU;
(e) de deelnemende lidstaten via gerichte voorstellen en adequate communicatie aan te moedigen om van een strikt nationale focus op defensie te evolueren naar een Europees perspectief, en gestructureerde inspanningen te leveren om het Europese samenwerkingsperspectief steeds meer toe te passen, als een prioriteit, aangezien geen enkele lidstaat afzonderlijk het potentieel heeft om de vastgestelde vermogenslacunes aan te pakken; de deelnemende lidstaten en de lidstaten meer in algemene zin aan te moedigen hun defensie-uitgaven de komende jaren niet te verlagen, en met name hun financiële deelname aan Europese samenwerkingsprojecten niet te verminderen;
(f) te voorzien in meer begrotingsambitie van de EU om de defensievermogens te versterken, met name door het toekomstige EDF en militaire mobiliteit in het komende MFK voldoende te financieren;
(g) te waarborgen dat de PESCO doeltreffend wordt gebruikt als een instrument om duurzame en efficiënte samenwerking op het gebied van defensie in de EU te bereiken, om de defensievermogens van de deelnemende lidstaten en de interoperabiliteit als een gezamenlijk doel te verbeteren, met name wat betreft beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van strijdkrachten, in overeenstemming met de ambitie om de strategische autonomie van de EU te vergroten, met behoud van nauwe samenwerking tussen de deelnemende lidstaten die dat willen, met een intensivering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO met betrekking tot EU-NAVO-leden en met handhaving van de nauwe samenwerking met andere internationale partners;
(h) te verzekeren dat de financiering door het EDF van vermogens uit PESCO-projecten gericht is op een reeks strategische sleutelprojecten, in lijn met de prioriteiten uit het CDP, teneinde de impact ervan te maximaliseren; ervoor te zorgen dat de selectie van PESCO-projecten in overeenstemming is met de uit het CDP voortvloeiende doelstellingen inzake capaciteitsopbouw;
(i) te erkennen dat het Europees Parlement samen met de Raad wetgevingstaken en begrotingstaken uitoefent, alsook de in Verdragen bepaalde politieke controle en adviserende taken;
(j) de link tussen de PESCO en het industrieel aanbestedingsprogramma voor de Europese defensie (EDIDP) en het EDF rechtstreeks op te nemen in de PESCO-projectcyclus met het doel om effectiever bij te dragen aan de verwezenlijking van de ambities van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie; te eisen dat elk project wordt gedocumenteerd, vooraleer de selectie aan de begrotingskant moet plaatsvinden;
(k) de PESCO-inspanningen toe te spitsen op projecten die gericht zijn op de systematische versterking van het militaire GVDB:
(i) die bijdragen tot het verhelpen van aanzienlijke vermogenstekorten met een meer operationele focus, als direct antwoord op de behoeften van de Europese strijdkrachten die bij operaties betrokken zijn,
(ii) met een strategische en integrerende dimensie, zoals EUFOR CROC, militaire mobiliteit, het netwerk van logistieke hubs of CRRT, of
(iii) die waar passend aanvullende synergieën en schaalvergrotingen creëren;
(l) de PESCO te richten op structurerende projecten met een echte strategische Europese dimensie, waardoor de industriële en technologische basis van de Europese defensie kan worden versterkt;
(m) het belang te onderstrepen van een klein aantal strategische projecten, met name die met een strategische instrumentele functie (bevelvoering en controle, vervoer, inlichtingen), die prioriteit moeten krijgen, aangezien ze de basis leggen voor een meer geïntegreerde Europese defensie;
(n) er rekening mee te houden dat de invoering van de PESCO in het kader van het Verdrag van Lissabon werd gezien als de instelling van een voorhoede van lidstaten die bereid waren hun middelen en vermogens te bundelen voor de verwezenlijking van ambitieuze gemeenschappelijke doelstellingen op veiligheids- en defensiegebied; te overwegen of het nodig is voor de Unie om geleidelijk aan een gemeenschappelijk kader te creëren onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, waarbinnen de lidstaten hun eigen evaluaties van het nationale defensiebeleid zouden verrichten, resultaten zouden delen en inlichtingen zouden bundelen, als een middel om de basis te leggen voor een daadwerkelijke Europese defensie;
(o) in dit verband de waarde te erkennen van de politieke richtsnoeren van de Commissie inzake het defensiebeleid, met name inzake de noodzaak van doortastende stappen op weg naar een daadwerkelijke Europese defensie-unie, en van een geïntegreerde en allesomvattende benadering van de veiligheid van de EU; het standpunt in te nemen dat de oprichting van een nieuw directoraat-generaal Defensie-industrie en Ruimtevaart van de Commissie als katalysator moet dienen voor een versterkte samenhang, loyale samenwerking en geïntegreerde coördinatie bij het creëren van defensievermogens in de lidstaten en de aanzet zal geven tot de versterking van de militaire infrastructuur van de EU en de verbetering van de doeltreffendheid van de Europese industrie en de interne markt;
(p) te erkennen dat het Parlement een prominente rol moet spelen bij de controle van en het toezicht op de uitvoering en evaluatie van het GVDB; het Parlement op de hoogte te houden en te raadplegen in het kader van de huidige strategische evaluatie van de eerste PESCO-fase die in 2020 wordt afgesloten; het standpunt in te nemen dat de intensivering van de samenwerking inzake defensie tussen de lidstaten op EU-niveau vergezeld moet gaan van de versterking van de controlebevoegdheid van het Parlement;
(q) ernaar te streven dat essentiële vermogens, zoals toekomstige land-, zee-, lucht- en andere platforms voor de strijdkrachten van de lidstaten, onder de PESCO vallen, of er waar passend minstens nauw mee verbonden worden, om:
(i) de operationele paraatheid van het militaire GVDB te verhogen, en
(ii) te waarborgen dat PESCO-inspanningen complementair zijn met bestaande vermogens en zodanig worden gebruikt dat bestaande tekorten worden weggewerkt en overheadkosten worden gecompenseerd;
(r) innovatieve prikkels te ontwerpen om de interoperabiliteit en inzet van GVDB-missies en -operaties te verbeteren;
(s) meer te investeren in onderlinge verbindingen van de civiele vervoersinfrastructuur, op een manier die verenigbaar is met de planning van militaire mobiliteit;
(t) bij de hervorming van het EU-gevechtsgroepensysteem te onderzoeken of dit systeem in de PESCO kan worden opgenomen, teneinde de operationele capaciteit, modulariteit en flexibiliteit te vergroten, door verschillende permanente multinationale eenheden op te richten voor het verrichten van militaire taken als omschreven in artikel 43 VEU, en teneinde het vermogen van de EU op het gebied van crisisbeheersingsoperaties, met name de meest veeleisende zoals vredesstichting, te versterken en strategisch in te zetten als achter de horizon aanwezige troepen;
(u) waar relevant, het groeperen van de PESCO-projecten in vermogensclusters te ondersteunen en te promoten en hun strategische relevantie te beoordelen, en daarbij het doel van totstandbrenging van een strijdkrachtencombinatie die het hele spectrum bestrijkt, in het oog te houden en de inspanningen te richten op de projecten die de beste kansen bieden om Europese strategische autonomie te realiseren; de huidige lijst van 47 projecten te herzien en projecten die onvoldoende voortgang vertonen of onvoldoende wederzijds voordeel voor de EU bieden, te groeperen of te annuleren, volgens het oordeel van de deelnemende lidstaten;
(v) de naleving van de 20 verbintenissen in het kader van de PESCO te bevorderen door de nalevingscriteria te verduidelijken en te vereenvoudigen en door te verzekeren dat toekomstige projectvoorstellen specifieke EU-prioriteiten voor vermogensontwikkeling aanpakken; te verzekeren dat de beoordeling van de voortgang van projecten gebeurt op basis van duidelijke en transparante criteria, ook wanneer ze worden medegefinancierd in het kader van het EDIDP of het toekomstige EDF; te verzekeren dat deze criteria gelden als indicatoren voor alle lidstaten die aan de PESCO-projecten deelnemen; ervoor te zorgen dat de deelnemende lidstaten meer gedetailleerde informatie van een hogere kwaliteit verstrekken in hun nationale uitvoeringsplannen, waarin zij uiteenzetten hoe zij beogen de 20 PESCO-verbintenissen te verwezenlijken;
(w) de samenhang van de EU-instrumenten en -initiatieven op het gebied van defensieplanning en -ontwikkeling te verbeteren; gebruik te maken van de synergieën tussen de PESCO-projectcyclus en andere processen die betrekking hebben op defensievermogens, zoals het proces van de hoofddoelen, het CDP en de CARD om de indiening van meer gerichte, meer doordachte, beter uitgewerkte en gestructureerde projecten te bevorderen; ervoor te zorgen dat de indieningscyclus de gesynchroniseerde implementatie van verschillende Europese initiatieven, waaronder het EDF, mogelijk maakt;
(x) de deelnemende lidstaten aan te moedigen het CDP in hun nationale defensieplanningsprocessen op te nemen met het doel vermogenslacunes weg te werken;
(y) de centrale rol van het PESCO-secretariaat als contactpunt voor alle projecten te bevestigen, en het secretariaat uit te nodigen om regelmatig updates over de voortgang van de projecten op te stellen voor het Parlement en voor alle betrokken partijen aan de hand van informatie die wordt verstrekt door de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de projectcoördinatie; de deelnemende lidstaten aan te moedigen een effectievere dialoog met het PESCO-secretariaat aan te gaan over de herziening en actualisering van hun nationale uitvoeringsplannen;
(z) er bij de deelnemende lidstaten op aan te dringen concrete vooruitgang te maken bij de uitvoering van de lopende PESCO-projecten;
(aa) de rol van het politiek en veiligheidscomité in het PESCO-proces te verduidelijken, aangezien hier in het VEU niet in is voorzien, en in dit verband de belangrijke rol te verzekeren van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) bij het verstrekken van ad-hocadvies op militair gebied aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid;
(ab) het EUMC te betrekken bij het definiëren van een strijdkrachtencombinatie die het hele spectrum bestrijkt;
(ac) te onderzoeken of een Raad van defensie kan worden opgericht, op basis van de bestaande Raad Buitenlandse Zaken in de samenstelling met de Europese ministers van defensie, wat overeenstemt met de ministeriële stuurgroep van het EDA en de Europese ministers van defensie in PESCO-samenstelling, teneinde de prioritering van middelen en een doeltreffende samenwerking en integratie van de lidstaten te verzekeren, waar passend;
(ad) de samenhang inzake governance tussen de PESCO en het EDF te verduidelijken of te definiëren, en het Parlement te informeren over de controles achteraf in verband met financiering uit het EDF voor PESCO-projecten;
(ae) te overwegen, zoals door sommige deelnemende lidstaten gevraagd, om de indieningscyclus voor PESCO-projecten te wijzigen, teneinde de projecten waar mogelijk gerichter, beter uitgewerkt en meer gestructureerd te maken;
(af) de regels voor deelname van derden in de PESCO te verduidelijken, en daarbij rekening te houden met het belang van besluitvormingsautonomie voor de EU en volledige wederkerigheid, en met het feit dat het voor de EU het gunstigst zou zijn om elk geval apart te bekijken, met inachtneming van:
(i) de noodzaak om een volledig en essentieel document op te stellen en aan te nemen dat de toekomstige samenwerking met aan PESCO-projecten deelnemende derde landen reguleert, en
(ii) het feit dat het besluit over de deelname van een derde land op het niveau van elk PESCO-project door de betrokken lidstaten moet worden genomen;
(ag) ernaar te streven dat “toekomstige dreigingen” als uitgangspunt dienen voor voorstellen voor toekomstige PESCO-projecten; de partnerschappen met de NAVO, de VN, de Afrikaanse Unie en andere organisaties te versterken; te verzekeren dat de betrokkenheid en inclusie van kmo’s in alle relevante aspecten van PESCO-projecten in overweging wordt genomen;
(ah) ervoor te zorgen dat met PESCO-projecten de industriële capaciteit van de deelnemende lidstaten op het gebied van onder andere nanotechnologieën, supercomputers, kunstmatige intelligentie, dronetechnologie en robotica verder wordt ontwikkeld en uitgebreid, om Europa zelfvoorzienend en onafhankelijk van externe invoerders van deze technologieën te maken en bij te dragen aan het scheppen van nieuwe banen;
(ai) in acht te nemen dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de Unie niet over voldoende bevoegdheden beschikt op het gebied van gezondheidszorg; te erkennen dat een gemeenschappelijke EU-defensiestrategie moet worden vastgesteld om te reageren in het geval van een aanval op de grenzen en gebieden van de EU, en dat de PESCO een stap in de goede richting is;
(aj) de cruciale rol van de Europese strijdkrachten bij de aanpak van de uitdagingen in verband met de COVID-19-pandemie te erkennen, zowel wat betreft het beheer van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als bij de ondersteuning van civiele missies en operaties, wetende dat daarbij tevens sprake was van een grensoverschrijdende dimensie en solidariteit; de potentiële voordelen in te zien van nieuwe ambitieuze PESCO-projecten voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese vermogens op dit gebied, waarbij wordt voortgebouwd op vorige projecten, met name het inzetbaar militair vermogenspakket voor rampenhulpverlening en het Europees medisch commando;
(ak) de Raad en de deelnemende lidstaten te vragen zich te concentreren op cyberweerbaarheid, en een gezamenlijke strategie en procedures voor te bereiden om middels PESCO-projecten te reageren op cyberincidenten teneinde een veerkrachtigere omgeving binnen de lidstaten te creëren;
(al) rekening te houden met het standpunt van het Parlement inzake de conferentie over de toekomst van Europa, zoals dat tot uiting kwam in zijn resolutie van 15 januari 2020[8], uit hoofde waarvan de veiligheid en de rol van de EU in de wereld tot de vooraf bepaalde, maar niet exhaustieve beleidsprioriteiten moeten worden gerekend; te erkennen dat dit de gelegenheid zou bieden om burgers bij het debat over de versterking van de PESCO te betrekken, als een middel om een autonoom gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van onze Unie geleidelijk aan dichterbij te brengen;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
21.9.2020
MINDERHEIDSSTANDPUNT
ingediend overeenkomstig artikel 55, lid 4, van het Reglement
Özlem Demirel
In het verslag wordt aangedrongen op de PESCO met het oog op een militaire Unie, en wordt ertoe opgeroepen de operationele paraatheid van het militaire GVDB te versterken. Daarnaast wordt de versterking van de industriële en technologische basis van de Europese defensie bevorderd. Elke verlaging van de defensie-uitgaven wordt verworpen: er wordt integendeel aangedrongen op een verhoging van de militaire begroting van de EU voor defensievermogens, met name door grootschalige financiering van het Europees Defensiefonds (EDF) en militaire mobiliteit.
Wij tekenen bezwaar aan, omdat in het verslag:
de verdere militarisering van de EU wordt ondersteund, door ernaar te streven de militaire en operationele dimensie van het GVDB te versterken;
artikel 41, lid 2, VEU, wordt geschonden, dat uitsluit dat de begroting van de Unie wordt gebruikt voor uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied;
de oprichting wordt ondersteund van een Europees militair-industrieel complex, door de industriële en technologische basis van de EU te versterken, onder andere via militaire begrotingen;
lof wordt geuit voor de samenwerking tussen de EU en de NAVO.
Wij vragen:
de beëindiging van de PESCO en alle militaire en defensiegerelateerde EU‑programma’s, aangezien de kans op oorlog toeneemt door de activering/oprichting ervan en de nieuwe geostrategische en agressievere aanpak van de EU;
een louter civiel karakter van de EU voor duurzame veiligheid;
een strikte interpretatie van artikel 41, lid 2, VEU, dat niet toestaat dat de begroting van de Unie wordt benut voor operaties op militair of defensiegebied;
radicale (ook nucleaire) ontwapening op EU-niveau en wereldwijd.
ADVIES VAN DE COMMISSIE CONSTITUTIONELE ZAKEN (2.9.2020)
aan de Commissie buitenlandse zaken
inzake de aanbeveling aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over uitvoering en governance van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO)
Rapporteur voor advies: Esteban González Pons
SUGGESTIES
De Commissie constitutionele zaken verzoekt de bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. onderstreept dat de PESCO een aanzienlijke bijdrage levert aan de convergentie van het optreden van de lidstaten op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en een belangrijke stap vormt op weg naar de verwezenlijking van de in het Verdrag genoemde doelstelling van gemeenschappelijke verdediging;
2. is verheugd over de belangstelling van de lidstaten voor de PESCO na de instelling ervan bij Besluit van de Raad (GBVB) 2017/2315 van 11 december 2017, zoals blijkt uit het grote aantal projecten dat tot dusverre door Raad is opgezet in het kader van de PESCO; moedigt de deelnemende lidstaten ertoe aan voortgang te boeken met deze werkzaamheden en zich te richten op de snelle en doeltreffende uitvoering van deze projecten waarbij ervoor wordt gezorgd dat alle lidstaten eraan deelnemen; herinnert er niettemin aan dat de PESCO tevens twintig bindende toezeggingen omvat waaraan veel minder aandacht is besteed;
3. is ingenomen met het inclusieve karakter van de PESCO, zoals blijkt uit het grote aantal lidstaten dat aan de projecten deelneemt; is van mening dat de PESCO de voorkeur moet geven aan laagdrempelige criteria voor toetreding en toegankelijk moet zijn voor kleine lidstaten en/of lidstaten met een beperkte defensiebegroting;
4. onderstreept dat de invoering van de PESCO in het kader van het Verdrag van Lissabon werd gezien als de instelling van een voorhoede van lidstaten die bereid waren hun middelen en vermogens te bundelen voor de verwezenlijking van ambitieuze gemeenschappelijke doelstellingen op veiligheids- en defensiegebied; is van mening dat de Unie geleidelijk aan een gemeenschappelijk kader moet creëren onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie (HV/VV), waarbinnen de lidstaten hun eigen evaluaties van het nationale defensiebeleid zouden verrichten, resultaten zouden delen en inlichtingen zouden bundelen, als een middel om de basis te leggen voor een daadwerkelijke Europese defensie;
5. doet een beroep op de Raad en de lidstaten om de samenhang tussen alle instrumenten en initiatieven in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te blijven versterken om het vereiste niveau van doeltreffendheid te bereiken bij het waarborgen van strategische autonomie en het vereiste niveau van ambitie bij het vorm geven van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie, overeenkomstig het VEU; is van mening dat de PESCO ambitieuze projecten nodig heeft in synergie met de CARD, de nationale uitvoeringsplannen en het CDP om aan de hedendaagse bedreigingen het hoofd te kunnen bieden, en onderstreept in dit verband het belang van het handhaven van een toereikend niveau van financiering van het Europees Defensiefonds en de militaire mobiliteit in het kader van de MFK-onderhandelingen; onderstreept dat er een stelsel van daadwerkelijke eigen middelen van de Unie moet worden ontwikkeld als een middel om de strategische doelstellingen van de Unie op defensiegebied op één lijn te kunnen brengen met financiering van programma's en operaties op het terrein, met name PESCO-projecten;
6. roept de Commissie op te werken aan een Witboek inzake EU-defensie en -veiligheid, met het oog op een betere afstemming van de specifieke doelstellingen van PESCO-projecten op een bijgewerkte, samenhangende en allesomvattende veiligheids- en defensiestrategie van de EU; onderstreept in dit verband het belang van de strategische PESCO 2020-evaluatie en ondersteunt evenzo de invoering van een Europees strategisch kompas ter verbetering van het vermogen om defensie-initiatieven die de lidstaten met het oog op de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie hebben ontplooid, tijdiger en efficiënter te coördineren;
7. stelt vast dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de Unie niet over voldoende bevoegdheden beschikt op het gebied van gezondheidszorg; is van oordeel dat daarnaast een gemeenschappelijke EU-defensiestrategie moet worden vastgesteld om te reageren in het geval van een aanval op de grenzen en gebieden van de EU, en is van oordeel dat de PESCO een stap in de goede richting is;
8. is in dit verband ingenomen met de politieke richtsnoeren van de Commissie inzake het defensiebeleid, met name inzake de noodzaak van doortastende stappen op weg naar een daadwerkelijke Europese defensie-unie, en van een geïntegreerde en allesomvattende benadering van de veiligheid van de EU; hoopt dat de oprichting van een nieuw directoraat-generaal Defensie-industrie en Ruimtevaart van de Commissie als katalysator zal dienen voor een versterkte samenhang, loyale samenwerking en geïntegreerde coördinatie bij het creëren van defensievermogens in de lidstaten en de aanzet zal geven tot de versterking van de militaire infrastructuur van de EU en de verbetering van de doeltreffendheid van de Europese industrie en de interne markt;
9. is van oordeel dat de effectieve bijdrage van PESCO-projecten aan de verwezenlijking van de ambities van de EU op het gebied van veiligheid en defensie moet worden vergroot door op doeltreffende wijze ervoor te zorgen dat de deelnemende lidstaten hun samenwerking en coördinatie bij een aanzienlijke en ambitieuze vermogensontwikkeling intensiveren, en dat er samenhang moet bestaan tussen de EU en de NAVO voor wat betreft prioriteiten, een betere interoperabiliteit en synergieën;
10. erkent de cruciale rol van de Europese strijdkrachten bij de aanpak van de uitdagingen in verband met de COVID-19-pandemie, zowel wat betreft het beheer van de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid als bij de ondersteuning van civiele missies en operaties, wetende dat daarbij tevens sprake was van een grensoverschrijdende dimensie en solidariteit; onderstreept de potentiële voordelen van nieuwe ambitieuze PESCO-projecten voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese vermogens op dit gebied waarbij wordt voortgebouwd op het werk van vorige projecten, met name het inzetbaar militair vermogenspakket voor rampenhulpverlening en het Europees medisch commando;
11. is ingenomen met de synergie tussen de verschillende defensie-instrumenten van de EU, en onderstreept dat voor samenhang moet worden gezorgd; onderstreept dat een speciale bonus voor PESCO-projecten in het kader van het EDF positief zou kunnen uitwerken, aangezien de samenwerking op het gebied van vermogensontwikkeling erdoor zou worden gestimuleerd;
12. verzoekt de deelnemende lidstaten middelen ter beschikking te blijven stellen voor PESCO-projecten en tegelijkertijd te zorgen voor daadwerkelijke eigen verantwoordelijkheid voor en toewijding aan PESCO-processen inzake coördinatie en bundeling, te meer daar er geen doeltreffend handhavingsmechanisme in het kader van de PESCO bestaat; onderstreept dat de PESCO moet voorzien in een kader dat meer inhoudt dan bilaterale samenwerking alleen en dat een daadwerkelijke Europese inspanning bevordert middels de zinvolle deelneming van meerdere lidstaten aan gemeenschappelijke projecten;
13. onderstreept het belang van een klein aantal strategische projecten, met name strategische hulpmiddelen (commando en controle, vervoer, inlichtingen); doet een beroep op de Raad en het PESCO-secretariaat om een clusterstructuur voor PESCO-projecten te overwegen teneinde te zorgen voor maximale synergie tussen de verschillende projecten;
14. wenst dat de Raad strikte voorwaarden voor de deelneming van derde landen aan PESCO-projecten vastlegt, overeenkomstig artikel 9 van Besluit van de Raad (GBVB) 2017/2315; is van mening dat een dergelijke deelneming de PESCO nooit mag doen afwijken van haar basisdoelstellingen als instrument van het GVDB van de EU, onder naleving van de verplichtingen uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag;
15. waarschuwt echter voor het risico van buitenlandse inmenging in de veiligheid en defensie van de Unie, die vaak de vorm aanneemt van cyberdreigingen of andere vormen van hybride oorlogsvoering; stelt voor dat de nieuw opgerichte Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie van het Parlement samenwerkt met de Commissie en de Raad bij de analyse van de wijze waarop PESCO-projecten het weerstandsvermogen van de Unie tegen dergelijke dreigingen kunnen versterken;
16. is van oordeel dat de betrokkenheid van het Verenigd Koninkrijk bij PESCO-projecten, wanneer het hiertoe wordt uitgenodigd en daadwerkelijke wederkerigheid is gegarandeerd, in het strategische belang van de Unie is; hoopt dat het defensiegebied deel zal uitmaken van de onderhandelingen tussen de EU en het VK over hun toekomstige betrekkingen, overeenkomstig de politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk;
17. verklaart andermaal dat het Parlement een prominente rol moet spelen bij de controle van en het toezicht op de uitvoering en evaluatie van het GVDB; verwacht in dit verband dat het Parlement, in het kader van de huidige strategische evaluatie van de eerste PESCO-fase die in 2020 wordt afgesloten, volledig zal worden geïnformeerd en geraadpleegd door de VV/HV; herinnert eraan dat de intensivering van de samenwerking inzake defensie tussen de lidstaten op EU-niveau vergezeld moet gaan van de versterking van de controlebevoegdheid van het Parlement;
18. doet een beroep op de Raad en de deelnemende lidstaten zich te concentreren op cyberweerbaarheid, en een gezamenlijke strategie en procedures voor te bereiden om middels PESCO-projecten te reageren op cyberincidenten teneinde een veerkrachtigere omgeving binnen de lidstaten te creëren;
19. wijst andermaal op het standpunt van het Parlement inzake de conferentie over de toekomst van Europa, zoals dat tot uiting kwam in zijn resolutie van 15 januari 2020[9], uit hoofde waarvan de veiligheid en de rol van de EU in de wereld tot de vooraf bepaalde, maar niet exhaustieve beleidsprioriteiten moeten worden gerekend, en herhaalt dat dit de gelegenheid zou bieden om burgers bij het debat over de versterking van de PESCO te betrekken, als een middel om een autonoom gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van onze Unie geleidelijk aan dichterbij te brengen.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
1.9.2020 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
18 7 3 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Gerolf Annemans, Gabriele Bischoff, Damian Boeselager, Fabio Massimo Castaldo, Włodzimierz Cimoszewicz, Gwendoline Delbos-Corfield, Daniel Freund, Charles Goerens, Esteban González Pons, Brice Hortefeux, Laura Huhtasaari, Giuliano Pisapia, Paulo Rangel, Antonio Maria Rinaldi, Domènec Ruiz Devesa, Jacek Saryusz-Wolski, Helmut Scholz, Pedro Silva Pereira, Antonio Tajani, László Trócsányi, Mihai Tudose, Loránt Vincze, Rainer Wieland |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Gilles Boyer, Jorge Buxadé Villalba, Cristian Ghinea, Maite Pagazaurtundúa, Nikolaj Villumsen |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
18 |
+ |
NI |
Fabio Massimo Castaldo |
PPE |
Esteban González Pons, Brice Hortefeux, Paulo Rangel, Antonio Tajani, László Trócsányi, Loránt Vincze, Rainer Wieland |
RENEW |
Gilles Boyer, Cristian Ghinea, Charles Goerens, Maite Pagazaurtundúa |
S&D |
Gabriele Bischoff, Włodzimierz Cimoszewicz, Giuliano Pisapia, Domènec Ruiz Devesa, Pedro Silva Pereira, Mihai Tudose |
7 |
- |
ECR |
Jorge Buxadé Villalba, Jacek Saryusz Wolski |
GUE/NGL |
Helmut Scholz, Nikolaj Villumsen |
ID |
Gerolf Annemans, Laura Huhtasaari, Antonio Maria Rinaldi |
3 |
0 |
VERTS/ALE |
Damian Boeselager, Gwendoline Delbos Corfield, Daniel Freund |
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
21.9.2020 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
48 11 9 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Alviina Alametsä, Alexander Alexandrov Yordanov, Maria Arena, Petras Auštrevičius, Traian Băsescu, Anna Bonfrisco, Reinhard Bütikofer, Fabio Massimo Castaldo, Włodzimierz Cimoszewicz, Katalin Cseh, Tanja Fajon, Anna Fotyga, Michael Gahler, Kinga Gál, Sunčana Glavak, Raphaël Glucksmann, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Márton Gyöngyösi, Sandra Kalniete, Dietmar Köster, Andrius Kubilius, Ilhan Kyuchyuk, David Lega, Miriam Lexmann, Nathalie Loiseau, Antonio López-Istúriz White, Lukas Mandl, Thierry Mariani, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Sven Mikser, Francisco José Millán Mon, Javier Nart, Gheorghe-Vlad Nistor, Urmas Paet, Demetris Papadakis, Kostas Papadakis, Tonino Picula, Manu Pineda, Kati Piri, Giuliano Pisapia, Jérôme Rivière, María Soraya Rodríguez Ramos, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Andreas Schieder, Radosław Sikorski, Jordi Solé, Sergei Stanishev, Tineke Strik, Hermann Tertsch, Harald Vilimsky, Idoia Villanueva Ruiz, Viola Von Cramon-Taubadel, Thomas Waitz, Charlie Weimers, Isabel Wiseler-Lima, Salima Yenbou, Željana Zovko |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Özlem Demirel, Angel Dzhambazki, Assita Kanko, Arba Kokalari, Dragoş Tudorache, Mick Wallace, Elena Yoncheva, Marco Zanni |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
48 |
+ |
EPP |
Alexander Alexandrov Yordanov, Traian Băsescu, Michael Gahler, Kinga Gál, Sunčana Glavak, Sandra Kalniete, Arba Kokalari, Andrius Kubilius, David Lega, Miriam Lexmann, Antonio López-Istúriz White, Lukas Mandl, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Francisco José Millán Mon, Gheorghe-Vlad Nistor, Radosław Sikorski, Isabel Wiseler-Lima, Željana Zovko |
S&D |
Maria Arena, Włodzimierz Cimoszewicz, Tanja Fajon, Raphaël Glucksmann, Sven Mikser, Demetris Papakadis, Tonino Picula, Kati Piri, Giuliano Pisapia, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Andreas Schieder, Sergei Stanishev. Elena Yoncheva |
RENEW |
Petras Auštrevičius, Katalin Cseh, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Ilhan Kyuchyuk, Nathalie Loiseau, Javier Nart, Urmas Paet, María Soraya Rodríguez Ramos, Ioan-DragosTudorache |
ECR |
Angel Dzhambazki, Anna Fotyga, Assita Kanko |
NI |
Fabio Massimo Castaldo, Márton Gyöngyösi |
11 |
- |
S&D |
Dietmar Köster |
ID |
Thierry Mariani, Jérôme Rivière, Harald Vilimsky |
ECR |
Hermann Tertsch, Charlie Weimers |
GUE |
Özlem Demirel, Manu Pineda, Idoia Villanueva Ruiz, Mick Wallace |
NI |
Kostas Papadakis |
9 |
0 |
ID |
Anna Bonfrisco, Marco Zanni |
VERTS |
Alviina Alametsä, Reinhard Bütikofer, Jordi Solé, Tineke Strik, Viola Von Cramon-Taubadel, Thomas Waitz, Salima Yenbou |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.
- [2] PB L 65 van 8.3.2018, blz. 24.
- [3] PB L 161 van 26.6.2018, blz. 37.
- [4] PB L 294 van 21.11.2018, blz. 18.
- [5] PB L 293 van 14.11.2019, blz. 113.
- [6] PB C 374 van 16.10.2018, blz. 1.
- [7] PB C 263 van 25.7.2018, blz. 125.
- [8] Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0010.
- [9] Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0010.