VERSLAG over het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden

27.1.2021 - (2019/2188(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Özlem Demirel


Procedure : 2019/2188(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0006/2021
Ingediende teksten :
A9-0006/2021
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden

(2019/2188(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

 gezien de doelstelling van cohesie overeenkomstig artikel 3 VEU, in het bijzonder opwaartse sociale convergentie,

 gezien de horizontale sociale clausule in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien het sociaal beleid overeenkomstig artikel 151 e.v. VWEU,

 gezien het herziene Europees Sociaal Handvest,

 gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als bedoeld in artikel 6 VEU,

 gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 5 en 6,

 gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s),

 gezien de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (VN-CRPD), dat op 21 januari 2011 in werking is getreden, volgens Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het (VN-CRPD)[1],

 gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep[2],

 gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming[3],

 gezien de politieke beleidslijnen van Ursula von der Leyen,

 gezien het aangepaste werkprogramma van de Commissie voor 2020,

 gezien de doelstelling voor armoedebestrijding en sociale uitsluiting als vastgelegd in de EU-2020 strategie,

 gezien het EU-kader voor nationale strategieën inzake de integratie van Roma,

 gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU[4],

 gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[5],

 gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis[6],

 gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede[7],

 gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren[8],

 gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief[9],

 gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over de situatie van vrouwen met een handicap[10],

 gezien de gendergelijkheidsindex van het Europees Instituut voor gendergelijkheid,

 gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

 gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden[11],

 gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden[12],

 gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2017 over arbeidsomstandigheden en onzeker werk[13],

 gezien de Global Rights Index van de International Trade Union Confederation (ITUC)[14],

 gezien de rapporten van het Europees netwerk voor armoedebestrijding en de relevante rapporten van het Europees Gehandicaptenforum en het European Roma Grassroots Organisations (ERGO) Network,

 gezien de doelstellingen van de Europese Green Deal voor een rechtvaardige en billijke transitie door toegang te verlenen tot omscholingsprogramma’s en arbeidskansen in nieuwe economische sectoren,

 gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” (COM(2020)0014),

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien de adviezen van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften,

 gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0006/2021),

Groeiende ongelijkheid en armoede

A. overwegende dat het sociale model van de EU een van haar sterke punten is; overwegende dat vanwege de technologische ontwikkelingen en de wereldwijde trend van toenemende ongelijkheden het sociale model moet worden herbekeken en aangepast aan onze moderne, snelle, complexe en onvoorspelbare mondiale omgeving;

B. overwegende dat volgens de definitie van Eurostat personen het risico lopen op armoede onder werkenden als zij meer dan de helft van het jaar werkzaam zijn en hun beschikbaar jaarlijks equivalent inkomen minder bedraagt dan 60 % van het nationale mediane huishoudensinkomen (na sociale overdrachten); overwegende dat de meest recente cijfers van Eurostat aantonen dat 9,4 % van de Europese werkenden in 2018 een armoederisico liep[15];

C. overwegende dat er ongelijkheden bestaan binnen en tussen lidstaten en dat die aanzienlijk uiteenlopen; overwegende dat de kloof qua nettovermogen tussen de rijkste bovenlaag en alle anderen steeds breder wordt; overwegende dat in 2017 het nettovermogen van de armste 20 % huishoudens in de landen van de eurogroep daalde, terwijl dat van de rijkste 20 % relatief sterk steeg[16], en dat de armste 20 % van de huishoudens gemiddeld een schuld had van 4 500 EUR, terwijl de rijkste 10 % beschikte over een nettovermogen van gemiddeld 1 189 700 EUR[17];

D. overwegende dat de factoren die bijdragen tot armoede en de toename van de netto-vermogensongelijkheid complex zijn en met elkaar samenhangen, en voornamelijk bestaan uit loonongelijkheid, genderongelijkheid, gebrek aan betaalbare huisvesting, discriminatie, lage opleidingsniveaus, technologische veranderingen in de arbeidswereld en structurele veranderingen op de arbeidsmarkt; overwegende dat vanwege de stijging van de productiviteit, zonder dat deze gepaard gaat met loonstijging, ook de economische onbalans binnen en tussen de lidstaten toeneemt;

E. overwegende dat het risico van een snellere toename van het fenomeen van inkomensuitsluiting bij werknemers niet alleen laaggeschoolde werknemers treft, maar ook werknemers met een diploma (met inbegrip van een universiteitsdiploma) die de arbeidsmarkt betreden; overwegende dat de inkomenskloof tussen de meest en de minst verdienenden groter zal worden;

F. overwegende dat een op de zes werkenden in de EU een laag loon verdient, namelijk een loon lager dan twee derde van het nationale mediane inkomen, en dat dit aantal continu toeneemt; overwegende dat lage lonen in veel lidstaten niet met andere lonen mee zijn geëvolueerd, waardoor inkomensongelijkheid en armoede onder werkenden toenemen en het vermogen van mensen met een laag loon om opgewassen te zijn tegen economische moeilijkheden afneemt;

G. overwegende dat de krimp van de arbeidsmarkt tijdens de vorige crisis resulteerde in een drastische toename van het aantal werknemers met onvrijwillig deeltijdwerk die meestal werkzaam zijn in beroepen en sectoren voor de verlening van diensten op basis- of lager niveau met een zeer hoog risico op armoede onder werkenden;

H. overwegende dat gendergelijkheid en non-discriminatie fundamentele waarden van de Europese Unie zijn, zoals verankerd in het VEU en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

I. overwegende dat vrouwen in de EU-27 gemiddeld 15 % minder verdienen dan mannen[18], oftewel 9,38 % indien gecorrigeerd om verschillende redenen[19]; overwegende dat de al decennia bestaande genderloonkloof heeft geleid tot een verschil in pensioeninkomen van 37 %, waardoor een ongelijke mate van economische onafhankelijkheid tussen vrouwen en mannen is gecreëerd;

J. overwegende dat de ongelijke verdeling van zorgtaken in de EU, waarbij vrouwen een onevenredig zware last dragen als voornaamste zorgverleners in gezinnen, samen met de beperkte toegang tot kinderopvang en ouderenzorg in sommige lidstaten, leidt tot perioden van afwezigheid van de arbeidsmarkt en derhalve tot een loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; overwegende dat deze ongelijke verdeling van zorgtaken, alsmede ongelijke beloning voor werk dat typisch door vrouwen wordt gedaan, en het effect van loopbaanonderbrekingen op promotie en pensioenvooruitgang allemaal factoren zijn die armoede bij vrouwen in de hand werken;

K. overwegende dat in 2017 het risico van armoede en sociale uitsluiting voor vrouwen 23,3 % bedroeg en daarmee hoger was dan voor mannen, voor wie het risico 21,6 % bedroeg[20];

L. overwegende dat het loonverschil tussen mannen en vrouwen in het algemeen kleiner is voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt[21]; overwegende dat gelijke kansen verder moeten worden bevorderd om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen verder terug te dringen;

M. overwegende dat vrouwen aanzienlijk meer in de dienstensector werkzaam zijn dan in de industrie en voor het merendeel in de gezondheidszorg en de sociale sector, de detailhandel, de productiesector, educatieve en zakelijke activiteiten, met een toenemende concentratie vrouwen die werkzaam zijn in deeltijd- en tijdelijke banen;

N. overwegende dat gendermainstreaming een belangrijk instrument is om gendergelijkheid te integreren in alle beleidslijnen, maatregelen en acties van de EU, waaronder arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid, teneinde gelijke kansen te bevorderen en alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te bannen;

O. overwegende dat de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) aanbevelingen over gendergelijkheid, gelijke kansen en actieve ondersteuning bij het vinden van werk omvat;

P. overwegende dat volgens beginsel 6 van de EPSR armoede onder werkenden moet worden voorkomen en dat toereikende minimumlonen moeten worden gewaarborgd, om te zorgen voor de bevrediging van de behoeften van werknemers en hun gezinnen in het licht van nationale economische en sociale omstandigheden, terwijl de toegang tot werkgelegenheid en stimulansen om werk te zoeken worden gewaarborgd; overwegende dat in het kader van de EPSR, als in een beginsel wordt verwezen naar werknemers, hiermee alle werkenden worden bedoeld, ongeacht de aard, vorm en duur van hun dienstbetrekking;

Q. overwegende dat jongeren moeite hebben om een hoogwaardige en stabiele baan met een vast contract te vinden en vaak perioden van langdurige werkloosheid meemaken; overwegende dat veel lidstaten werkgevers toestaan jongere werknemers een lager salaris te betalen, wat discriminerend is voor jongere werknemers; overwegende dat jongeren vaak onbetaalde stages lopen zonder vooruitzicht op een baan;

R. overwegende dat onzekere arbeidsvormen sommige groepen aanzienlijk meer treffen dan andere, waarbij sommige bevolkingsgroepen, zoals de Roma, in atypische, onstabiele en weinig betaalde banen zijn oververtegenwoordigd; overwegende dat 80 % van de Roma en hun kinderen een inkomen hebben dat onder de respectieve nationale armoederisicodrempel[22] ligt, ongeacht of zij een baan hebben; overwegende dat de Roma hard zijn getroffen door de pandemie en de inperkingsmaatregelen[23];

S. overwegende dat 95 miljoen mensen (21,7 %) in de EU het risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, hetgeen betekent dat in de op twee na grootste economie in de wereld een op de vijf personen in zijn sociale voortbestaan, zijn maatschappelijke participatie en zijn levenskwaliteit[24] wordt bedreigd; overwegende dat 85,3 miljoen mensen in de EU (16,9 %) te maken hebben met armoede of sociale uitsluiting na sociale overdrachten;

T. overwegende dat uit de armoedestatistieken van de EU blijkt dat grote verschillen bestaan tussen de lidstaten wat betreft het bereiken van de doelstelling om armoede en sociale uitsluiting te verminderen;

U. overwegende dat 8,2 miljoen mensen uit de categorieën “armoederisico” en “sociale uitsluiting” zijn gehaald in vergelijking met de uitgangssituatie in 2008, grotendeels dankzij betere arbeidsmarktomstandigheden, naast een daling van ernstig materieel gebrek[25] en van het aandeel van mensen die in huishoudens met een zeer lage arbeidsintensiteit[26] leven in sommige lidstaten;

V. overwegende dat de EU, ondanks een aanzienlijke verbetering van de situatie in sommige lidstaten, haar doelstelling van de Europa 2020-strategie om het absolute aantal mensen dat in armoede dreigt te vervallen in 2020 met 20 miljoen te verminderen ten opzichte van 2008, niet heeft gehaald;

W. overwegende dat sommige categorieën werknemers zoals seizoenarbeiders en sommige grenswerkers ondanks dat zij werk hebben een bijzonder hoog risico lopen op armoede en sociale uitsluiting en vaak op basis van arbeidscontracten voor korte termijn worden aangenomen met weinig of geen arbeidszekerheid, arbeidsrechten of sociale bescherming;

X. overwegende dat onzekere leef- en werkomstandigheden en armoede onder werkenden diverse economische en sociale gevolgen hebben, waaronder een lager subjectief geestelijk welzijn, problemen met huisvesting en woonomgeving, slechte relaties en gevoelens van sociale uitsluiting[27];

Y. overwegende dat werkenden die te maken krijgen met armoede vaak werken in banen met onaanvaardbare arbeidsomstandigheden, zoals werk zonder collectieve arbeidsovereenkomst, schendingen van de regels inzake werktijden[28] en risico's voor de gezondheid en veiligheid op het werk;

Z. overwegende dat dergelijke werknemers in tijden van economische recessie nog minder sterk staan op de arbeidsmarkt;

AA. overwegende dat over het algemeen deeltijdwerkers, en met name werknemers met onvrijwillig deeltijdwerk, meer risico op armoede lopen als verschillende risicofactoren samenkomen, zoals een laag loon, een onstabiele baan, een eenverdienerhuishouden en leden van het huishouden ten laste[29];

AB. overwegende dat in 2019 5,8 % van de bevolking in de EU-27 in extreme materiële armoede leefde en dat extreme armoede in tal van regio’s en gemeenschappen voorkomt; overwegende dat dit aandeel waarschijnlijk aanzienlijk zal toenemen als gevolg van de COVID-19-pandemie, waardoor dit probleem nog urgenter wordt;

AC. overwegende dat energiearmoede een bijzonder wijdverspreid probleem in Europa is, aangezien 50 tot 125 miljoen mensen zich geen goed thermisch comfort binnenshuis kunnen veroorloven[30]; overwegende dat 11 % van de huishoudens in de EU geen internettoegang heeft[31];

AD. overwegende dat de armoede in huishoudens[32] slechts langzaam afneemt[33]: elk vierde kind onder de 18 jaar loopt het risico op armoede of sociale uitsluiting en belandt zo in een situatie van achterstand die van generatie op generatie voortduurt[34]; overwegende dat vooral alleenstaande ouders (34,2 %) en kinderrijke gezinnen hierdoor getroffen worden[35]; overwegende dat gezinnen met een kind of andere gezinsleden met een handicap meer risico lopen op armoede;

AE. overwegende dat de huren in de meeste lidstaten voortdurend stijgen; overwegende dat het percentage van de bovenmatige huisvestingskosten[36] in de EU 9,6 % bedraagt, wat betekent dat de bewoners van deze huishoudens 40 % of meer van hun equivalent besteedbaar inkomen aan huisvesting besteden[37]; overwegende dat het percentage van de bovenmatige huisvestingskosten in sommige lidstaten wel 50-90 % bedraagt[38]; overwegende dat in de EU huishoudens in een huurwoning met een laag inkomen te maken hebben met mediane huisvestingskosten ter hoogte van 20 tot 45 % van hun beschikbare inkomen;

AF. overwegende dat de belangrijkste factor die bijdraagt tot de kloof qua nettovermogen te vinden is in wijzigingen van de huizenprijzen; overwegende dat de schaarste aan betaalbare huisvesting de grootste aanjager van ongelijkheden in de lidstaten aan het worden is;

AG. overwegende dat de dakloosheid in heel Europa stijgt en dat in 2019 ongeveer 700 000 mensen dakloos waren[39]: 70 % meer dan tien jaar geleden[40];

AH. overwegende dat in 2017 het percentage werkende jongeren tussen 18 en 24 jaar dat in armoede dreigde te vervallen, in de Europese Unie naar schatting 11 % en in Roemenië zelfs 28,2 % bedroeg[41];

AI. overwegende dat de armoede onder ouderen voortdurend toeneemt: het percentage ouderen boven de 65 jaar voor wie armoede dreigde lag gemiddeld op 16,1 % (EU-27); overwegende dat dit cijfer nog verder zal stijgen vanwege onzekere en atypische arbeidsvormen, waar vooral ouderen mee te maken hebben[42];

AJ. overwegende dat armoede onder werkenden het fundamentele doel van werk, namelijk een menswaardig bestaan voor werknemers en hun gezinnen, tenietdoet door hen te verhinderen economisch onafhankelijk te worden;

AK. overwegende dat in artikel 4 van het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa wordt bepaald dat alle werknemers recht hebben op een billijke beloning die hun en hun gezin een behoorlijk levenspeil verschaft;

Verminderde cao-dekking

AL. overwegende dat het bereik van de collectieve onderhandelingen in de OESO-landen in de afgelopen drie decennia is gedaald van gemiddeld 46 % tot 32 %; overwegende dat in minstens 14 EU-landen de helft van de werknemers niet onder een cao valt; overwegende dat in slechts zeven lidstaten meer dan 80 % van de werknemers onder een cao valt[43]; overwegende dat de daling het snelst plaatsvond in landen waar collectieve onderhandelingen het onderwerp waren van structurele hervormingen[44];

AM. overwegende dat goed gecoördineerde stelsels van collectieve onderhandelingen met een brede dekking bevorderlijk zijn voor goede prestaties op de arbeidsmarkt en dat werknemers die onder collectieve overeenkomsten vallen gewoonlijk betere arbeidsomstandigheden en een kwalitatief betere werkomgeving hebben dan werknemers die daar niet onder vallen;

AN. overwegende dat het aantal landen in de wereld waar werknemers niet het recht hebben een vakbond op te richten of lid van een vakbond te worden is gestegen van 92 in 2018 tot 107 in 2019; overwegende dat de hoogste stijging te zien was in Europa; overwegende dat 40 % van de Europese landen werknemers verbiedt lid te zijn van een vakbond, en dat in 68 % van de landen het stakingsrecht is geschonden, en in 50 % het recht op collectieve onderhandelingen[45];

AO. overwegende dat het voor werknemers in plattelandsgebieden moeilijker is om vakbondsvertegenwoordiging te verkrijgen en te onderhandelen over lokale en sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten, wat ook van de sector afhangt;

AP. overwegende dat de loonontwikkeling in de eurozone in de periode 2000-2016 onder het productiviteitscijfer lag[46]; overwegende dat de loonstijging geen gelijke tred heeft gehouden met de ontwikkeling van de toegevoegde waarde, waardoor de bestaande ongelijkheid is verankerd;

AQ. overwegende dat collectieve onderhandelingen en sectorale collectieve overeenkomsten niet alleen loonniveaus reguleren, maar ook arbeidsvoorwaarden zoals arbeidstijd, betaald verlof, vakantie en bijscholingsmogelijkheden;

AR. overwegende dat sterke sociale partners en collectieve onderhandelingen een positieve impact kunnen hebben op de algemene loonniveaus in Europa, met inbegrip van minimum- en mediaan loon; overwegende dat collectieve onderhandelingen waarborgen dat werknemers worden gehoord en gerespecteerd; overwegende dat er bewijs is van een duidelijke positieve correlatie is tussen de participatie van werknemers op de werkplek en de prestaties en inkomsten van een bedrijf[47];

Toename van atypische en onzekere arbeidsvormen

AS. overwegende dat de arbeidsparticipatie van personen met een handicap in 2017 met 50,6 % aanzienlijk lager was dan de totale arbeidsparticipatie (74,8 %)[48];

AT. overwegende dat personen met een handicap als gevolg daarvan een groter risico lopen op armoede onder werkenden (11% tegenover een EU-gemiddelde van 9,1%)[49];

AU. overwegende dat slechts 20,7 % van de vrouwen met een handicap en 28,6 % van de mannen met een handicap een voltijdbaan heeft[50];

AV. overwegende dat in sommige lidstaten personen met een handicap bij het aanvaarden van een baan vaak hun rechten op grond van een handicap verliezen, wat hun risico op armoede onder werkenden vergroot;

AW. overwegende dat in sommige lidstaten gehandicapten die in sociale werkplaatsen werken niet noodzakelijkerwijs de status van werknemer, arbeidsrechten of een gegarandeerd minimumloon hebben[51];

AX. overwegende dat de integratie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt met name moeilijk is gebleken in de nasleep van de financiële crisis[52];

AY. overwegende dat het percentage werknemers die in een huishouden leven dat in armoede dreigt te belanden binnen tien jaar is gestegen van 8 % naar 9,4 %, wat neerkomt op 20,5 miljoen mensen[53];

AZ. overwegende dat een verband is gevonden tussen de toename van atypische vormen van werkgelegenheid en het toegenomen aantal Europeanen die het risico lopen op armoede onder werkenden[54]; overwegende dat 16,2 % van personen die in deeltijd werken of een tijdelijk contract hebben, een hoger risico loopt op armoede onder werkenden, vergeleken met 6,1% van personen met een vast contract;

BA. overwegende dat het opleidingsniveau van grote invloed is op het risico van armoede onder werkenden; overwegende dat het risico van armoede onder werkenden aanzienlijk groter is voor laaggeschoolde werkenden; overwegende dat in sommige lidstaten zelfs hoger geschoolde werkenden nog steeds een risico lopen op armoede onder werkenden[55];

BB. overwegende dat er in de EU verschillende loonvormingspraktijken zijn;

BC. overwegende dat de stelsels voor minimumlonen - voor zover deze bestaan - van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen qua reikwijdte en dekking[56]; overwegende dat de minimumloonstelsels ook verschillen voor wat betreft hun absolute en relatieve niveau en dat er aanzienlijke leemten zijn ten aanzien van de dekking en de toereikendheid om een fatsoenlijk bestaan te waarborgen; overwegende dat zelfs indien deze verschillen kleiner worden wanneer met de verschillen in prijs rekening wordt gehouden, de koopkrachtverschillen groot blijven[57]; overwegende dat ook het percentage mensen dat een minimumloon ontvangt aanzienlijk uiteenloopt tussen de lidstaten;

BD. overwegende dat het minimumloon in slechts drie lidstaten consequent boven de vastgestelde armoederisicodrempel (60 % bruto mediaan) ligt en minimumloon in andere lidstaten geen bescherming tegen armoede biedt; overwegende dat bepaalde sectoren, groepen werknemers en arbeidsvormen deels niet zijn opgenomen in regelingen inzake minimumloon of collectieve arbeidsovereenkomsten;

BE. overwegende dat werknemers die een minimumloon verdienen, vaak moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen; overwegende dat meer in het bijzonder 7 van de 10 werknemers die een minimumloon verdienen, ten minste “enige” moeite hebben om rond te komen, tegenover 5 van de 10 andere werknemers, waarbij de verschillen tussen de lidstaten aanzienlijk zijn[58];

BF. overwegende dat de daling van de werkgelegenheid tijdens de financiële crisis in 2008 heeft geleid tot een dramatische toename van het aantal mensen met atypische banen, kortetermijnwerk en deeltijdwerk, waaronder onvrijwillig deeltijdwerk[59]; overwegende dat onvrijwillige deeltijdwerkers het vaakst in eenvoudige of lagere dienstverlenende beroepen en sectoren werken en een van de hoogste risico's op armoede onder werkenden lopen; overwegende dat meer dan een derde van de deeltijdwerkers onvrijwillig in deeltijd werkt en een op de twee een kortetermijncontract heeft[60];

BG. overwegende dat 59 % van alle banen in de EU standaard voltijdse banen met overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn, terwijl de atypische en vaak, maar niet altijd, onzekere werkgelegenheid voortdurend toeneemt[61];

BH. overwegende dat kortetermijnwerk niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling, opleiding en aanpassing van de vaardigheden van werknemers aan de veranderende arbeidswereld;

BI. overwegende dat er grote schommelingen zijn in de aantallen werknemers in de EU die onzeker werk verrichten in de groot- en detailhandel, het vervoer, het hotelwezen, de cateringsector[62] en de sectoren cultuur en evenementenbeheer;

BJ. overwegende dat armoede onder werkenden ook jonge beroepsbeoefenaren met een hoog opleidingsniveau kan treffen, met name in lidstaten met een hoge jeugdwerkloosheid; overwegende dat het percentage jongeren dat kampt met armoede onder werkenden weliswaar lager is voor universitair geschoolden dan voor lager geschoolden, maar dat het in sommige lidstaten niettemin aanzienlijk blijft; overwegende dat deze jongvolwassenen vaak te kampen hebben met lage lonen, oneerlijke arbeidsomstandigheden, schijnzelfstandigheid, atypische arbeidscontracten of zelfs zwartwerk[63];

BK. overwegende dat aanvullend inkomen, meer flexibiliteit, het opdoen van ervaring, het aantrekken van klanten en het ontbreken van kansen op de traditionele arbeidsmarkt de belangrijkste redenen lijken te zijn om platformwerk te verrichten; overwegende dat platformwerk doorgaans gunstig is voor de integratie op de arbeidsmarkt[64]; overwegende dat platformwerk heterogeen is en dat bijgevolg een uniforme oplossing de opkomst van belangrijke vormen van werk zou ondermijnen[65];

BL. overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) in juli 2019 is opgericht om de lidstaten en de Commissie te ondersteunen bij de doeltreffende toepassing en handhaving van het recht van de Unie op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid; overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit naar verwachting tegen 2024 volledig operationeel zal zijn;

BM. overwegende dat de Commissie weliswaar heeft aangekondigd voornemens te zijn een voorstel voor een Europees socialezekerheidsnummer in te dienen, maar dat er nog geen concreet voorstel is ingediend;

BN. overwegende dat in 2018 het percentage personen die volwasseneneducatie volgden 11,1 % was, terwijl het streefcijfer voor 2020 15 % is[66]; overwegende dat technologie en innovatie grote mogelijkheden bieden voor het ontsluiten van kansen, maar dat meer dan 40% van de volwassenen in de EU niet beschikt over digitale basisvaardigheden;

De economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie

BO. overwegende dat tijdens de financiële crisis van 2008 de werkloosheid en de onzekere en atypische banen sterk toenamen en dat dit tijdens de COVID-19-crisis heeft geleid tot een verslechtering van de sociale omstandigheden in verband met ontslagen, korte arbeidscontracten en bestaansonzekerheid, met name in kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), de kleine ambachtelijke sector, kleine detailhandelaren en grensarbeiders; overwegende dat de middenstand krimpt, de kloof tussen arm en rijk breder wordt en de ongelijkheid in en tussen lidstaten door de COVID-19-crisis groeit;

BP. overwegende dat in april 2020, tijdens de COVID-19-pandemie, 50 % van de werknemers in de EU een vermindering van hun arbeidstijd ondervond, en dat volgens meer dan een derde (34 %) van de werknemers hun arbeidstijd “flink” afnam, terwijl volgens 16 % ervan deze “lichtjes” afnam[67];

BQ. overwegende dat 75 % van de EU-burgers van mening is dat hun financiële situatie nu slechter is dan vóór de COVID-19-pandemie, terwijl 68 % meldt moeite te hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en 68 % aangeeft zonder inkomen hun levensstandaard niet langer dan drie maanden te kunnen handhaven; overwegende dat 16 % van de werkenden in de EU ervan uitgaat dat zij in de nabije toekomst hun baan waarschijnlijk zullen verliezen[68];

BR. overwegende dat de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische crisis op lange termijn ernstige gevolgen kan hebben voor de arbeidsmarkt, met name voor jongeren of kwetsbare werknemers, omdat zij daardoor gedwongen kunnen worden onzekere en atypische banen te aanvaarden, waardoor de arbeidsomstandigheden aanzienlijk zullen verslechteren en de bestaande ongelijkheden nog zullen toenemen;

BS. overwegende dat de COVID-19-pandemie daarom hoogstwaarschijnlijk een rechtstreeks effect zal hebben in de vorm van meer armoede en armoede onder werkenden[69], vooral onder de meest kwetsbare groepen in de samenleving;

BT. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat inclusievere sociale bescherming nodig is voor alle soorten werkenden, met name zelfstandigen en platformwerknemers;

BU. overwegende dat laagbetaalde en goedbetaalde banen in aantal blijven toenemen, maar dat het aantal banen met gemiddeld loon afneemt; overwegende dat laagbetaalde banen geen lage kwalificaties impliceren, met name in het geval van platformwerknemers; overwegende dat er steeds meer vraag is naar hoogopgeleide werknemers, zelfs voor laagbetaalde banen;

1. benadrukt dat de EU, uit hoofde van artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ervoor moet zorgen dat alle werknemers gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden genieten en dringt erop aan dat aandacht wordt besteed aan het feit dat armoede en uitsluiting van de arbeidsmarkt en de samenleving de ongelijkheden en segregatie verergeren; herinnert aan het feit dat de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van hun beleid het sociaal model van de EU verder moeten versterken en rekening moeten houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een fatsoenlijke levensstandaard en adequate sociale bescherming voor allen, en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

2. onderstreept dat in het VEU is vastgelegd dat de Unie de basisverplichting heeft om te streven naar een duurzame ontwikkeling van Europa, onder andere op basis van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang en een hoog niveau van bescherming: onderstreept dat de EU sociale uitsluiting en discriminatie moet bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind moet bevorderen;

3. is het eens met de Commissie dat de inkomensongelijkheid in de EU als regio van de wereld kleiner is dan in sommige andere grote geavanceerde economieën: onderstreept dat een grote ongelijkheid aanleiding vormt tot bezorgdheid over billijkheid, aangezien diepgewortelde ongelijkheid kan resulteren in ongelijke kansen, en de potentiële groei kan verminderen; onderstreept dat een betrekkelijk grote ongelijkheid gepaard kan gaan met een hoger armoederisicopercentage, sterkere sociale uitsluiting en meer financiële nood en, als zodanig, de sociale samenhang kan verminderen[70];

4. merkt op dat de armoedecijfers onder vrouwen in de lidstaten weliswaar aanzienlijk uiteenlopen, maar dat risicogroepen – waartoe oudere vrouwen, alleenstaande vrouwen, vrouwen met kinderen en alleenstaande moeders behoren, alsook vrouwelijke vluchtelingen en migranten, vrouwen met een donkere huidskleur, vrouwen die tot etnische minderheden behoren, homoseksuele, biseksuele en transgendervrouwen en vrouwen met een handicap – een groot risico op armoede en sociale uitsluiting lopen, en dat vrouwen gemiddeld genomen meer risico lopen (22,8 % in de EU in 2018) dan mannen; merkt op dat andere intersectionele risicofactoren, zoals inactiviteit en een gebrek aan opvang voor kinderen en hulpbehoevende familieleden, ervoor zorgen dat sommige specifieke categorieën vrouwen een groter risico op armoede lopen;

5. benadrukt dat één op de twee mensen met een niet-EU-migratieachtergrond een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, dat bijzonder veel vrouwelijke migranten en vluchtelingen in een precaire arbeidssituatie verkeren en dat de armoedecijfers extreem hoog zijn bij personen met een afhankelijke of illegale status; wijst erop dat vier op de vijf Roma een inkomen hebben dat onder de armoedegrens ligt, en dat minder dan één op de vijf Roma-vrouwen (van 16 jaar en ouder) een baan heeft; wijst erop dat discriminatie op het gebied van toegang tot en kwaliteit van onderwijs, opleiding en arbeid deze toestand in de hand werkt; wenst dat de EU er samen met de lidstaten voor zorgt dat alle Europese en nationale arbeidsnormen volledig en zonder enige vorm van discriminatie worden toegepast, onder meer door middel van doeltreffende en onafhankelijke monitoring-, klachten- en verhaalmechanismen die voor alle werknemers toegankelijk zijn;

6. merkt op dat er volgens Eurostat in de lidstaten momenteel 64,6 miljoen vrouwen en 57,6 miljoen mannen in armoede leven, waaruit blijkt dat armoede voor vrouwen en mannen niet dezelfde uitwerking heeft; merkt op dat uit deze cijfers enkel blijkt hoeveel vrouwen door armoede worden getroffen en stelt dat ze in combinatie met andere indicatoren moeten worden geanalyseerd, zoals leeftijd, levensverwachting, inkomensongelijkheid, de loonkloof tussen mannen en vrouwen, gezinstype en sociale overdrachten, om de betekenis ervan volledig te doorgronden; benadrukt dat de armoede onder vrouwen waarschijnlijk wordt onderschat en verzoekt de lidstaten armoedecijfers te verzamelen die een afspiegeling zijn van zowel het huishouden als de persoon, samen met relevante gelijkheidsgegevens, en genderanalyses toe te passen op armoedestatistieken en -beleid, aangezien er niet van kan worden uitgegaan dat bij mannen en vrouwen die tot hetzelfde huishouden behoren, sprake is van een gelijke verdeling van middelen;

Maatregelen tegen ongelijkheid

7. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op het doel van vergelijkbare levensomstandigheden te bereiken door middel van opwaartse sociale en economische convergentie, de toenemende ongelijkheid binnen en tussen de lidstaten tegen te gaan, en meer solidariteit tot stand te brengen; verzoekt de lidstaten zorg te dragen voor sterkere systemen voor collectieve onderhandelingen en toe te zien op minimale sociale bescherming en socialezekerheidsstelsels voor alle leeftijdsgroepen; benadrukt dat deze doelen gehaald kunnen worden met instrumenten als onder meer een minimuminkomen, minimumlonen en minimumpensioenen in het kader van de eerste pijler[71], overeenkomstig de bevoegdheden en wetten van elke lidstaat, en met inachtneming van alle algemene beginselen van de Europese Unie, met inbegrip van grondrechten, evenredigheid, rechtszekerheid, gelijkheid voor de wet en subsidiariteit;

8. herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat het voorkomen en aanpakken van armoede onder werkenden deel moet uitmaken van de algemene doelstelling om de armoede in de EU uit te bannen;

9. meent dat de beschikbaarheid van betaalbare en toegankelijke diensten (in het bijzonder overheidsdiensten) van goede kwaliteit essentieel is om ongelijkheid en armoede te verminderen; acht het dan ook van essentieel belang dat de lidstaten maatregelen nemen ter waarborging van de toegang tot hoogwaardige diensten en daarmee de universele toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, betaalbare huisvesting, energievoorziening en sociale bescherming;

10. is ervan overtuigd dat de stelregel “werk is de beste remedie tegen armoede” vandaag de dag niet altijd opgaat in het licht van de sectoren met lage lonen en onzekere arbeidsomstandigheden (waaronder bepaalde vormen van atypisch werk), hetgeen gevolgen heeft voor de duurzaamheid en adequaatheid van socialezekerheidsstelsels; is voorts van mening dat doeltreffende collectieve arbeidsovereenkomsten en effectieve wettelijke minimumloonstelsels in voorkomend geval belangrijke instrumenten zijn om armoede te bestrijden;

11. wijst erop dat economische groei essentieel is om bestaansonzekerheid en armoede te bestrijden; is ervan overtuigd dat ondernemerschap moet worden aangemoedigd, ook bij vrouwen en jongeren; herinnert eraan dat kmo’s ondersteuning verdienen omdat zij werkgelegenheid en welvaart scheppen en de ruggengraat van de Europese economie vormen; wijst erop dat zij de vitaliteit van regio’s vergroten, bijdragen aan innovatie en aan de totstandbrenging van een concurrerende, gediversifieerde en duurzame arbeidsmarkt; beklemtoont dat de Europese regelgeving gunstig moet zijn voor ondernemingen, met name voor kmo’s;

12. verzoekt de Commissie en de lidstaten om op grond van hun verplichtingen uit hoofde van de IAO-verdragen, het herziene Europees Sociaal Handvest en hun toezeggingen in het kader van de Europese pijler van sociale rechten en de SDG’s collectieve onderhandelingen te bevorderen; verzoekt de lidstaten nationale wetgeving aan te passen die een belemmering vormt voor collectieve onderhandelingen en voor het recht zich te verenigen, te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten, en, indien van toepassing, het recht op billijke minimumlonen te eerbiedigen en te handhaven;

13. benadrukt dat de technologische ontwikkelingen en de veranderende structuur van de economie ertoe leiden dat de economische activiteit en hooggekwalificeerde banen sterker geconcentreerd raken in grootstedelijke gebieden, waardoor de sociale en geografische ongelijkheid toeneemt; verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer te investeren in digitale technologie in de plattelandsgebieden om de openbare dienstverlening en de kwaliteit en efficiëntie ervan te verbeteren en om nieuwe vormen van dienstverlening te creëren voor afgelegen en minder goed bediende regio’s teneinde ongelijkheid aan te pakken en betere werkgelegenheidskansen te bieden;

14. is verheugd over het voorstel van de Commissie over de vaardighedenagenda; wijst erop dat een laag opleidingsniveau een van de onderliggende oorzaken van armoede onder werkenden is, en dat dit probleem aangepakt moet worden;

15. verzoekt de lidstaten om gelijke toegang tot inclusief onderwijs en inclusieve opleiding voor iedereen te garanderen en om meer inspanningen te leveren in de strijd tegen vroegtijdig schoolverlaten;

16. onderstreept dat hoogwaardig onderwijs van jongs af aan, beroepsonderwijs en -opleiding, omscholing en bijscholing van essentieel belang zijn om ongelijkheid terug te dringen, werknemers beter in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt en het hun gemakkelijker te maken met succes de arbeidsmarkt te betreden;

17. verzoekt de lidstaten derhalve nauw samen te werken met de sociale partners, de aanbieders van onderwijs en opleiding, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden om onderwijs- en opleidingsstelsels te versterken en te verbeteren en de kwaliteit en de relevantie ervan voor de arbeidsmarkt en voor de persoonlijke ontwikkeling te verhogen, onder meer met het doel mensen in staat te stellen deel te nemen aan een leven lang leren;

18. benadrukt dat de digitale transformatie en het toenemende aantal hooggekwalificeerde beroepen gerichte investeringen in een leven lang leren noodzakelijk maken; moedigt de Commissie en de lidstaten aan de ontwikkeling van de vereiste digitale vaardigheden – ook door oudere werknemers – coherent en omvattend te ondersteunen;  dringt daarom aan op gerichte investeringen in digitale omscholing en bijscholing, zodat werknemers in staat zijn zich aan te passen aan veranderingen en hogere lonen gewaarborgd kunnen worden;

19. roept de Commissie en de lidstaten op jongeren een passend en adequaat onderwijs- en opleidingsniveau te bieden waarmee zij kunnen voldoen aan de behoeften en uitdagingen van de arbeidsmarkt en hun arbeids- en sociale rechten kennen, zodat zij niet in atypisch of onzeker werk terechtkomen;

20. wijst de Commissie en de lidstaten erop dat in de Europese Verdragen een protocol inzake sociale vooruitgang moet worden opgenomen om te waarborgen dat fundamentele arbeids- en sociale rechten op gelijk niveau behandeld worden als de fundamentele economische vrijheden op de interne markt wanneer deze rechten en vrijheden met elkaar in botsing komen;

21. roept op tot een overkoepelende Europese armoedebestrijdingsstrategie met ambitieuze doelstellingen voor het terugdringen van armoede en het uitbannen van extreme armoede in Europa tegen 2030, overeenkomstig de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten en rekening houdend met de SDG’s;

22. verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van financiële instrumenten zoals de jongerengarantie en EU- programma’s om de jeugdwerkeloosheid aan te pakken, de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren en hen aan te moedigen stabiele en zekere banen aan te nemen;

23. verzoekt de Commissie en de lidstaten belastingontwijking en belastingfraude daadwerkelijk aan te pakken, als een belangrijke manier om economische ongelijkheid te beperken, en de belastinginning in de lidstaten te verbeteren;

24. verzoekt de Commissie om actualisering van haar kader voor de oprichting en ontwikkeling van coöperaties en sociale ondernemingen, aangezien deze intrinsiek meer nadruk leggen op eerlijke arbeidsvoorwaarden en het bieden van kansen aan werknemers;

25. roept de Commissie en de lidstaten op initiatieven te ontplooien ter versterking van de positie van vrouwen door middel van onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren, en om de toegang van vrouwen tot financiële middelen, vrouwelijk ondernemerschap en de vertegenwoordiging van vrouwen in toekomstgerichte sectoren te bevorderen, zodat hoogwaardig werk voor hen toegankelijk wordt; wenst in het bijzonder dat meer wordt ingezet op STEM-vakken, digitaal onderwijs, kunstmatige intelligentie en financiële geletterdheid om heersende stereotypen te bestrijden en ervoor te zorgen dat meer vrouwen actief worden in deze sectoren en bijdragen aan de ontwikkeling ervan;

26. onderstreept dat in het kader van nationale, regionale en EU-fora regelmatig overleg plaatsvindt tussen vrouwen die met armoede worden geconfronteerd en beleidsmakers om de effectiviteit van de huidige beleidsmaatregelen/dienstverlening te controleren en oplossingen voor te stellen;

27. onderstreept dat toegezien moet worden op voldoende financiering voor ngo’s en beklemtoont dat zij toegang tot EU-middelen moeten hebben zodat zij innovatieve en effectieve diensten ter bestrijding van armoede kunnen aanbieden;

28. is ingenomen met het plan van de Commissie om onverwijld een kindergarantie[72] in te voeren;

29. roept de lidstaten op om de toegang tot fatsoenlijke, betaalbare, energie-efficiënte en gezonde huisvesting voor iedereen te waarborgen en meer te doen om de sociale woningbouw te stimuleren; roept de lidstaten op tot meer uitwisseling van goede praktijken inzake doeltreffend beleid voor sociale woningbouw;

30. verzoekt de lidstaten en de lokale overheden een adequaat huisvestingsbeleid vast te stellen, de voorwaarden te scheppen voor investeringen in betaalbare sociale woningbouw en deze te ondersteunen, en energiearmoede te bestrijden;

31. verzoekt de Commissie – in het licht van het verband tussen armoede onder werkenden en dakloosheid – een strategisch kader van de Unie voor nationale strategieën tegen dakloosheid voor te stellen; roept de lidstaten op dringend maatregelen te nemen om dakloosheid aan te pakken en huisuitzettingen te voorkomen;

32. onderstreept het belang van meer financiering voor de minstbedeelden in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) als een essentieel element van de Europese solidariteit en als een manier om de ergste vormen van armoede in de EU, zoals voedselgebrek en armoede onder kinderen, te bestrijden;

Minimumbescherming van de leef- en arbeidsomstandigheden

33. meent dat er een rechtskader ter regulering van de telewerkvoorwaarden in de EU nodig is om te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in de digitale economie en daarmee bij te dragen tot het verminderen van ongelijkheid en het aanpakken van armoede onder werkenden;

34. verzoekt de Commissie een EU-kader voor het minimuminkomen te presenteren;

35. verzoekt de Commissie en de lidstaten te investeren in actief arbeidsbeleid om Europese werknemers en economieën veerkrachtiger te maken en werknemers waardevolle vaardigheden te laten opdoen;

36. neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een EU-richtlijn met als doel te garanderen dat dat werknemers in de EU worden beschermd door een toereikend minimumloon dat een waardig bestaan mogelijk maakt;

37. benadrukt dat de richtlijn duidelijke garanties moet bieden in de lidstaten waar de sociale partners in de regel collectief onderhandelen over de lonen;

38. herinnert aan de in de politieke richtsnoeren van de Commissie voor 2019-2024[73] voorgestelde maatregelen, die tot doel hebben te waarborgen dat werknemers in de Unie een billijk minimumloon ontvangen waarmee zij een waardig bestaan kunnen leiden, ongeacht de plek zij werken;

39.  herinnert eraan dat de richtlijnen inzake arbeidsrechten – overeenkomstig het non-regressiebeginsel en gunstiger bepalingen – minimumnormen bevatten en dat het elke lidstaat vrij staat een hogere mate van bescherming en strengere normen te bieden;

40. is van mening dat deze richtlijn door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten en een wettelijke minimumloon moet garanderen dat geen enkele werknemer noch diens familieleden het risico lopen in armoede te vervallen, en dat iedereen van zijn of haar werk kan leven en aan de samenleving kan deelnemen;

41. onderstreept dat de definitieve richtlijn moet garanderen dat het wettelijke minimumloon – in voorkomend geval – altijd boven de armoedegrens wordt vastgesteld;

42. verzoekt de lidstaten en de sociale partners overeenkomstig de nationale praktijken een minimumloon vast te stellen, waarbij zij rekening houden met de gevolgen ervan voor het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden;

43. benadrukt dat maatregelen genomen moeten worden om te kunnen voorkomen dat werkgevers de kosten van de uitvoering van de werkzaamheden, zoals huisvesting, de benodigde kleding, gereedschap, persoonlijke bescherming en andere uitrusting, in mindering brengen op het minimumloon;

44. verzoekt de Commissie en de lidstaten het wettelijk kader voor minimumarbeidsvoorwaarden voor alle werknemers te handhaven, met name voor werknemers die onder onzekere arbeidsvoorwaarden werken, wat dikwijls ook geldt voor mensen met atypisch werk of mensen die op afroep werken, en dit kader te verbeteren door lacunes in de wetgeving op te vullen en bestaande richtlijnen[74] te verbeteren, of door zo nodig nieuwe rechtshandelingen af te kondigen;

45. verzoekt de lidstaten zorg te dragen voor socialebeschermingsstelsels voor alle werknemers en verzoekt de Commissie om aanvulling en ondersteuning van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers;

46. wijst erop dat arbeidsmobiliteit essentieel is om de talenten en ambities van Europeanen optimaal te benutten, de economische prestaties en welvaart van ondernemingen en individuen te maximaliseren en mensen een breed scala aan mogelijkheden te bieden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de huidige belemmeringen voor mobiliteit in de Europese Unie weg te nemen;

47. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat redelijke aanpassingen worden doorgevoerd op de werkplek van personen met een handicap[75];

48. verzoekt de Commissie en de lidstaten de strijd aan te binden met praktijken die de armoede onder werkenden vergroten, zoals onbetaalde overuren, onbetrouwbare of onvoorspelbare werktijdplanning door werkgevers, nulurencontracten niet-opgegeven economische activiteiten en de grijze economie; brengt in herinnering dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde werkplek en dat beroepsgerelateerde opleidingen onder werktijd moeten plaatsvinden;

49. merkt op dat de door de Commissie te organiseren Europese top over platformarbeid, die beoogt te verkennen hoe de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers verbeterd kunnen worden, vanwege de COVID-19-crisis is uitgesteld; verzoekt de Commissie deze top zo spoedig mogelijk te organiseren;

50. wijst op de maatschappelijke gevolgen van platformwerk: werknemers die geen arbeidsrechten en sociale bescherming genieten en niet-betaalde socialezekerheidsbijdragen en belastingen;

51. neemt ter kennis dat Commissie voornemens is een wetgevingsvoorstel[76] inzake platformwerkers vast te stellen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de arbeidsverhoudingen tussen platformen en platformwerkers aangepast zijn aan de nieuwe werkelijkheid van een digitale samenleving en economie en duidelijk geregeld worden door het bestaande arbeidsrecht en de socialezekerheidsbepalingen op deze werknemers van toepassing te verklaren, de arbeidsvoorwaarden, de vaardigheden en de scholing van platformwerkers te verbeteren, en platformwerkers voorspelbare werktijden te garanderen;

52. benadrukt dat een EU-wetgevingsvoorstel erin moet voorzien dat platformwerkers een werknemersvertegenwoordiging kunnen vormen en zich in vakbonden kunnen organiseren, zodat zij collectieve overeenkomsten kunnen sluiten;

53. dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven[77] zo spoedig mogelijk volledig om te zetten;

54. roept de lidstaten ertoe op betaalbare en goede kinderopvang in het algemeen toegankelijk te maken, en in het bijzonder voor alleenstaande ouders, voor ouders van kinderen met een handicap en voor ouders van grote gezinnen; herinnert eraan dat toegang tot kinderopvang van bijzonder belang is voor werkzoekenden en voor werknemers in een instabiele arbeidssituatie, ongeacht de aard van het contract, evenals toegang tot zorgfaciliteiten voor personen met een handicap of hulpbehoevende familieleden, om te voorkomen dat deze werknemers met zorgtaken in onzekere banen terechtkomen, hetgeen dikwijls leidt tot armoede onder werkenden;

55. benadrukt dat betere mogelijkheden voor gedeeld ouderschapsverlof een positieve effect kunnen hebben op de arbeidsparticipatie van vrouwen; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen zodat begunstigden van ouderschapsverlof of vergelijkbare toelagen zodanig worden beschermd dat zij niet onder de armoedegrens terechtkomen;

56. benadrukt dat de regels inzake gelijkheid moeten worden nageleefd, dat alle vormen van discriminatie, met name op het gebied van loon en arbeidsvoorwaarden, moeten worden aangepakt, dat gelijke kansen moeten worden geboden en dat lacunes in de wetgeving die kansarme groepen treffen, moeten worden gedicht; roept voorts op tot deblokkering van de horizontale antidiscriminatierichtlijn;

57. verzoekt de Commissie gelijke arbeidsparticipatie en gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen en initiatieven te nemen ter bevordering van de toegang van vrouwen tot financiële middelen, ondernemerschap en financiële onafhankelijkheid;

58. onderstreept dat bestrijding van de genderloonkloof en de daaruit voortvloeiende pensioenkloof essentieel is om armoede onder werkende vrouwen aan te pakken; wijst erop dat het belangrijk is te voorzien in voldoende financiële steun voor kinderopvang tijdens het zwangerschaps- en ouderschapsverlof;

59. verzoekt de lidstaten te overwegen om de opvoeding van kinderen te integreren in de pensioenregelingen wanneer vrouwen in dergelijke periodes niet in staat zijn om te werken en voldoende bijdragen te betalen;

60. onderstreept dat maatregelen op het gebied van loontransparantie gericht moeten zijn op de totstandbrenging van gelijke betaling en sociale partners in staat moeten stellen collectieve overeenkomsten te sluiten om dit doel te bereiken;

61. roept de Commissie op een Europese strategie inzake handicaps voor na 2020 voor te leggen met het oog op volledige inclusie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie en de lidstaten er zorg voor te dragen dat personen met een handicap de nodige vaardigheden kunnen opdoen om een baan te vinden op de open arbeidsmarkt, en dat het arbeidsrecht, sociale bescherming en het minimumloon op hen van toepassing zijn;

62. verzoekt de lidstaten personen met een handicap de uitkering waarmee zij de aanvullende kosten in verband met hun handicap betalen niet te ontnemen wanneer zij de arbeidsmarkt betreden of boven een bepaalde inkomensgrens komen, aangezien het ontnemen van deze uitkering bijdraagt aan armoede onder werkenden; verzoekt de lidstaten personen met een handicap te ondersteunen bij het overwinnen van belemmeringen;

63. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat personen met een handicap hun arbeids- en vakbondsrechten op voet van gelijkheid met andere werknemers kunnen uitoefenen;

64. herhaalt zijn oproep[78] aan de Commissie om onverwijld bindende maatregelen met betrekking tot loontransparantie voor te stellen overeenkomstig de toezegging die zij heeft gedaan in het kader van de gendergelijkheidsstrategie voor 2020-2025[79];  is van mening dat de autonomie van de nationale sociale partners in deze maatregelen volledig geëerbiedigd moet worden;

65. dringt erop aan dat werkgevers in zowel de publieke als de private sector loontransparantie toepassen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van kmo’s, en waarbij praktijken die de verwezenlijking van het beginsel “gelijk loon voor gelijk werk” ondermijnen, moeten worden tegengegaan;

66. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de armoede onder werkende jongeren te bestrijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om maatregelen te nemen tegen schijnzelfstandigheid en tegen de uitbuiting van jonge werknemers door middel van lage lonen en onduidelijke of oneerlijke arbeidsvoorwaarden, hetgeen kan leiden tot armoede onder werkenden; acht het dringend noodzakelijk om het Europees kwaliteitskader voor stages te herzien en te versterken en daarbij het beginsel van beloning voor stages op te nemen in de kwaliteitscriteria, alsook om adequate toegang tot socialebeschermingsregelingen te waarborgen; bevestigt nogmaals dat werkende jongeren niet mogen worden beschouwd als goedkope arbeidskrachten en dat jongeren billijke arbeidsvoorwaarden en een billijk loon moeten krijgen, alsook reguliere arbeidsovereenkomsten die in overeenstemming zijn met hun ervaring en kwalificaties;

67. vreest dat atypisch en onzeker werk als gevolg van de COVID-19-crisis toeneemt; benadrukt dat het wettelijk minimumloon moet gelden voor alle werknemers, met inbegrip van de momenteel uitgesloten categorieën werknemers, zoals atypische werknemers;

68. verzoekt de Commissie en de lidstaten gedetailleerdere statistische gegevens te verzamelen over de groei van onzekere arbeidsverhoudingen en over bepaalde vormen van atypisch werk op de arbeidsmarkten, alsook om reactieve maatregelen te treffen door de huidige arbeidsrechtelijke voorschriften aan te passen en te moderniseren;

69. is ingenomen met de initiatieven van de lidstaten die gericht zijn op het terugdringen van onzeker werk en het uitbannen van frauduleuze praktijken met het oog op het bieden van lagere lonen en het ontwijken van socialezekerheidsbijdragen[80], en verzoekt de Commissie om in het kader van haar in de Verdragen vastgelegde bevoegdheden voorstellen in te dienen;

70. herinnert de lidstaten eraan dat openbare diensten voor arbeidsvoorziening zoveel mogelijk hoogwaardige banen moeten blijven aanbieden;

71. dring er bij de lidstaten op aan het gebruik van nulurencontracten geleidelijk af te schaffen; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op onvrijwillig deeltijdwerk aan te pakken, zich krachtig in te zetten voor de bevordering van arbeidscontracten voor onbepaalde tijd, en het gebruik van telkens verlengde tijdelijke contracten te beperken;

72. is er stellig van overtuigd dat werkgevers er volledig verantwoordelijk voor zijn hun werknemers te voorzien van de noodzakelijke uitrusting, kleding en verzekeringen, zodat de werknemers hun taken kunnen uitvoeren zonder daarbij voor kosten geplaatst te worden; benadrukt dat werkgevers volledig verantwoordelijk zijn voor de kosten of de opleiding die vereist zijn om werknemers hun functie te laten uitoefenen;

73. verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op behoorlijke handhaving van het EU-recht inzake arbeidsmobiliteit en coördinatie van de sociale zekerheid, en er in het bijzonder zorg voor te dragen dat werknemers vóór ondertekening van hun contract worden geïnformeerd over de rechten, plichten en procedurele waarborgen in een taal die zij machtig zijn[81]; verzoekt de Europese Arbeidsautoriteit en de lidstaten toezicht te houden op de naleving van de geldende arbeids- en sociale wetgeving; verzoekt de lidstaten arbeidsinspecties in te stellen en de Europese Arbeidsautoriteit te betrekken bij grensoverschrijdende gevallen;

74. benadrukt dat de lidstaten erop toe moeten zien dat de nationale arbeidsinspecties doeltreffende en adequate controles en inspecties uitvoeren; onderstreept dat de lidstaten moeten voorzien in passende klachtenmechanismen en dat zij de rechten van alle werknemers moeten waarborgen, in het bijzonder van degenen met onzeker werk en bepaalde vormen van atypisch werk, en er tevens zorg voor moeten dragen dat deze werknemers voldoende financiële middelen ontvangen;

75. roept de lidstaten op de herziene richtlijn inzake de terbeschikkingstelling van werknemers te handhaven, zodat werknemers die onder deze categorie vallen ook daadwerkelijk worden beschermd;

76. benadrukt dat monitoren en controle vooral belangrijk zijn met betrekking tot onderdanen van derde landen die in de Unie werkzaam zijn, om hun bescherming te garanderen en misbruik tegen te gaan; verzoekt de lidstaten hiertoe intensief samen te werken met de Europese Arbeidsautoriteit;

77. verlangt dat de Europese Arbeidsautoriteit werkelijke inspectiebevoegdheden krijgt zodat zij effectief kan optreden tegen illegale praktijken, uitbuiting en misbruik van werknemers;

78. is ingenomen met de richtsnoeren van de Commissie van 16 juli 2020 betreffende seizoenarbeiders, alsook met de conclusies van de Raad van 9 oktober 2020 over seizoensarbeiders;

79. neemt nota van het grote aantal verzoekschriften dat de Commissie verzoekschriften heeft ontvangen over het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in zowel de publieke[82] als private[83] sector, en constateert in dit verband dat de meest genoemde oorzaak van stress op het werk een onzeker dienstverband is; verzoekt de Commissie deze verzoekschriften te bestuderen en een beter antwoord te geven, in overeenstemming met haar bevoegdheden en die van de lidstaten, teneinde de armoede onder werkenden, de sociale uitsluiting en onzeker werk doeltreffend aan te pakken;

80. beschouwt prostitutie als een ernstige vorm van geweld en uitbuiting die vooral vrouwen en kinderen treft; verzoekt de lidstaten om specifieke maatregelen ter bestrijding van de economische, sociale en culturele oorzaken van prostitutie en om steunmaatregelen voor mensen die worden geprostitueerd, teneinde hun sociale en professionele re-integratie te vergemakkelijken;

81. is van mening dat meer nadruk moet worden gelegd op de waarden en beleidsmaatregelen waarmee arbeid en zijn relatie met de verbetering van de levenskwaliteit van mensen worden bevorderd, en dat dergelijke waarden en beleidsmaatregelen een zinvolle bijdrage moeten leveren aan de verbetering van hun sociale en fysieke omgeving;

82. is ingenomen met de vaststelling van het mobiliteitspakket; is van mening dat het mobiliteitspakket een krachtig instrument is ter bestrijding van sociale dumping en armoede onder werkenden in de vervoerssector; dringt aan op snelle en volledige tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2020/1054[84] betreffende rijtijden, rusttijden en tachografen ten behoeve van vrachtwagenchauffeurs in heel Europa; benadrukt dat meer vergelijkbare initiatieven moeten worden genomen ter bestrijding van sociale dumping en armoede onder werkenden in andere sectoren waar sprake is van sociale dumping en slechte arbeidsvoorwaarden, zoals de lucht- en de scheepvaartsector;

83. is van mening dat bedrijven stages niet als gratis arbeid moeten beschouwen, maar als investering; herinnert eraan dat jonge stagiairs vaak geen ander inkomen hebben; is van mening dat stagiairs een waardevol en essentiële bijdrage leveren waarvoor zij betaald moeten worden; verzoekt de Commissie en de lidstaten onbetaalde stages een halt toe te roepen en hoogwaardige stages met een fatsoenlijke beloning te garanderen;

84. is van mening dat jongvolwassen werknemers moeten worden betaald op basis van hun ervaring en dat zij niet mogen worden gediscrimineerd door hun, enkel op grond van hun leeftijd, een aanzienlijk lager loon te betalen; verlangt dan ook dat de lidstaten een halt toeroepen aan het uitbetalen van een wettelijk loon aan jongvolwassen werknemers dat onder het minimumloon ligt;

Collectieve arbeidsovereenkomsten

85. wijst erop dat de autonomie van de sociale partners een groot goed is en benadrukt dat deze autonomie in elke lidstaat moet worden gewaarborgd, waarbij op EU-niveau wordt toegezien op de naleving ervan; neemt kennis van het voorstel van de Commissie[85] ter bescherming en versterking van de stelsels voor collectieve onderhandelingen op nationaal niveau, met name op sectoraal niveau;

86. verzoekt de Commissie het gebruik van het ESF+ voor de capaciteitsopbouw van de sociale partners te bevorderen, met als doel de collectieve onderhandelingen in Europa te versterken; verzoekt de lidstaten de instanties en mechanismen op te zetten die nodig zijn om collectieve onderhandelingen te steunen, waarbij de nadruk moet liggen op sectorale collectieve onderhandelingen; verzoekt de lidstaten de nationale sociale partners te raadplegen en hen zo nodig te betrekken bij het opstellen van wetgeving;

87. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de lidstaten in maatregelen te laten voorzien die de voorwaarden scheppen voor collectieve onderhandelingen bij een dekkingsgraad van minder dan 70 %[86] van de werknemers; benadrukt dat de sociale partners bij het in gang zetten van dergelijke maatregelen betrokken moeten worden bij het besluitvormingsproces; is van mening dat de autonomie van de sociale partners niet in het gedrang mag komen door maatregelen die in dit verband genomen worden;

88. roept de lidstaten ertoe op het recht van werknemers om zich te organiseren, te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten te waarborgen en onmiddellijk maatregelen te nemen indien dit recht wordt geschonden, en verzoekt de Commissie hierop toezicht te houden;

89. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat vakbonden toegang hebben tot de werkplek, ook in geval van telewerk, zodat zij zich kunnen organiseren, informatie kunnen uitwisselen en overleg kunnen plegen;

90. dringt er bij de Commissie op aan de richtlijnen inzake overheidsopdrachten[87] aan te passen om concurrentie ten koste van lonen te voorkomen, zodat alleen degenen die de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten niet ondermijnen, met succes kunnen inschrijven; verzoekt de lidstaten toe te zien op naleving, toezicht en handhaving;

91. onderkent dat de digitalisering en globalisering hebben geleid tot een sterke toename van zelfstandigheid en atypische vormen van werk; is ermee ingenomen dat de Commissie heeft toegezegd te beoordelen of het al dan niet noodzakelijk is om op EU-niveau maatregelen vast te stellen die zelfstandigen zonder personeel in staat stellen zich te verenigen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten; verwelkomt tevens het vaste voornemen van de Commissie om, indien nodig, wijzigingen in de regelgeving voor te stellen, en verheugt zich over de recente openbare raadpleging in dit verband; ziet uit naar de publicatie van de effectbeoordeling waarin de eerste mogelijkheden voor toekomstige maatregelen uiteengezet worden; benadrukt dat dit niet mag dienen tot vertraging van andere initiatieven van de Commissie om schijnzelfstandigheid aan te pakken en de rechten van mensen met atypisch werk te waarborgen;

92. is van mening dat alle werknemers toegang moeten hebben tot een volledig overzicht van hun werkgevers en hun salaris- en arbeidsrechten, hetzij in overeenstemming met een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij met de nationale wetgeving; is van mening dat deze informatie beschikbaar moet zijn voor de arbeidsinspectie; meent dat dit mogelijk is in de vorm van een speciale ID-kaart voor grensarbeiders, die in bepaalde lidstaten al effectief is gebleken; roept de Commissie in dit verband op onverwijld een digitaal Europees socialezekerheidsnummer in te voeren; is van mening dat een Europees socialezekerheidsnummer aanzienlijke mogelijkheden biedt als controlemechanisme voor zowel personen als de betrokken autoriteiten om te garanderen dat de socialezekerheidsbijdragen in overeenstemming met de regelgeving worden betaald en om op te treden tegen sociale fraude;

Sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie

93. wenst dat de Commissie op EU-niveau maatregelen neemt om door vrouwen geleide kmo’s tijdens en na de crisis beter te kunnen ondersteunen;

94. wijst erop dat de COVID-19-crisis ernstige gevolgen heeft gehad voor werknemers en sociaal zwakke personen; onderstreept dat de beleidsrespons op de pandemie de mens centraal moet stellen en moet stoelen op wereldwijde solidariteit; benadrukt dat maatregelen ter bestrijding van armoede en van armoede onder werkenden uiterst noodzakelijk zijn en gericht moeten zijn op een snel, rechtvaardig en groen herstel; roept de lidstaten ertoe op tijdens de pandemie te zorgen voor voldoende bescherming voor alle kwetsbare werknemers, en samen te werken met de sociale partners aan de ontwikkeling van doeltreffende, praktische en billijke oplossingen voor de uitdagingen als gevolg van de pandemie; herinnert er in dit verband aan dat een voldoende groot deel van de aanvullende middelen van REACT-EU moet worden aangewend om de in het kader van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) beschikbaar gestelde middelen te verhogen, zodat de meest behoeftigen geholpen kunnen worden; wijst er voorts op dat het belangrijk is om in het meerjarig financieel kader voldoende middelen aan het ESF+ toe te wijzen;

95. verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan de economische gevolgen van regelingen voor werktijdverkorting voor mensen die permanent of tijdelijk ontslagen zijn, en aan de sociale gevolgen voor mensen die in een precaire situatie verkeren; herinnert er in dit verband aan dat regelingen voor werktijdverkorting niet in alle lidstaten identiek zijn en dat de toelagen aanzienlijk uiteen kunnen lopen, waarbij werknemers die een lage toelage ontvangen een sterk risico lopen in armoede te vervallen; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om werknemers te beschermen en te ondersteunen bij het behouden van hun baan, onder meer door het bieden van financiële steun, bijvoorbeeld via regelingen voor werktijdverkorting, en personen met onzeker werk en bepaalde vormen van atypisch werk te ondersteunen, alsook om financiële steun in overweging te nemen voor bepaalde categorieën zelfstandigen zonder personeel die vanwege de crisis hun financiële basis hebben verloren; verzoekt de lidstaten voorts om mensen met een precaire woonsituatie te beschermen;

96. verzoekt de lidstaten minimumnormen voor hun respectieve nationale werkloosheidsverzekeringen en minimale socialezekerheidsregelingen in de vorm van wettelijke kaderregelingen voor te leggen met het oog op meer sociale zekerheid voor de werknemers en inwoners van Europa;

97. roept op tot het nemen van maatregelen om te voorkomen dat onvrijwillig deeltijdwerk opnieuw toeneemt als gevolg van COVID-19;

98. herinnert aan de verontrustende meldingen tijdens de crisis over inbreuken op de rechten van grenswerkers en seizoenarbeiders in verband met hun arbeids- en levensomstandigheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om wanpraktijken aan te pakken en om de rechten van seizoenarbeiders en grenswerkers in de gehele onderaannemings- en toeleveringsketen te waarborgen; verzoekt de lidstaten in dit verband zorg te dragen voor schone en betaalbare huisvesting voor werknemers, zonder dat de kosten daarvoor worden ingehouden op hun salaris;

99. benadrukt dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond hoe belangrijk beroepen zijn waarvan gebleken is dat zij systeemrelevant zijn voor onze economie en maatschappij; herinnert eraan dat in bepaalde lidstaten veel mensen die in de voorste gelederen werken slechtbetaalde banen hebben, vaak ondergewaardeerd en onderbetaald worden, en dikwijls onder onveilige omstandigheden moeten werken, die onder meer zijn terug te voeren op het ontbreken van sociale en gezondheidsbescherming; beklemtoont dat deze beroepen overwegend door vrouwen worden uitgeoefend; wijst erop dat met betrekking tot de gezondheidszorg opwaartse convergentie noodzakelijk is;

100. benadrukt dat de lidstaten langetermijnstrategieën moeten vaststellen om met grote schokken te kunnen omgaan, teneinde banen en kwalificaties van werknemers te behouden en de druk op de nationale overheidsfinanciën te verlichten;

101. roept de Commissie op een Europese zorgstrategie vast te stellen die inspeelt op de sociale gevolgen voor mensen met zorgtaken, waarbij het onevenredig vaak vrouwen betreft; benadrukt dat deze strategie aanzienlijke investeringen in de zorgeconomie vergt, moet inzetten op beleidsmaatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen werk en zorgtaken gedurende het hele leven, alsook tekorten op de arbeidsmarkt moet wegwerken, in het bijzonder door middel van opleiding, de erkenning van vaardigheden en betere arbeidsvoorwaarden in deze sectoren;

102. ziet uit naar het komende voorstel van de Commissie voor een Europees systeem van herverzekering van werkloosheidsuitkeringen op de lange termijn, waarin rekening wordt gehouden met het feit dat ontslagen hoogstwaarschijnlijk zullen toenemen;  pleit ervoor het voorstel in eerste instantie te laten gelden voor landen in de economische en monetaire unie (EMU), en het mogelijk te maken dat niet-EMU-landen zich aansluiten;

103. roept de Commissie en de lidstaten op om de ergste gevolgen van COVID-19 te verzachten door middel van gerichte EU- en nationale steun en de toewijzing van voldoende middelen; is in dit verband ingenomen met de invoering van het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE), en roept de lidstaten op dit onverwijld ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat geen financiële ondersteuning wordt verstrekt aan ondernemingen die zijn geregistreerd in de landen die zijn opgenomen in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet coöperatief zijn op belastinggebied; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de begunstigden voldoen aan de in de Verdragen verankerde fundamentele waarden, en dat bedrijven die overheidssteun ontvangen, hun werknemers beschermen, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden garanderen, de vakbonden respecteren en toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten naleven, hun deel van de belastingen betalen en afzien van de terugkoop van bedrijfsaandelen of het uitkeren van bonussen aan de directie of van dividenden aan aandeelhouders;

104. spoort de lidstaten aan te investeren in betere toegang tot breedbandinternet, en in onderwijs en leren op afstand in plattelandsregio’s die bedreigd worden door ontvolking en armoede van generatie op generatie;

105. stelt voor proactieve maatregelen te nemen om de potentiële hoge werkloosheid tegen te gaan door middel van EU- en nationaal beleid en nationale werkgelegenheidsprogramma’s, en door de groene, digitale, sociale, duurzame en rechtvaardige transities waarbij niemand achterblijft te bevorderen door middel van investeringen in nieuwe, duurzame, toegankelijke en goede banen, omscholingsprogramma’s, toekomstgerichte infrastructuur, innovatie en digitale veranderingen; is van mening dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar het bevorderen van werkgelegenheid voor jongeren;

106. verzoekt de Commissie en de lidstaten de gevolgen van de crisis aan te pakken en de transitie gemakkelijker te maken door rekening te houden met regionale bijzonderheden en daarom een snelle toewijzing van de beschikbare middelen te garanderen, bijvoorbeeld voor opleidingen in toekomstgerichte banen, bijscholing en omscholing, en door het ESF+ financieel verder te ontwikkelen voor dit doel;

107. verzoekt de Commissie en de lidstaten om met name toezicht te houden op sectoren die worden gekenmerkt door een grote mate van baanonzekerheid, om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van werknemers, bijvoorbeeld degenen die tijdelijk werken in de landbouwsector, waar seizoenarbeiders werken onder slechte omstandigheden, die in bepaalde gevallen niet alleen een schending vormen van het arbeidsrecht, maar ook van de grondrechten van werknemers;

108. benadrukt dat werknemers met een laag inkomen meer risico lopen op blootstelling aan COVID-19 doordat zij werken in sectoren waar substantieel meer contact tussen mensen plaatsvindt, zoals de zorg of de vervoersector, of doordat zij werk aannemen via onlineplatforms waarbij zij niet de mogelijkheid hebben om thuis te werken; is zeer kritisch over de trage classificatie van COVID-19 in de richtlijn betreffende biologische agentia[88]; verlangt dringend een herziening van de richtlijn betreffende biologische agentia, zodat deze wordt aangepast aan wereldwijde pandemieën en andere uitzonderlijke omstandigheden teneinde werknemers zo spoedig mogelijk volledig te beschermen tegen blootstellingsrisico’s;

109. benadrukt dat werknemers met een laag inkomen dikwijls werken in sectoren waar zij een hoog risico lopen op fysieke beperkingen, hetgeen langdurige gevolgen kan hebben voor hun fysieke en mentale welzijn, waardoor het moeilijker voor hen wordt om in de toekomst in hun levensonderhoud te voorzien; is van mening dat de huidige wetgeving inzake gezondheid en veiligheid onvoldoende gericht is op het voorkomen van beroepsletsel; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen voor een nieuw strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk na 2020, en verzoekt de Commissie in dit verband te bepalen met welke uitdagingen werknemers in sectoren met lage inkomens te maken hebben, en te zorgen voor instrumenten waarmee deze uitdagingen kunnen worden aangegaan; benadrukt dat deze strategie ook gericht moet zijn op platformwerkers en mensen met atypisch werk; roept de Commissie op Richtlijn 2004/37/EG[89]  te wijzigen en de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor een aantal carcinogene of mutagene agentia te herzien en de werkingssfeer ervan uit te breiden;

110. wijst erop dat werkgerelateerde stress veel voorkomt in sectoren met een laag inkomen; is van mening dat werkgerelateerde stress een cruciale prioriteit moet zijn in de Europese wetgeving inzake gezondheid en veiligheid; roept de Commissie en de lidstaten op om in nauwe samenwerking met nationale sociale partners een voorstel voor een richtlijn inzake werkgerelateerde stress op te stellen, en daarin richtsnoeren op te nemen voor bedrijven om werkgerelateerde stressfactoren aan te pakken, alsook alle bedrijven te verplichten beleid te ontwikkelen ten aanzien van werkgerelateerde stress;

111. acht het van het grootste belang erop toe te zien dat de uitvoering van het herstelplan voor Europa gericht is op het uitbannen van armoede en sociaaleconomische ongelijkheid, en gebaseerd is op een doeltreffend mechanisme met doelstellingen en benchmarks die het mogelijk maken alle geboekte vooruitgang accuraat te meten; benadrukt dat het volledige Europees Parlement betrokken moet worden bij het toezicht op het herstelplan, zowel vooraf als achteraf, en dat al zijn verkozen leden een formele rol moeten krijgen, zodat een volledig democratische en transparante beoordeling en dito uitvoeringsproces gewaarborgd zijn.

o

o o

112. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 


MOTIVERING

Het doel van de Commissie voor 2020 om het aantal mensen dat het gevaar loopt in armoede te belanden met 20 miljoen te verlagen, is niet gehaald.

In plaats daarvan is de ongelijkheid in de EU zowel binnen als tussen de lidstaten toegenomen. De dreigende economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie doen vrezen dat deze ongelijkheden nog groter zullen worden.

Terwijl de voorzitter van de IAO een paar jaar geleden nog zei dat werk de beste manier was om de armoede te bestrijden, geldt dat vandaag de dag niet meer voor iedereen.

De wedloop naar lagere lonen wordt aangewakkerd door atypische en onzekere werkgelegenheid, gig-, platform- en crowdwerk, schijn- en solo-zelfstandigenwerk, uitbesteding, onderaanneming, privatisering en liberalisering. Hierdoor worden ook de stelsels voor collectieve arbeidsovereenkomsten uitgehold. De krimpende dekking leidt tot een verlaging van de lonen.

Dit blijft niet zonder gevolgen: een groot deel van de concurrentie op de interne markt vindt plaats over de rug van de werknemers. In plaats van lokale bouwvakkers worden gedetacheerde werknemers gebruikt om de lonen te drukken. Seizoensarbeiders komen voor de oogst van een lagelonenland naar een hogelonenland. Lage lonen worden deels door de staat aangevuld en bedrijven worden zo indirect gesubsidieerd. Tegelijkertijd dalen de koopkracht en de binnenlandse vraag. Steeds minder werknemers kunnen zich opleiding en training veroorloven. Arbeidsrecht en sociale zekerheid mogen echter niet ophouden bij de nationale grenzen. Er mag geen wettelijk kader meer zijn dat een wedloop naar lagere lonen aanmoedigt.

Tegelijkertijd neemt de groei van vermogens en lonen aan de bovenkant onvoorstelbare vormen aan. Er wordt geld gegenereerd, maar het wordt ongelijk verdeeld. Een enorme interne markt zonder een bindend kader voor sociale normen levert slechts voor een paar mensen voordelen op, terwijl veel mensen tussen wal en schip vallen.

De Commissie en de lidstaten moeten deze ontwikkeling op hun respectievelijke bevoegdheidsterreinen consequent tegengaan. De lasten als gevolg van de crisis mogen niet worden afgewenteld op de werknemers. Er moeten sterke en effectieve systemen voor collectieve onderhandelingen worden ingevoerd waar iedereen bij betrokken is, alsmede een gecoördineerde aanpak die alle levensfasen bestrijkt en een kader biedt dat armoedebestendig is en varieert van een minimuminkomen en minimumlonen tot een minimumpensioen.


 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE VROUWENRECHTEN EN GENDERGELIJKHEID (25.8.2020)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden

(2019/2188(INI))

Rapporteur voor advies: Vilija Blinkevičiūtė

 

 


 

SUGGESTIES

De Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid verzoekt de bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat gendergelijkheid en non-discriminatie fundamentele waarden van de Europese Unie zijn, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

B. overwegende dat de uit bovengenoemde wetgeving voortvloeiende gelijke kansen verder moeten worden bevorderd om ongelijkheid terug te dringen;

C. overwegende dat gendermainstreaming een belangrijk instrument is om gendergelijkheid te integreren in alle beleidslijnen, maatregelen en acties van de EU, waaronder arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid, teneinde gelijke kansen te bevorderen en alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te bannen;

D. overwegende dat de Europese pijler van sociale rechten aanbevelingen over gendergelijkheid, gelijke kansen en actieve ondersteuning bij het vinden van werk omvat;

1. merkt op dat het gemiddelde loonverschil tussen mannen en vrouwen in de EU 16 % bedraagt en het gemiddelde verschil in arbeidsparticipatie 11,5 %, dat vrouwen vaker dan mannen te maken hebben met flexibele arbeidsvormen, atypische en flexibele contracten (nulurencontracten, schijnzelfstandigheid, tijdelijke banen, deeltijdwerk, enz.), vaker dan mannen in ondergewaardeerde en lagelonensectoren werken en in sectoren waarin vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn, een grotere kans op armoede en baanonzekerheid lopen en eerder onder de armste werknemers en andere categorieën van intersectionele aard zullen vallen, zoals eenoudergezinnen, verzorgers van afhankelijke personen, vrouwen met een handicap, laagopgeleide vrouwen of vrouwen met onvoldoende sociale voorzieningen; bevestigt dat collectieve onderhandelingen een bepalende factor zijn voor het tegengaan en wegnemen van ongelijkheden;

2. merkt op dat de armoede onder werkenden in de EU ten gevolge van de wereldwijde economische en financiële crisis van 2008 is gestegen van 8 % naar 10 % en dat de huidige ongekende COVID-19-pandemie zelfs nog grotere economische en financiële gevolgen zal hebben, die direct voelbaar zullen zijn in de vorm van toenemende armoede, met name onder vrouwen en de kwetsbaarste groepen in de samenleving, aangezien de gevolgen van de pandemie het grootst zullen zijn voor mensen die in de diensten-, toerisme-, horeca- en zorgsector werken en voor zelfstandigen, tijdelijke werknemers, seizoenarbeiders enz., van wie een hoger percentage vrouw is, alsook voor diverse andere economische sectoren die zwaar getroffen zullen worden in de vorm van banenverlies, loonsverlagingen en/of dalingen van het aantal werkuren en een grotere behoefte aan zorgvoorzieningen tijdens de pandemie;

3. wijst erop dat meer armoede onder vrouwen ook meer armoede binnen de gehele samenleving betekent, omdat vrouwen doorgaans grotendeels verantwoordelijk zijn voor de aankoop van basisgoederen en van cruciaal belang zijn voor het levensonderhoud van het gezin; maakt zich zorgen in hoeverre dit gevolgen zal hebben voor kinderarmoede en wijst erop dat kinderen in 2017 in de EU een groter risico liepen op armoede of sociale uitsluiting dan elke andere leeftijdsgroep; is in dit verband ingenomen met de toezegging van de Commissie om een kindergarantie in te voeren;

4. is bezorgd dat de COVID-19-pandemie en de negatieve economische gevolgen ervan bepaalde groepen vrouwen onevenredig hard zullen treffen, zoals alleenstaande moeders, vrouwelijke migranten en vrouwen met een laag inkomen, onzeker werk en deeltijdbanen, en dat zij daardoor risico zullen lopen op armoede, werkloosheid, sociale uitsluiting en/of dakloosheid; verzoekt de Commissie een genderperspectief op te nemen in en gendermainstreaming toe te passen op alle initiatieven en aanvullende EU-financieringsprogramma’s, in het bijzonder het herstelinstrument voor de Europese Unie en het versterkte meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027, teneinde ervoor te zorgen dat de economische beleidsreactie op de COVID-19-pandemie wordt afgestemd op de specifieke behoeften en ervaringen van vrouwen en dat er specifieke financiering wordt voorgesteld ter ondersteuning van vrouwen in precaire en informele sectoren en ter bevordering van microkrediet voor vrouwelijke ondernemers;

5. merkt op dat de armoedecijfers onder vrouwen in de lidstaten weliswaar aanzienlijk uiteenlopen, maar dat risicogroepen – waartoe oudere vrouwen, alleenstaande vrouwen, vrouwen met kinderen en alleenstaande moeders behoren, alsook vrouwelijke vluchtelingen en migranten, vrouwen met een donkere huidskleur, vrouwen die tot etnische minderheden behoren, homoseksuele, biseksuele en transgendervrouwen en vrouwen met een handicap – een groot risico op armoede en sociale uitsluiting lopen, en dat vrouwen gemiddeld genomen meer risico lopen (22,8 % in de EU in 2018) dan mannen; merkt op dat andere intersectionele risicofactoren, zoals inactiviteit en een gebrek aan opvang voor kinderen en onafhankelijke familieleden, ervoor zorgen dat sommige specifieke categorieën vrouwen een groter risico op armoede lopen;

6. benadrukt dat één op de twee mensen met een niet-EU-migratieachtergrond een risico op armoede of sociale uitsluiting loopt, dat bijzonder veel vrouwelijke migranten en vluchtelingen in een precaire arbeidssituatie verkeren en dat de armoedecijfers extreem hoog zijn bij personen met een afhankelijke of illegale status; wijst erop dat vier op de vijf Roma een inkomen hebben dat onder de armoedegrens ligt, en dat minder dan één op de vijf Roma-vrouwen (van 16 jaar en ouder) een baan heeft; wijst erop dat discriminatie op het gebied van toegang tot en kwaliteit van onderwijs, opleiding en arbeid deze toestand in de hand werkt; wenst dat de EU er samen met de lidstaten voor zorgt dat alle Europese en nationale arbeidsnormen volledig en zonder enige vorm van discriminatie worden toegepast, onder meer door middel van doeltreffende en onafhankelijke monitoring-, klachten- en verhaalmechanismen die voor alle werknemers toegankelijk zijn;

7. merkt op dat er volgens Eurostat in de lidstaten momenteel 64,6 miljoen vrouwen en 57,6 miljoen mannen in armoede leven, waaruit blijkt dat armoede voor vrouwen en mannen niet dezelfde uitwerking heeft; merkt op dat uit deze cijfers enkel blijkt hoeveel vrouwen door armoede worden getroffen en stelt dat ze in combinatie met andere indicatoren moeten worden geanalyseerd, zoals leeftijd, levensverwachting, inkomensongelijkheid, de loonkloof tussen mannen en vrouwen, gezinstype en sociale overdrachten, om de betekenis ervan volledig te doorgronden; benadrukt dat de armoede onder vrouwen waarschijnlijk wordt onderschat en verzoekt de lidstaten  armoedecijfers te verzamelen die een afspiegeling zijn van zowel het huishouden als de persoon, samen met relevante gelijkheidsgegevens, en genderanalyses toe te passen op armoedestatistieken en -beleid, aangezien er niet van kan worden uitgegaan dat bij mannen en vrouwen die tot hetzelfde huishouden behoren, sprake is van een gelijke verdeling van middelen;

8. beschouwt prostitutie als een ernstige vorm van geweld en uitbuiting die vooral vrouwen en kinderen treft; verzoekt de lidstaten om specifieke maatregelen ter bestrijding van de economische, sociale en culturele oorzaken van prostitutie en om steunmaatregelen voor mensen die worden geprostitueerd, teneinde hun sociale en professionele re-integratie te vergemakkelijken;

9. merkt bezorgd op dat de armoede onder vrouwen toeneemt met de leeftijd, hoofdzakelijk ten gevolge van een opeenstapeling van meerdere vormen van ongelijkheid gedurende hun werkzame leven (onbetaalde zorgtaken in verband met het moederschap en andere zorgverantwoordelijkheden), levenslange verschillen in loon en werkuren, waarbij vrouwen vaker onderbroken, atypische of deeltijdse loopbanen hebben, met lagere pensioenen tot gevolg, verschillende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen in sommige lidstaten en het feit dat een groter aantal oudere vrouwen alleen woont; stelt met spijt vast dat de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen rond de 39 % bedraagt, meer dan het dubbele van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, waaruit blijkt dat de gevolgen van loonongelijkheid in de loop van de jaren worden versterkt; roept de lidstaten en de Commissie op samen toe te werken naar de instelling van een Europees kader voor regelingen inzake een minimuminkomen en naar de uitvoering van specifieke maatregelen ter verkleining van het risico op armoede en sociale uitsluiting voor oudere vrouwen, door de pensioenen van vrouwen zodanig te verhogen dat ze gelijk zijn aan die van mannen en door eerlijke en op solidariteit gebaseerde socialezekerheidsstelsels te handhaven, teneinde voor een eerlijk en fatsoenlijk inkomen te zorgen na een leven lang werken;

10. benadrukt dat armoede onder werkenden voor een deel kan worden verholpen door de dieperliggende oorzaken en componenten ervan aan te pakken, zoals onderwijs, opleiding en zorgvoorzieningen, die van doorslaggevend belang zijn en waarmee derhalve rekening moet worden gehouden bij het uittekenen van beleid;

11. beklemtoont dat armoede onder vrouwen een probleem met meerdere facetten is en rechtstreeks beïnvloed wordt door de onderwaardering van arbeid die doorgaans door vrouwen wordt verricht, de gevolgen van carrièreonderbrekingen voor promoties en pensioenopbouw, ongelijke toegang tot zekere arbeidsovereenkomsten en goede arbeidsomstandigheden, de ongelijke verdeling van onbetaalde zorgtaken en huishoudelijk werk, en segregatie in het onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt, waardoor het merendeel van de laagbetaalde werknemers vrouw is; merkt daarom op dat, om aanhoudende ongelijkheden en de vervrouwelijking van armoede tegen te gaan,  acties en beleidsmaatregelen moeten worden bevorderd in diverse domeinen en fases – van het verbeteren van het onderwijs tot het waarborgen van toegankelijke, betaalbare en beschikbare kinderopvang van hoge kwaliteit – om het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen en de segregatie op de arbeidsmarkt systematisch aan te pakken; herhaalt in dit verband haar verzoek aan de lidstaten om de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven spoedig om te zetten en volledig ten uitvoer te leggen;

12. verzoekt de Commissie aanvullende initiatieven te ontwikkelen ter bevordering van het scheppen van werkgelegenheid voor vrouwen, vooral voor vrouwen die op diverse manieren worden gediscrimineerd, niet alleen om de armoede terug te dringen maar ook om de arbeidskwaliteit en hun financiële onafhankelijkheid te verbeteren, met als doel om baanonzekerheid te voorkomen;

13. roept de Commissie en de lidstaten op initiatieven te ontplooien om de positie van vrouwen te versterken door middel van onderwijs, beroepsopleiding en een leven lang leren, en om de toegang van vrouwen tot financiële middelen, vrouwelijk ondernemerschap en de vertegenwoordiging van vrouwen in toekomstgerichte sectoren te bevorderen, om zo de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid te waarborgen; wenst in het bijzonder dat meer wordt ingezet op STEM-vakken, digitaal onderwijs, kunstmatige intelligentie en financiële geletterdheid om heersende stereotypen te bestrijden en ervoor te zorgen dat meer vrouwen actief worden in deze sectoren en bijdragen aan de ontwikkeling ervan;

14. wijst op het regelmatig overleg tussen vrouwen in armoede en beleidsmakers via fora op nationaal, regionaal en EU-niveau om de efficiëntie van de huidige beleidsmaatregelen/dienstverlening na te gaan en oplossingen voor te stellen;

15. merkt op dat 70 % van alle gezondheids- en maatschappelijke werkers ter wereld, zoals dokters, verpleegkundigen en hulpverleners, vrouw is; verzoekt de Commissie en de lidstaten de openbare investeringen af te stemmen op de behoeften van vrouwelijke gezondheidswerkers, zoals beschermingsmiddelen, met inbegrip van sanitaire producten, en de lonen en arbeidsomstandigheden in sectoren waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, aanzienlijk te verhogen;

16. onderstreept dat ngo’s voldoende financiering moeten krijgen en beklemtoont dat zij toegang moeten hebben tot EU-middelen om innovatieve en doeltreffende diensten ter bestrijding van armoede te kunnen aanbieden;

17. merkt op dat de meeste winkeliers, hun werknemers en schoonmakers vrouwen zijn, die vaak slechts het minimumloon betaald krijgen, en wijst er voorts op dat zij ten gevolge van de COVID-19-pandemie een nog groter risico lopen op armoede; beklemtoont dat er dringend nood is aan een verruiming van het recht op betaalde vakantie, telewerk, deeltijdwerk en betere sociale bescherming voor vrouwen met een onzekere baan of die hun baan al hebben verloren, en dat er sociaaleconomische vangnetten moeten worden opgezet voor vrouwen met een onzekere baan of een onzeker arbeidscontract;

18. beklemtoont dat moet worden voorzien in kinderopvang voor alle soorten ouders en gezinnen die in essentiële sectoren werken, en in betere ondersteuning voor kwetsbare gezinnen, waaronder gezinnen die de zorg hebben voor gezinsleden met een handicap;

19. wenst dat de Commissie op EU-niveau maatregelen neemt om door vrouwen geleide kleine en middelgrote ondernemingen tijdens en na de crisis beter te kunnen ondersteunen;

20. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk voorstellen in te dienen om de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te dichten, onder meer door zich sterk te maken voor het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk, en is ingenomen met haar toezegging om, zoals vastgelegd in de Europese genderstrategie 2020-2025, tegen 2021 een voorstel voor bindende maatregelen met betrekking tot loontransparantie te presenteren, onder meer de Barcelona-doelstellingen te herzien en de verstrekking van pensioenkredieten voor zorggerelateerde loopbaanonderbrekingen te onderzoeken, stuk voor stuk elementen die helpen om gendergerelateerde armoede aan te pakken en om gelijke kansen en de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen; roept de Commissie voorts op tijdig een herziene versie van Richtlijn 2006/54/EG (richtlijn inzake gelijke behandeling) voor te leggen en daar een verbod op elke vorm van discriminatie op basis van seksuele geaardheid, genderidentiteit of geslachtsverandering in op te nemen;

21. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk met een ambitieuze Europese strategie inzake handicaps te komen voor de periode na 2020, met daarin voorstellen die het bewustzijn van de wettelijke rechten van personen met een handicap aanscherpen, waaronder het recht op werk en werkgelegenheid, en maatregelen om hun integratie op de arbeidsmarkt en de bevordering van gelijke kansen te stimuleren, met bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen met een handicap en manieren om intersectionele vormen van discriminatie aan te pakken;

22. verzoekt de Commissie en de lidstaten alle oorzaken en vormen van armoede onder werkende vrouwen systematisch te onderzoeken en aan te pakken;

23. betreurt dat de slechte arbeidsomstandigheden en het gebrek aan adequate sociale en arbeidsbescherming werknemers in de zorgsector dikwijls bijzonder kwetsbaar maken, thuisverzorgers in het bijzonder, en dat hun rol van oudsher niet genoeg op waarde wordt geschat; roept de Commissie op een Europese zorgstrategie vast te stellen die inspeelt op de sociale gevolgen voor mensen met zorgtaken, waarbij het onevenredig vaak vrouwen betreft; benadrukt dat deze strategie aanzienlijke investeringen in de zorgeconomie zou moeten vergen, zou moeten inzetten op beleidsmaatregelen ter bevordering van een levenslang evenwicht tussen werk en zorgtaken, alsook tekorten op de arbeidsmarkt zou moeten wegwerken, in het bijzonder door middel van opleiding, de erkenning van vaardigheden en betere arbeidsomstandigheden in die sectoren.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

25.6.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

3

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Christine Anderson, Simona Baldassarre, Robert Biedroń, Vilija Blinkevičiūtė, Annika Bruna, Margarita de la Pisa Carrión, Gwendoline Delbos-Corfield, Rosa Estaràs Ferragut, Frances Fitzgerald, Cindy Franssen, Heléne Fritzon, Lina Gálvez Muñoz, Lívia Járóka, Arba Kokalari, Alice Kuhnke, Karen Melchior, Andżelika Anna Możdżanowska, Maria Noichl, Pina Picierno, Sirpa Pietikäinen, Samira Rafaela, Evelyn Regner, Diana Riba i Giner, Eugenia Rodríguez Palop, María Soraya Rodríguez Ramos, Christine Schneider, Jessica Stegrud, Isabella Tovaglieri, Ernest Urtasun, Hilde Vautmans, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Chrysoula Zacharopoulou

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Isabella Adinolfi, Elena Kountoura, Aušra Maldeikienė

 


 

 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE VERZOEKSCHRIFTEN (10/9/2020)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden

(2019/2188(INI))

Rapporteur voor advies:Cristina Maestre Martín De Almagro

 

 

 

SUGGESTIES

De Commissie verzoekschriften verzoekt de bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. benadrukt dat de EU, uit hoofde van artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ervoor moet zorgen dat alle werknemers gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden genieten en dringt erop aan dat aandacht wordt besteed aan het feit dat armoede en uitsluiting van de arbeidsmarkt en de samenleving de ongelijkheden en segregatie verergeren; herinnert aan het feit dat de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering van hun beleid het sociaal model van de EU verder moeten versterken en rekening moeten houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een fatsoenlijke levensstandaard en adequate sociale bescherming voor allen, en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

2. herinnert eraan dat de lidstaten overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een hoog niveau van onderwijs en opleiding moeten bieden; onderstreept dat vroegtijdige schoolverlaters en laagopgeleide jongeren naar verwachting kwetsbaar blijven, wanneer het gaat om werkgelegenheid in de toekomst waarbij de loonverschillen tussen laaggeschoolden en mensen met betere kwalificaties waarschijnlijk zullen toenemen;  onderstreept dat dit de armoede onder werkenden kan vergroten en dat investeringen in voorschoolse en vroegschoolse educatie en een leven lang leren derhalve van essentieel belang zijn voor het verbeteren van de inzetbaarheid; constateert in dit verband dat bijscholingstrajecten verdere mogelijkheden moeten bieden om de basisvaardigheden van volwassenen te vergroten en te zorgen voor vooruitgang bij het verwerven van kwalificaties die op de arbeidsmarkt worden verlangd;

3. onderstreept dat in het Verdrag betreffende de Europese Unie is vastgelegd dat de Unie de basisverplichting heeft om te streven naar een duurzame ontwikkeling van Europa, onder andere op basis van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang en een hoog niveau van bescherming: onderstreept dat de EU sociale uitsluiting en discriminatie moet bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind moet bevorderen;

4. neemt nota van het grote aantal verzoekschriften dat de Commissie verzoekschriften heeft ontvangen over het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in zowel de publieke[90] als private[91] sector, en constateert in dit verband dat de meest genoemde oorzaak van stress op het werk de werkonzekerheid is; verzoekt de Commissie deze verzoekschriften te bestuderen en een beter antwoord te geven, in overeenstemming met haar bevoegdheden en die van de lidstaten, teneinde de armoede onder werkenden, de sociale uitsluiting en de werkonzekerheid doeltreffend aan te pakken;

5. is van oordeel dat de werkonzekerheid moet worden bestreden aan de hand van een geïntegreerd pakket van beleidsmaatregelen voor meerdere beleidsniveaus ter bevordering van inclusieve en doeltreffende arbeidsnormen, alsmede van doeltreffende maatregelen om ervoor te zorgen dat het gelijkheidsbeginsel wordt geëerbiedigd;

6. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om toezicht te houden op de sectoren waarin een risico op een hoge mate aan werkonzekerheid bestaat, en onderstreept hoe belangrijk het is arbeidsinspecties te ondersteunen aan de hand van gemeenschappelijke criteria in de gehele EU om ervoor te zorgen dat de arbeidsomstandigheden stroken met het Handvest en vooral om precaire, slechte en onregelmatige arbeid te bestrijden, ook van gedetacheerde werknemers; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad van 2018, om ervoor te zorgen dat alle werknemers en zelfstandigen toegang hebben tot adequate sociale bescherming;

7. stelt vast dat de toename van de digitalisering, van de robotisering en van het gebruik van kunstmatige intelligentie, alsmede de ontwikkeling van de digitaleplatformeconomie tot ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt leiden; verzoekt derhalve de lidstaten beleidsmaatregelen inzake levenslang leren en de ontwikkeling van vaardigheden en competenties gedurende het hele leven te bevorderen en te zorgen voor onderwijs en adequate opleidingsprogramma’s voor laagopgeleide werknemers om hen voor te bereiden op de uitdagingen van de veranderende arbeidsmarkt; onderstreept in dit verband dat digitale technologieën beter kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van werkgevers, werknemers, arbeidsinspecties en met name micro‑ en kleine ondernemingen, wanneer het gaat om het beheren van veranderingen in de arbeidsorganisatie, opdat de belangen van de werknemers worden beschermd;

8. onderstreept dat nieuwe vormen van werk, waaronder platformwerk, niet alleen kansen op het gebied van inzetbaarheid en toegang tot de arbeidsmarkt bieden, maar eveneens uitdagingen met zich meebrengen op het gebied van billijke arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming; doet derhalve een beroep op de Commissie en de lidstaten om nauwgezet erop toe te zien dat de desbetreffende arbeidswetgeving wordt nageleefd ten aanzien van onlineplatformwerk;

9. stelt met bezorgdheid vast dat, volgens het Europees netwerk inzake sociaal beleid, ongeveer 9,4 % van de werkenden in de EU, circa 20,5 miljoen mensen, met armoede wordt bedreigd; benadrukt de grote verschillen tussen de lidstaten, en onderstreept de noodzaak op EU-niveau beleid en wetgeving vast te stellen om deze situatie te verhelpen teneinde verdere sociale polarisatie in de EU te voorkomen; waarschuwt dat deze situatie zal verergeren door de COVID-19-crisis, en dringt er bij de Commissie op aan deze werkenden te beschermen door de nodige maatregelen te treffen om hun banen en lonen, alsmede hun arbeidsvoorwaarden te beschermen; onderstreept derhalve dat er, met naleving van de in het VWEU afgebakende bevoegdheden, ruimte is voor doeltreffendere beleidsmaatregelen door de Commissie en lidstaten, die moeten zijn gericht op de beginselen die in de Europese pijler van sociale rechten zijn verankerd; dringt derhalve bij de Commissie erop aan de sociale convergentie te verbeteren door een rechtsinstrument in te voeren waarmee aan elke werknemer in de Europese Unie het recht op een billijk minimumloon wordt gegarandeerd; is ingenomen met de raadpleging van de sociale partners door de Commissie over een Europees kader voor minimumlonen;

10. verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale aandacht te besteden aan de sectoren met hoge aantallen precaire contracten;

11. is het eens met de Commissie dat de inkomensongelijkheid in de EU als regio van de wereld kleiner is dan in sommige andere grote geavanceerde economieën: onderstreept dat een grote ongelijkheid aanleiding vormt tot bezorgdheid over billijkheid, aangezien diepgewortelde ongelijkheid kan resulteren in ongelijke kansen, en de potentiële groei kan verminderen; onderstreept dat een betrekkelijk grote ongelijkheid gepaard kan gaan met een hoger armoederisicopercentage, sterkere sociale uitsluiting en meer financiële nood en, als zodanig, de sociale samenhang kan verminderen[92];

12. is van mening dat meer nadruk moet worden gelegd op de waarden en beleidsmaatregelen waarmee arbeid en zijn relatie met de verbetering van de levenskwaliteit van mensen worden bevorderd, en dat dergelijke waarden en beleidsmaatregelen een zinvolle bijdrage moeten leveren aan de verbetering van hun sociale en fysieke omgeving;

13. onderstreept, in het licht van de gebeurtenissen in verband met de COVID‑19‑crisis, nadrukkelijk dat de rechten van grensoverschrijdende seizoenarbeiders moeten worden gewaarborgd en dat het dringend noodzakelijk is een controlemechanisme voor de uitvoering van sanitaire en gezondheidsmaatregelen in te voeren; dringt derhalve bij de Commissie erop aan alle werknemers in de EU die enig risico kunnen lopen – met inbegrip van directe of indirecte discriminatie – te beschermen;

14 benadrukt dat vrouwen nog steeds 16 % minder verdienen dan mannen in de EU en dat de werkonzekerheid onder vrouwen groter is; onderstreept bovendien dat meer vrouwen deeltijdbanen hebben dan mannen, en dat zij de meerderheid vormen in sectoren, zoals de zorg, waarin het werk ook zeer ondergewaardeerd en vaak onbezoldigd is; verzoekt de lidstaten strategieën in te voeren om voor gelijkheid te zorgen, doeltreffende maatregelen te nemen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verminderen middels de toepassing van bindende maatregelen inzake loontransparantie, gelijke toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid te bevorderen en maatregelen te nemen tegen alle vormen van discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt; dringt bij de Commissie erop aan speciale aandacht te besteden aan de naleving door de lidstaten van het arbeidsrecht van de EU; 

15. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om van de strijd tegen de werkloosheid en werkonzekerheid onder jongeren een prioriteit te maken en volledig gebruik te maken van financiële instrumenten, zoals de jongerengarantie, en van Europese programma’s, zoals Erasmus+ teneinde de jeugdwerkloosheid aan te pakken en de inzetbaarheid van jongeren te verbeteren;

16. verzoekt de Commissie de uitvoering van het bestaande acquis in het oog te houden en de desbetreffende arbeidswetgeving van de EU te herzien teneinde de kwaliteit en arbeidsvoorwaarden van de werknemers in de gehele Unie te verbeteren en de kansen voor het creëren van banen te verbeteren, tegelijkertijd rekening houdend met het feit dat de huidige situatie als gevolg van de COVID‑19‑pandemie ernstige en langdurige gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt, de sociale rechtvaardigheid en de arbeidsomstandigheden in de EU,  onderstreept dat het accent moet worden gelegd op de groepen die het kwetsbaarst zijn voor werkonzekerheid en die derhalve het grootste risico lopen op uitsluiting of sociale achterstelling;

17. verzoekt de Commissie speciale aandacht te besteden aan de kwestie van de werkonzekerheid, vooral in de kwetsbaarste regio’s, door te zorgen voor een snelle en billijke toekenning van middelen uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie en andere fondsen, met inbegrip van het Europees Sociaal Fonds+, teneinde te helpen bij de economische transformatie daar waar bijscholing, omscholing en investeringen essentieel zijn en investeringen in nieuwe activiteiten uitermate belangrijk zijn;

18. moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan een debat tussen de werkgevers en de vakbonden op gang te brengen om een diepgaande analyse in alle lidstaten mogelijk te maken van de mogelijke hervormingen die op de Europese arbeidsmarkt nodig zijn om te voorkomen dat werknemers aan het risico op armoede blootgesteld blijven.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.9.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

0

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alex Agius Saliba, Andris Ameriks, Marc Angel, Andrus Ansip, Jordan Bardella, Alexander Bernhuber, Markus Buchheit, Ryszard Czarnecki, Eleonora Evi, Agnès Evren, Gheorghe Falcă, Emmanouil Fragkos, Mario Furore, Gianna Gancia, Ibán García Del Blanco, Alexis Georgoulis, Peter Jahr, Radan Kanev, Stelios Kympouropoulos, Cristina Maestre Martín De Almagro, Dolors Montserrat, Frédérique Ries, Alfred Sant, Monica Semedo, Massimiliano Smeriglio, Yana Toom, Loránt Vincze, Thomas Waitz, Stefania Zambelli, Tatjana Ždanoka, Kosma Złotowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Pernando Barrena Arza, Ádám Kósa, Marie-Pierre Vedrenne

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

31

+

PPE

Alexander BERNHUBER , Agnès EVREN , Gheorghe FALCĂ, Peter JAHR, Radan KANEV, Ádám KÓSA, Stelios KYMPOUROPOULOS, Dolors MONTSERRAT, Loránt VINCZE

S&D

Alex AGIUS SALIBA, Andris AMERIKS, Marc ANGEL, Ibán GARCÍA DEL BLANCO, Cristina MAESTRE MARTÍN DE ALMAGRO, Alfred SANT, Massimiliano SMERIGLIO

RENEW

Andrus ANSIP, Frédérique RIES, Monica SEMEDO, Yana TOOM, Marie-Pierre VEDRENNE

ID

Jordan BARDELLA

Verts/ALE

Thomas WAITZ, Tatjana ŽDANOKA

ECR

Emmanouil FRAGKOS, Ryszard CZARNECKI, Kosma ZŁOTOWSKI

GUE

Pernando BARRENA ARZA, Alexis GEORGOULIS,

NI

Eleonora EVI, Mario FURORE,

 

0

-

 

 

 

3

0

ID

Markus BUCHHEIT, Gianna GANCIA, Stefania ZAMBELLI

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

28

+

GUE/NGL

Elena Kountoura, Eugenia Rodríguez Palop

ID

Isabella Adinolfi

PPE

Rosa Estarás Ferragut, Frances Fitzgerald, Cindy Franssen, Livia Járóka, Arba

Kokalari, Aušra Maldeikienė, Sirpa Pietikäinen, Christine Schneider, Elissavet Vozemberg-Vrionidi

Renew

Karen Melchior, Samira Rafaela, María Soraya Rodríguez Ramos, Hilde Vautmans,

Chrysoula Zacharopoulou

S&D

Robert Biedrón, Vilija Blinkevičiūtė, Heléne Fritzon, Lina Gálvez Muñoz, Maria

Noichl, Pina Picierno, Evelyn Regner

Verts/ALE

Gwendoline Delbos-Corfield, Alice Kuhnke, Diana Riba I Giner, Ernest Urtasun

 

3

-

ECR

Margarita De La Pisa Carrión, Andżelika Anna Możdżanowska, Jessica Stegrud

 

4

0

ID

Christine Anderson, Simona Baldassarre, Annika Bruna, Isabella Tovaglierie

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

14.1.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

3

21

Bij de eindstemming aanwezige leden

Atidzhe Alieva-Veli, Marc Angel, Dominique Bilde, Gabriele Bischoff, Vilija Blinkevičiūtė, Andrea Bocskor, Milan Brglez, Sylvie Brunet, David Casa, Margarita de la Pisa Carrión, Özlem Demirel, Klára Dobrev, Jarosław Duda, Estrella Durá Ferrandis, Lucia Ďuriš Nicholsonová, Rosa Estaràs Ferragut, Nicolaus Fest, Loucas Fourlas, Cindy Franssen, Heléne Fritzon, Elisabetta Gualmini, Alicia Homs Ginel, France Jamet, Agnes Jongerius, Radan Kanev, Ádám Kósa, Stelios Kympouropoulos, Katrin Langensiepen, Miriam Lexmann, Elena Lizzi, Radka Maxová, Kira Marie Peter-Hansen, Dragoș Pîslaru, Dennis Radtke, Elżbieta Rafalska, Guido Reil, Daniela Rondinelli, Mounir Satouri, Monica Semedo, Beata Szydło, Eugen Tomac, Romana Tomc, Yana Toom, Marie-Pierre Vedrenne, Marianne Vind, Maria Walsh, Stefania Zambelli, Tatjana Ždanoka, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Konstantinos Arvanitis, Ilana Cicurel, José Gusmão, Eugenia Rodríguez Palop

 


 

 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

29

+

PPE

Loucas FOURLAS, Cindy FRANSSEN, Stelios KYMPOUROPOULOS

Renew-Fractie

Sylvie BRUNET, Ilana CICUREL, Dragoș PÎSLARU, Monica SEMEDO, Yana TOOM, Marie-Pierre VEDRENNE

S&D-Fractie

Marc ANGEL, Gabriele BISCHOFF, Vilija BLINKEVIČIŪTĖ, Milan BRGLEZ, Klára DOBREV, Estrella DURÁ FERRANDIS, Heléne FRITZON, Elisabetta GUALMINI, Alicia HOMS GINEL, Agnes JONGERIUS, Marianne VIND

The Left

Konstantinos ARVANITIS, Özlem DEMIREL, José GUSMÃO, Eugenia RODRÍGUEZ PALOP

Verts/ALE

Katrin LANGENSIEPEN, Kira Marie PETER-HANSEN, Mounir SATOURI, Tatjana ŽDANOKA

NI

Daniela RONDINELLI

 

3

-

ECR

Margarita DE LA PISA CARRIÓN

ID

Nicolaus FEST, Guido REIL

 

21

0

ECR

Lucia ĎURIŠ NICHOLSONOVÁ, Elżbieta RAFALSKA, Beata SZYDŁO

ID

Dominique BILDE, France JAMET, Elena LIZZI, Stefania ZAMBELLI

PPE

Andrea BOCSKOR, David CASA, Jarosław DUDA, Rosa ESTARÀS FERRAGUT, Radan KANEV, Ádám KÓSA, Miriam LEXMANN, Denis RADTKE, Eugen TOMAC, Romana TOMC, Maria WALSH, Tomáš ZDECHOVSKÝ

Renew-Fractie

Atidzhe ALIEVA-VELI, Radka MAXOVÁ

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

Laatst bijgewerkt op: 5 februari 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid