VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Clara Ponsatí Obiols
24.2.2021 - (2020/2031(IMM))
Commissie juridische zaken
Rapporteur: Angel Dzhambazki
ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Clara Ponsatí Obiols
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Clara Ponsatí i Obiols, op 4 februari 2020 gedaan door de voorzitter van de Tweede Kamer van het Spaanse Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) in verband met bijzondere zaak nr. 3/20907/2017, doorgezonden door de voorzitter van het Spaanse Tribunal Supremo, ontvangen op 10 februari 2020, en van de ontvangst waarvan op 13 februari 2020 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Clara Ponsatí Obiols te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019[1],
– gezien het besluit van de Spaanse Junta Electoral Central van 23 januari 2020[2],
– gezien gezien Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van 28 juni 2018 inzake de samenstelling van het Europees Parlement[3] en Besluit (EU) 2019/1810 van de Europese Raad, vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk, van 29 oktober 2019 tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn[4],
– gezien de mededeling, gedaan tijdens de plenaire vergadering van 10 februari 2020, dat het Parlement in overeenstemming met het besluit van de Europese Raad van 28 juni 2018 en na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 31 januari 2020 kennis heeft genomen van de verkiezing van Clara Ponsatí Obiols tot lid van het Europees Parlement per 1 februari 2020,
– gezien artikel 71, leden 1 en 2, van de Spaanse grondwet,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9‑0022/2021),
A. overwegende dat de voorzitter van de Tweede Kamer van het Spaanse Tribunal Supremo heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Clara Ponsatí Obiols, lid van het Europees Parlement, gelet op artikel 9, eerste alinea, onder b), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, in verband met bijzondere zaak nr. 3/20907/2017 - de strafrechtelijke procedure in verband met het vermeende strafbare feit oproer in de zin van de artikelen 544 en 545 van het Spaanse wetboek van strafrecht;
B. overwegende dat de handelingen op grond waarvan vervolging werd ingesteld in 2017 gepleegd zouden zijn; overwegende dat de vervolgingsbeschikking in deze zaak werd afgegeven op 21 maart 2018 en in de beroepszaken die daarna werden ingesteld werd bekrachtigd; overwegende dat het onderzoek bij beschikking d.d. 9 juli 2018 werd afgesloten en als definitief werd bekrachtigd op 25 oktober 2018; overwegende dat bij beschikking d.d. 9 juli 2018 werd vastgesteld dat onder meer Clara Ponsatí Obiols zich schuldig had gemaakt aan belemmering van de rechtsgang, waarna besloten werd de behandeling van de zaken tegen haar en de andere personen te schorsen totdat zij opgespoord zouden zijn;
C. overwegende dat Clara Ponsatí Obiols bij besluit van de Spaanse Junta Electoral Central van 23 januari 2020 als verkozen werd verklaard; overwegende dat het Parlement na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 31 januari 2020 kennis heeft genomen van de verkiezing van Clara Ponsatí Obiols tot lid van het Europees Parlement per 1 februari 2020;
D. overwegende dat Clara Ponsatí Obiols op 23 januari 2020 de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement verkreeg; overwegende dat het verzoek om opheffing van de immuniteit dus betrekking heeft op feiten die plaatsvonden en vervolging die werd ingeleid vóór het moment waarop zij de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement verkreeg en dus voordat zij als lid van het Europees Parlement immuniteit genoot;
E. overwegende dat de Commissie juridische zaken kennis heeft genomen van de documenten die Clara Ponsatí Obiols overeenkomstig artikel 9, lid 6, van het Reglement aan de leden van de commissie heeft overgelegd en die door haar relevant worden geacht voor de procedure;
F. overwegende dat het de autoriteiten van de lidstaten zijn die besluiten of het opportuun is om een strafrechtelijke procedure in te leiden;
G. overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om zich een mening te vormen over de merites van de nationale rechtsstelsels en justitiële systemen;
H. overwegende dat het Europees Parlement niet bevoegd is om de bevoegdheden van de justitiële autoriteiten die belast zijn met de behandeling van de betrokken strafzaken te beoordelen of de geldigheid ervan te bestuderen;
I. overwegende dat op grond van het Spaanse recht, zoals uitgelegd door de nationale rechter en zoals door de lidstaat aan het Parlement meegedeeld, de Tweede Strafkamer van het Spaanse Tribunal Supremo bevoegd is om een verzoek om opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement in te dienen;
J. overwegende dat de procedure geen betrekking heeft op meningen die de betrokkene in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die zij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
K. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, onder a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
L. overwegende dat in artikel 71, leden 1 en 2, van de Spaanse grondwet het volgende wordt bepaald:
“1. Afgevaardigden en senatoren genieten onschendbaarheid voor de in de uitoefening van hun taken geuite opvattingen.
2. Afgevaardigden en senatoren genieten gedurende hun mandaat immuniteit en kunnen slechts worden aangehouden in het geval van ontdekking op heterdaad. Zij kunnen niet in staat van beschuldiging worden gesteld of worden vervolgd zonder voorafgaande toestemming van de desbetreffende Kamer.”;
M. overwegende dat in het verzoek om opheffing van de immuniteit met betrekking tot de toepassing van artikel 71 van de Spaanse grondwet en, meer bepaald, het stadium van de procedure waarin het niet nodig is om het parlement om toestemming te vragen voor een strafrechtelijke procedure tegen een verdachte die de hoedanigheid van parlementslid verkrijgt, wordt meegedeeld dat er geen verzoek om opheffing van de immuniteit hoeft te worden ingediend als de betrokken persoon de hoedanigheid van parlementslid verkrijgt als er tegen hem/haar reeds een strafrechtelijke procedure loopt die in de procesfase verkeert of als de betrokken persoon zijn/haar ambt opneemt nadat tegen hem/haar formeel vervolging is ingesteld; overwegende dat het dus niet noodzakelijk is om een verzoek om opheffing van de immuniteit als bedoeld in artikel 9, eerste alinea, onder a), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie in te dienen voor maatregelen die genomen worden op Spaans grondgebied;
N. overwegende dat het niet aan het Europees Parlement is om uitlegging te geven aan nationaalrechtelijke regels omtrent voorrechten en immuniteiten van leden van het Parlement;
O. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, onder b), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op het grondgebied van elke andere lidstaat vrijstelling genieten van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook;
P. overwegende dat de Tweede Kamer van het Spaanse Tribunal Supremo op 4 november 2019 met betrekking tot onder meer Clara Ponsatí Obiols, die schuldig was bevonden aan belemmering van de rechtsgang, het volgende bepaalde: “Ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomstige strafprocedure dienen het toepasselijke nationale bevel tot aanhouding en voorgeleiding, een Europees aanhoudingsbevel en een internationaal aanhoudingsbevel voor uitleveringsdoeleinden te worden uitgevaardigd”; overwegende dat, zoals toegelicht in het verzoek om opheffing van de immuniteit, het besluit inzake de uitvaardiging van het nationale bevel tot aanhouding en voorgeleiding, een Europees aanhoudingsbevel en een internationaal aanhoudingsbevel voor uitleveringsdoeleinden tegen Clara Ponsatí Obiols op 3 februari 2020 werd bevestigd en er tegelijkertijd een verzoek om opheffing van haar immuniteit werd ingediend met het oog op de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel dat was uitgevaardigd;
Q. overwegende dat de Commissie juridische zaken zich overeenkomstig artikel 9, lid 8, van het Reglement in geen geval uitspreekt over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de hem toegeschreven meningen of handelingen strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt;
R. overwegende dat volgens artikel 5, lid 2, van het Reglement parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;
S. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;
T. overwegende dat de beschuldiging duidelijk geen verband houdt met de positie van Clara Ponsatí Obiols als lid van het Europees Parlement maar verband houdt met haar voormalige positie als minister van Onderwijs in de Catalaanse regering;
U. overwegende dat Clara Ponsatí Obiols behoort tot een grotere groep personen die voor deze strafbare feiten worden vervolgd en in staat van beschuldiging zijn gesteld, met als enige verschil dat zij momenteel als lid van het Europees Parlement immuniteit geniet; overwegende dat dus voor ogen moet worden gehouden dat Clara Ponsatí Obiols niet de enige persoon is die ter zake van deze strafbare feiten wordt vervolgd;
V. overwegende dat de ten last gelegde feiten in 2017 zijn gepleegd en de strafrechtelijke procedure tegen Clara Ponsatí Obiols ter zake van deze feiten in 2018 werd ingeleid; overwegende dat op grond hiervan niet gesteld kan worden dat de gerechtelijke vervolging is ingeleid om toekomstige politieke activiteiten van Clara Ponsatí Obiols als lid van het Europees Parlement te belemmeren, omdat het lidmaatschap van het Europees Parlement op dat moment nog slechts een hypothetische en toekomstige mogelijkheid was;
W. overwegende dat niet is gebleken dat er in deze zaak sprake is van fumus persecutionis, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid en daarmee het Europees Parlement te schaden;
1. besluit om de immuniteit van Clara Ponsatí Obiols overeenkomstig artikel 9, eerste alinea, onder b), van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Spaanse autoriteiten en aan Clara Ponsatí Obiols.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
23.2.2021 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
15 8 2 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Manon Aubry, Gunnar Beck, Geoffroy Didier, Pascal Durand, Ibán García Del Blanco, Jean-Paul Garraud, Esteban González Pons, Mislav Kolakušić, Sergey Lagodinsky, Gilles Lebreton, Karen Melchior, Franco Roberti, Marcos Ros Sempere, Ernő Schaller-Baross, Stéphane Séjourné, Raffaele Stancanelli, Marie Toussaint, Adrián Vázquez Lázara, Axel Voss, Marion Walsmann, Tiemo Wölken, Lara Wolters, Javier Zarzalejos |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Daniel Buda, Andrzej Halicki, Emil Radev, Kosma Złotowski |
- [1] arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.
- [2] Boletín Oficial del Estado, nr. 21 van 24 januar1 2020, blz. 7441-7442.
- [3] PB L 165 I van 2.7.2018, blz. 1.
- [4] PB L 278 I van 30.10.2019, blz. 1.