VERSLAG over de aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade

6.4.2021 - (2020/2027(INI))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Antonius Manders

Procedure : 2020/2027(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0112/2021
Ingediende teksten :
A9-0112/2021
Stemmingen :
Aangenomen teksten :


PR_INI

INHOUD

Blz.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

TOELICHTING

ADVIES VAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

ADVIES VAN DE COMMISSIE MILIEUBEHEER, VOLKSGEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID

ADVIES VAN DE COMMISSIE BURGERLIJKE VRIJHEDEN, JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

 



 

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de aansprakelijkheid van ondernemingen voor milieuschade

(2020/2027(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade[1] (richtlijn milieuaansprakelijkheid, ELD),

 gezien Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht[2] (richtlijn milieucriminaliteit, ECD),

 gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 14 april 2016 overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (COM(2016)0204),

 gezien de artikelen 4 en 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

 gezien Richtlijn 2004/35/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën[3], Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide[4] en Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten[5],

 gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 april 2016 over de Refit-evaluatie van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn (SWD(2016)0121), gevoegd bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade,

 gezien de briefing van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van 6 juni 2016, getiteld “The implementation of the Environmental Liability Directive: a survey of the assessment process carried out by the Commission”,

 gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van 15 mei 2020, getiteld “Environmental liability of companies”,

 gezien de studie van de Commissie van mei 2020, getiteld “Improving financial security in the context of the Environmental Liability Directive”,

 gezien de evaluatie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2019 van de richtlijn milieucriminaliteit,

 gezien de briefing van de EPRS van oktober 2020, getiteld “Environmental liability of companies: selected possible amendments of the ELD”,

 gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 28 oktober 2020 over de evaluatie van de richtlijn milieucriminaliteit (SWD(2020)0259),

 gezien de conclusies en aanbevelingen in het kader van de EU-actie ter bestrijding van milieucriminaliteit (European Union Action to Fight Environmental Crime, EFFACE) van maart 2016,

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

 gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0112/2021),

A overwegende dat het milieubeleid van de Unie volgens artikel 191, lid 1, VWEU moet bijdragen tot het nastreven van doelstellingen zoals de bescherming van de gezondheid van de mens, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bevordering van een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen;

B overwegende dat in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten bepaald wordt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu geïntegreerd moeten worden in het beleid van de Unie en gewaarborgd moeten worden overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;

C. overwegende dat de gecoördineerde milieustrategie van de EU samenwerking aanmoedigt en ervoor zorgt dat de beleidsmaatregelen van de EU onderlinge coherentie vertonen; overwegende dat de Europese Green Deal als doelstelling heeft alle verontreiniging tot nul terug te brengen, hetgeen moet worden verwezenlijkt aan de hand van een horizontale strategie ter bescherming van de gezondheid van de EU-burgers tegen aantasting en verontreiniging van het milieu, en dat hierbij tegelijkertijd wordt opgeroepen tot een rechtvaardige transitie waarbij niemand tussen wal en schip valt;

D. overwegende dat verantwoord ondernemen inhoudt dat ondernemingen terdege rekening houden met milieuaspecten; overwegende dat het waarborgen van aansprakelijkheid voor milieuschade van essentieel belang is om Europese ondernemingen op de lange termijn duurzamer te maken; overwegende dat het hiertoe van belang is om aanverwante wetgeving inzake due diligence, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame bedrijfsvoering te ontwikkelen; overwegende dat aansprakelijkheid in overeenstemming moet zijn met het nationale recht;

E. overwegende dat milieuschade, gevaarlijke en schadelijke chemische stoffen en klimaatverandering aanzienlijke risico’s met zich kunnen meebrengen voor de menselijke gezondheid als gevolg van lucht-, bodem- en waterverontreiniging;

F. overwegende dat er naast de ELD nog andere aansprakelijkheidsinstrumenten en -bepalingen bestaan, zowel op EU- als op lidstaatniveau; overwegende dat gebeurtenissen die aanleiding geven tot aansprakelijkheid uit hoofde van de ELD, kunnen leiden tot parallelle strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures, waardoor onzekerheid en rechtsonzekerheid ontstaat voor zowel de betrokken ondernemingen als eventuele slachtoffers;

G. overwegende dat er in het verslag van de Commissie van 2016 over milieuaansprakelijkheid op wordt gewezen dat de ELD weliswaar heeft bijgedragen aan de juridische samenhang op EU-niveau, maar dat de EU nog steeds te maken heeft met versnipperde regelgeving op dit gebied en een gebrek aan uniformiteit, zowel wat de juridische aspecten als wat de praktijk betreft;

H. overwegende dat de huidige definities van “milieuschade” en “exploitant” in de ELD diverse malen zijn geanalyseerd en dat daarbij uitleggingsproblemen aan het licht zijn gekomen; overwegende dat het belang van de drempel voor milieuschade op verschillende manieren wordt uitgelegd en toegepast, en derhalve nadere verduidelijking behoeft;

I. overwegende dat er steeds meer gevallen zijn waarin slachtoffers van door buiten de EU opererende dochterondernemingen van Europese ondernemingen veroorzaakte verontreiniging hebben geprobeerd bij rechtbanken in de EU milieuaansprakelijkheidsvorderingen tegen de moedermaatschappijen in te stellen;

J. overwegende dat de aansprakelijkheidsregelingen in het EU-recht met betrekking tot diffuse verontreiniging gefragmenteerd zijn;

K. overwegende dat in de ELD een kader voor milieuaansprakelijkheid wordt vastgesteld op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, met als doel milieuschade te voorkomen en te herstellen; overwegende dat de ELD een aanvulling vormt op de belangrijkste milieuwetgevingsinstrumenten van de EU en direct of indirect verband houdt met deze wetgevingsinstrumenten, met name met de habitatrichtlijn[6], de vogelrichtlijn[7], de kaderrichtlijn water[8], de kaderrichtlijn mariene strategie[9] en de richtlijn offshoreveiligheid[10];

L. overwegende dat in het verslag van de Commissie van 2016 over milieuaansprakelijkheid alle lidstaten werd geadviseerd “gegevens bij te houden over ELD-incidenten en ELD-registers te publiceren, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan”[11]; overwegende dat desondanks slechts zeven lidstaten een register voor ELD-gevallen hebben dat openbaar beschikbaar is, en dat vier andere lidstaten een register hebben dat niet openbaar is; overwegende dat verschillende lidstaten informatie verzamelen die valt onder andere EU-wetgevingsinstrumenten, maar niet specifiek onder de ELD, of registers hebben met een breder of ander toepassingsgebied, en overwegende dat diverse lidstaten gegevens verzamelen op regionaal niveau; overwegende dat veertien lidstaten niet beschikken over een databank met milieu-incidenten of ELD-gevallen; overwegende dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de ELD veel speelruimte hebben omdat de regelgeving versnipperd is en het ontbreekt aan homogeniteit vanuit zowel juridisch als praktisch oogpunt;

M overwegende dat de meerderheid van de lidstaten in de nationale wetgeving niet in verplichte financiëlezekerheidsinstrumenten lijkt te voorzien, maar dat enkele landen deze wel verplicht stellen[12]; overwegende dat die instrumenten, daar waar ze wel zijn ingezet, hun waarde lijken te hebben bewezen, en hebben aangetoond dat invoering van een verplicht financiëlezekerheidsstelsel moet worden overwogen;

N. overwegende dat in de meeste markten voldoende verzekeringsdekking beschikbaar is, ook voor aanvullende en compenserende herstelmaatregelen, maar dat er in het algemeen weinig vraag naar is vanwege een gebrek aan gemelde incidenten, een minder dan optimale handhaving en tragere ontwikkelingen in opkomende markten[13]; overwegende dat dit op zich geen belemmering vormt voor de invoering van verplichte financiële garanties;

O. overwegende dat insolventie van exploitanten ten gevolge van ernstige ongevallen nog altijd een probleem is in de EU; overwegende dat de Commissie bestaande nationale en regelgevingskaders moet analyseren en een geharmoniseerde EU-aanpak moet vaststellen om belastingbetalers te beschermen tegen de gevolgen van insolventie van een onderneming;

P. overwegende dat de beschikbaarheid van financiëlezekerheidsinstrumenten sinds de vaststelling van de ELD aanzienlijk is verbeterd;

Q. overwegende dat Richtlijn (EU) 2020/1828 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG[14] is aangenomen en door de lidstaten met ingang van 25 juni 2023 zal worden toegepast;

R. overwegende dat leden van de raad van bestuur van ondernemingen soms weliswaar op de hoogte zijn van activiteiten waarbij er een grote kans is dat er milieuschade zal optreden, maar bij hun besluitvorming het realiseren van winsten voorop blijven stellen en minder aandacht hebben voor verantwoord handelen en het milieu;

S. overwegende dat bij een herziening van de ELD moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen de zakelijke belangen van ondernemingen en milieubescherming;

T. overwegende dat het Europees Parlement de afgelopen jaren een proactieve rol heeft gespeeld door aan te dringen op een aansprakelijkheidsregeling voor schade op het gebied van milieu en de mensenrechten in derde landen, met name door de aanneming van zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de aansprakelijkheid van ondernemingen voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen[15];

U. overwegende dat een mandaat voor de Commissie moet zorgen voor de handhaving van bepalingen inzake het tot stand brengen of het behoud van een gelijk speelveld inzake milieukwesties in EU-handelsovereenkomsten, als die bepalingen deel uitmaken van een dergelijke overeenkomst;

V. overwegende dat het Europees Milieuagentschap momenteel onderzoek doet naar de verdeling van milieurisico’s en -voordelen over de maatschappij; overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015 wordt benadrukt dat rekening gehouden moet worden met de rechten van kwetsbare personen; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens recentelijk kaderbeginselen inzake mensenrechten en het milieu heeft gepubliceerd, die duidelijkheid verschaffen over de mensenrechtenverplichtingen van staten met betrekking tot een schoon, gezond en duurzaam milieu; overwegende dat er momenteel in de VN wordt onderhandeld over een systeem van aansprakelijkheid van ondernemingen voor schendingen van de mensenrechten;

W. overwegende dat milieuschade en milieucriminaliteit niet alleen schadelijke effecten hebben op de biodiversiteit en het klimaat, maar ook op de mensenrechten en de menselijke gezondheid; overwegende dat in het kader van een evaluatie gekeken moet worden naar de risico’s verbonden aan het grensoverschrijdende karakter van milieuschade, ernstige georganiseerde misdaad en corruptie, en de risico’s voor de mensenrechten en het milieu;

X. overwegende dat beginsel 21 van de Verklaring van Stockholm en beginsel 2 van de Verklaring van Rio het soevereine recht van staten erkennen om hun eigen natuurlijke hulpbronnen te exploiteren in overeenstemming met hun eigen milieubeleid, maar tevens de verantwoordelijkheid van staten erkennen om ervoor te zorgen dat activiteiten die onder hun rechtsmacht of controle vallen geen schade toebrengen aan het milieu van andere staten of van gebieden buiten hun rechtsmacht;

Algemene opmerkingen

1. is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om de leemten in de uitvoering van de ELD en de ECD in de verschillende lidstaten in kaart te brengen en te verhelpen;

2. betreurt dat de in de ELD vastgestelde discretionaire bevoegdheden, het gebrek aan kennis en voorlichting over de ELD, het gebrek aan middelen en deskundigheid en de zwakke mechanismen voor het waarborgen van naleving en doeltreffend beheer op nationaal, regionaal en lokaal niveau hebben geleid tot een gebrekkige uitvoering, aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft handhaving en naleving van de ELD en met name wat betreft het aantal gevallen, en een ongelijk speelveld voor exploitanten; betreurt dat deze tekortkomingen ook een effect hebben op de uitvoering van de ECD; is derhalve van mening dat er meer inspanningen geleverd moeten worden om te zorgen voor normalisatie van de regelgeving in de EU en een groter vertrouwen van de burgers in de doeltreffendheid van EU-wetgeving, om milieuschade doeltreffender te voorkomen en aan te pakken en het juiste evenwicht te vinden tussen de zakelijke belangen van ondernemingen en milieubescherming;

3. is ingenomen met de oprichting van het Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, waarin deskundigen met bevoegdheden op het gebied van de controle op de naleving van milieuwetgeving bijeenkomen, als follow-up van het actieplan van de Commissie van 2018[16] en is tevens ingenomen met het werkprogramma voor 2020-2022 ter verbetering van de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance dat in februari 2020 door het forum werd goedgekeurd[17];

4. betreurt dat in veel lidstaten de begrotingen van milieu-inspectiediensten vanwege de financiële crisis gelijk zijn gebleven of gedaald zijn en dat zelfs grote autoriteiten die over veel middelen beschikken het soms moeilijk vinden om onafhankelijk kennis te ontwikkelen over de beste manieren om naleving te waarborgen; is derhalve van mening dat krachtiger ondersteuning op EU-niveau noodzakelijk is, bijvoorbeeld via toegankelijke informatieportalen, vaak gebruikte netwerken (EU-netwerken voor beroepsbeoefenaars), informatie en advisering over beste praktijken, aanvullende opleidingsprogramma’s over milieurecht en milieucriminaliteit op EU-niveau en nationaal niveau voor rechters en andere beoefenaren van juridische beroepen, opleidingsmateriaal en begeleiding inzake vaardigheden, in samenwerking met de nationale autoriteiten, aangezien dit de druk op de “zwarte schapen” in het bedrijfsleven zou kunnen opvoeren en in het voordeel zou zijn van ondernemingen die de wet wel naleven, en belanghebbenden, exploitanten en de burgers bewuster zou maken van het bestaan van ELD-wetgeving en de handhaving ervan, en dus een positieve bijdrage zou leveren aan de preventie en het herstel van milieuschade;

5. betreurt dat milieudelicten tot de meest winstgevende grensoverschrijdende criminele activiteiten behoren; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve om toereikende financiële en personele middelen toe te wijzen voor het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van milieudelicten en te werken aan verbetering van de deskundigheid van de betrokken autoriteiten, waaronder aanklagers en rechters, met het oog op een doeltreffender vervolging en bestraffing van milieudelicten; verzoekt de lidstaten om binnen hun nationale politiediensten op de passende niveaus gespecialiseerde eenheden op te richten voor het onderzoeken van milieudelicten, of de bestaande eenheden te versterken; dringt er voorts bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat alle lidstaten voorzien in adequate procedures voor het beheer van milieucrises, zowel op nationaal als op transnationaal niveau, en moedigt de lidstaten aan om in gevallen van transnationale milieucriminaliteit gemeenschappelijke onderzoeksteams in te zetten en onderling informatie uit te wisselen, omdat dat de coördinatie van parallel uitgevoerde onderzoeken en vervolgingen tussen verschillende lidstaten vergemakkelijkt;

6. is van mening dat de gebrekkige harmonisatie op het gebied van de ELD onder meer te wijten is aan het feit dat er geen administratieve standaardprocedure bestaat om aan de bevoegde autoriteiten te melden dat er milieuschade dreigt te ontstaan of is ontstaan; betreurt daarom dat er geen verplichting is om dergelijke kennisgevingen te doen of om informatie te publiceren over hoe met dergelijke situaties wordt omgegaan; merkt op dat sommige lidstaten deze beperking in hun nationale wetgeving hebben gesignaleerd en vervolgens databanken hebben opgezet voor kennisgevingen, incidenten en gevallen; wijst er echter op dat er op dit gebied grote verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat deze werkwijze niet op grote schaal wordt gehanteerd;

7. is van mening dat er betrouwbare gegevens moeten worden verzameld over milieu-incidenten die aanleiding geven tot de toepassing van de ELD of andere bestuursrechtelijke, civielrechtelijke of strafrechtelijke instrumenten, waarbij een EU-taskforce inzake de ELD een toezichthoudende rol moet krijgen en de relevante gegevens openbaar moeten worden gemaakt; verzoekt de Commissie om de situatie grondig te beoordelen teneinde vast te stellen of met een combinatie van verschillende rechtsinstrumenten toereikend kan worden gereageerd op milieuschade of dat er nog ernstige lacunes bestaan die moeten worden opgevuld; staat erop dat de ELD correct wordt uitgevoerd en vindt dat daartoe de lidstaten moeten worden aangespoord gegevens over ELD-incidenten te registreren, ELD-registers te publiceren en de gegevens te verzamelen die nodig zijn om de doeltreffende en efficiënte toepassing van de richtlijn in hun land te documenteren, om het vertrouwen in het ELD-regime te vergroten en bij te dragen aan een betere uitvoering;

8. beklemtoont dat in bijna alle ELD-gevallen de exploitanten samenwerken met de administratieve autoriteiten om te werken aan herstelmaatregelen; merkt echter op dat de kosten van herstelmaatregelen gemiddeld 42 000 EUR bedragen[18], maar dat in een paar significante gevallen de kosten aanzienlijk hoger lagen; betreurt derhalve dat in deze gevallen de kosten niet konden worden teruggevorderd vanwege de insolventie van de exploitant en dat de kosten daarom door de staat, en indirect door de belastingbetaler, moesten worden gedragen; is van mening dat dit fenomeen in de toekomst moet worden vermeden;

9. stelt vast dat er in de lidstaten slechts weinig ondernemingen worden vervolgd wegens milieuzaken, hoewel er aantoonbaar strafbare feiten in de zin van de ECD worden gepleegd; wijst er in dit verband op dat de oorzaken van deze situatie noch door de Commissie noch door de lidstaten grondig zijn geanalyseerd of toegelicht;

Aanbevelingen

10. dringt erop aan dat de ELD zo spoedig mogelijk wordt herzien en omgezet wordt in een volledig geharmoniseerde verordening; wijst daarbij op de noodzaak om de ELD te actualiseren en af te stemmen op andere EU-wetgevingsinstrumenten ter bescherming van het milieu, waaronder de ECD; benadrukt dat verschillen in de uitvoering en toepassing van de EU-regels inzake aansprakelijkheid van ondernemingen voor milieuschade ervoor zorgen dat er op dit moment geen sprake is van een gelijk speelveld voor de EU-industrie, waardoor de goede werking van de interne markt van de EU wordt verstoord; dringt aan op meer inspanningen om de uitvoering van de ELD in de lidstaten te harmoniseren;

11. dringt erop aan dat de ECD wordt geactualiseerd na een grondige effectbeoordeling, in het kader waarvan onder meer het toepassingsgebied van de richtlijn wordt beoordeeld en rekening wordt gehouden met nieuwe vormen en patronen van milieucriminaliteit; wijst voorts op de noodzaak om te zorgen voor een doeltreffende handhaving van de bestaande wetgeving;

12. stelt vast dat de lidstaten zich steeds meer inzetten voor de erkenning van ecocide als misdrijf op nationaal en internationaal niveau; verzoekt de Commissie de relevantie van ecocide voor het EU-recht en de EU-diplomatie te onderzoeken;

13 verzoekt de Commissie om de bevoegde nationale autoriteiten en openbare aanklagers meer duidelijkheid en uitleg te verschaffen over de belangrijkste juridische begrippen van de ECD en een geharmoniseerde classificatie van milieudelicten te ontwikkelen;

14. wijst op de belangrijke rol van instrumenten van zachte wetgeving, zoals richtsnoeren inzake de interpretatie van juridische terminologie die zowel in de ELD als in de ECD wordt gebruikt, de evaluatie van schade, of informatie over en vergelijking van sanctiepraktijken in de lidstaten, om de uitvoering van de richtlijnen doeltreffender te maken; benadrukt dat er in de lidstaten veel sneller regelgevingsmaatregelen moeten worden ingevoerd en dat die maatregelen veel strenger moeten zijn;

15. is van mening dat de handhaving moet worden geharmoniseerd en dat er een EU-taskforce inzake de ELD moet worden ingesteld, bestaande uit hooggekwalificeerde deskundigen en ambtenaren van de Commissie, die enerzijds de lidstaten op verzoek ondersteuning biedt bij de uitvoering en handhaving van de richtlijn en anderzijds slachtoffers van milieuschade ondersteunt en adviseert over de beschikbare mogelijkheden voor juridische stappen op EU-niveau (vergelijkbaar met Solvit);

16. is van mening dat het herziene kader moet voorzien in verbeterde EU-brede gegevensverzameling, informatie-uitwisseling, transparantie en de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten, ondersteund door de EU-taskforce inzake de ELD;

17. pleit ervoor dat de toekomstige EU-taskforce inzake de ELD de uitvoering van een omvattend monitoringsysteem ondersteunt, om de bevoegde autoriteiten een doeltreffend instrumentarium ter beschikking te stellen voor het toezicht op en het afdwingen van de naleving van milieuwetgeving;

18. verzoekt de Commissie en de lidstaten, met ondersteuning van de EU-taskforce inzake de ELD, beschermings- en ondersteuningsregelingen voor de slachtoffers van milieuschade op te zetten, en te waarborgen dat slachtoffers volledige toegang hebben tot de rechter, informatie en schadevergoeding; benadrukt de cruciale rol van milieu-ngo’s bij het opsporen van mogelijke inbreuken op EU- en nationale milieuwetgeving en bij het genereren van publiciteit hierover;

19.  verzoekt de Commissie om de doeltreffendheid van mechanismen voor het snel indienen van vorderingen te beoordelen, om te zorgen voor een snelle schadeloosstelling van slachtoffers in gevallen van insolventie van de exploitant, waarin verdere schade kan ontstaan;

20. is ingenomen met de vaststelling van Richtlijn (EU) 2020/1828 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG, die door de lidstaten met ingang van 25 juni 2023 zal worden toegepast;

21.  wijst erop dat de Aarhus-verordening momenteel wordt herzien[19]; herhaalt dat de Aarhus-verordening voorziet in toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en dus in publieke controle op EU-handelingen die gevolgen hebben voor het milieu; benadrukt dat de Aarhus-verordening de ELD omvat;

22. wijst met name op de rol van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten die zich inzetten voor de rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot het genot van een veilig, gezond en duurzaam milieu, en veroordeelt krachtig elke vorm van geweld, pesterijen en intimidatie jegens hen, onder meer als daarmee beoogd wordt de inspanningen van verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten om degenen die verantwoordelijk zijn voor milieuschade daarvoor wettelijk aansprakelijk te stellen, procedureel te ondergraven; roept de lidstaten op te waarborgen dat dergelijke daden adequaat en doeltreffend worden onderzocht en vervolgd;

23.  steunt de bestaande vereisten om ook over niet-financiële zaken te rapporteren; merkt echter op dat deze rapportageverplichting tot nu toe alleen nog maar geldt voor grote ondernemingen; verzoekt de Commissie om bij de komende herziening van de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie (NFI-richtlijn) de nadruk te leggen op de handhaving van deze rapportagevereisten in geval van niet-nakoming[20];

24. is van mening dat de meeste definities in de ELD, en met name de definities van “milieuschade” en “exploitant”, verder verduidelijkt en waar nodig uitgebreid moeten worden, om ervoor te zorgen dat de richtlijn eerlijk en voor alle belanghebbenden duidelijk is, en om gelijke tred te houden met de snelle ontwikkelingen op het gebied van verontreinigende stoffen; is daarom ingenomen met de huidige inspanningen om een consensusdocument op te stellen inzake de belangrijkste ELD-definities en -concepten; betreurt echter dat de Commissie en de nationale deskundigengroepen inzake de ELD het niet eens zijn geworden over het format van het document, waardoor het consensusdocument niet meer werd dan een document opgesteld door het adviesbureau dat door de Commissie in de arm werd genomen ter ondersteuning van de uitvoering van het meerjarig werkprogramma inzake de ELD voor 2017-2020;

25.  is van mening dat de herziening van de ELD, met het oog op de bescherming van zowel de belangen van de EU-burgers als het milieu, afgestemd moet worden op de Klimaatovereenkomst van Parijs; erkent de intrinsieke waarde van het milieu en van ecosystemen en het recht op doeltreffende bescherming hiervan;

26. stelt vast dat de aansprakelijkheidsregelingen in het EU-recht met betrekking tot diffuse verontreiniging gefragmenteerd zijn; verzoekt de Commissie een studie uit te voeren naar de aanpak ten aanzien van diffuse verontreiniging in de uiteenlopende aansprakelijkheidsregelingen in de EU;

27. wijst erop dat de uiteenlopende interpretaties van en de uiteenlopende wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de criteria van bijlage I bij de ELD, waarin de definitie van “milieuschade” van artikel 2, lid 1, onder a), van de ELD nader wordt uitgewerkt, een van de redenen is voor de inconsistente toepassing van de richtlijn; dringt daarom aan op een meer consistente toepassing en op verdere verduidelijking van en een betere sturing ten aanzien van de criteria, en van hetgeen moet worden verstaan onder “aanmerkelijke schade” in de zin van de ELD;

28. verzoekt de Commissie om te onderzoeken of uitbreiding van het toepassingsgebied van de ELD en de in bijlage III bij de ELD opgenomen activiteiten zou kunnen bijdragen aan een vermindering van de schade op korte en lange termijn aan het milieu, de volksgezondheid en de luchtkwaliteit; verzoekt de Commissie voorts te beoordelen of de benadering op basis van het voorzorgsbeginsel potentieel gevaarlijke risico’s of gevolgen naar behoren en op doeltreffende wijze in kaart brengt;

29. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan milieucriminaliteit als prioriteit te beschouwen; verzoekt de Commissie artikel 83, lid 2, VWEU ten volle te benutten en te overwegen een algemene kaderrichtlijn betreffende milieudelicten en doeltreffende en evenredige sancties vast te stellen, met een beschrijving van de strafbare gedragingen, de aard van inbreuken, de soorten delicten, de herstelregelingen, de saneringsmaatregelen en de minimale sancties, en met bepalingen inzake aansprakelijkheid van rechtspersonen en individuele personen; verzoekt de Commissie om na te gaan of het mogelijk is milieudelicten toe te voegen aan de categorieën van strafbare feiten van artikel 83, lid 1, VWEU;

30. is van mening dat omvattende en doeltreffende preventieve maatregelen en afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties belangrijke instrumenten zijn om te voorkomen dat milieuschade wordt aangericht; betreurt de lage opsporings-, onderzoeks-, vervolgings- en veroordelingspercentages voor milieudelicten; is voorts van mening dat ondernemingen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, de volledige kosten moeten dragen van milieuschade die zij rechtstreeks hebben veroorzaakt, zodat zij gestimuleerd worden om milieukosten te internaliseren en externalisering van deze kosten wordt vermeden;

31. benadrukt dat milieuschade moet leiden tot bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ondernemingen die ervoor verantwoordelijk zijn, met inachtneming van het ne bis in idem-beginsel; wijst erop dat die vormen van aansprakelijkheid naast andere aansprakelijkheidsstelsels in het ondernemingsrecht bestaan, bijvoorbeeld op grond van het consumentenrecht of het mededingingsrecht;

32. uit zijn bezorgdheid over het grote aantal milieudelicten, gezien het feit dat uit de gecombineerde schattingen van de OESO, het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), het Milieuprogramma van de VN (UNEP) en Interpol blijkt dat milieucriminaliteit, alle vormen ervan tezamen genomen, gelet op de monetaire waarde ervan, op de ranglijst van internationale criminaliteit in de wereld de vierde plaats inneemt; erkent het rechtstreekse of onrechtstreekse verband tussen milieudelicten en transnationale georganiseerde criminaliteit en corruptie[21]; verzoekt Europol de in 2015 verrichte studie[22] te actualiseren en regelmatig geactualiseerde gegevens te verstrekken; wijst erop dat het bevriezen en confisqueren van opbrengsten van misdrijven, met inbegrip van milieumisdrijven, van cruciaal belang is voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad, en benadrukt dat het belangrijk is deze opbrengsten ook voor sociale doeleinden te gebruiken om de geleden schade te herstellen en het milieu te verbeteren;

33. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), zodra dit volledig opgericht en operationeel is, uit te breiden tot milieudelicten;

34. verzoekt Europol en Eurojust de verslaglegging over, het onderzoek naar en de vervolging van milieudelicten te intensiveren; verzoekt de Commissie, Europol en Eurojust om meer steun te verlenen en een doeltreffender en meer geïnstitutionaliseerde structuur te bieden aan bestaande netwerken van beroepsbeoefenaars, grensoverschrijdende rechtshandhaving, milieuagentschappen en gespecialiseerde aanklagers, zoals het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE) en het forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje);

35. wijst op het belang van (e-)opleiding voor rechtshandhavers op het gebied van milieucriminaliteit en verzoekt Cepol zijn opleidingsaanbod op dit gebied te verbeteren;

36. benadrukt voorts dat het belangrijk is het EnviCrimeNet van Europol op nationaal en EU-niveau te versterken om onafhankelijk en doeltreffend onderzoek mogelijk te maken in de strijd tegen milieucriminaliteit;

37. benadrukt dat het milieuaansprakelijkheidsregime van de EU in overeenstemming moet zijn met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkeling en het beginsel “geen schade berokkenen”;

38. verzoekt de Commissie om na te denken over de mogelijkheid een tweede aansprakelijkheidsregeling in te voeren, meer bepaald betreffende aansprakelijkheid van de moederonderneming en ketenaansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de menselijke gezondheid en het milieu[23], en een beoordeling uit te voeren van de momenteel geldende regels inzake aansprakelijkheid met betrekking tot buiten de EU opererende dochterondernemingen en zo mogelijk voorstellen te doen voor verbeteringen met betrekking tot gevallen van milieuschade;

39. is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat het voorstel betreffende zorgvuldigheidsplicht en verantwoordingsplicht voor ondernemingen een aansprakelijkheidsregeling zal omvatten en is van mening dat, om slachtoffers in staat te stellen een doeltreffende voorziening in rechte te verkrijgen, ondernemingen krachtens het nationale recht aansprakelijk moeten worden gesteld voor schade die is veroorzaakt door of waaraan is bijgedragen door handelingen of nalatigheden van ondernemingen onder hun beheer, indien deze ondernemingen mensenrechtenschendingen hebben begaan of milieuschade hebben veroorzaakt, tenzij die ondernemingen kunnen aantonen dat zij overeenkomstig de op hen rustende zorgvuldigheidsverplichtingen de nodige zorgvuldigheid hebben betracht en alle redelijke maatregelen hebben genomen om die schade te voorkomen;

40. is van mening dat het vergunningverweer en het stand-der-techniekverweer, waar de lidstaten krachtens de ELD in kunnen voorzien, slechts door ondernemingen moeten kunnen worden ingeroepen als zij kunnen bewijzen dat zij niet konden weten dat hun activiteiten gevaarlijk waren (omgekeerde bewijslast); dringt er derhalve op aan dat de werkingssfeer van het vergunningverweer en het stand-der-techniekverweer in het herziene milieuaansprakelijkheidsstelsel wordt beperkt, om de doeltreffendheid ervan te vergroten en aan te sluiten bij het beginsel dat de vervuiler betaalt;

41. verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de mogelijkheid de ELD af te stemmen op de wetgeving inzake wettelijke aansprakelijkheid voor raden van bestuur van ondernemingen in gevallen waarin een oorzakelijk verband kan worden vastgesteld tussen de handelingen of nalatigheid en milieuschade als omschreven in de ELD, onder meer wanneer deze schade het gevolg is van verontreinigende activiteiten die zijn uitgevoerd met het oog op winstmaximalisatie of het verhogen van de bonussen voor leden van de raad van bestuur[24];

42. benadrukt dat de kosten van milieuschade voor de belastingbetaler en de verantwoordelijke exploitanten aanzienlijk kunnen worden teruggebracht door middel van het gebruik van financiëlezekerheidsinstrumenten; merkt echter op dat de ELD niet voorziet in een verplicht stelsel van financiële zekerheid;

43. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om een verplicht financiëlezekerheidsstelsel in te voeren (dat verzekeringsdekking, bankgaranties, pools, effecten en obligaties of fondsen omvat) met een maximumdrempel per geval, bedoeld om te voorkomen dat de belastingbetaler de kosten van het herstel van milieuschade moet dragen; verzoekt de Commissie voorts om een geharmoniseerde EU-methodologie uit te werken voor het berekenen van de maximale aansprakelijkheidsdrempel, rekening houdend met de activiteit en de gevolgen ervan voor het milieu; benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat schade financieel wordt vergoed, ook bij insolventie van de verantwoordelijke exploitant;

44. verzoekt de Commissie een studie uit te voeren naar de invoering van een regeling voor financiële compensatie in het kader van de ELD op EU- of nationaal niveau voor gevallen waarin de beschikbare middelen voor herstel, gezien de omvang van de schade, ontoereikend zijn; benadrukt dat in besprekingen met betrekking tot deze kwestie onder meer moet worden ingegaan op mogelijke manieren om milieuschade te kwantificeren;

45. is van mening dat aangezien met de ELD wordt beoogd milieuschade te voorkomen en te herstellen, een toekomstige verordening (milieuaansprakelijkheidsverordening) van toepassing moet zijn op alle ondernemingen die in de EU actief zijn, ongeacht hun plaats van oprichting of vestiging, en dat een holistische aanpak en wederkerigheid noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van ondernemingen in een mondiale economie; is voorts van mening dat de toekomstige verordening van toepassing moet zijn op alle entiteiten die Europese, nationale of regionale fondsen ontvangen en waarvan de activiteiten milieuschade veroorzaken of kunnen veroorzaken;

46. stelt tevreden vast dat een toenemend aantal EU-ondernemingen duurzame waardecreatie als doelstelling heeft, en verzoekt alle ondernemingen de “triple bottom line” na te streven;

47. beseft dat de overgang naar duurzamer en milieuvriendelijker productiemethoden tijdrovend en kostbaar kan zijn en wijst op het belang van rechtszekerheid en administratieve zekerheid voor ondernemingen die in een dergelijk traject zitten;

48. herinnert eraan dat de EU een hoog niveau van milieubescherming op haar eigen grondgebied moet bevorderen en haar uiterste best moet doen om milieuschade in derde landen, veroorzaakt door in de EU-lidstaten gevestigde ondernemingen, te voorkomen; herinnert er tevens aan dat er geen EU-rechtsinstrument is dat voorziet in de mogelijkheid om Europese ondernemingen in het buitenland te vervolgen wegens milieumisdrijven of activiteiten die leiden tot milieuschade; verzoekt de EU om moederondernemingen aan te sporen om in het kader van hun samenwerking met derde landen een duurzame en verantwoorde aanpak te hanteren, in overeenstemming met internationale mensenrechten- en milieunormen, en geen investeringsstrategieën te volgen die rechtstreeks tot gevaarlijke resultaten leiden; spoort de Commissie aan stimulansen te creëren voor ondernemingen die vrijwillig een duurzaamheidsbeleid hanteren dat verder gaat dan de in de geldende wetgeving neergelegde normen inzake milieubescherming en bescherming van de biodiversiteit, om dit beleid te evalueren en de beste praktijken daaruit te destilleren en deze als goede voorbeelden aan andere ondernemingen ter beschikking te stellen;

49 dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de bepalingen inzake biodiversiteit in alle handelsovereenkomsten volledig worden uitgevoerd en gehandhaafd, onder andere via haar hoge ambtenaar voor handhaving van de handelsregels (Chief Trade Enforcement Officer); is van mening dat de Commissie de impact van handelsovereenkomsten op de biodiversiteit beter moet beoordelen, en zo nodig follow-upmaatregelen moet nemen ter versterking van de biodiversiteitsbepalingen van bestaande en toekomstige overeenkomsten;

50. dringt er bij de Commissie op aan om toe te zien op de handhaving van de bepalingen inzake het tot stand brengen of het behoud van een gelijk speelveld inzake milieukwesties in EU-handelsovereenkomsten, als die bepalingen deel uitmaken van een dergelijke overeenkomst;

51. is van mening dat in vooraf gedefinieerde gevallen van zeer omvangrijke vervuiling met het oog op herstel niet slechts toepassing gegeven moet worden aan milieuaansprakelijkheidsinstrumenten, maar aan een veelheid aan instrumenten, waaronder bestuursrechtelijke maatregelen, financiële sancties en in sommige gevallen strafrechtelijke vervolging;

52  verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing van sancties waarin door de ECD wordt voorzien;

53. verzoekt de Commissie om er in dit kader voor te zorgen dat bij aanbestedingen en toewijzing van overheidsmiddelen gekeken wordt naar maatschappelijk verantwoord ondernemerschap met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;

54. verzoekt de Commissie om onverwijld een voorstel in te dienen voor milieu-inspecties op EU-niveau, overeenkomstig actie nr. 9 van het werkprogramma van het Forum voor de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance, maar is van mening dat een aanbeveling om minimumcriteria voor milieu-inspecties vast te stellen niet voldoende is;

55. verzoekt de Commissie om de EU, de lidstaten en de internationale gemeenschap te stimuleren om de inspanningen ter bestrijding van milieucriminaliteit op te voeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om deze kwestie op internationale fora onder de aandacht te brengen en oplossingen te bevorderen;

56. stelt voor de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001[25], waarin uitvoerig wordt toegelicht hoe milieu-inspecties uitgevoerd zouden moeten worden, zo nodig te actualiseren en om te zetten in een bindend document of verordening;

57. verzoekt de Europese Ombudsman zich nog meer te richten op kwesties die verband houden met het milieuacquis;

58. is van mening dat ondernemingen die veroordeeld zijn wegens milieudelicten, gedurende een redelijke maar beperkte termijn niet moeten kunnen profiteren van de maatregelen voor in het transparantieregister ingeschreven entiteiten; stelt voor om het toepassingsgebied en de gedragscode van het transparantieregister hiertoe te herzien en te voorzien in bepalingen inzake tijdelijke schrapping van ondernemingen die veroordeeld zijn wegens milieudelicten;

59. wijst erop dat de vertrouwelijke behandeling van informatie over de effecten van industriële activiteiten, in combinatie met het feit dat het moeilijk is om bepaalde praktijken, zoals het illegaal lozen van stoffen of het storten van afval in zee of het ontgassen of lozen van olie door schepen, te monitoren en op te sporen, ertoe kan leiden dat het aantal inbreuken op de wetgeving inzake waterverontreiniging toeneemt; benadrukt daarom dat de lidstaten informatie die in dit kader relevant is openbaar moeten maken, zodat het gemakkelijker wordt om mogelijke oorzakelijke verbanden tussen industriële activiteiten en milieuschade te beoordelen;

60. steunt het pleidooi van de VN voor mondiale erkenning van het recht op een veilige, schone, gezonde en duurzame leefomgeving;

61. wijst erop dat de wereldwijde stijging van milieucriminaliteit een toenemende bedreiging vormt voor de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en dat mensen in ontwikkelingslanden voor hun voedsel, gezondheid en economische zekerheid rechtstreeks afhankelijk zijn van het milieu; betreurt dat door de achteruitgang van de biodiversiteit als gevolg van milieucriminaliteit en het daaruit voortvloeiende verlies van hulpbronnen de kwetsbaarheid van deze mensen wordt vergroot;

62. dringt voorts aan op meer steun voor de lokale overheden en regeringen van ontwikkelingslanden bij het in overeenstemming brengen van nationale wetgeving en beleid met internationale milieunormen; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld en lokale actoren in derde landen en ontwikkelingslanden moeten worden ondersteund bij het ter verantwoording roepen van overheidsinstanties voor door de overheid getolereerde of goedgekeurde milieuschade, veroorzaakt door particuliere en staatsbedrijven;

°

° °

63. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 



 

TOELICHTING

Aangezien de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn dateert uit 2004 is het de bedoeling van het Europees Parlement om met dit initiatiefverslag mogelijke gebieden voor verbetering in kaart te brengen en specifieke aanbevelingen te doen voor de toekomstige wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie. Deze voorstellen moeten onder meer gericht zijn op de preventie van milieuschade door een vermindering van risico’s, op versterking van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt en op de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor ondernemingen, en moeten er tevens voor zorgen dat de belastingbetalers niet opdraaien voor de kosten van milieuschade. De overkoepelende ambitie moet zijn een evenwicht te creëren tussen milieu- en zakelijke belangen.

Standpunt van de rapporteur

Er bestaan tussen de lidstaten significante verschillen op het gebied van de uitvoering en handhaving van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn. Hierdoor is er op de interne markt geen gelijk speelveld en hebben ondernemingen te maken met een ingewikkelde situatie en met hoge kosten. Bovendien is het moeilijker om milieuschade op doeltreffende wijze te voorkomen en te herstellen. De rapporteur is dan ook van mening dat deze richtlijn moet worden omgevormd tot een volledig geharmoniseerde verordening. Tijdens een workshop over de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn van de Commissie JURI op 27 oktober 2020 bevestigden verschillende deskundigen ter zake dat dit een haalbare mogelijkheid is[26].

Om lidstaten op hun verzoek te ondersteunen bij de uitvoering en handhaving van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn dient de Commissie te overwegen een EU-taskforce inzake de ELD met hooggekwalificeerde deskundigen op te richten. Deze EU-taskforce inzake de ELD zou ook aan individuen die schade hebben geleden ondersteuning en advies kunnen bieden met betrekking tot de beschikbare mogelijkheden voor juridische stappen op EU-niveau in het geval van milieuschade (vergelijkbaar met Solvit).

De Commissie moet daarnaast beoordelen of het nodig is om een verplicht financiëlezekerheidsstelsel in te voeren, met als doel te garanderen dat in het geval van insolventie van een onderneming de belastingbetaler niet opdraait voor de kosten van milieuschade.

Om diezelfde reden moet de Commissie tevens beoordelen of het passend is om aansprakelijkheid van de moederonderneming en ketenaansprakelijkheid in te voeren om de risico’s te beperken.

Bovendien moet de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn van toepassing zijn op alle bedrijven die actief zijn op de interne markt, ongeacht hun plaats van oprichting of daadwerkelijke vestiging. Wederkerigheid is noodzakelijk om oneerlijke concurrentie te vermijden en tegemoet te komen aan de behoeften van bedrijven in een mondiale economie. Dit waren, samen met de totstandbrenging van een gelijk speelveld op de interne markt, de punten die door de vertegenwoordigers van de sector waarmee de rapporteur heeft gesproken het vaakst werden aangehaald.

De Commissie moet onderzoeken of het nodig en mogelijk is om het toepassingsgebied van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn uit te breiden met het oog op afstemming op andere EU-wetgeving en een holistische aanpak te hanteren voor het vermijden van schade op lange en korte termijn aan het milieu, de volksgezondheid en de luchtkwaliteit. Daarnaast moet de Commissie beoordelen of de aanpak op basis van het voorzorgsbeginsel potentieel gevaarlijke risico’s of gevolgen naar behoren voorspelt.

De rapporteur is voorts van mening dat de definities in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn moeten worden verduidelijkt om de richtlijn eerlijk en duidelijk te maken voor alle belanghebbenden en om de snelle ontwikkelingen op het gebied van verontreinigende stoffen bij te houden.

Wat betreft het vergunningverweer en het stand-der-techniekverweer, waar de lidstaten krachtens de ELD in kunnen voorzien, is de rapporteur bovendien van mening dat deze verweermiddelen slechts door ondernemingen moeten kunnen worden ingeroepen als zij kunnen bewijzen dat zij niet konden weten dat hun activiteiten gevaarlijk waren (omgekeerde bewijslast).

De milieuaansprakelijkheidsrichtlijn moet worden afgestemd op de wetgeving inzake wettelijke aansprakelijkheid voor leden van raden van bestuur die milieuschade veroorzaken door onverantwoorde besluiten, zoals het geval was in de zaak Volkswagen (het zogenaamde “dieselgate”-schandaal).

Tot slot moet het in gevallen van zeer omvangrijke vervuiling met het oog op herstel niet alleen mogelijk zijn om toepassing te geven aan milieuaansprakelijkheidsinstrumenten, maar aan een veelheid aan instrumenten, waaronder bestuursrechtelijke maatregelen, financiële sancties en in sommige gevallen strafrechtelijke vervolging.


 

ADVIES VAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING (7.12.2020)

aan de Commissie juridische zaken

inzake de aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade

(2020/2027(INI))

Rapporteur voor advies: Caroline Roose

 

 

 


SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. overwegende dat het Parlement de afgelopen jaren een proactieve rol heeft gespeeld door aan te dringen op een milieuaansprakelijkheidsregeling voor schade op het gebied van milieu en de mensenrechten in derde landen, met name door de aanneming van zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de aansprakelijkheid van ondernemingen voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen;

2. overwegende dat in beginsel 21 van de Verklaring van Stockholm en in beginsel 2 van de Verklaring van Rio het soevereine recht van staten wordt erkend om hun eigen natuurlijke hulpbronnen te exploiteren, maar ook de verantwoordelijkheid of verplichting om geen schade toe te brengen aan het milieu van andere staten of van gebieden buiten de grenzen van de nationale jurisdictie;

3. overwegende dat in veel ontwikkelingslanden schendingen van de mensenrechten en milieuschade zijn vastgesteld, waaronder onteigening van land van inheemse volkeren en plaatselijke gemeenschappen, moderne slavernij, vernietiging van ecosystemen, watervervuiling en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen;

4. overwegende dat er steeds meer gevallen zijn waarin slachtoffers van door dochterondernemingen van Europese bedrijven veroorzaakte verontreiniging proberen een milieuaansprakelijkheidsvordering tegen moedermaatschappijen in te stellen bij rechtbanken in de EU;

5. overwegende dat mensenrechtenschendingen en milieuschade vaak nauw met elkaar verbonden zijn en dienovereenkomstig moeten worden aangepakt door middel van een holistische benadering;

6. wijst erop dat de wereldwijde stijging van milieucriminaliteit een toenemende bedreiging vormt voor de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake biologische diversiteit, met name in ontwikkelingslanden; is bezorgd over het feit dat milieudelicten vaak niet worden opgespoord vanwege terughoudendheid of inefficiëntie bij wetshandhaving, met name in ontwikkelingslanden;

7. steunt de oproep van de VN, en die van andere internationale organisaties, tot wereldwijde erkenning van het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu op VN-niveau, hetgeen de verplichting met zich mee moet brengen om degenen die dit recht schenden te vervolgen; dringt er bij de Unie op aan het Handvest van de grondrechten van de EU daartoe aan te passen; verzoekt de EU en de lidstaten zich meer in te spannen voor de verwezenlijking, uiterlijk in 2030, van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) in het kader van het Actiedecennium, de Green Deal en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030;

8. wijst erop dat de EU een hoog niveau van milieubescherming op haar eigen grondgebied moet bevorderen en haar uiterste best moet doen om schade aan het milieu in derde landen te voorkomen die wordt veroorzaakt door in de EU-lidstaten gevestigde ondernemingen; erkent dat er behoefte is aan een verplicht geharmoniseerd zorgvuldigheidskader op Unieniveau en dringt er bij de lidstaten op aan dit vast te stellen, om ervoor te zorgen dat maatregelen op het gebied van passende zorgvuldigheid niet strikt beperkt blijven tot nationale inspanningen op het niveau van de lidstaten; herinnert eraan dat zorgvuldigheid in de eerste plaats een preventief mechanisme is en dat van de desbetreffende bedrijven eerst en vooral moet worden geëist dat zij potentiële of werkelijke negatieve effecten vaststellen en beleid en maatregelen vaststellen om die aan te pakken; benadrukt dat een onderneming, wanneer zij een negatief effect veroorzaakt of ertoe bijdraagt, de nodige herstelmaatregelen moet nemen en strafrechtelijk aansprakelijk voor dergelijke effecten moet kunnen worden gesteld; onderstreept dat aansprakelijkheid voor ondernemingen, met inbegrip van schade in verband met de activiteiten van een onderneming, noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat ondernemingen worden gestimuleerd om zorgvuldigheid toe te passen en dat die zorgvuldigheid doeltreffend is;

9. herinnert eraan dat volgens het Milieuprogramma van de VN (UNEP) en Interpol de monetaire waarde van milieucriminaliteit tussen 70 en 213 miljard USD per jaar bedraagt; benadrukt dat de illegale handel in dieren en bosproducten vooral ontwikkelingslanden treft; verzoekt de EU meer steun te verlenen aan deze landen bij de bestrijding van illegale handel die schadelijk is voor het milieu, hun extra inkomstenbronnen ontneemt en hun sociale en economische ontwikkeling belemmert;

10. benadrukt dat mensen in ontwikkelingslanden voor hun voedselvoorziening, gezondheid en economische zekerheid rechtstreeks afhankelijk zijn van biodiversiteit; betreurt het feit dat de achteruitgang van biodiversiteit als gevolg van milieucriminaliteit en het daaruit voortvloeiende verlies van hulpbronnen hun kwetsbaarheid vergroten;

11. wijst erop dat het internationaal milieurecht weliswaar is geëvolueerd door de goedkeuring van verdragen en conventies, maar dat het strafrecht ontoereikend blijft om aanzienlijke milieuschade te voorkomen; dringt er bij de EU op aan bij de bestrijding van milieucriminaliteit te zorgen voor verantwoordingsplicht en aansprakelijkheid en daarvan een strategische politieke prioriteit te maken bij internationale justitiële samenwerking en voor de EU-instellingen en de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met name door goed bestuur op milieugebied te bevorderen, door de naleving van multilaterale milieuovereenkomsten (MEA’s) te bevorderen, waaronder de vaststelling van strafrechtelijke sancties, door de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van milieubescherming aan te moedigen via een dialoog met de particuliere en de overheidssector, lokale autoriteiten in derde landen en het maatschappelijk middenveld, en door een ruimere werkingssfeer van het Internationaal Strafhof te bepleiten, zodat het Strafhof zich uit hoofde van het Statuut van Rome kan uitspreken over aan ecocide equivalente delicten;

12. verzoekt de Commissie een voorstel te overwegen voor een hervorming van Richtlijn 2008/99/EG van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, teneinde de lijst van soorten gedragingen die als milieudelicten worden aangemerkt, uit te breiden en een minimumkader van sancties vast te stellen om ervoor te zorgen dat deze richtlijn in de hele EU een afschrikkend effect heeft;

13. is ingenomen met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de prioriteit die bij de onderhandelingen over handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden wordt gegeven aan de bescherming van flora en fauna; herinnert eraan dat de Commissie zich ertoe heeft verbonden het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten te herzien, met name wat betreft de illegale handel in ivoor; eist in dit verband dat de Afrikaanse olifant, die als gevolg van de illegale handel in ivoor met uitsterven wordt bedreigd, wordt opgenomen in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES);

14. verzoekt de Commissie en de lidstaten om beschermingsregelingen voor de slachtoffers van milieuschade op te zetten en ervoor te zorgen dat zij volledige toegang hebben tot de rechter, tot schadeloosstelling en bijstand, in een context waarin maatschappelijke organisaties of personen uit hoofde van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn (ELD, Environmental Liability Directive) geen vorderingen tegen bedrijven kunnen indienen wegens vermeende schendingen van deze richtlijn; dringt erop aan dat de betrokken natuurlijke en rechtspersonen het recht hebben om vorderingen in te stellen tegen bedrijven op grond van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn; dringt er voorts op aan representatieve vorderingen van ngo’s tegen inbreuken op milieunormen door bedrijven te vergemakkelijken;

15. benadrukt dat de milieuaansprakelijkheidsregeling van de EU in overeenstemming moet zijn met beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling (PCD) en het beginsel “geen schade berokkenen”;

16. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus te verbeteren en tegemoet te komen aan de bezwaren van het comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus met betrekking tot de naleving door de EU van haar internationale verplichtingen uit hoofde van dat verdrag;

17. verzoekt de Commissie en de lidstaten de ratificatie van het Verdrag van Aarhus onder derde landen te bevorderen en een actieve rol te spelen in de taskforce inzake toegang tot de rechter door informatie, ervaringen en goede praktijken in de desbetreffende jurisprudentie met derde landen te delen;

18. verzoekt de Commissie en de lidstaten de beginselen van het Verdrag van Aarhus te bevorderen in internationale organisaties en internationale processen met betrekking tot het milieu;

19. herinnert eraan dat de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn cruciaal is om uitvoering te kunnen geven aan het beginsel “de vervuiler betaalt”; betreurt het feit dat de aansprakelijkheidsregels grotendeels niet zijn toegepast, waardoor deze regels hun compenserende en preventieve functies niet kunnen vervullen; is van mening dat in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn, teneinde de doeltreffende naleving van het beginsel “de vervuiler betaalt” te waarborgen, een risicoaansprakelijkheidsregeling moet worden vastgesteld voor elke vorm van milieuschade of dreigend gevaar voor het milieu, ook in situaties waarin schade het gevolg is van uitdrukkelijk toegestane activiteiten of waarin de potentiële schade als gevolg van dergelijke maatregelen niet bekend was toen de activiteiten plaatsvonden, en moet worden voorzien in de niet-toepasselijkheid van wettelijke beperkingen op sanctieprocedures;

20. is van mening dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en verantwoord optreden op milieugebied van bedrijven (CER) een aanvulling vormen op milieuaansprakelijkheid, aangezien een correcte naleving van MVO en CER de kans op milieuschade kan verminderen; verzoekt de Commissie dienovereenkomstig ambitieuze wetgeving aan te nemen met betrekking tot een verplicht EU-zorgvuldigheidskader; benadrukt dat dergelijke wetgeving een grondstoffenoverschrijdende benadering moet volgen, van toepassing moet zijn op alle economische actoren in de toeleveringsketen, zowel upstream als downstream, met inbegrip van financiële actoren, en vergezeld moet gaan van een robuust rapportage-, openbaarmakings- en handhavingsmechanisme, waaronder doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor niet-naleving; herinnert er echter aan dat dergelijke wetgeving een aanvulling moet vormen op de wetgeving die voorziet in een bindend kader voor milieuaansprakelijkheid voor EU-ondernemingen die in derde landen actief zijn; herhaalt eveneens dat er normen moeten worden ontwikkeld voor de verplichte openbaarmaking van relevante informatie door ondernemingen die vallen onder het toepassingsgebied van de herziening van Richtlijn 2014/95/EU van 22 oktober 2014 betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie, met name door een handhavings- en sanctiemechanisme op te nemen ter ondersteuning van de rapportagevereisten;

21. is van mening dat, om een hoog niveau van milieubescherming te bereiken, het toepassingsgebied van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn moet worden uitgebreid tot alle soorten gedragingen die schadelijk zijn of een onmiddellijk risico vormen voor het milieu, met name elke vorm van dreigend risico voor of schade aan water en bodem;

22. vestigt de aandacht op de belemmeringen bij het aansprakelijk stellen van bedrijven voor milieuschade, zoals de regeling voor beperkte aansprakelijkheid, insolventie, belemmeringen van de toegang tot de rechter, latentietijd, causale onzekerheid en weinig specifieke beoordelingscriteria inzake milieuschade;

23. is ingenomen met de inspanningen van een aantal toonaangevende ondernemingen en bedrijven om vrijwillige maatregelen in te voeren inzake de eerbiediging van mensenrechten en milieunormen; erkent echter dat vrijwillige inspanningen niet volstaan en dat een alomvattend kader essentieel is om milieucriminaliteit aan te pakken en universele milieunormen te beschermen en te eerbiedigen;

24. herinnert eraan dat het regelgevingskader voor multinationale ondernemingen (MNO’s) gebrekkig is, aangezien in het internationaal recht de regels die zijn vastgelegd in MEA’s niet bindend zijn voor MNO’s; herinnert er eveneens aan dat er geen EU-rechtsinstrument is dat voorziet in de mogelijkheid om Europese bedrijven in het buitenland te vervolgen voor milieumisdrijven of activiteiten die leiden tot milieuschade; benadrukt daarom dat het huidige systeem van afhankelijkheid van nationale wetten waarschijnlijk de ernst van de milieuschade door bedrijven onderschat; verzoekt de EU en haar lidstaten om deze redenen te voorzien in toegang tot de rechter, door slachtoffers toe te staan moedermaatschappijen in de EU voor het gerecht te dagen, in een context waarin veel rechtsstelsels van het gastland ontoereikend zijn;

25. dringt voorts aan op meer steun voor lokale overheden en regeringen van ontwikkelingslanden bij het in overeenstemming brengen van nationale wetgeving en beleidslijnen met internationale milieunormen, teneinde de nationale handhaving van zorgvuldigheid en aansprakelijkheid van ondernemingen in derde landen te versterken;

26. is van mening dat alle lidstaten burgerlijke risicoaansprakelijkheidsregelingen moeten invoeren om de vergoeding te bepalen voor alle directe schade die aan personen wordt toegebracht als gevolg van milieuschade veroorzaakt door een marktdeelnemer; roept de Commissie op hiertoe een wetgevingsvoorstel in te dienen;

27. herinnert eraan dat er op grond van de huidige milieuaansprakelijkheidsrichtlijn geen ruimte is om moedermaatschappijen aansprakelijk te stellen, met als negatief neveneffect dat sommige ondernemingen misbruik kunnen maken van hun beperkte aansprakelijkheid om in gevaarlijke sectoren te investeren door afzonderlijke juridische entiteiten op te zetten om milieukosten te externaliseren en zo hun juridische en pr-blootstelling te beperken; is van mening dat de EU een inclusieve benadering van de aansprakelijkheid van ondernemingen moet ontwikkelen; onderstreept dat de milieuaansprakelijkheid van bedrijven moet worden gekoppeld aan de mondiale dimensie van productieprocessen;

28. herinnert aan het governancevacuüm in de mondiale waardeketens; wijst nogmaals op de noodzaak van een gemeenschappelijk regelgevingskader waardoor ondernemingen ter verantwoording kunnen worden geroepen en aansprakelijk kunnen worden gesteld; verzoekt de EU moederondernemingen aan te moedigen om hun samenwerking met derde landen op een duurzame en verantwoorde manier te benaderen, in overeenstemming met internationale mensenrechten- en milieunormen, en geen investeringsstrategieën te volgen die rechtstreeks tot gevaarlijke resultaten leiden; benadrukt dat er een gelijk speelveld moet worden gecreëerd voor bedrijven en ondernemingen ter eerbiediging van mensenrechten en milieunormen;

29. is van mening dat het toepassingsgebied van risicoaansprakelijkheid in de hele toeleveringsketen moet worden uitgebreid tot moederondernemingen om moreel risico te vermijden, in overeenstemming met en in aanvulling op het beginsel dat EU-ondernemingen een zorg- en zorgvuldigheidsplicht hebben om milieuschade te voorkomen die wordt veroorzaakt door dochterondernemingen die buiten de EU actief zijn; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of het haalbaar is een dergelijke maatregel te nemen; benadrukt dat het belangrijk is in handelsovereenkomsten van de EU bepalingen op te nemen die een hoog niveau van milieubescherming waarborgen;

30. merkt op dat bedrijven een belangrijke rol spelen in het ELD-systeem; is echter van mening dat de administratieve autoriteiten, gezien de administratieve aard van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn, een cruciale rol spelen bij het nemen van het initiatief en het snel reageren wanneer milieuschade wordt vastgesteld, alsook bij het nemen van passende maatregelen om toekomstige schade te voorkomen;

31. herinnert eraan dat insolventie de afschrikkende werking van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn bij het voorkomen van milieuschade ernstig ondermijnt; herinnert eraan dat er tot op heden geen formele verplichting bestaat om financiële garanties te verstrekken in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn; vraagt tegen deze achtergrond om de ontwikkeling van een geharmoniseerd kader van verplichte solvabiliteitsgaranties zodat de ELD-aansprakelijkheid van bedrijven in geval van insolventie gedekt is teneinde de preventieve werking van de richtlijn te bevorderen, en zodat er een optimale mix tot stand komt tussen de toekomstige EU-wetgeving inzake verplichte zorgvuldigheid op milieugebied en de bestuursrechtelijke, civiele en strafrechtelijke handhavingskaders waarmee milieuschade kan worden aangepakt;

32. herinnert eraan dat momenteel in de VN in het kader van de intergouvernementele werkgroep voor onbepaalde duur inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de rechten van de mens (OEIGWG) van de VN-Mensenrechtenraad wordt onderhandeld over een systeem van bedrijfsaansprakelijkheid voor schendingen van de mensenrechten; betreurt echter het feit dat de Commissie geen mandaat van de Raad heeft om namens de EU onderhandelingen over haar deelname aan de OEIGWG te voeren; roept de EU en haar lidstaten nogmaals op actief en constructief deel te nemen aan het proces, met het oog op de aanneming van een bindend en afdwingbaar VN-verdrag inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

33. benadrukt dat slachtoffers van milieuschade gemakkelijker toegang tot de rechter moeten krijgen, bijvoorbeeld door middel van collectieve vorderingen, representatieve vorderingen en verhaalmechanismen, en roept op tot een beoordeling van die opties in overeenstemming met de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN (UNGP’s), waarbij een bindend en afdwingbaar VN-verdrag inzake ondernemingen en mensenrechten als kader moet dienen; herinnert aan de positieve rol die de toekomstige wetgeving inzake zorgvuldigheid zou moeten spelen met betrekking tot de totstandbrenging van mechanismen die ervoor zorgen dat slachtoffers van milieuschade in derde landen daadwerkelijk toegang tot de rechter hebben in lidstaten wanneer de schadelijke activiteiten zijn verricht door ondernemingen die in een EU-lidstaat zijn gevestigd of door rechtspersonen die onder controle staan van dergelijke ondernemingen;

34. benadrukt de sleutelrol van milieu-ngo’s bij het vergroten van de bewustwording en het nemen van juridische stappen; benadrukt daarom dat de toegang tot de rechter voor ngo’s moet worden verbeterd, met name in het geval van wijdverbreide verontreiniging, onder meer door het wegnemen van belemmeringen op het gebied van financiële geschillen om gerechtelijke stappen te nemen in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn; betreurt, meer in het algemeen, dat de meeste van de grote MEA’s tussen staten geen bepalingen inzake internationale milieuaansprakelijkheid bevatten; verzoekt de Unie en haar lidstaten om die redenen zich hard te maken voor de oprichting van een internationale onafhankelijke autoriteit op het gebied van milieuaansprakelijkheid;

35. herinnert eraan dat milieuaansprakelijkheid naar behoren moet worden uitgevoerd en gehandhaafd om de biodiversiteit beter te beschermen en ervoor te zorgen dat elke onrechtmatige omzetting van habitats wordt teruggedraaid en dat de herstelkosten worden gedragen door de verantwoordelijke entiteiten; benadrukt in dit verband dat de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn een uitputtende lijst bevat van activiteiten die aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade naast schade aan de biodiversiteit; onderstreept dat deze benadering de toepassing van het beginsel “de vervuiler betaalt” ernstig beperkt; dringt aan op aansprakelijkheid voor alle bedrijven en voor alle soorten milieuschade, met name wanneer de schade de schuld van de onderneming is of het gevolg is van ernstige nalatigheid; onderstreept, meer in het algemeen, dat het internationaal recht zich zodanig heeft ontwikkeld dat het nieuwe concepten omvat, zoals het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid, duurzame ontwikkeling en toekomstige generaties, maar benadrukt dat er geen permanent internationaal mechanisme bestaat voor de monitoring/aanpak van milieuschade/-vernietiging dat de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen of ecosysteemdiensten op lange termijn aanzienlijk wijzigt; dringt er in dit verband bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan een paradigmaverschuiving naar het opnemen van ecocide en het recht van toekomstige generaties in het internationaal milieurecht;

36. herinnert eraan dat er maar één oceaan is en dat het, wat de diensten betreft die hij de hele mensheid levert, een gemeenschappelijk goed is; herinnert eraan dat deel 12 van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee staten soevereine rechten verleent ten aanzien van hun exclusieve economische zones en de vrijheid van scheepvaart buiten de onder de jurisdictie vallende gebieden; wijst er echter op dat dit staten, en bijgevolg ook nationale actoren, met name ondernemingen die actief zijn op zee, niet ontslaat van hun verantwoordelijkheid voor het behoud van mariene en kustecosystemen; benadrukt in dit verband het belang van het waarborgen van de milieuaansprakelijkheid van bedrijven voor de risico’s die verbonden zijn met de exploitatie van mariene hulpbronnen en het zeevervoer in de wateren van ontwikkelingslanden;

37. dringt aan op de vaststelling van duidelijke aansprakelijkheidsregels voor importeurs, verwerkers en detailhandelaren om de volledige wettigheid en transparantie van de toeleveringsketen van alle landbouwgrondstoffen te waarborgen teneinde te voorkomen dat natuurlijke habitats in en buiten de EU worden vernietigd;

38. merkt op dat de definitie van milieuschade in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn de doeltreffende bescherming van het milieu belemmert door een kunstmatige scheiding aan te brengen in schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, waterschade en bodemschade; dringt erop aan dat de definitie van milieuschade wordt gewijzigd met het oog op een meer holistische benadering;

39. steunt de correcte tenuitvoerlegging van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn door de lidstaten aan te moedigen gegevens over ELD-incidenten te registreren, ELD-registers te publiceren en de gegevens te verzamelen die nodig zijn om de doeltreffende en efficiënte toepassing van de richtlijn in hun land te documenteren;

40. merkt op dat de drempel van “significantie” die vereist is om schade binnen de werkingssfeer van de richtlijn te laten vallen, in de praktijk te hoog is gebleken om een toereikende bescherming van het milieu mogelijk te maken; dringt erop aan deze drempel te schrappen of te verduidelijken om belemmeringen voor de bescherming van het milieu weg te nemen;

41. benadrukt dat het maatschappelijk middenveld en lokale actoren in derde landen en ontwikkelingslanden moeten worden ondersteund bij het ter verantwoording roepen van overheidsinstanties voor door de overheid getolereerde of bekrachtigde milieuschade die wordt veroorzaakt door particuliere en staatsbedrijven, met name door te zorgen voor een vroegtijdige en voortdurende betrokkenheid van lokale gemeenschappen en toegankelijke kanalen bij het melden van milieurisico’s;

42. benadrukt met name de cruciale rol van milieuactivisten en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden bij het voorkomen en bestrijden van acties die schadelijk zijn voor het milieu; herinnert eraan dat deze actoren het slachtoffer kunnen worden van fysiek en psychologisch geweld in vele vormen, bedoeld om hun acties te onderdrukken; verzoekt de Commissie het kader voor hun bescherming te versterken, met name door specifieke wettelijke maatregelen vast te stellen waarin milieuactivisten worden gedefinieerd, in het bijzonder via financiële instrumenten voor ontwikkelingshulp, teneinde hun rechten te waarborgen en hun rol bij de bescherming, het behoud en het herstel van het milieu te benadrukken.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.12.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

13

10

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Anna-Michelle Asimakopoulou, Hildegard Bentele, Dominique Bilde, Udo Bullmann, Catherine Chabaud, Antoni Comín i Oliveres, Ryszard Czarnecki, Gianna Gancia, Mónica Silvana González, Pierrette Herzberger-Fofana, György Hölvényi, Rasa Juknevičienė, Pierfrancesco Majorino, Erik Marquardt, Norbert Neuser, Janina Ochojska, Jan-Christoph Oetjen, Christian Sagartz, Marc Tarabella, Tomas Tobé, Miguel Urbán Crespo, Bernhard Zimniok

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Barry Andrews, María Soraya Rodríguez Ramos, Caroline Roose

 

 

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

13

+

S&D

Udo Bullmann, Mónica Silvana González, Pierfrancesco Majorino, Norbert Neuser, Marc Tarabella

RENEW

Barry Andrews, Catherine Chabaud, María Soraya Rodríguez Ramos

Verts/ALE

Pierrette Herzberger-Fofana, Erik Marquardt, Caroline Roose

EUL/NGL

Miguel Urbán Crespo

NI

Antoni Comín i Oliveres

 

10

-

PPE

Anna-Michelle Asimakopoulou, Hildegard Bentele, György Hölvényi, Rasa Juknevičiené, Janina Ochojska, Christian Sagartz, Tomas Tobé

ID

Gianna Gancia, Bernhard Zimniok

ECR

Ryszard Czarnecki

 

2

0

RENEW

Jan-Christoph Oetjen

ID

Dominique Bilde

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding


 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE MILIEUBEHEER, VOLKSGEZONDHEID EN VOEDSELVEILIGHEID (29.1.2021)

aan de Commissie juridische zaken

inzake aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade

(2020/2027(INI))

Rapporteur voor advies: Pascal Canfin

 

 

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat de Europese Green Deal als ambitie heeft alle verontreiniging tot nul te herleiden, hetgeen moet worden verwezenlijkt aan de hand van een horizontale strategie ter bescherming van de volksgezondheid tegen aantasting en verontreiniging van het milieu, en dat hierbij tegelijkertijd wordt opgeroepen tot een rechtvaardige transitie waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

B. overwegende dat milieuschade, gevaarlijke en schadelijke chemische stoffen en klimaatverandering aanzienlijke risico’s met zich meebrengen voor de menselijke gezondheid als gevolg van lucht-, bodem- en waterverontreiniging;

C. overwegende dat in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn “een kader voor milieuaansprakelijkheid [wordt vastgesteld], op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, voor het voorkomen en herstellen van milieuschade” en dat hierin wordt gewezen op de taak om schade te voorkomen;

D. overwegende dat de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn een aanvulling vormt op de belangrijkste onderdelen van de EU-milieuwetgeving en hier rechtstreeks of onrechtstreeks aan gekoppeld is;

E. overwegende dat een EU-kader voor milieuaansprakelijkheid samenwerking en een gelijk speelveld moet bevorderen; overwegende dat er naast de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn nog andere aansprakelijkheidsinstrumenten en -bepalingen bestaan, zowel op EU- als op lidstaatniveau;

F. overwegende dat gevallen die aanleiding geven tot aansprakelijkheid in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn tegelijkertijd kunnen leiden tot strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures;

G. overwegende dat het Europees Milieuagentschap momenteel onderzoekt hoe milieurisico’s en -voordelen over de maatschappij zijn verdeeld; overwegende dat uit recente gegevens blijkt dat armere EU-regio’s vaker worden blootgesteld aan milieugerelateerde gezondheidsrisico’s die van een dusdanig niveau zijn dat ze de menselijke gezondheid schade toebrengen, vaak vele generaties lang;

H. overwegende dat ongelijkheid op milieugebied aanzet tot ongelijkheid op gezondheidsgebied, en er zo toe bijdraagt dat kwetsbare bevolkingsgroepen het gevoel hebben dat ze oneerlijk worden behandeld of “aan hun lot worden overgelaten”;

I. overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs van 2015 wordt benadrukt dat het belangrijk is rekening te houden met de rechten van kwetsbare personen; overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens van de VN onlangs kaderbeginselen voor de mensenrechten en het milieu heeft gepubliceerd die duidelijkheid verschaffen over de mensenrechtenverplichtingen van de VN-lidstaten met betrekking tot een schoon, gezond en duurzaam milieu en het waarborgen van bescherming tegen discriminatie wat de beschikking over een dergelijk milieu betreft;

1. is van mening dat ondernemingen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt, de volledige maatschappelijke kosten moeten dragen van de milieuschade die zij rechtstreeks veroorzaken, zodat zij gestimuleerd worden om externe milieukosten te internaliseren en een externalisering van deze kosten wordt vermeden; is bovendien van mening dat sancties een belangrijk afschrikmiddel zijn tegen milieunalatigheid en dat milieuschade hiermee kan worden voorkomen;

2. stelt diep bezorgd vast dat de effecten van milieucriminaliteit schadelijke gevolgen hebben voor onder meer de biodiversiteit, het klimaatsysteem en met name de menselijke gezondheid;

3. herinnert eraan dat verontreinigingsmisdrijven – met name de illegale lozing van stoffen en afval – verontreiniging van de bodem, gewassen, water en terrestrische en mariene ecosystemen veroorzaken, waardoor habitats, fauna en flora schade wordt toegebracht en de voedselketen wordt verstoord; benadrukt in dit verband de toename van het aantal inbreuken op wetgeving inzake maritieme en mariene verontreiniging, en wijst op de moeilijkheden in verband met de monitoring en vaststelling van deze praktijken op zee, met name de illegale lozing van afval en containers in zee en ontgassing en lozing van olie door schepen om de behandelingskosten te vermijden; dringt daarom aan op strengere controlemaatregelen, bijvoorbeeld met behulp van satellietobservatiesystemen;

4. stelt tevreden vast dat een toenemend aantal EU-ondernemingen de doelstelling van duurzame waardecreatie nastreeft, en verzoekt alle ondernemingen een “triple bottom line” te hanteren waarbij mensen, de planeet en winst en de behaalde resultaten vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt elk evenveel aandacht krijgen; verzoekt de Commissie deze doelstelling op te nemen in de desbetreffende wetgeving en verzoekt de lidstaten deze doelstelling zo spoedig mogelijk toe te passen bij de uitvoering van bestaande wetgeving;

5. erkent dat de overgang naar duurzamere en milieuvriendelijkere productiemethoden tijdrovend en duur kan zijn en wijst op het belang van juridische en administratieve zekerheid voor de betreffende ondernemingen;

6. betreurt de lage opsporings-, onderzoeks-, vervolgings- en veroordelingspercentages voor milieudelicten en milieuschade, evenals het lage niveau van de opgelegde boetes en sancties, en stelt tot zijn spijt vast dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten, alsook lacunes wat de uitvoering en handhaving van bestaande wetgeving door de lidstaten betreft; verzoekt de Commissie de oorzaken hiervan in kaart te brengen en uitgebreide wetgevingsmaatregelen voor te stellen om de handhaving van het bestuursrecht, het burgerlijk recht en het strafrecht te verbeteren met het oog op een betere bescherming van het milieu;

7. is voorts van mening dat er een sterke behoefte is aan een samenhangend en omvattend verplicht aansprakelijkheidskader op Unieniveau om bij te dragen aan de verwezenlijking van de Europese Green Deal, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

8. dringt er bij de Commissie op aan een aangepast en versneld tijdschema voor te stellen met betrekking tot het wetgevingstraject voor de herziening van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn en de richtlijn milieucriminaliteit;

9. dringt aan op een actualisering van het toepassingsgebied van de richtlijn milieucriminaliteit om ervoor te zorgen dat de richtlijn alle relevante milieuwetgeving omvat, rekening houdend met nieuwe vormen en patronen van milieucriminaliteit;

10. merkt op dat strafrechtelijke sancties als enige maatregel vaak niet doeltreffend genoeg zijn, hoewel zij aanleiding kunnen geven tot vervolging wegens wangedrag ten aanzien van het milieu en tot strafrechtelijke vervolging, waarbij zelfs, in sommige gevallen, een groot aantal milieuzaken wordt geseponeerd, met name in lidstaten waar geen strafrechtelijke aansprakelijkheid bestaat voor gevestigde vennootschapsrechtelijke entiteiten; merkt tevens op dat in veel lidstaten steeds meer gebruik wordt gemaakt van administratieve geldboetes; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom de toegang tot de rechter te vergemakkelijken en te voorzien in doeltreffende bemiddelingsregelingen en rechtsmiddelen voor slachtoffers van milieuschade, en verzoekt de lidstaten administratieve boetes voor minder ernstige inbreuken te gebruiken als aanvullend instrument naast strafrechtelijke sancties voor ernstigere inbreuken, en ernaar te streven alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden gehandhaafd;

11. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de bestaande richtlijn consequent wordt toegepast en verzoekt de Commissie verdere verduidelijking en richtsnoeren te verstrekken over de belangrijkste juridische termen die in de richtlijn milieucriminaliteit worden gebruikt (bv. “aanzienlijke schade”, “niet verwaarloosbare hoeveelheden”, “verwaarloosbare hoeveelheid” en “te verwaarlozen invloed”, “gevaarlijke activiteit” en “het toebrengen van aanzienlijke schade”);

12. merkt op dat de gegevens en statistieken over milieudelicten en handhavingsmaatregelen in de lidstaten zeer beperkt, gefragmenteerd en inconsistent zijn; dringt er daarom ook op aan dat in de richtlijn milieucriminaliteit voorschriften voor de lidstaten worden opgenomen met betrekking tot het verzamelen, publiceren en rapporteren van gegevens, waarbij gebruik wordt gemaakt van synergieën met bestaande rapportageverplichtingen, en doet voorts een oproep aan de Commissie om de lidstaten ertoe in staat te stellen en aan te moedigen doeltreffende sancties op te leggen in het geval van niet-rapportage;

13. is van mening dat de huidige regels in de richtlijn milieucriminaliteit niet doeltreffend zijn geweest voor het waarborgen van de naleving van het milieuacquis en geen echt gelijk speelveld creëren;

14. verzoekt de Commissie het niveau van de strafrechtelijke sancties die in het kader van de richtlijn milieucriminaliteit worden opgelegd aanzienlijk te verhogen en tegelijkertijd aandacht te besteden aan de rol van zware georganiseerde misdaad bij milieuschade, onder meer door minimumniveaus vast te stellen voor sancties;

15. verzoekt de Commissie toe te zien op de toepassing van sancties die in het kader van de richtlijn milieucriminaliteit zijn ingevoerd;

16. verzoekt de Commissie in dit verband te controleren en erop toe te zien dat de in het kader van de richtlijn milieucriminaliteit ingevoerde strafrechtelijke sancties afschrikkend zijn, en benadrukt hierbij dat bij lage opsporings- en handhavingspercentages strengere sancties noodzakelijk zijn om dit te kunnen waarborgen; verzoekt de Commissie bovendien om in richtsnoeren voor de lidstaten te verduidelijken wat effectieve, afschrikkende en evenredige sancties zijn, alsook om richtsnoeren en aanbevelingen te verstrekken waarin wordt aangegeven hoe deze op doeltreffende wijze kunnen worden toegepast;

17. verzoekt de Commissie een geharmoniseerde classificatie van milieudelicten en milieuschade te ontwikkelen, samen met een voorgeschreven classificatie van passende sancties, teneinde de bevoegde nationale autoriteiten en aanklagers richtsnoeren te verstrekken voor de handhaving van in de richtlijn milieucriminaliteit vastgestelde sancties;

18. is van mening dat in de richtlijn milieucriminaliteit een bepaling kan worden ingevoerd die naar de confiscatierichtlijn verwijst, teneinde in het kader van milieucriminaliteit het belang van maatregelen tot confiscatie en bevriezing te versterken;

19. dringt voorts aan op de vaststelling van minimumnormen voor nationale autoriteiten met betrekking tot de frequentie en kwaliteit van controles van exploitanten, en verzoekt de Commissie en de lidstaten onafhankelijke audits van exploitanten aan te moedigen;

20. is van mening dat de Commissie rechters en beroepsbeoefenaars concrete opleiding over de specifieke kenmerken van het milieurecht en van milieudelicten op EU- en nationaal niveau moet aanbieden, en dat netwerken van beroepsbeoefenaars die bereid zijn hun leden opleiding aan te bieden, moeten worden gestimuleerd;

21. betreurt dat de tenuitvoerlegging van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn in de lidstaten niet op gecoördineerde alsook op onvoldoende geharmoniseerde en doeltreffende wijze heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot aanzienlijke variabiliteit en een ongelijk speelveld voor exploitanten, onder meer wanneer de vervuiler insolvent wordt of failliet gaat;

22. stelt met bezorgdheid vast dat volgens het uitvoeringsverslag dat de Commissie in 2016 over de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn heeft gepubliceerd elf lidstaten sinds 2007 geen enkel onder de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn vallend incident hebben gemeld, volgens het verslag “mogelijk omdat zij deze zaken uitsluitend binnen hun nationale stelsel behandelen”; doet dan ook een oproep aan de Commissie om haar verantwoordelijkheid te nemen met het oog op een doeltreffende uitvoering van de richtlijn en dringt erop aan dat de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn zo snel mogelijk wordt herzien en wordt omgevormd tot een verordening;

23. acht het noodzakelijk dat niet alleen ondernemingen als rechtspersonen, maar ook raden van bestuur aansprakelijk worden gesteld voor de schade die zij toebrengen aan het milieu; verzoekt de Commissie na te gaan of er behoefte is aan verplichte financiële garanties van alle exploitanten die activiteiten uitvoeren die milieurisico’s kunnen inhouden;

24. verzoekt de Commissie om bij de herziening van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn aandacht te besteden aan door luchtverontreiniging veroorzaakte schade aan de gezondheid van de mens en het milieu, aangezien dit kan leiden tot hogere niveaus inzake preventie en voorzorgsmaatregelen;

25. stelt vast dat de aansprakelijkheidsregelingen in het EU-recht met betrekking tot diffuse verontreiniging gefragmenteerd zijn; verzoekt de Commissie om ook aspecten in verband met diffuse verontreiniging te beoordelen;

26. vindt het tevens belangrijk dat het beginsel dat de vervuiler betaalt doeltreffender wordt toegepast in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn; dringt er daarom op aan het toepassingsgebied van de strikte aansprakelijkheid waarin is voorzien in de richtlijn uit te breiden tot alle ernstige schade aan het milieu en de menselijke gezondheid;

27. is van mening dat het met het oog op een consistentere toepassing van essentieel belang is dat de Commissie meer duidelijkheid en betere richtsnoeren verstrekt over de belangrijkste juridische termen die in de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn worden gebruikt, met name de drempel voor “aanmerkelijke schade”; benadrukt dat de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn moet worden afgestemd op de habitatrichtlijn om ervoor te zorgen dat de staat van instandhouding van beschermde habitats en soorten gunstig is;

28. meent dat de EU-instellingen en nationale autoriteiten een gestructureerde dialoog met marktdeelnemers moeten stimuleren, opdat zij beter in staat zijn een dergelijk complex en veranderend wetgevingskader na te leven; wijst erop dat ondernemingen rechtszekerheid nodig hebben in de vorm van richtsnoeren en informatie voordat milieuwetgeving in werking treedt;

29. moedigt de Commissie aan stimulansen te creëren voor ondernemingen die vrijwillig een duurzaamheidsbeleid invoeren dat strenger is dan de wettelijk vastgestelde voorschriften op het gebied van milieu en biodiversiteit, teneinde dit beleid te evalueren, beste praktijken in kaart brengen en deze als goede voorbeelden aan andere ondernemingen ter beschikking te stellen;

30. dringt erop aan om in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn de mogelijkheid te schrappen om “vergunningverweer” en “state-of-the-art-verweer” in te roepen, en in plaats daarvan het beginsel dat de vervuiler betaalt, de preventie- en voorzorgsbeginselen en maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, en tegelijkertijd de doeltreffendheid van de herziene milieuaansprakelijkheidsrichtlijn te verbeteren;

31. dringt er bij de EU op aan rekening te houden met het feit dat ondernemingen die staatssteun ontvangen of betrokken zijn bij overheidsopdrachten zich ertoe hebben verbonden milieuschade te voorkomen en te herstellen;

32. is van mening dat niet mag worden toegestaan dat ondernemingen die zijn veroordeeld voor milieudelicten gebruikmaken van maatregelen voor entiteiten die zijn ingeschreven in het transparantieregister; stelt met het oog hierop voor het toepassingsgebied en de gedragscode van het transparantieregister te herzien om hier bepalingen in op te nemen over de schrapping van ondernemingen die voor milieudelicten zijn veroordeeld;

33. erkent de intrinsieke waarde van het milieu en van ecosystemen en het recht op doeltreffende bescherming hiervan; veroordeelt elke vorm van pesterijen, geweld of intimidatie jegens een van de betrokken belanghebbenden;

34. verzoekt de Europese Ombudsman de aandacht voor kwesties die verband houden met het milieuacquis te verscherpen;

35. maakt er zich zorgen over dat milieudelicten onherstelbare schade kunnen toebrengen aan ons milieu, de biodiversiteit en de menselijke gezondheid, en dat deze misdrijven de op drie na grootste categorie van criminele activiteiten ter wereld zijn, convergeren met andere vormen van internationale criminaliteit en een toenemende bedreiging vormen; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om van de strijd tegen milieucriminaliteit een prioriteit te maken in de internationale justitiële samenwerking;

36. verzoekt de Commissie te zorgen voor een solide kader op het niveau van de Europese Unie om milieudelicten aan te pakken in de desbetreffende EU-wetgeving, en roept de Commissie en de lidstaten ertoe op actief deel te nemen aan bilaterale en multilaterale fora met als doel een ambitieus mondiaal gelijk speelveld tot stand te brengen en eventueel een overeenkomst te sluiten om milieucriminaliteit te bestrijden en de bewustmaking te verbeteren; verzoekt Europol de studie over de onderlinge verbanden tussen milieudelicten en transnationale georganiseerde misdaad, waartoe in 2015 opdracht was gegeven, te actualiseren en regelmatig verslag uit de brengen over de ontwikkeling van de situatie;

37. wijst erop dat schade die wordt toegebracht aan het milieu geen grenzen kent; acht het daarom van essentieel belang betere grensoverschrijdende samenwerking tot stand te brengen op het gebied van inlichtingen over, preventie, bestrijding en uitbanning van milieucriminaliteit, onder meer door de mogelijkheid te creëren om strafbare feiten gezamenlijk en gelijktijdig in verschillende lidstaten te vervolgen; benadrukt voorts hoe belangrijk het is het EnviCrimeNet van Europol (netwerk voor milieucriminaliteit) op nationaal en EU-niveau te versterken om onafhankelijke en doeltreffende onderzoeken te kunnen instellen en zo de strijd aan te binden met milieudelicten die negatieve gevolgen hebben voor de biodiversiteit en de menselijke gezondheid, met inbegrip van ecocide;

38. verzoekt de Commissie, Europol en Eurojust om bestaande netwerken van beroepsbeoefenaars te ondersteunen en een meer geïnstitutionaliseerde structuur te bieden, en om onderzoek naar en vervolging van milieudelicten te versterken;

39. pleit voor meer duidelijkheid in verband met de deelname van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en hun toegang tot de rechter in het kader van de uitvoering van de richtlijn milieucriminaliteit;

40. is ingenomen met het wetgevingsvoorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 (COM(2020)0642) om betere publieke controle mogelijk te maken op EU-handelingen die van invloed zijn op het milieu; dringt er in dit verband bij de Raad in zijn hoedanigheid van medewetgever op aan de derde pijler van het Verdrag van Aarhus op doeltreffende wijze uit te voeren om natuurlijke personen en ngo’s toegang tot de rechter te garanderen voor het instellen van een representatieve vordering, zodat zij rechtstreeks een rechtszaak kunnen aanspannen tegen een exploitant die mogelijk aansprakelijk is voor milieuschade;

41. verzoekt de Unie zich in te zetten voor de erkenning op Europees en internationaal niveau van het recht op een gezond milieu;

42. neemt kennis van de groeiende inzet van de lidstaten om te werken aan de erkenning van ecocide op nationaal en internationaal niveau; verzoekt de Commissie de relevantie hiervan voor het EU-recht en de EU-diplomatie te onderzoeken;

43. verzoekt de Commissie en de lidstaten het bewustzijn te vergroten en oplossingen naar voren te schuiven in verband met de bescherming van milieurechten en de erkenning van ecocide in het internationaal recht, waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s die gepaard gaan met de grensoverschrijdende aard van milieuschade en zware georganiseerde misdaad;

44. is van mening dat het waarborgen van aansprakelijkheid voor milieuschade, in combinatie met relevante wetgeving, ertoe zal bijdragen dat EU-ondernemingen op de lange termijn duurzamer worden; dringt er daarom bij de Commissie op aan een wetgevingsvoorstel in te dienen over minimale verplichte zorgvuldigheidseisen voor ondernemingen, om ondernemingen te dwingen schadelijke milieueffecten in hun toeleveringsketen op te sporen, te beperken, te voorkomen en te monitoren, rekening houdend met de vereisten inzake passende zorgvuldigheid die op internationaal niveau zijn overeengekomen, zoals de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;

45. juicht het bovendien toe dat er steeds meer eisen worden gesteld om ook over niet-financiële zaken te rapporteren; stelt echter vast dat rapportage over niet-financiële zaken vooralsnog geen duidelijke wettelijke verplichting was; verzoekt de Commissie om bij de komende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage de nadruk te leggen op de handhaving van deze rapportagevereisten in geval van niet-nakoming;

46. verzoekt de Commissie een gelijk speelveld te handhaven in de milieubepalingen van alle EU-handelsovereenkomsten en ervoor te zorgen dat milieubepalingen onderworpen zijn aan versterkte verplichte handhavingsmechanismen; pleit voor een hoog niveau van milieubescherming door de partijen bij de overeenkomst;

47. merkt op dat er een nationaal kader bestaat[27] dat het mogelijk maakt geologische en hydrogeologische onderzoeksresultaten met betrekking tot industriële activiteiten jarenlang vertrouwelijk te houden en dat dit heeft geleid tot aanzienlijke verontreiniging van drinkwaterbronnen; benadrukt dat er in het geval van informatie met betrekking tot te verwachten effecten op de gezondheid van mensen en dieren of het milieu geen sprake mag zijn van vertrouwelijke behandeling, en dat dergelijke informatie onverwijld openbaar moet worden gemaakt, zodat het oorzakelijk verband tussen de activiteit en de gevolgen daarvan kan worden vastgesteld, de situatie kan worden gecorrigeerd en het beginsel dat de vervuiler betaalt naar behoren kan worden toegepast; dringt er bij de lidstaat in kwestie op aan de nationale wetgeving dienovereenkomstig te wijzigen.

 


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.1.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

58

15

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nikos Androulakis, Bartosz Arłukowicz, Margrete Auken, Simona Baldassarre, Marek Paweł Balt, Traian Băsescu, Aurelia Beigneux, Monika Beňová, Sergio Berlato, Malin Björk, Simona Bonafè, Delara Burkhardt, Pascal Canfin, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Nathalie Colin-Oesterlé, Esther de Lange, Christian Doleschal, Marco Dreosto, Bas Eickhout, Cyrus Engerer, Eleonora Evi, Agnès Evren, Pietro Fiocchi, Andreas Glück, Catherine Griset, Jytte Guteland, Teuvo Hakkarainen, Martin Hojsík, Pär Holmgren, Jan Huitema, Yannick Jadot, Adam Jarubas, Karin Karlsbro, Petros Kokkalis, Athanasios Konstantinou, Ewa Kopacz, Joanna Kopcińska, Peter Liese, Sylvia Limmer, Javi López, César Luena, Fulvio Martusciello, Liudas Mažylis, Joëlle Mélin, Tilly Metz, Silvia Modig, Dolors Montserrat, Alessandra Moretti, Dan-Ştefan Motreanu, Ville Niinistö, Ljudmila Novak, Grace O’Sullivan, Jutta Paulus, Stanislav Polčák, Jessica Polfjärd, Luisa Regimenti, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Sándor Rónai, Rob Rooken, Silvia Sardone, Christine Schneider, Günther Sidl, Ivan Vilibor Sinčić, Linea Søgaard-Lidell, Nicolae Ştefănuță, Nils Torvalds, Edina Tóth, Véronique Trillet-Lenoir, Petar Vitanov, Alexandr Vondra, Mick Wallace, Pernille Weiss, Michal Wiezik, Tiemo Wölken, Anna Zalewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Hildegard Bentele, Manuel Bompard

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 209, lid 7)

Veronika Vrecionová

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

58

+

PPE

Bartosz Arłukowicz, Traian Băsescu, Hildegard Bentele, Nathalie Colin-Oesterlé, Christian Doleschal, Agnès Evren, Adam Jarubas, Ewa Kopacz, Esther de Lange, Peter Liese, Fulvio Martusciello, Liudas Mažylis, Dolors Montserrat, Dan-Ştefan Motreanu, Ljudmila Novak, Stanislav Polčák, Christine Schneider, Edina Tóth, Michal Wiezik

Renew

Pascal Canfin, Martin Hojsík, Karin Karlsbro, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Nicolae Ştefănuță, Nils Torvalds, Véronique Trillet-Lenoir

S&D

Nikos Androulakis, Marek Paweł Balt, Monika Beňová, Simona Bonafè, Delara Burkhardt, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Cyrus Engerer, Jytte Guteland, Javi López, César Luena, Alessandra Moretti, Sándor Rónai, Günther Sidl, Petar Vitanov, Tiemo Wölken

The Left

Malin Björk, Manuel Bompard, Petros Kokkalis, Silvia Modig, Mick Wallace

Verts/ALE

Margrete Auken, Bas Eickhout, Eleonora Evi, Pär Holmgren, Yannick Jadot, Tilly Metz, Ville Niinistö, Grace O’Sullivan, Jutta Paulus

 

15

-

ECR

Sergio Berlato, Pietro Fiocchi, Joanna Kopcińska, Rob Rooken, Alexandr Vondra, Veronika Vrecionová, Anna Zalewska

ID

Simona Baldassarre, Marco Dreosto, Teuvo Hakkarainen, Sylvia Limmer, Luisa Regimenti, Silvia Sardone

PPE

Jessica Polfjärd, Pernille Weiss

 

6

0

ID

Aurelia Beigneux, Catherine Griset, Joëlle Mélin

Renew

Andreas Glück, Jan Huitema, Linea Søgaard-Lidell

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding


 

ADVIES VAN DE COMMISSIE BURGERLIJKE VRIJHEDEN, JUSTITIE EN BINNENLANDSE ZAKEN (16.12.2020)

aan de Commissie juridische zaken

inzake de aansprakelijkheid van bedrijven voor milieuschade

(2020/2027(INI))

Rapporteur voor advies: Saskia Bricmont

 

 

SUGGESTIES

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzoekt de bevoegde Commissie juridische zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. wijst erop dat milieubescherming een grondrecht is overeenkomstig artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals bevestigd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie[28]; is van mening dat een schoon en onvervuild milieu essentieel is voor de ontwikkeling van de mens; benadrukt dat een hoge mate van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu in het beleid van de Unie moeten worden geïntegreerd;

2. is van mening dat de aantasting van het milieu die we vandaag zien verreikende en langdurige gevolgen heeft voor een hele reeks mensenrechten, zoals het recht op leven, vrijheid en gezondheid; herinnert eraan dat schade aan ecosystemen en het milieu gevolgen heeft voor duurzame ontwikkeling en de toegang tot natuurlijke hulpbronnen, en het risico met zich meebrengt om ziekte, andere milieurampen, onomkeerbare klimaatverandering, verontreiniging van de voedselketen en een lagere levensverwachting te veroorzaken;

3. benadrukt dat milieudelicten de rechtsstaat ondermijnen, een dreiging vormen voor vrede en veiligheid, en de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de EU ernstig belemmeren;

4. is van mening dat uitgebreide en doeltreffende preventiemaatregelen en afschrikkende en evenredige strafrechtelijke sancties belangrijke afschrikmiddelen zijn tegen het aanrichten van milieuschade; betreurt de lage opsporings-, onderzoeks-, vervolgings- en veroordelingspercentages voor milieudelicten; meent dat schade aan het milieu moet worden gecompenseerd;

5. betreurt dat er geen doeltreffende uitvoering wordt gegeven aan EU-richtlijnen die gericht zijn op de vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen voor milieudelicten[29]; benadrukt dat “soft law”-instrumenten zoals richtsnoeren over de interpretatie van juridische terminologie in de richtlijnen, de evaluatie van schade of informatie over en vergelijking van sanctiepraktijken in de lidstaten, een belangrijke rol spelen om de uitvoering van de richtlijnen doeltreffender te maken; benadrukt dat er in de lidstaten veel sneller strengere regelgevingsmaatregelen moeten worden ingevoerd, waarbij desnoods moet worden gekozen voor een verordening in plaats van een richtlijn, om rechtstreeks toepasselijke regels in te voeren ter begeleiding van het beleid van de Green New Deal – dat de EU inmiddels als een topprioriteit beschouwt;

6. benadrukt dat die wetgeving na een uitvoerige effectbeoordeling moet worden geactualiseerd en dat moet worden gezorgd voor een doeltreffende handhaving van de bestaande wetgeving;

7. verzoekt de Commissie en de lidstaten passende financiële en personele middelen toe te wijzen voor het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van milieudelicten en een hoge mate van specialisatie en deskundigheid van de betrokken autoriteiten te waarborgen, met inbegrip van aanklagers en rechters, teneinde milieudelicten efficiënter te vervolgen en te bestraffen; doet in dit verband een oproep aan de lidstaten om binnen hun nationale politiediensten op de passende niveaus gespecialiseerde eenheden op te richten of te versterken voor het onderzoeken van milieudelicten; verzoekt de Commissie en de lidstaten bovendien om ervoor te zorgen dat alle lidstaten over geschikte procedures voor milieucrisisbeheersing beschikken, zowel op nationaal als op transnationaal niveau;

8. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan milieucriminaliteit als prioriteit te beschouwen; verzoekt de Commissie artikel 83, lid 2, VWEU ten volle te benutten en te overwegen een algemene kaderrichtlijn betreffende milieudelicten en doeltreffende en evenredige sancties vast te stellen, met een beschrijving van de strafbare gedragingen, de aard van inbreuken, de soorten delicten, de herstelregelingen, de saneringsmaatregelen en de sancties, met inbegrip van de totale aansprakelijkheid van rechtspersonen en individuele personen; verzoekt de Commissie om na te gaan of het mogelijk is milieudelicten toe te voegen aan de categorieën van strafbare feiten van artikel 83, lid 1, VWEU;

9. is ingenomen met de toezegging van de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen over verplichte zorgvuldigheidswetgeving in mondiale toeleveringsketens; erkent dat niet-duurzame praktijken en een gebrek aan ambitie op het gebied van milieubescherming binnen bedrijven een belemmering vormen om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s) te behalen, met name de doelstellingen 3, 9, 12, 13, 14 en 15; benadrukt de noodzaak van transparant, betrouwbaar en ambitieus intern milieubeleid en -beheer in bedrijven, alsook het belang van een versterkt en hooggekwalificeerd team voor het monitoren en handhaven van een dergelijk milieubeleid, waarbij de nadruk in de eerste plaats ligt op preventiemaatregelen;

10. uit zijn bezorgdheid over het grote aantal milieudelicten, waarbij de gecombineerde schattingen van de OESO, het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC), het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en Interpol over de monetaire waarde van alle milieucriminaliteit aantonen dat dit de op drie na grootste vorm van internationale criminaliteit is, waarbij smokkel en illegaal afvalbeheer bovenaan de lijst van milieudelicten staan; erkent het directe of indirecte verband tussen milieudelicten en transnationale georganiseerde misdaad en corruptie[30], waarbij deze milieudelicten, die doorgaans de vorm aannemen van “bedrijfsdelicten”, de deur wijd openzetten voor infiltratie van de maffia in de legale economie; waarschuwt voor het risico van verdere infiltratiepogingen door criminele organisaties vanwege de extra mogelijkheden die bedrijven krijgen door EU-financiering voor herstel na de pandemie; verzoekt Europol de in 2015 verrichte studie[31] te actualiseren en regelmatig geactualiseerde gegevens te verstrekken; wijst erop dat het bevriezen en confisqueren van opbrengsten van misdrijven, met inbegrip van milieumisdrijven, van cruciaal belang is voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad, en benadrukt dat het belangrijk is deze opbrengsten ook voor sociale doeleinden te gebruiken om de geleden schade te herstellen en het milieu te verbeteren;

11. verzoekt de Commissie, Europol en Eurojust verdere financiële, personele en technische ondersteuning en een effectievere en meer geïnstitutionaliseerde structuur te bieden voor bestaande netwerken van beroepsbeoefenaars, grensoverschrijdende rechtshandhaving, milieuagentschappen en gespecialiseerde aanklagers, zoals het Europees netwerk van openbare aanklagers voor het milieu (ENPE) en het Forum van de Europese Unie van milieurechters (EUFJE), met deelname van alle EU-lidstaten, met inbegrip van het opzetten van netwerken in het kader waarvan in milieucriminaliteit gespecialiseerde aanklagers en rechters ervaringen kunnen uitwisselen en elkaar kunnen bijstaan, met het oog op een doeltreffendere bestrijding van dit soort criminaliteit; roept op tot een krachtiger optreden van het EnviCrimeNet van Europol; verzoekt Europol en Eurojust de documentatie, het onderzoek en de vervolging van milieudelicten te intensiveren; wijst op het belang om te investeren in afdoende financiering en personele bezetting voor Europol en Eurojust;

12. verzoekt Europol een speciale eenheid op te richten die bevoegd is voor het verzamelen, opslaan, verwerken, analyseren en uitwisselen van informatie om de lidstaten te ondersteunen en bij te staan bij het voorkomen, opsporen en onderzoeken van milieucriminaliteit;

13. benadrukt het belang van (e-)opleiding voor rechtshandhavers op het gebied van milieucriminaliteit en verzoekt Cepol zijn opleidingsaanbod op dit gebied te intensiveren; erkent dat voldoende middelen voor Cepol moeten worden vrijgemaakt;

14. verzoekt de lidstaten om in het geval van transnationale milieucriminaliteitszaken de inzet van gemeenschappelijke onderzoeksteams en de uitwisseling van informatie aan te moedigen, teneinde de coördinatie van in verschillende lidstaten parallel verrichte onderzoeken en vervolgingen te vergemakkelijken;

15. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), zodra dit volledig opgericht en operationeel is, uit te breiden tot milieudelicten; wijst erop dat het EOM over de nodige middelen moet beschikken om grensoverschrijdende criminele activiteiten grondig te kunnen onderzoeken en vervolgen;

16. verzoekt de Commissie en de lidstaten beschermings- en ondersteuningsregelingen voor de slachtoffers van milieuschade op te zetten en te waarborgen dat slachtoffers volledige toegang hebben tot de rechter, informatie en schadevergoeding; benadrukt de cruciale rol van milieu-ngo’s bij het vergroten van het bewustzijn en het in kaart brengen van potentiële schendingen van het EU- en nationale recht, en verzoekt de Commissie en de lidstaten te voorzien in passende financiële steun voor deze ngo’s; wijst nogmaals op het belang individuen of milieu-ngo’s in staat te stellen gebruik te maken van rechtsmiddelen of een dwangmiddel tot rechtsherstel als overheidsinstanties niet optreden om schendingen van milieuwetgeving aan te pakken;

17. benadrukt de cruciale rol van verdedigers van de mensenrechten op milieugebied die streven naar rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot het genieten van een veilige, gezonde en duurzame omgeving, en veroordeelt krachtig elke vorm van geweld, pesterijen en intimidatie jegens hen; roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat dergelijke daden adequaat en doeltreffend worden onderzocht en vervolgd;

18. benadrukt hoe belangrijk het is om het bewustzijn van het publiek en van rechtshandhavers omtrent de ernst en toename van milieucriminaliteit in de EU te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke meldpunten voor milieudelicten op te zetten om burgers ertoe aan te moedigen en in staat te stellen anoniem en zonder angst voor represailles potentiële milieudelicten te melden bij de bevoegde autoriteiten;

19. dringt aan op de oprichting van een gecentraliseerd onlineregister voor het verzamelen van systematische, betrouwbare en actuele statistieken over milieudelicten en illegaal gedrag dat schadelijk is voor het milieu; verzoekt de Commissie de lidstaten te verplichten alle relevante statistieken met betrekking tot alle gemelde milieudelicten aan de hand van een gestandaardiseerd formulier te verstrekken; verzoekt de Commissie een kwantitatieve analyse van de over milieudelicten verstrekte gegevens te publiceren, teneinde de doeltreffendheid van nationale systemen te beoordelen en aanbevelingen te geven over de aanpassing ervan om milieucriminaliteit doeltreffender te bestrijden, en grensoverschrijdende diensten voor rechtshandhaving te helpen dergelijke delicten op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen;

20. is overtuigd van de noodzaak om een internationale benadering van milieucriminaliteit te hanteren vanwege de wereldwijde impact ervan op samenlevingen; verzoekt de Commissie het optreden van de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap te bevorderen om de inspanningen ter bestrijding van milieucriminaliteit op te voeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in internationale fora het bewustzijn te vergroten en te pleiten voor oplossingen, onder meer in verband met de bescherming van verdedigers van mensenrechten op milieugebied; wijst in dit opzicht op het voorbeeld van het Internationaal consortium ter bestrijding van criminaliteit in verband met wilde dieren en planten, in het kader waarvan vijf internationale organisaties bijeenkomen.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.12.2020

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

51

6

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Magdalena Adamowicz, Konstantinos Arvanitis, Malik Azmani, Katarina Barley, Pernando Barrena Arza, Pietro Bartolo, Nicolas Bay, Vladimír Bilčík, Vasile Blaga, Ioan-Rareş Bogdan, Saskia Bricmont, Jorge Buxadé Villalba, Damien Carême, Caterina Chinnici, Marcel de Graaff, Anna Júlia Donáth, Lena Düpont, Cornelia Ernst, Laura Ferrara, Nicolaus Fest, Maria Grapini, Sylvie Guillaume, Balázs Hidvéghi, Evin Incir, Sophia in ‘t Veld, Patryk Jaki, Lívia Járóka, Marina Kaljurand, Assita Kanko, Fabienne Keller, Peter Kofod, Łukasz Kohut, Moritz Körner, Alice Kuhnke, Jeroen Lenaers, Juan Fernando López Aguilar, Nuno Melo, Roberta Metsola, Nadine Morano, Javier Moreno Sánchez, Maite Pagazaurtundúa, Nicola Procaccini, Emil Radev, Paulo Rangel, Terry Reintke, Diana Riba i Giner, Ralf Seekatz, Michal Šimečka, Birgit Sippel, Martin Sonneborn, Tineke Strik, Ramona Strugariu, Annalisa Tardino, Milan Uhrík, Tom Vandendriessche, Bettina Vollath, Jadwiga Wiśniewska, Elena Yoncheva

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Bartosz Arłukowicz, Philippe Olivier, Anne-Sophie Pelletier, Isabel Santos, Hilde Vautmans

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

51

+

PPE

Magdalena Adamowicz, Bartosz Arłukowicz, Vladimír Bilčík, Vasile Blaga, Ioan-Rareş Bogdan, Lena Düpont, Balázs Hidvéghi, Lívia Járóka, Jeroen Lenaers, Nuno Melo, Roberta Metsola, Nadine Morano, Emil Radev, Paulo Rangel, Ralf Seekatz

S&D

Katarina Barley, Pietro Bartolo, Caterina Chinnici, Maria Grapini, Sylvie Guillaume, Evin Incir, Marina Kaljurand, Łukasz Kohut, Juan Fernando López Aguilar, Javier Moreno Sánchez, Isabel Santos, Birgit Sippel, Bettina Vollath, Elena Yoncheva

RENEW

Malik Azmani, Anna Júlia Donáth, Sophia In ‘T Veld, Fabienne Keller, Moritz Körner, Maite Pagazaurtundúa, Michal Šimečka, Ramona Strugariu, Hilde Vautmans

ID

Peter Kofod

VERTS/ALE

Saskia Bricmont, Damien Carême, Alice Kuhnke, Terry Reintke, Diana Riba I Giner, Tineke Strik

GUE/NGL

Konstantinos Arvanitis, Pernando Barrena Arza, Cornelia Ernst, Anne-Sophie Pelletier

NI

Laura Ferrara, Martin Sonneborn

 

6

-

ID

Nicolas Bay, Marcel De Graaff, Nicolaus Fest, Philippe Olivier, Tom Vandendriessche

NI

Milan Uhrík

 

6

0

ID

Annalisa Tardino

ECR

Jorge Buxadé Villalba, Patryk Jaki, Assita Kanko, Nicola Procaccini, Jadwiga Wiśniewska

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 


 

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.3.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

6

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Manon Aubry, Gunnar Beck, Geoffroy Didier, Pascal Durand, Angel Dzhambazki, Ibán García Del Blanco, Esteban González Pons, Mislav Kolakušić, Gilles Lebreton, Karen Melchior, Jiří Pospíšil, Franco Roberti, Marcos Ros Sempere, Stéphane Séjourné, Raffaele Stancanelli, Marie Toussaint, Adrián Vázquez Lázara, Axel Voss, Marion Walsmann, Tiemo Wölken, Lara Wolters, Javier Zarzalejos

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Patrick Breyer, Andrzej Halicki, Heidi Hautala, Ilhan Kyuchyuk, Antonius Manders, Sabrina Pignedoli, Jérôme Rivière, Nacho Sánchez Amor

 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

19

+

PPE

Geoffroy Didier, Esteban González Pons, Antonius Manders, Jiří Pospíšil, Axel Voss, Marion Walsmann, Javier Zarzalejos

S&D

Ibán García Del Blanco, Franco Roberti, Marcos Ros Sempere, Tiemo Wölken, Lara Wolters

Renew

Pascal Durand, Ilhan Kyuchyuk, Stéphane Séjourné, Adrián Vázquez Lázara

Verts/ALE

Patrick Breyer, Marie Toussaint

The Left

Manon Aubry

 

6

-

ID

Gunnar Beck, Gilles Lebreton, Jérôme Rivière

ECR

Angel Dzhambazki, Raffaele Stancanelli

NI

Mislav Kolakušić

 

0

0

 

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

Laatst bijgewerkt op: 14 april 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid