VERSLAG Vissers voor de toekomst: de visserijsector aantrekkelijk maken voor een nieuwe generatie werknemers en werkgelegenheid scheppen in kustgemeenschappen

5.7.2021 - (2019/2161(INI))

Commissie visserij
Rapporteur: Manuel Pizarro


Procedure : 2019/2161(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0230/2021
Ingediende teksten :
A9-0230/2021
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Vissers voor de toekomst: de visserijsector aantrekkelijk maken voor een nieuwe generatie werknemers en werkgelegenheid scheppen in kustgemeenschappen

(2019/2161(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien artikel 3, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 4, lid 2, punt a), d) en k), en de artikelen 9, 153 en 174, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” (COM(2017)0623),

 gezien Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot tenuitvoerlegging van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007[1],

 gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid[2],

 gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 september 2019 over de sociale dimensie van de visserij (verkennend advies)[3],

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,

 gezien het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS),

 gezien het verdrag tot oprichting van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO),

 gezien het verdrag tot oprichting van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

 gezien het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen van 1977,

 gezien het Protocol van Torremolinos van 1993 en de Overeenkomst van Kaapstad van 2012 voor de bijwerking en aanpassing van het Verdrag van Torremolinos,

 gezien het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen van 1995 (STCW-F),

 gezien circulaire nr. 966 uit 2011 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) over veiligheid op zee als integraal onderdeel van het visserijbeheer,

 gezien het verslag van de FAO over de toestand van de mondiale visserij en aquacultuur in 2020,

 gezien het IAO-Verdrag van 2007 betreffende werk in de visserijsector (IAO 188),

 gezien de vrijwillige richtsnoeren voor het ontwerp, de bouw en de uitrusting van kleine vissersvaartuigen van de IMO uit 2005,

 gezien het verslag van Europêche (Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie), COGECA (Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie) en ETF (Europese Federatie van vervoerswerknemers) uit december 2000 over de wederzijdse erkenning van certificaten in de zeevisserijsector in Europa (het verslag-Bénodet),

 gezien het jaarlijkse overzicht voor 2019 van ongevallen en incidenten op zee van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA),

 gezien het verslag van 26 september 2019 van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) van de Commissie over maatschappelijke gegevens in de EU-visserijsector (STECF 19-03),

 gezien de economische jaarverslagen van het WTECV over de visserijvloot van de EU voor 2019 (WTECV 19-06) en 2020 (WTECV 20-06),

 gezien de conclusies van de in juli 2018 gepubliceerde studie van de beleidsondersteunende afdeling Structuur- en Cohesiebeleid van het Parlement over de opleiding van vissers,

 gezien de in oktober 2020 gepubliceerde uitgebreide analyse van de beleidsondersteunende afdeling Economische Zaken, Wetenschapsbeleid en Levenskwaliteit van het Parlement over het toepassingsgebied van het EU-arbeidsrecht (“The scope of EU labour law: Who is (not) covered by key directives?”),

 gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over specifieke maatregelen in het gemeenschappelijk visserijbeleid ter versterking van de rol van vrouwen[4],

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

 gezien het verslag van de Commissie visserij (A9-0230/2021),

A. overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) ervoor moet zorgen dat de visserij en aquacultuur op de lange termijn sociaal, economisch en ecologisch duurzaam zijn en dat die doelstelling moet blijven gelden teneinde de aantrekkingskracht van de sector op de arbeidsmarkt te behouden; overwegende dat arbeidsomstandigheden, gezondheid en veiligheid, opleidingen, sociale inclusie en een redelijke levensstandaard met het oog op de verwezenlijking van maatschappelijke duurzaamheid in het visserijbeleid moeten worden opgenomen en door het visserijbeleid moeten worden verbeterd; overwegende dat in veel visserijgemeenschappen en visserijgebieden van de EU het maatschappelijke belang van de sectoren visserij en aquacultuur groter is dan de rechtstreekse economische bijdrage ervan;

B. overwegende dat de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte volksgezondheidscrises en handels- en marktverstoringen vissers in heel Europa hebben getroffen; overwegende dat vissers ondanks de veiligheidsrisico’s en lage visprijzen zijn blijven vissen en hoogwaardige levensmiddelen zijn blijven leveren; overwegende dat vissers tijdens de COVID-19-crisis zijn aangeduid als essentiële werkkrachten die essentiële beroepen uitoefenen, aangezien zij een belangrijk voedselaanbod garanderen; overwegende dat zij als essentiële werkkrachten bijzondere aandacht moeten krijgen van de EU-instellingen, niet alleen vanwege hun rol maar ook gezien hun belang voor de voedselzekerheid van de Unie;

C. overwegende dat de visserij in de EU de afgelopen jaren belangrijke structurele veranderingen en herstructureringen heeft ondergaan waarbij de vloot sterk is ingekrompen, wat zowel voor vissers als voor visserijgemeenschappen maatschappelijke gevolgen heeft gehad; overwegende dat er meer bewustmaking nodig is en dat er meer aandacht moet uitgaan naar de maatschappelijke dimensie van de visserij, bijvoorbeeld aan de hand van de beoordeling van maatschappelijke effecten in het kader van effectbeoordelingen van beleidsvoorstellen die verband houden met het GVB;D.  overwegende dat er een holistische benadering nodig is van de verschillende EU-strategieën en -beleidslijnen, met inbegrip van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie;

E. overwegende dat het effect van de demografische veranderingen in Europa in aanmerking is genomen;

F. overwegende dat het huidige gebrek aan systematische, uitgebreide gegevens en frequente wetenschappelijke analyses over de maatschappelijke aspecten van het GVB de beleidsvorming op het gebied van visserij in het gedrang brengt; overwegende dat dergelijke gegevens de visserij zouden kunnen promoten als een succesvolle loopbaan en als een manier om bij te dragen tot het levensonderhoud van kustgemeenschappen, en het beroep aantrekkelijk zouden kunnen maken voor jongeren;

G. overwegende dat de visserijsector, met inbegrip van de subsector aquacultuur, wereldwijd voedsel levert voor miljarden mensen en dat deze sector volgens de FAO een belangrijke bron van werkgelegenheid is en voorziet in het levensonderhoud van 10-12 % van de wereldbevolking; overwegende dat daarnaast nog eens 140 miljoen aanvullende banen verband houden met de rest van de visserijwaardeketen, in het bijzonder de verwerking en verkoop van visserijproducten;

H. overwegende dat vrouwen volgens het WTECV-verslag 19-03 5,4 % van alle werkkrachten vertegenwoordigden in de kleinschalige kustvloot in de EU, tegenover 1,9 % in de grootschalige vloot en 2,3 % in de verre zeevisserijvloot; overwegende dat vrouwen evenwel de meerderheid van de arbeidskrachten vertegenwoordigen bij bepaalde winnings- of semiteeltactiviteiten, zoals schaal- en schelpdiervisserij te voet, en overwegende dat belangrijk werk dat door vrouwen wordt verricht om andere activiteiten te kunnen voortzetten, zoals netten maken, lossen en schoonmaken van vis, verwerken, inblikken en inpakken, niet wordt geregistreerd; overwegende dat er een gegevenskloof bestaat tussen de lidstaten, waardoor het werk van vrouwen en hun aanzienlijke bijdrage tot de sector, die nog steeds onvoldoende erkenning krijgt, worden genegeerd;

I. overwegende dat er in 2017 volgens de laatste gegevens van Eurostat[5] in totaal 180 000 personen werkzaam waren in de visserijsector in de EU, waarvan ongeveer een derde in de subsector aquacultuur; overwegende dat van dat aantal meer dan 41 000 personen werkzaam waren in de sector primaire visserij in Spanje en nog eens 29 000 in Italië, 21 000 in Griekenland, 20 000 in Frankrijk en 14 700 in Portugal; overwegende dat Italië, Griekenland en Portugal in 2017 slechts verantwoordelijk waren voor 11 % van de visserijproductie in de EU, maar dat deze drie lidstaten wel goed waren voor 35,9 % van de werkgelegenheid; overwegende dat Spanje, Frankrijk en Portugal in dit verband lidstaten zijn met ultraperifere gebieden, wat hun maritieme dimensie vergroot, en dat de visserijsector in deze gebieden een vitale sociaal-economische rol speelt;

J. overwegende dat uit in 2019 door Eurostat gepubliceerde gegevens[6] blijkt dat in de sector landbouw, bosbouw en visserij in 2018 in totaal 14,4 % van de werknemers 65 jaar of ouder was, en dit de sector is waar de meeste personen uit deze leeftijdscategorie werkzaam zijn; overwegende dat het percentage werknemers in deze leeftijdscategorie sinds 2008 dan wel consequent daalt, maar dat het daadwerkelijke aantal medewerkers in deze leeftijdscategorie niet evenredig is gedaald;

K. overwegende dat de visserijsector een sleutelrol speelt bij de voorziening van de bevolking met vis en het in evenwicht houden van de voedselbalans in de lidstaten en de EU, en dat de sector een belangrijke rol speelt bij het sociaal-economisch welzijn van de kustgemeenschappen, de lokale ontwikkeling, de werkgelegenheid en het behoud en scheppen van economische activiteiten verderop en eerder in de keten, alsook voor de instandhouding van lokale culturele tradities;

L. overwegende dat rekening moet worden gehouden met de uitgesproken verschillen in vloten, vlootsegmenten, doelsoorten, visgerei, productiviteit, consumentenvoorkeuren en visconsumptie per hoofd van de bevolking in de lidstaten, naast de specifieke kenmerken van de visserijsector die voortvloeien uit zijn sociale structuur, de wijze waarop de visproducten in de handel worden gebracht en structurele en natuurlijke ongelijkheden tussen visserijgebieden;

M. overwegende dat de verzameling van sociale indicatoren met betrekking tot de vissersvloot, de aquacultuur en de visverwerkende industrie van de EU werd ingevoerd door Verordening (EU) nr. 2017/1004 betreffende de instelling van een Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid; overwegende dat vanaf 2018 om de drie jaar sociale variabelen moeten worden verzameld, met inbegrip van: arbeidsdeelname per geslacht, voltijdse arbeidsdeelname per geslacht, onbetaald werk per geslacht, arbeidsdeelname per leeftijd, arbeidsdeelname per onderwijsniveau, arbeidsdeelname per nationaliteit, arbeidsdeelname per arbeidssituatie, totale nationale voltijdequivalent (VTE);

N. overwegende dat er volgens WTECV-verslag 19-03 over maatschappelijke gegevens in de EU-visserijsector in 2017 ongeveer 150 000 mensen werkzaam waren in de EU-vissersvloot, goed voor ongeveer 99 000 voltijdequivalenten; overwegende dat 96 % van de werknemers in de vissersvloot van de EU mannen waren, en 4 % vrouwen; overwegende dat volgens de gerapporteerde gegevens over leeftijd de meeste mensen die in de EU-vissersvloot werkten tot de leeftijdscategorie van 40 tot 64 jaar behoorden (58 %), gevolgd door de leeftijdscategorie van 25 tot 39 jaar (26 %), dat 7 % ouder was dan 65 en 5 % tussen de 15 en de 24 jaar oud, en dat de leeftijd van 4 % van de vissers niet gekend was; overwegende dat er op het gebied van leeftijdsprofielen aanzienlijke verschillen bestonden tussen de lidstaten: in Estland was meer dan 31 % van de vissers ouder dan 65, terwijl in vele andere lidstaten deze categorie slechts een zeer klein deel uitmaakt van de vissersbevolking (1 % in België en Duitsland en 2 % in Finland);

O. overwegende dat in 2017 52 % van de mensen die werkzaam zijn in de EU-vissersvloot, laaggeschoold is, 24 % gemiddeld is opgeleid en 4 % een hoge opleiding heeft genoten; overwegende dat het onderwijsniveau van een redelijk groot deel van de visserijsector (20 % van de werknemers) onbekend was, wat mogelijk een weerspiegeling is van het feit dat deze vraag als gevoelig wordt beschouwd; overwegende dat er op het gebied van onderwijsniveaus aanzienlijke verschillen bestonden tussen de lidstaten: slechts 1 % van de Portugese vissers had een hoge opleiding gevolgd, terwijl dat cijfer in Zweden 21 % bedroeg;

P. overwegende dat in 2017 de meeste werknemers in de EU-vissersvloot onderdanen waren van het land waar zij werkten (86 %), gevolgd door onderdanen van niet-EU/EER-landen (8 %) en met onbekende nationaliteit (3 %), onderdanen van andere EU-landen (3 %), en onderdanen van de EER (0,1 %); overwegende dat het aandeel mensen die in een andere vloot werkten dan die van hun lidstaat, aanzienlijk varieerde: 27 % van de werknemers van de Ierse vloot waren geen Ierse onderdanen en 36 % van de werknemers van de Belgische vloot waren geen Belgische onderdanen; overwegende dat anderzijds 94 % van de werknemers van de Italiaanse vloot geboren werd in Italië, 99 % van de Portugese werknemers de Portugese nationaliteit bezat en alle mensen die in de Bulgaarse vloot werkten, Bulgaren waren;

Q. overwegende dat in 2017 61 % van de mensen die werkzaam waren in de EU-vissersvloot, werknemer was en 36 % eigenaar was van een vaartuig, en dat er op het gebied van de arbeidssituatie grote verschillen bestonden tussen de lidstaten: in België was 100 % van de arbeidskrachten werknemer, in Zweden daarentegen slechts 28 %;

R. overwegende dat het merendeel van de lidstaten en de economische partners van de EU in de visserijsector desalniettemin toch regelmatig aangeeft dat de inkomsten uit visserijactiviteiten in sommige segmenten onzeker zijn, hetgeen ertoe bijdraagt dat jongeren geen interesse hebben in de visserij, een ontwikkeling die de laatste jaren steeds meer toeneemt en de instandhouding van activiteiten met uitdagingen confronteert met problemen als banenverlies in kustgemeenschappen;

S. overwegende dat het merendeel van de lidstaten en de economische partners van de EU in de visserijsector desalniettemin toch regelmatig aangeeft dat jongeren geen interesse hebben in de visserij, een ontwikkeling die twee decennia geleden voor het eerst werd onderkend, de gehele sector met aanvullende uitdagingen confronteert en de sociale problemen in kustgemeenschappen, op het vasteland en in de overzeese regio’s verergert;

T. overwegende dat de bijzondere kenmerken en permanente structurele beperkingen van de ultraperifere gebieden moeten worden erkend en in aanmerking moeten worden genomen; overwegende dat de visserijsector een belangrijke rol speelt in de sociaal-economische situatie, de werkgelegenheid en de bevordering van de economische en sociale samenhang in deze gebieden, en dat er in de duurzame blauwe economie een aanzienlijk potentieel bestaat voor werkgelegenheidsgroei; overwegende dat de ultraperifere gebieden als gevolg van hun geografische ligging in een bevoorrechte positie verkeren voor wat het toezicht op en de controle van kust- en oceaangebieden betreft, en moeten worden betrokken bij de inspanningen van de EU om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden;

U. overwegende dat de EU-verordening inzake IOO-visserij[7] alleen illegaal gevangen vis in aanmerking neemt, en er niet voor zorgt dat ook visserij die in verband wordt gebracht met ernstige inbreuken op het arbeidsrecht en schendingen van de fundamentele mensenrechten aan boord van vissersvaartuigen wordt verboden;

V. overwegende dat vissers volgens de FAO voor hun overleven afhankelijk zijn van hun vaartuig en dat risico’s variëren al naargelang de soort visserij, de visgronden en weersomstandigheden, de omvang van het vaartuig, de uitrusting aan boord en de taken van elke visser; overwegende dat op grotere vaartuigen het vistuig en andere zware uitrusting een aanzienlijk risico op overlijden of verwonding vormen voor het personeel, terwijl er bij kleine vaartuigen een aanzienlijk risico bestaat dat zij kapseizen bij het binnenhalen van een grote vangst, overstroomd worden in ruwe zee of in aanvaring komen met een groter vaartuig; overwegende dat de verschillende visserijactiviteiten en scheepsgrootten dan ook verschillende problemen op het gebied van veiligheid kennen;

W. overwegende dat vissersvaartuigen bij ongevallen en incidenten op zee van alle maritieme vaartuigen het vaakst verloren gaan, terwijl visserij niet de activiteit is die tot de meeste ongevallen leidt; overwegende dat het aantal incidenten waarbij vissersvaartuigen waren betrokken in 2018 met 40 % steeg;

X. overwegende dat in de visserijsector jaarlijks 32 000 mensen om het leven komen, en dat er duizenden slachtoffers van meer of minder ernstige ongevallen zijn; overwegende dat er bovendien, zoals ook door brancheorganisaties is opgemerkt, de afgelopen jaren sprake is van een zorgwekkende toename van beroepsziekten bij degenen die dit veeleisende werk verrichten;

Y. overwegende dat werken in visserij dus in alle opzichten veeleisend is en dat het ernstige risico’s voor de gezondheid en veiligheid van de vissers met zich meebrengt; overwegende dat de IAO deze risico’s heeft erkend in een verdrag dat dateert uit 2007, en dat de landen die dit verdrag hebben geratificeerd, de veiligheid en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden moeten waarborgen voor degenen die in deze sector werkzaam zijn;

Z. overwegende dat het aantal incidenten dan wel is gestegen, maar dat het aantal ongevallen en incidenten met een fatale afloop waarbij vissersvaartuigen waren betrokken is gedaald, en dat de overgrote meerderheid van de incidenten wordt veroorzaakt door menselijke fouten (62,4 %) en het falen van systemen/apparatuur de tweede belangrijkste oorzaak is van incidenten (23,2 %); overwegende dat een gebrek aan veiligheidsbewustzijn, een gebrek aan kennis en ontoereikende werkmethoden bij personeel aan boord de drie vaakst gemelde factoren zijn die bijdragen tot ongevallen aan boord van vissersvaartuigen en die verband houden met menselijk handelen; overwegende dat al deze factoren samenhangen met de inkomsten van de visserijsector;

AA. overwegende dat in 2019 64,9 % van de vissersvaartuigen in de EU28 ten minste 25 jaar oud was[8], en de gemiddelde leeftijd van de vloot als geheel 29,9 jaar[9] bedroeg, wat betekent dat een zeer groot deel van de vloot oud is en dat er niet van kan worden verwacht dat hij de beste werk- en veiligheidsomstandigheden biedt, waardoor de risico’s toenemen en de visserijactiviteiten lastiger worden;

AB. overwegende dat veiligheidsaspecten – de visserij wordt universeel beschouwd als een risicovolle sector – , de inspannende aard van de werkzaamheden op vissersvaartuigen, de onvoorspelbare salarissen en het gebrek aan garanties inzake een stabiel en regelmatig salaris, belangrijke oorzaken zijn van het gebrek aan interesse in de visserij onder jongeren,  wat de opvolging van generaties in de visserijsector in de weg staat en de toekomst van de visserijsector als geheel in gevaar brengt;

AC. overwegende dat het gebrek aan standaardisering tussen de lidstaten met betrekking tot de certificering en basisopleidingen van vissers alsook de ontoereikende samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de wederzijdse erkenning van de certificering en basisopleidingen van vissers twee decennia geleden al als obstakels werden aangemerkt, maar dat deze problemen nog altijd niet zijn opgelost;

AD. overwegende dat cijfers over de economische prestaties van de EU-vloot sinds 2013 over het algemeen duiden op een verbetering van het inkomen en een jaarlijkse stijging van de winst en gemiddelde verdiensten van vissers, wanneer de vloot in zijn geheel wordt bekeken; overwegende dat uit een gedetailleerde analyse per lidstaat, zeegebied en visserijvloot, rekening houdend met de vloot en de beschikbare quota, blijkt dat deze trends niet universeel zijn en met name niet gelden voor de kleinschalige kustvloot in de EU;

AE. overwegende dat de toestand van de visbestanden er in de EU in het algemeen op vooruit gaat, maar dat het aantal vissersvaartuigen, de vangstcapaciteit en de door de sector gecreëerde directe werkgelegenheid volgens het economische jaarverslag van 2019 van het WTECV jaar na jaar afnemen;

AF. overwegende dat een aanzienlijk deel van de vissers in sommige lidstaten een laag en onregelmatig inkomen heeft, dat onvoldoende sociale bescherming biedt en hen in een onstabiele positie plaatst; overwegende dat dit wederom een factor is die ertoe bijdraagt dat de visserij voor jongeren weinig aantrekkelijk is;

AG. overwegende dat de vraag die werd gesteld in het verslag-Bénodet, dat in 2000 werd gepubliceerd en de titel droeg “Fish comes from the sea, but where will future fishermen come from?” (Vis komt uit de zee, maar waar zullen de toekomstige vissers vandaan komen?), twee decennia later als volgt kan worden geherformuleerd: “Vis komt uit de zee, en vissers zijn de hoeders van de vissen en de zee, maar hoe kunnen we zorgen voor nieuwe instroom en waar zullen de toekomstige vissers vandaan komen?”;

AH. overwegende dat de mogelijkheden voor het verbeteren van de levensstandaard die de zeevaart- en visserijactiviteiten hebben gegenereerd en mogelijk zullen blijven genereren, eveneens moeten worden benadrukt;

AI. overwegende dat jongeren die een eigen vissersbedrijf willen opstarten met aanzienlijke belemmeringen worden geconfronteerd, met name in verband met het systeem voor de toekenning van vangstmogelijkheden en de gevolgen ervan voor de prijs van vissersvaartuigen;

AJ. overwegende dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moet indienen over de uitvoering van het GVB;

Betere informatie en profilering van de beroepsbevolking in de visserijsector

1. benadrukt dat informatie over de beroepsbevolking in de productieve sectoren van visserij en aquacultuur, en in de volledige waardeketen, op een betere manier moet worden verzameld en regelmatig en systematisch beschikbaar moet worden gesteld op EU-niveau, uitgesplitst naar lidstaat;

2. wijst erop dat de samenvoeging van statistische gegevens binnen de zeer uitgebreide sector landbouw, bosbouw en visserij tot gevolg kan hebben dat bepaalde situaties en variaties niet aan het licht komen, hetgeen een negatief effect heeft op elk van deze sectoren; benadrukt dat het dan wel alle drie primaire productiesectoren zijn, maar dat hun activiteiten niet onderling verbonden zijn en, in het geval van visserij, niet eens plaatsvinden in dezelfde omgeving of in hetzelfde geografische gebied;

3. herinnert eraan dat de beste wetenschappelijke kennis, gebaseerd op betrouwbare, actuele gegevens over langere perioden, net als voor het beheer van bestanden en habitats, op homogene wijze en in alle lidstaten, ook cruciaal is voor het beheer en de monitoring van sociale ontwikkelingen in de sector, met name ontwikkelingen met betrekking tot werkgelegenheid, omdat het zonder dergelijke gegevens niet mogelijk is opvolging te geven aan een van de drie duurzaamheidspijlers die in het kader van het GVB worden bevorderd – de sociale pijler – en deze uit te voeren;

4. wijst erop dat de informatie die beschikbaar wordt gesteld door de verschillende organen lijkt te duiden op een vergrijzing van de bemanningen van vissersvaartuigen, maar dat het beheer, de monitoring en de uitvoering van acties – net zoals dit gebeurt met maatregelen van visserijbeheer – moeten worden aangepast en gedifferentieerd op basis van geografisch gebied, visserijvloot en het gebruikte visgerei;

5. dringt er bij de Commissie, in het bijzonder Eurostat, en de lidstaten op aan trends op het gebied van werkgelegenheid te volgen, niet alleen wat het totale aantal banen betreft, maar ook met betrekking tot het onderwijsniveau en de leeftijdsdistributie, met inachtneming van het gender, van de beroepsbevolking die werkzaam is in de visserij en aquacultuur en, indien mogelijk, ook in de waardeketen van visserij en aquacultuur, teneinde op dit gebied gegevens te produceren die even gedetailleerd zijn als die voor de specifieke monitoring van de economische activiteit en de prestaties van de sector;

6. is ingenomen met het eerste WTECV-verslag over maatschappelijke gegevens over de EU-visserijsector, dat een alomvattend overzicht biedt van de maatschappelijke gegevens die worden verzameld binnen het EU-kader voor gegevensverzameling; beklemtoont dat de conclusies van dit eerste verslag moeten worden aangepakt en pleit er derhalve voor dat in toekomstige WTECV-verslagen over maatschappelijke gegevens de bestaande maatschappelijke indicatoren worden verfijnd, waarvoor goed moet worden gedefinieerd wie wordt beschouwd als arbeidskracht in de visserijsector, en pleit voor de opname van nieuwe analyse-elementen, met indicatoren die gekoppeld zijn aan overkoepelende sociale doelstellingen in het GVB, in het bijzonder met betrekking tot de bescherming van werknemers, onderwijs en opleiding, en de beloning en de veiligheid van werknemers, en voor een gepaste geografische schaal, kleiner dan landenniveau, aangezien kennis van de regionale en zelfs lokale realiteit noodzakelijk is;

7. is verheugd dat het bureau voor de statistiek van de EU, Eurostat, in samenwerking met de bureaus voor de statistiek van Portugal, Spanje en Frankrijk en hun respectieve ultraperifere gebieden een webpagina heeft opgezet met gegevens over de ultraperifere gebieden[10]; betreurt evenwel dat deze webpagina nog steeds geen gegevens over de visserijsector bevat, gezien het belang van deze activiteit voor de economieën van deze gebieden; dringt er bij de Commissie, en met name bij Eurostat, op aan degelijke en actuele gegevens te verzamelen over de blauwe economie en over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de visserijsector, de ontwikkeling van het gemiddelde inkomen van de vissers, hun opleidingsniveau, de arbeidsparticipatie naar leeftijd en geslacht, alsmede gegevens over de omvang en de prestaties van deze activiteiten in de ultraperifere gebieden;

Betere arbeids- en levensomstandigheden aan boord voor meer veiligheid

8. wijst erop dat de veiligheid aan boord, met name op grote vaartuigen, dan wel is verbeterd, maar dat het aantal incidenten en ongevallen dat in 2018 door het EMSA werd geregistreerd ten opzichte van het jaar ervoor 40 % is gestegen, ondanks het feit dat het aantal incidenten met een fatale afloop de afgelopen jaren gestaag is gedaald;

9. wijst erop dat het EMSA volledig verantwoordelijk is voor het ingrijpen en het verzamelen van gegevens met betrekking tot ongevallen en incidenten op zee waarbij vissersvaartuigen van meer dan 15 m lang zijn betrokken, of in situaties waarin vaartuigen van minder dan 15 m zijn betrokken bij ongevallen met vaartuigen die binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 2009/18/EG[11], en dat het werkelijke aantal ongevallen en incidenten waarbij vissersvaartuigen zijn betrokken derhalve ongetwijfeld hoger ligt dan wat de cijfers uit de jaarverslagen van het EMSA aangeven;

10. merkt op dat IOO-visserij in de maritieme zones van de EU oneerlijke concurrentie vormt voor Europese vissers;

11. verzoekt de Europese Commissie de nationale autoriteiten te ondersteunen bij het verwerven van systemen waarmee IOO-visserijactiviteiten kunnen worden gedetecteerd en gemeld;

12. wijst erop dat professionele maritieme activiteiten, met name visserij, over het algemeen worden beschouwd als erg risicovol en gevaarlijk, en dat deze situatie nog eens wordt verergerd door het feit dat 85 % van de EU-vaartuigen kleinschalige kustvaartuigen (met een totale lengte van minder dan 12 m) zijn en derhalve worden blootgesteld aan grotere risico’s die samenhangen met ongunstige weersomstandigheden en het feit dat ze werkzaamheden dicht bij de kust uitvoeren;

13. benadrukt dat kleinschalige kustvaartuigen moeilijker kunnen worden uitgerust met beschermende ruimten en meer moeite hebben om de werkomgeving te verbeteren, en wijst ook op de risico’s die verband houden met de vergevorderde leeftijd van een aanzienlijk deel van deze vaartuigen; onderstreept dat kleinschalige kustvaartuigen bijzonder kwetsbaar zijn voor ernstige meteorologische verschijnselen die verband houden met de klimaatverandering; benadrukt dat er op alle niveaus en beleidsterreinen duurzame en gecoördineerde maatregelen nodig zijn die gericht zijn op de matiging en een betere aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, de weerbaarheid vergroten en tegelijk de veiligheid van de vissers waarborgen;

14.  wijst erop dat kustregio’s en met name ultraperifere gebieden, die van oudsher van visserij afhankelijk zijn, nu al de gevolgen van de klimaatverandering ondervinden en financiële ondersteuning moeten ontvangen om deze gevolgen te kunnen matigen, tegen te gaan en zich eraan aan te passen, om de werkgelegenheid in de visserijsector te handhaven en om in het kader van de ontwikkeling van een duurzame blauwe economie nieuwe sectoren in het leven te roepen;

15. benadrukt dat de internationale verdragen waarin de regels en systemen voor de bescherming van schepen en personen aan boord worden vastgesteld, vooral gelden voor grotere en nieuw gebouwde schepen, ondanks de inspanningen op internationaal en EU-niveau om de veiligheidssituatie aan boord van vaartuigen, in het bijzonder vissersvaartuigen, te verbeteren, hoewel er in veel lidstaten nationale regelgeving bestaat inzake beschermings- en leefbaarheidsmaatregelen voor kleinere vaartuigen;

16. is bezorgd over de afwijkingen die in internationale verdragen aan kleine vaartuigen worden toegestaan in termen van niet-bindende arbeids- en veiligheidsnormen, die ertoe kunnen leiden dat de algemene leef- en werkomstandigheden minder gunstig zijn in bepaalde lidstaten alsook voor vissers die in bepaalde vlootsegmenten werken; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom snel gezamenlijk actie te ondernemen om vergelijkbare standaardvoorwaarden toe te passen en alle vissersvaartuigen te helpen deze voorwaarden na te leven, aangezien vissersvaartuigen een fundamentele pijler vormen van de economie en de identiteit van kleine kuststeden;

17. herhaalt dat de arbeids- en leefomstandigheden aan boord niet los kunnen worden gezien van de veiligheidssituatie; is van mening dat een behoorlijke modernisering van de vaartuigen, goede arbeids- en leefomstandigheden op vaartuigen, evenals voldoende rustmomenten voor vissers, er rechtstreeks aan bijdragen dat visserijactiviteiten veiliger kunnen worden uitgevoerd, aangezien een hoog percentage ongevallen en incidenten met vissersvaartuigen nog steeds verband houdt met menselijke fouten die worden veroorzaakt door een gebrek aan kennis of opleiding of door vermoeidheid;

18. is van oordeel dat het waarborgen van een toegankelijke en aangepaste arbeidsomgeving, waaronder in de visserij- en aquacultuursector, met het oog op het in de arbeidsmarkt integreren van zowel actieve als voormalige vissers en andere werknemers in de visserij-industrie die een handicap hebben, tot grotere sociale integratie zou leiden en meer stimulansen zou helpen creëren voor het genereren van een inkomen in de visserijsector en de visserijgemeenschappen;

19. wijst erop dat maritieme werknemers, waaronder vissers, vaak worden uitgesloten van de toepassingsgebieden van de juridische kaders inzake arbeid op EU- en nationaal (lidstaat-)niveau, omdat veel regels niet aansluiten op de realiteit van hun activiteiten; wijst erop dat, aangezien het niet mogelijk is algemene arbeidsregelingen toe te passen aangezien hun inkomen afhangt van wat zij vissen op basis van hun beschikbare quota, moet worden gegarandeerd dat een aantal elementaire voorzieningen met betrekking tot arbeidswetgeving worden verschaft op een manier die is afgestemd op zeevaarders, in het bijzonder vissers, die in veel gevallen eveneens eigenaar van de vaartuigen zijn, rekening houdend met de bovengenoemde omstandigheden en de specifieke kenmerken van de kust- en kleinschalige visserij;

20. herinnert aan het recht van vissers om een vakbond te vormen en gebruik te maken van collectieve onderhandelingen om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren;

21. wijst erop dat met visserij, afhankelijk van het gebruikte visgerei, de omvang van het vaartuig, het gebied waar de activiteiten worden uitgevoerd en de weersomstandigheden, andere risicofactoren zijn gemoeid en dus andere arbeids- en levensomstandigheden aan boord moeten worden gewaarborgd;

22. herinnert aan de stappen die in internationale fora zijn genomen – in het bijzonder in het kader van het Protocol van Torremolinos (1993) en de Overeenkomst van Kaapstad (2012) – om het Verdrag van Torremolinos (1977), waarmee werd beoogd de veiligheid op vissersvaartuigen te vergroten, te wijzigen en verbeteren; wijst erop dat dit verdrag, ondanks dat de vereisten in 2012 zijn afgezwakt, nog steeds niet in werking is getreden, en dringt er bij alle lidstaten die het Verdrag van Torremolinos nog niet hebben geratificeerd op aan dat te doen; herinnert eraan dat het protocol is omgezet in EU-wetgeving bij Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt[12];

23. is ingenomen met de vaststelling van de vrijwillige richtsnoeren voor het ontwerp, de bouw en de uitrusting van kleine vissersvaartuigen van de IMO uit 2005, maar wijst erop dat deze gezien hun vrijwillige aard alleen ter oriëntatie kunnen dienen en dat er geen juridische verplichting of standaardisering van elementaire normen van toepassing is op kleinschalige kustvisserijvaartuigen; benadrukt dat bepaalde lidstaten bepalingen hebben aangenomen over de bouw, veiligheid en leefbaarheid van kleine vissersvaartuigen en beveelt aan die voorschriften op EU-niveau te harmoniseren;

24. wijst erop dat het uiteindelijke doel van het GVB erin bestaat visserijactiviteiten op sociaal, ecologisch en economisch vlak duurzaam te maken; benadrukt dat het verbeteren van de levensstandaard van vissers, met betere arbeids- en veiligheidsomstandigheden, een manier vormt om de werkgelegenheid in en de ontwikkeling van kustgemeenschappen te bevorderen, jongeren aan te trekken en de generatievernieuwing te bewerkstelligen die essentieel is voor het voortbestaan van de visserij - een activiteit die ook zorgt voor gezond voedsel;

25. benadrukt dat een succesvolle aanpak van actuele ontwikkelingen, zoals de uitbreiding van offshore-energieproductie, de doeltreffende tenuitvoerlegging van beschermde mariene gebieden en de volledige handhaving van de aanlandingsverplichting, van invloed kunnen zijn op de aantrekkingskracht van de sector voor jonge generaties; dringt er bij de lidstaten op aan EU-fondsen toe te wijzen om de werkgelegenheid te ondersteunen, duurzame visserij te bevorderen en gendergelijkheid in de sector te stimuleren;

26. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan optimale veiligheids- en arbeidsnormen en levensomstandigheden te waarborgen op vissersvaartuigen, ongeacht hun omvang;

27. herinnert de lidstaten eraan dat de uiterlijke termijn voor de omzetting van Richtlijn (EU) 2017/159, waarmee IAO-Verdrag nr. 188 (IAO C 188) wordt opgenomen in het rechtskader van de Unie, 15 november 2019 was; herinnert eraan dat het gezien het grote aantal zelfstandige vissers in de EU en gezien het feit dat de meeste zelfstandige vissers niet worden afgedekt door de richtlijn noodzakelijk is dat de lidstaten IAO C 188 ratificeren, om billijke concurrentie tussen alle vissers te waarborgen;

28. verzoekt de lidstaten IAO C 188 snel te ratificeren om een gelijk speelveld tussen visserijbedrijven wereldwijd te waarborgen, met name gezien de sterke internationale dimensie van de visserijsector; dringt er bij de lidstaten op aan dat zij voorzien in de nodige middelen voor de omzetting van dit verdrag in nationale wetgeving en voor de doeltreffende toepassing ervan en dat zij, in voorkomend geval, inspectietaken en taken met betrekking tot het afgeven van documenten delegeren aan classificatiebedrijven, gezien de problemen die sommige landen momenteel ondervinden met de coördinatie van deze taken;

29. dringt erop aan dat de Commissie onverwijld een voorstel voor een bijbehorende richtlijn met bepalingen inzake de controle en de naleving indient, zoals dat ook is gebeurd voor het zeevervoer, teneinde een geharmoniseerde inspectieregeling vast te stellen;

30. beklemtoont dat bij het opstellen van socialezekerheidsmechanismen rekening moet worden gehouden met de zwaarte van het werk van vissers, bijvoorbeeld door te garanderen dat zij vroeger met pensioen kunnen gaan dan de gemiddelde werknemer zonder daarvoor te worden gestraft;

31. is ingenomen met het feit dat het nieuwe Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) aanzienlijk zal bijdragen tot het verbeteren van de arbeids- en leefomstandigheden en de veiligheid op EU-vaartuigen, en tot het verbeteren van deze omstandigheden zonder hun vangstcapaciteit te verhogen, met bijzondere aandacht voor kleine kustvisserijvaartuigen; benadrukt dat het EFMZVA bijdraagt tot de duurzaamheid van de visserij en de blauwe economie en tot de verwezenlijking van duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 van de VN;

32. vraagt dat in het gemeenschappelijk visserijbeleid parallel aan de milieudoelstellingen overkoepelende sociale doelstellingen worden opgenomen, en dat zo wordt erkend dat het welzijn van werknemers aan boord van vissersvaartuigen essentieel is voor de toekomst van de sector;

33. beklemtoont de duidelijke tegenstrijdigheid die bestaat tussen het GVB en de vereisten vastgesteld in de sociale wetgeving, zoals IAO C 188, dat werd omgezet in EU-wetgeving door Richtlijn (EU) 2017/159; beklemtoont dat deze wetteksten een vereiste omvatten omtrent meer ruimte aan boord, in de vorm van een verplichting voor vaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt, terwijl de visserijsector ervan wordt weerhouden meer ruimte te creëren aan boord; beklemtoont de tegenstrijdigheid die ontstaat omdat de lidstaten de in IAO C 188 vastgelegde normen moeten naleven, maar de regels van het GVB, die zij ook moeten volgen, het onmogelijk maken om aan deze verplichting te voldoen; verzoekt de Commissie met klem in het kader van het EFMZVA alternatieve formules te bedenken voor het meten van de vangstcapaciteit, en herhaalt dat een toename van het brutotonnage van vaartuigen moet zijn toegestaan indien het aanvullende volume wordt aangewend om te voldoen aan de behoefte om de veiligheid en het comfort van de bemanning te verbeteren (ook wel sociaal tonnage of veiligheidstonnage genoemd) en dat deze acties in aanmerking moeten komen voor financiering; beklemtoont dat de ruimte aan boord die wordt gebruikt voor keukens, cabines, toiletten of ontspanningsruimten niets van doen heeft met het vermogen van het vaartuig om vis te vinden, te vangen of op te slaan, en dus niets van doen heeft met de vangstcapaciteit;

34. herinnert eraan dat de gemiddelde leeftijd van de vaartuigen van de Europese vloot 23 jaar is, en dat dit bij kleinschalige vaartuigen soms zelfs meer dan 40 jaar is; benadrukt dat het toekomstige EMFZV een strategie moet omvatten om de vloot te moderniseren zonder de vangstcapaciteit te verhogen;

35. dringt er voorts op aan incidenten en ongevallen waarbij vaartuigen zijn betrokken waarop Richtlijn 2009/18/EG niet van toepassing is, regelmatig te monitoren en hierover systematische en homogene statistische informatie te verzamelen op EU-niveau, aangezien het alleen mogelijk is de situatie te verbeteren en dergelijke ongevallen, met name met lokale en kustvisserijvaartuigen, te verminderen en voorkomen als deze cijfers, uitgesplitst naar geografisch gebied, vloot en gebruikt visgerei, worden gemonitord en geëvalueerd;

36. beveelt de Commissie in dit opzicht aan te overwegen het mandaat van het EMSA uit te breiden en het agentschap de aanvullende bevoegdheid te geven dit monitoringproces uit te voeren en er regelmatig informatie over te presenteren;

37. is voorts van mening dat, teneinde de visserijactiviteiten in stand te houden en de opvolging door nieuwe generaties in de sector veilig te stellen, andere voorwaarden moeten worden geschapen, onder meer door te investeren in de modernisering van haveninfrastructuur;

Betere en op EU-niveau erkende opleidingen

38. benadrukt dat het verslag-Bénodet, waarin het probleem werd aangekaart dat jongeren weinig interesse tonen in de visserij en de aandacht werd gevestigd op de diversiteit en complexiteit van opleidingsstelsels en certificeringssystemen voor vissers in de verschillende lidstaten, twee decennia later vergeten lijkt te zijn en dat er geen noemenswaardige vorderingen zijn gemaakt; benadrukt de noodzaak van harmonisatie en goedkeuring van de eisen en procedures voor opleiding in scheepvaart en visserij op EU-niveau, evenals van de procedures en bepalingen voor het aan boord gaan;

39. wijst erop dat de mobiliteit van arbeid tussen lidstaten, en zelfs vanuit niet-EU-landen, toeneemt en dat de generatievernieuwing onder het personeel in de visserijsector die zou kunnen voortvloeien uit deze mobiliteit nog steeds wordt belemmerd door een gebrek aan standaardisering op het gebied van opleidingsstelsels en certificeringssystemen voor vissers; benadrukt de noodzaak om die systemen op EU-niveau te homologeren en aan te passen aan de vereisten van de STCW- en STCW-F-Verdragen;

40. benadrukt dat deze situatie het vrije verkeer van personen, een grondbeginsel van de EU dat in diverse verdragsbepalingen tot uiting komt, duidelijk ondermijnt;

41. wijst erop dat het voor lidstaten, zelfs als een visser uit een niet-EU-land arbeidscertificeringen heeft die in de visserijsector worden erkend, lastig is die persoon toegang te bieden tot dezelfde werkzaamheden in een andere lidstaat;

42. benadrukt dat er op andere terreinen van – zowel recreatieve als professionele – maritieme activiteit grote vorderingen zijn gemaakt in de richting van de internationale erkenning van opleidingen, ongeacht het land waar deze zijn gevolgd, en alles dat nodig is voor een intensivering van de samenwerking met het oog op de erkenning van basisopleidingen en het aanbieden ervan door scholen of onderwijsinstellingen die deel uitmaken van de internationaal erkende nationale onderwijsstelsels van elke lidstaat of elk niet-EU-land;

43. merkt op dat de IMO in het kader van het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen uit 1995 (STCW-F) een aantal fundamentele normen heeft vastgesteld met betrekking tot opleidingen en veiligheid, met inbegrip van minimumeisen inzake veiligheidsopleidingen voor vissersvaartuigen van alle soorten en maten; wijst erop dat dit verdrag in september 2012 in werking is getreden, maar alleen geldt in de landen die het hebben geratificeerd; dringt er bij alle lidstaten die het Verdrag nog niet hebben geratificeerd op aan dat te doen;

44. herinnert eraan dat wederzijdse erkenning van kwalificaties en certificaten van maritieme veiligheid binnen de EU de mobiliteit van personeel zal vergroten en de maritieme beroepen aantrekkelijker zal maken voor jonge generaties; is van mening dat de erkenning van certificaten geen buitensporige financiële en bureaucratische lasten mee mag brengen;

45. merkt op dat de Europese Unie met Richtlijn 97/70/EG het Protocol van Torremolinos van 1993 heeft ingevoerd in zijn acquis en met Richtlijn (EU) 2017/159 hetzelfde heeft gedaan voor wat betreft het Verdrag inzake werk in de visserijsector van 2007, maar dat zij tot nog toe niet even snel en energiek heeft gehandeld met betrekking tot veiligheidsopleidingen; herinnert eraan dat Besluit (EU) 2015/799[13] waarbij de lidstaten worden gemachtigd om partij te worden bij of toe te treden tot het STCW-F ondoeltreffend is gebleken, aangezien slechts een klein aantal lidstaten het Verdrag heeft geratificeerd of tot het Verdrag is toegetreden; herinnert eraan dat Richtlijn (EU) 2017/159 lidstaten ertoe dwingt wetgeving inzake de opleiding en certificering van vissers goed te keuren; beklemtoont bijgevolg dat wetgeving van de Unie inzake de veiligheidsopleiding van vissers verder dient te gaan dan wat is vastgelegd in het STCW-F door eveneens normen in te voeren voor alle vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter, die het grootste deel van de vissersvloot van de Unie uitmaken; verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren voor een richtlijn om het STCW-F om te zetten in het acquis van de Unie ter afronding van de invoering in het EU-recht van de op internationaal niveau overeengekomen minimumnormen om de veiligheid op zee bij visserijactiviteiten te garanderen;

46. wijst erop dat de verwerving van praktische kennis en werkervaring een solide basis vormt die in een aantal lidstaten in acht wordt genomen in het kader van de opleiding van vissers, maar dat formele certificering die eveneens waarde hecht aan praktische kennis de enige garantie biedt dat de nodige kennis naar behoren is erkend; merkt op dat formele certificering niet alleen de persoonlijke status van vissers verhoogt, maar ook een vorm van maatschappelijk erkenning biedt voor deze beroepsgroep;

47. onderstreept hoe belangrijk het is om werknemers in de visserijsector, in het bijzonder jonge mensen en mensen die interesse hebben om in de sector te werken, eerlijke en inclusieve toegang te bieden tot advies, kwalitatief hoogwaardige stages en beroepsonderwijs en opleiding, zodat zij zich kunnen aanpassen aan nieuwe marktontwikkelingen zoals biologische levensmiddelen, korte toeleveringsketens, gespecialiseerd toerisme en verkoop en promotie van lokale producten door middel van nieuwe technologieën; bevestigt dat passend en specifiek onderwijs en opleiding een essentiële rol spelen om jongeren aan te moedigen om de activiteiten en tradities van de kustvisserij in stand te houden;

48. merkt op dat er Europese middelen zijn geïnvesteerd in onderwijsinstellingen en scholen die geavanceerde beroepsopleidingen en certificering bieden in de blauwe economie, maar dat de oudste sector van deze economie, de visserij, in dergelijke instellingen, behalve in het kader van regionale of nationale onderwijs- of opleidingsprogramma’s, weinig serieus wordt genomen, aangezien de behaalde opleidingen niet op Europees niveau worden erkend; benadrukt dat er verdere stappen nodig zijn op weg naar een standaardisering en goedkeuring van opleidingen in scheepvaart en visserij in de Unie en naar samenwerking tussen de lidstaten; pleit in dit verband voor een optimaal gebruik van de middelen van het EFMZVA en het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+);

49. is ingenomen met het feit dat het Europees Sociaal Fonds (ESF) op grote schaal is gebruikt om kust- en plattelandsgebieden nieuw leven in te blazen; wijst er nogmaals op dat vissers moeten worden ondersteund om hun loopbaan aan land voort te zetten als zij vanwege gezondheidsredenen, veranderingen op de arbeidsmarkt of andere factoren niet op zee kunnen blijven werken; is van mening dat EU-fondsen, en met name het ESF, de soepele overgang naar een nieuwe baan voor hen moeten ondersteunen, onder andere door middel van programma’s voor een leven lang leren;

50. verzoekt de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk basis vast te stellen voor een standaardstelsel voor opleiding en certificering van de verschillende categorieën vissers, zodat snelle erkenning van een in een bepaalde lidstaat behaalde certificering op Europees niveau mogelijk wordt; is van mening dat dit een procedure moet omvatten voor de erkenning van buiten de Unie behaalde certificaten, die verenigbaar is met het Europese stelsel voor de erkenning van opleidingen, zodat de mobiliteit van vissers binnen de EU kan worden bevorderd;

51. merkt op dat Richtlijn 2005/36/EG[14] betreffende de erkenning van beroepskwalificaties geen gestandaardiseerd opleidings- en certificeringsniveau vaststelt voor alle vissers en een belemmering vormt voor het verkeer van vissers tussen lidstaten; herinnert eraan dat de Unie specifieke, verschillende regels heeft ingevoerd voor de erkenning van de vaarbevoegdheidsbewijzen van zeevarenden op basis van het STCW-verdrag, maar dat de Commissie tot nog toe geen specifieke regels heeft voorgesteld zoals wordt voorgeschreven door het STCW-F betreffende de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen van vissers; verzoekt de Commissie dan ook om in overeenstemming met de bepalingen van het STCW-F specifieke maatregelen voor te stellen voor de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen van vissers, niet alleen voor Europese vissers maar ook voor burgers van niet-EU-landen die het STCW-F hebben geratificeerd of ertoe zijn toegetreden;

52. wijst erop dat met het EFMZVA wordt beoogd bij te dragen aan de volledige uitvoering van het GVB, maar dat vissers om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken naar behoren moeten worden opgeleid en gecertificeerd en dat een deel van de middelen moet worden gereserveerd voor de opleiding en certificering van bestaande en nieuwe vissers; benadrukt dat de administratieve lasten die het EFMZVA creëert, het gebruik van middelen voor opleiding hebben bemoeilijkt, met name voor kleine vissers, en onderstreept dat het nieuwe EFMZVA die moeilijkheden zal moeten overwinnen om doeltreffend bij te dragen aan de opleiding van de bemanningen;

53. benadrukt dat in de uitvoeringsgegevens voor het EFMZVA en het ESF+ de exacte begroting moet worden gepreciseerd waarmee elke lidstaat tegemoetkomt aan regionale behoeften op het gebied van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en inclusie;

54. wijst erop dat hoewel er steeds meer vereisten nodig zijn om aan boord van een vaartuig te werken, het opleidingsaanbod laag is, hetgeen soms leidt tot de stillegging van het vaartuig omdat de bemanning een verplichte opleiding aan wal moet volgen; roept de EU ertoe op de cursussen te helpen versnellen en het aan boord gaan voor de opleidingssessies te vergemakkelijken, door cursussen op afstand met nieuwe technologieën te bevorderen;

55. benadrukt dat kennis en innovatie van essentieel belang zijn om de visserijsector op een slimme, veerkrachtige en duurzame manier te laten groeien;

56. wijst erop dat het, gezien de nieuwe banen die kunnen ontstaan door de blauwe economie, de circulaire economie en visserij- en gastronomisch toerisme, interessant zou zijn om beroepsonderwijs te ontwikkelen dat inspeelt op die nieuwe banen en de opleidingsbehoeften die daarvoor nodig zullen zijn, zoals in de scheepvaartsector naar voren is gebracht;

Waarborging van gendergelijkheid bij de toegang tot en de werkgelegenheid in deze sector

57. wijst erop dat de beschikbare statistische gegevens erop duiden dat slechts 12 % van de personen die werkzaam zijn in de productieve visserij vrouw is, maar dat veel vaartuigen, met name kleinschalige kustvisserijvaartuigen, worden gerund als kleine familiebedrijven waarin alle logistieke en administratieve ondersteuning op informele basis in veel gevallen wordt verleend door vrouwen die geen andere officiële vorm van werk hebben;

58. beklemtoont dat moet worden gegarandeerd dat vissers toegang hebben tot opleidingen en certificering, met name voor seizoensarbeid en deeltijdwerk;

59. wijst erop dat er lidstaten zijn waar dergelijke informele ondersteunende activiteiten niet worden betaald en de betrokken vrouwen geen socialezekerheids- of pensioenrechten opbouwen noch bescherming genieten indien zij als gevolg van deze activiteiten ziek worden, en dat alleen het officieel erkende personeel recht heeft op sociale uitkeringen wanneer de exploitatie van de vaartuigen wordt opgeschort, tijdelijk stopgezet of beëindigd, waardoor de bestaande ongelijkheid onder werknemers toeneemt; benadrukt dat die vrouwen door de lidstaten als volwaardige werknemers moeten worden beschouwd door hun rol te erkennen en hun integratie in de nationale socialebeschermingsstelsels;

60. onderstreept dat de acties om jonge mensen tot de visserijactiviteit aan te trekken genderevenwicht moeten waarborgen en rekening moeten houden met de rol van vrouwen in de hele visserijsector, van het vangen van vis tot het beheren van vaartuigen en aquacultuur, de afzet en het verwerken van visserijproducten, maar ook met hun rol in de wetenschap en de administratie;

61. verzoekt de Commissie met initiatieven te komen om het werk van vrouwen in de visserijsector te erkennen en om gelijke salarissen voor mannen en vrouwen zeker te stellen; herinnert eraan dat in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025 staat dat de desbetreffende EU-fondsen steun moeten verlenen aan acties gericht op bevordering van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt en evenwicht tussen werk en privéleven, investeringen in zorgfaciliteiten moeten bevorderen, vrouwelijk ondernemerschap moeten ondersteunen, en gendersegregatie moeten bestrijden;

62. is van mening dat er geen reden is om vrouwen uit te sluiten van deze beroepsgroep of de toegang ervan voor vrouwen te belemmeren, hetgeen ook blijkt uit de steeds grotere aantallen vrouwelijke bemanningsleden en schippers op vissersvaartuigen; merkt op dat er gelukkig een aantal buitengewoon actieve verenigingen zijn die de vrouwen vertegenwoordigen die werkzaam zijn in de visserijsector, met name in de adviesraden inzake visserij van de EU en in brancheverenigingen;

63. is ingenomen met de oprichting in enkele EU-landen van verenigingen die vrouwen in de visserijsector vertegenwoordigen; roept de EU en de lidstaten ertoe op de bevordering en oprichting van nieuwe verenigingen te steunen voor een betere vertegenwoordiging van vrouwen en om hun meer hulp te bieden;

64. is van mening dat de rol van vrouwen in de visserijsector vaak informeel is en dat zij economische en sociale erkenning moeten krijgen en naar behoren moeten worden betaald; wijst erop dat betere informatie over hun activiteiten en maatregelen om hun status te verbeteren en hun profiel te verhogen niet alleen hun persoonlijke en sociale ontwikkeling zouden bevorderen, maar hun rol in de visserijsector ook van zijn mystiek zouden ontdoen;

65. is van mening dat de huidige regels voor het berekenen van de vangstcapaciteit de toegang van vrouwen tot de sector in het gedrang brengen aangezien er afzonderlijke cabines, toiletten en douches nodig zijn om hun privacy en welzijn te waarborgen;

66. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan maatregelen te treffen teneinde de kwalificaties te verbeteren van vrouwen die actief zijn in de blauwe economie, in het bijzonder de visserij, schaal- en schelpdiervisserij, aquacultuur en conservenindustrie, en officiële erkenning van hun bijdrage aan de waardeketen zee-industrie te bevorderen; is verder van mening dat er moet worden gegarandeerd dat binnen het communautair kader voor de periode 2021-2027 en daarna met EFMZVA-middelen een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan de gelijke behandeling van vrouwen in de zeevaart- en visserijsector en dat deze middelen in het bijzonder worden gereserveerd voor maatregelen om hun leef- en arbeidsomstandigheden en veiligheid aan boord van vissersvaartuigen te verbeteren en te waarborgen dat de hiervoor noodzakelijke wijzigingen worden doorgevoerd;

Bevordering van professionele visserijactiviteiten en generatievernieuwing in de sector

67. herinnert eraan dat de EU, de grootste eengemaakte markt voor visserijproducten, slechts 6 % van de wereldwijde vangsten voor haar rekening neemt en in hoge mate afhankelijk is van de invoer van visserij- en aquacultuurproducten uit niet-EU-landen; wijst erop dat een deel van die invoer toe te schrijven is aan ondernemingen en vaartuigen met Europees kapitaal;

68. wijst erop dat de GVB-normen tot de allerstrengste ter wereld behoren en een belangrijke bijdrage leveren aan de ecologische, economische en sociale duurzaamheid en dat er nog veel ruimte is voor verbetering, maar dat de vooruitgang die in de afgelopen decennia is geboekt laat zien wat in deze richting kan worden bereikt door enerzijds bij te dragen tot de duurzaamheid van visbestanden en -habitats en anderzijds de inkomens van vissers en scheepseigenaren te verbeteren;

69. benadrukt dat het bevorderen van strenge normen met betrekking tot de ecologische en sociale duurzaamheid van de visserijsector een essentiële factor vormt om een nieuwe generatie vissers aan te trekken en voor langdurige economische stabiliteit in de sector te zorgen;

70. verzoekt de EU te bekijken hoe waardevol maatregelen zoals de aanleg van kunstmatige riffen in haar exclusieve economische zones zijn voor de bescherming van het leven in het mariene milieu;

71. benadrukt dat de voortdurende vermindering van de EU-steun voor de sector in het kader van de opeenvolgende meerjarige financiële kaders, en met name de bezuinigingen op de middelen voor de visserijsector en de gemeenschappelijke marktordening (GMO), een van de factoren is die de situatie in de sector hebben verslechterd; herhaalt derhalve dat de financiële steun van de EU voor de visserijsector aanzienlijk moet worden opgevoerd;

72. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om de systemen en steunmiddelen, met inbegrip van de financiering, in stand te houden en te versterken, teneinde de concentratie van het aanbod te bevorderen, onder meer door daadwerkelijke steun te verlenen voor de oprichting en de werking van producentenorganisaties, met name voor de kleinschalige kustvisserij en de ambachtelijke visserij;

73. benadrukt dat operationele programma’s producentenorganisaties moeten aanmoedigen – door de benodigde financiële steun te verlenen – om hun producten rechtstreeks op de markt te brengen, binnen de waardeketen, als manier om de waarde van hun productie en de toegevoegde waarde van visserijproducten te verhogen;

74. verzoekt de Commissie om, in nauwe samenwerking met de lidstaten, steunmechanismen voor de kleinschalige, ambachtelijke en kustvisserij in te stellen en toe te passen, waarmee de specifieke problemen in dit deel van de sector kunnen worden aangepakt;

75. onderstreept het belang van het opzetten van thuismarkten voor traditionele producten van bijzondere kwaliteit, die moeten worden ondersteund door beurzen, kleine ondernemingen en de horeca, omdat dit de toegevoegde waarde van lokale producten zou verhogen en de lokale ontwikkeling zou bevorderen;

76. verzoekt de Commissie zich te beraden op betere manieren om de afzet van verwerkte visserijproducten met een hogere toegevoegde waarde, met inbegrip van ingeblikte producten, te bevorderen, naar het voorbeeld van bepaalde landbouwproducten, alsmede op programma’s voor de externe promotie van visserijproducten uit de EU, met inbegrip van de presentatie ervan op internationale tentoonstellingen en beurzen;

77. wijst erop dat de visserijsector van cruciaal belang is voor de sociaal-economische situatie, de werkgelegenheid en de bevordering van de economische en sociale cohesie in de ultraperifere gebieden, waarvan de economieën te kampen hebben met permanente structurele beperkingen en die weinig mogelijkheden tot economische diversificatie hebben; acht het daarom van essentieel belang dat de EU-steun voor de visserijsector in deze gebieden wordt gehandhaafd en opgevoerd, met name om de extra kosten van de ultraperifere ligging voor de afzet van bepaalde visserijproducten uit sommige ultraperifere gebieden te compenseren; wijst op de specifieke kenmerken van de waardeketens van de visserijsector van ultraperifere gebieden en stelt dat speciale steun nodig is om deze te versterken en de toegang tot de markten te vergemakkelijken, een doel dat niet alleen kan worden bereikt door opnieuw een programma van speciaal op een afgelegen en insulair karakter afgestemde maatregelen (Posei-regeling) op te stellen voor de visserij, maar ook door een Posei-regeling voor het vervoer in te stellen die gericht is op het opzetten en exploiteren van specifieke handelsroutes;

78. benadrukt dat de voortzetting van de visserij-activiteit moet worden gegarandeerd, evenals generatievernieuwing en meer maatschappelijke erkenning voor de sector en de belangrijke rol die deze speelt in de duurzame levering van gezond voedsel voor Europeanen, afkomstig uit vanuit milieuoogpunt gezonde habitats;

79. benadrukt de aanzienlijke bijdrage die vissers leveren aan de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke kennis door hun rechtstreekse betrokkenheid bij de verzameling van visserijgegevens en door hun bijdrage aan de wetenschap via de verstrekking van aanvullende informatie met betrekking tot de toestand van het mariene milieu, soorten en habitats en de instandhouding ervan voor wetenschappelijke doeleinden;

80. merkt op dat het opleiden van vissers een belangrijke rol kan spelen bij het bestendigen van de betrokkenheid en bijdrage van visserijactiviteiten aan de bescherming van de natuur en ondersteuning van de uitvoering en het gebruik van duurzamere vistechnieken, in overeenstemming met de doelstellingen van duurzame exploitatie van de visbestanden zoals vastgesteld in het GVB;

81. wijst erop dat het verder ontwikkelen van marien onderzoek en het innovatiepotentieel in de ultraperifere gebieden van essentieel belang is om de groei van de blauwe economie in die gebieden te stimuleren; voegt hier bovendien aan toe dat het bevorderen van hun deelname aan internationale onderzoeksnetwerken waarbij hun universiteiten die beschikken over de kennis van hun unieke kenmerken, betrokken zijn, de ultraperifere gebieden kan helpen om hun innovatiesystemen te verbeteren en banen te scheppen; dringt er bij de Commissie op aan zich in te spannen om deze gebieden uit te rusten met de middelen om hun biodiversiteit efficiënt te bestuderen en te benutten;

82. onderstreept het doel van het gemeenschappelijk visserijbeleid om selectieve visserij en de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 te bevorderen; wijst op de vorderingen inzake de ontwikkeling van een emissiearme kottervloot en innovatieve vistechnieken die bijdragen aan zowel de 2050-doelstelling als de selectiviteitsdoelstelling; verzoekt de Europese Commissie deze ontwikkelingen aan te moedigen en als prioritair te beschouwen, om de sector zo perspectieven te bieden door middel van innovatie;

83. wijst op de gecombineerde ontwikkeling van scheepsbouw met een wetenschappelijke benadering die wordt aangeduid als ‘Triple Zero’: nul emissies, nul afval en nul ongevallen aan boord, waarmee de Europese vloot, inclusief de vaartuigen die worden gebruikt in de artisanale visserij, kan overstappen van vooral economische scheepsontwerpen naar circulaire, efficiëntere en duurzamere scheepsontwerpen;

84. merkt op dat vissers, als zij de juiste opleidingen kunnen volgen en specifieke vaardigheden kunnen verwerven, nog meer zouden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke kennis door ter plekke milieugegevens te verzamelen en registreren en gegevens die worden verkregen door middel van waarnemingen op afstand met satellieten en andere instrumenten, te verifiëren; benadrukt de belangrijke rol die universiteiten en centra voor marien onderzoek, in samenwerking met zeevaartscholen, spelen bij de opleiding van vissers om in deze behoefte te voorzien; beklemtoont dat de EU-vloot, die uit meer dan 81 000 vissersvaartuigen van verschillende afmetingen bestaat, in 2019 een ongeëvenaard aantal platforms verschafte die constant – bijna dagelijks – visserij- en andere mariene gegevens verzamelden; is van mening dat dit een kanaal is dat kan en moet worden gebruikt, met passende stimulansen, voor de verzameling van nog meer gegevens met betrekking tot de zeeën in Europa en wereldwijd; dringt er bij de officiële adviesorganen voor de wetenschappelijke visserij, zoals de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het WTECV, op aan meer gebruik te maken van de gegevens die door de EU-vloot worden verzameld;

85. wijst erop dat de betrokkenheid van jongeren en generatievernieuwing niet alleen de voortzetting van de oudste activiteit van de blauwe economie zullen verzekeren, maar er ook voor zullen zorgen dat mensen in kustgebieden en aangrenzende plattelandsgebieden blijven wonen, waardoor het cultureel erfgoed van vele kustgemeenschappen behouden blijft; acht het van het grootste belang dat de jongere generaties beter op de hoogte en zich bewuster zijn van duurzaamheidskwesties en nieuwe inzichten en van het feit dat iedereen moet bijdragen aan de aanpak en bestrijding van klimaatverandering, een fenomeen dat zee- en kustgebieden wereldwijd bijzonder hard treft;

86. is van mening dat de visserijsector voor meer jongeren aantrekkelijker zou zijn indien hij zou worden geassocieerd met en aangevuld door opkomende sectoren, bijvoorbeeld toerisme; dringt er in dit verband bij de lidstaten en hun gebieden op aan de bureaucratische rompslomp voor het visserijtoerisme als bron van inkomsten te verminderen; verzoekt de Commissie voorts om binnen het kader van bestaande EU-programma’s back-uplijnen te bevorderen voor het herstel van het materiële en immateriële erfgoed dat verband houdt met maritieme activiteiten, waarbij de identiteit van de kustgemeenschappen wordt behouden en het gebruik ervan voor toeristische doeleinden wordt geoptimaliseerd;

87. merkt op dat er bij de jongeren in Europa toenemende bezorgdheid bestaat over de bescherming van het milieu; beklemtoont dat het duurzaam beheer van de visserij belangrijk is om jonge vissers aan te trekken; pleit voor de bevordering van visserijactiviteiten met een geringe impact, niet alleen als een manier om de gevolgen van de visserij voor het mariene milieu te verminderen, maar ook als een manier om nieuwe generaties vissers aan te trekken;

88. wijst erop dat er aanzienlijk onbenut potentieel schuilt in visserijtoerisme;

89. beklemtoont dat het belangrijk is dat vissers worden betrokken bij op samenwerking gebaseerde en vanuit de gemeenschap gestuurde maritieme ruimtelijke ordening voor de duurzame ontwikkeling en bescherming van het mariene milieu;

90. benadrukt het belang van “oceaangeletterdheid”, een concept dat digitale geletterdheid en de digitalisering van visserijactiviteiten bestrijkt; onderstreept dat de vaardigheden van oudere gebruikers weliswaar zijn verbeterd, maar dat softwaretoepassingen eenvoudiger te begrijpen en intuïtiever zijn voor de jongere generaties wanneer het gaat om het verzamelen en registreren van gegevens in het kader van de nieuwe verordening inzake visserijcontroles, die momenteel wordt herzien, of het gebruik van nieuwe toepassingen en apparatuur om de veiligheid, de arbeidsomstandigheden en het welzijn van vissers op zee te verbeteren;

91. is ingenomen met de strategische veranderingen in de EU, met name de groene en de digitale transitie, die moeten bijdragen tot de bescherming van bestaande banen en de schepping van nieuwe en kwalitatief hoogwaardige banen in regio’s die in sterke mate van visserij afhankelijk zijn, en de economische ontwikkeling ervan verder moeten stimuleren; beklemtoont dat het belangrijk is traditionele beroepen in de visserijsector te beschermen en voor een evenwichtige transitie te zorgen, om te voorkomen dat de meerwaarde van de ervaring van oudere vissers verloren gaat; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan stelsels voor een leven lang leren op te zetten om vaardigheden actueel te houden en kansen te creëren voor alle leeftijdsgroepen;

92. wijst erop dat verbeteringen in de beschermingsstatus van visbestanden een sterk positief effect hebben gehad op de productiviteit en het gemiddelde inkomen van vissers en dat de uitstoot van koolstofdioxide en andere broeikasgassen erdoor is verminderd; merkt op dat vissers steeds meer zijn betrokken bij de inzameling van alle vormen van afval op zee, zoals kwijtgeraakt of achtergelaten visgerei, en dat hun bijdrage aan het milieu in dit opzicht moet worden erkend, aangemoedigd en naar behoren beloond; benadrukt in dit verband de mogelijkheid om de oprichting te ondersteunen van nieuwe activiteiten en aanvullende inkomstenstromen in verband met de inzameling van zwerfvuil op zee en de tenuitvoerlegging van de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie;

93. beklemtoont dat het duurzaam beheer van visbestanden en de vaststelling van vangstquota overeenkomstig de doelstelling om de visbestanden te herstellen en te behouden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren van essentieel belang zijn om een economisch klimaat tot stand te brengen waarin jongeren voldoende vertrouwen hebben om de investeringen te doen die vereist zijn om aan de slag te gaan als vissers;

94. benadrukt dat de lidstaten moeten zorgen voor de nodige economische stimulansen en haveninfrastructuur om het door jonge vissers opgehaalde afval en plastic naar behoren in te zamelen en te recyclen, wat in ruil daarvoor financiële voordelen voor hen kan opleveren bovenop hun hoofdactiviteit;

95. verzoekt de lidstaten om overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013  betreffende het GVB bij het toekennen van de vangstmogelijkheden waarover zij beschikken ook gebruik te maken van leeftijdsgerelateerde criteria;

96. is ingenomen met het feit dat het nieuwe EFMZVA 2021-2027 jonge vissers die hun eerste vissersvaartuig willen aanschaffen of hun eerste visbedrijf willen opzetten bijstand en ondersteuning zal bieden; benadrukt dat jongeren niet alleen moeten worden warm gemaakt voor visserijactiviteiten op zee maar ook voor het beheer van visbedrijven en aquacultuur, zodat generatievernieuwing in de hele sector kan worden gegarandeerd; roept de lidstaten ertoe op deze generatievernieuwing te bevorderen door mensen te ondersteunen die een loopbaan in de visserijsector willen beginnen en de obstakels voor het beginnen van een dergelijke loopbaan weg te nemen, en om kwesties aan te pakken zoals de hoge kosten voor het opstarten van een bedrijf, de methoden voor het toewijzen van vangstrechten, inkomensinstabiliteit, gendergelijkheid en onzekerheid over de duur van de loopbaan;

97. wijst nogmaals op de noodzaak om, als middel om de inkomsten uit de visserij te beschermen, de sector en zijn werknemers een passende economische en sociale compensatie te bieden ter compensatie van de opgelegde maatregelen voor de instandhouding van de bestanden of bijstand te verlenen bij de tijdelijke stopzetting van de visserij ten behoeve van het beheer van de bestanden; stelt daartoe voor dat het EFMZVA de oprichting steunt van een fonds voor looncompensatie dat alle gederfde inkomsten compenseert en de perioden waarin niet wordt gevist dekt, en dat deze perioden met het oog op de opbouw van het ouderdomspensioen en rechten op socialezekerheidsuitkeringen worden gelijkgesteld met werkelijke arbeidstijd; steunt voorts de instelling van een gegarandeerd minimumloon;

98. verzoekt de Commissie en de lidstaten acties ter bevordering van de sociale dialoog tussen de partijen te ondersteunen, met name de volgende acties: (a) opleiding van jonge visserijondernemers; (b) bijscholing en ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van duurzame visserij; (c) voorlichting over goede visserijpraktijken; (d) veiligheid en beveiliging van mensenlevens op zee; (e) gezondheid en veiligheid van werknemers aan boord;

99. wijst erop dat investeren in generatievernieuwing voor de EU een prioriteit moet blijven, dat zelfvoorziening op voedselgebied een van de belangrijkste successen van ons gemeenschappelijk project is en dat de geleidelijke vergrijzing van de beroepsbevolking in de visserijsector een reëel risico vormt;

100. is van oordeel dat de aandacht en de steun vooral moeten uitgaan naar de kleinschalige visserij, die potentieel minder roofzuchtig en duurzamer is, niet alleen uit het oogpunt van het beheer van de biologische rijkdommen, maar ook uit sociaal-economisch oogpunt;

101. wijst erop dat generatievernieuwing, met een instroom van vissers die goed zijn opgeleid en op de hoogte zijn van de nieuwste technologieën, procedures en manieren om de duurzaamheid van hulpbronnen te waarborgen, ook een manier is voor de EU om bij te dragen aan de wereldwijde inspanningen om IOO-visserij te bestrijden, te verminderen en uit te bannen;

102. is van mening dat generatievernieuwing en diversificatie van activiteiten een uitdaging blijven, en dat in het kader van het EFMZVA stappen moeten worden ondernomen om de beroepsopleiding en loopbaanontwikkeling in de sector te bevorderen en de inkomens- en werkzekerheid te vergroten;

103. wijst op de noodzaak om het imago van de sector op te krikken, met inbegrip van de rol van vrouwen, en de arbeids- en leefomstandigheden en veiligheid aan boord te verbeteren om nieuwe generaties aan te trekken, en op de noodzaak om de procedures voor de erkenning van visserijcertificaten te verbeteren, aangezien de obstakels die de mobiliteit van vissers tussen de lidstaten onderling belemmeren en het gebrek aan mankracht in de visserijsector er mee toe leiden dat er vissers uit niet-EU-landen worden aangeworven die in sommige gevallen illegaal aan het werk worden gezet;

104. acht het, in overeenstemming met het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale dimensie van de visserij, van essentieel belang om algemene beginselen en praktische richtsnoeren uit te werken voor eerlijke diensten voor arbeidsbemiddeling in de visserijsector, aangezien vissers uit niet-EU-landen belangrijk zijn voor het behoud van visserijactiviteiten in verscheidene regio’s; is van mening dat de Commissie en de lidstaten in dit verband de in 2020 door de Europese sociale partners in de visserijsector opgestelde richtsnoeren voor een fatsoenlijke aanwerving van migrerende vissers moeten bevorderen;

105. verzoekt de Commissie en de Raad van de Europese Unie het handelsbeleid aan te wenden om te waarborgen dat soortgelijke milieunormen en normen op het gebied van sociale duurzaamheid worden toegepast op Europese en buitenlandse marktdeelnemers, en dat de interne markt alleen wordt opengesteld voor conforme producten; is van mening dat de EU anders een verkeerd signaal zou afgeven aan de internationale gemeenschap, door diegenen te belonen die slechts het minimum doen om de visbestanden duurzaam in stand te houden en vissers rechtvaardig te behandelen;

106. maakt zich zorgen over het feit dat vissers die zich op volle zee bevinden, hun stemrecht niet kunnen uitoefenen, onder meer bij de verkiezingen voor het Europees Parlement; dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat bemanningsleden die zich op zee bevinden en burger van de Unie zijn, daadwerkelijk kunnen stemmen bij de verschillende verkiezingsprocessen;

107. merkt op dat kleinschalige kustvisserijen voor vissers waarschijnlijk een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk maken en beklemtoont bijgevolg dat het belangrijk is een regelgevingskader te bevorderen dat kleinschalige visserijen beschermt;

108. pleit voor de uitrol van nieuwe programma’s voor sociale cohesie; is ingenomen met proefprojecten met betrekking tot een basisinkomen in de kustgebieden van de EU met het laagste bbp per inwoner, onder meer in de ultraperifere gebieden;

109. verzoekt de Commissie en de lidstaten om vooral onder de jongere generaties het publieke bewustzijn te vergroten omtrent het belang van visserijactiviteiten en de loopbaanmogelijkheden in de visserijsector, onder meer via scholen en arbeidsbemiddelingsbureaus; vraagt dat hierbij ook nadruk wordt gelegd op de bijdrage van vissers aan de voedselvoorziening in Europa, aan de bescherming en instandhouding van oceanen en het leven in de zee, en aan de vormgeving van de cultuur en manier van leven in kustgemeenschappen, zodat het vooroordeel wordt weggenomen dat vissers jagers zijn die alleen maar geïnteresseerd zijn in het exploiteren van natuurlijke hulpbronnen en geen oog hebben voor de toekomst;

110. wijst erop dat Europese vissers aan normen voldoen die tot de strengste ter wereld behoren wat betreft veiligheid, werkomgeving, jobkwalificaties, de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, en het verkleinen van hun ecologische voetafdruk; wijst er eveneens op dat zij hebben bewezen dat deze kwesties hun na aan het hart liggen door bij te dragen tot de ontwikkeling van nieuwe controletechnieken en door zich voortdurend aan te passen aan nieuwe en strenge regelgeving; en merkt tot slot op dat het Europese beleid weliswaar nog altijd wordt verbeterd, maar dat het GVB al decennia lang rekening houdt met de noodzaak van een wetenschapsgebaseerd beheer van soorten;

111. spoort de Commissie ertoe aan om, in samenwerking met de lidstaten en hun kustgebieden, een goede strategie voor het promoten van Europese vis uit te werken, vergezeld van passende financiële steun, ook voor soorten met een lagere handelswaarde en waar minder vraag naar is, teneinde de waarde daarvan te vergroten en tegelijkertijd te voorkomen dat er te veel wordt gevist op soorten die een hogere waarde hebben en derhalve meer kans lopen te worden overbevist;

112. benadrukt het belang van meer investeringen in onderzoek, modernisering en innovatie ten behoeve van jonge vissers en kustgemeenschappen;

113. beklemtoont dat het koolstofvrij maken van de visserijvloot, die momenteel voor 100 % afhankelijk is van fossiele brandstoffen, moet worden bevorderd en ondersteund, om ervoor te zorgen dat de visserijsector doeltreffend kan bijdragen aan de Europese Green Deal en om de toegang van jongere generaties tot de visserijsector met innovatieve initiatieven te ondersteunen;

114. erkent vissers als leveranciers van voedingsmiddelen en als essentiële werkkrachten die zelfs tijdens rampzalige gebeurtenissen zoals de COVID-19-pandemie in uitdagende omstandigheden de dagelijkse aanvoer hebben gegarandeerd; wijst op de aanzienlijke economische en sociale impact van de COVID-19-pandemie en op de noodzaak voor de lidstaten om voldoende EU-middelen toe te wijzen ter ondersteuning van het behoud en de creatie van banen in de visserijsector en de blauwe economie;

115. vestigt de aandacht op de gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU voor de visserijsector, met name in de kustgebieden van de getroffen vissersvloten; wijst erop dat dit effect niet alleen van invloed zal zijn op de visserijvaartuigen en hun vissers, maar op hele gemeenschappen en op de werkgelegenheid in deze gebieden;

116. is van mening dat bij generatievernieuwing rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van de Europese Green Deal en de behoefte om ook in de blauwe economie een digitale transitie te bewerkstelligen; is daarom van mening dat niet alleen jonge mensen moeten worden aangetrokken voor de visserij, maar dat er ook voor moet worden gezorgd dat zij naar behoren worden geïnformeerd en opgeleid, en dat hun aantrekkelijke loopbaanperspectieven worden geboden, alsmede de kans om hun persoonlijke situatie te verbeteren – vooral door de verbetering en duurzaamheid van hun inkomen – en bij te dragen aan de cohesie van hun lokale gemeenschappen, met name in de meest afgelegen kustgebieden en de gebieden waar het minste werk is, zodat zij kunnen bijdragen aan economische, sociale en ecologische veranderingen in deze gebieden; is daarnaast van mening dat de rol van vrouwen in de sector moet worden vergroot door middel van betere mogelijkheden qua mobiliteit en werkgelegenheid in de hele EU, zonder moeilijkheden of beperkingen met betrekking tot de erkenning van hun vaardigheden en opleiding; is van mening dat generatievernieuwing niet mag leiden tot een botsing tussen generaties en vissers van alle leeftijden moet omvatten, zodat er voor een evenwichtige ecologische en digitale transitie wordt gezorgd waarbij geen van generatie op generatie overgedragen ervaring verloren gaat;

117. wijst erop dat de volgende generatie Europese vissers niet alleen de sector van de EU in de toekomst concurrerender zal maken, maar ook een rol zal spelen bij het veiligstellen van de voedselvoorziening in Europa in de komende jaren;

118. dringt er bij de Commissie op aan om in haar volgende verslag over de toepassing van het GVB aandacht te besteden aan de in deze resolutie omschreven aspecten en eisen;

119. concludeert dat deze resolutie ons een unieke kans biedt om de waarde van het toekomstige gezicht van de Europese visserijsector, die van strategisch belang is, te benadrukken en om Europa te tonen welke weg het moet volgen: meer jonge vissers, betere visserij en betere praktijken;

°

° °

120. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


TOELICHTING

De Europese visserij wordt met een aantal milieu-, economische sociale uitdagingen voor de toekomst geconfronteerd. Met dit voorgestelde initiatiefverslag wordt beoogd vraagstukken te bespreken die samenhangen met werkgelegenheidskwesties in de visserijsector, in het bijzonder in verband met de verjonging van het werknemersbestand. Niemand zal het belang van de visserij ontkennen. Het is niet alleen een van de primaire productiesectoren, die een cruciale rol speelt in de levering van voedsel voor een steeds grotere wordende wereldbevolking, maar voorziet ook in het levensonderhoud van een aanzienlijk percentage van de bevolking (volgens de FAO tussen de 10 % en 12 %).

In de EU zijn de officiële statistieken over werkgelegenheid in de visserij niet erg gedetailleerd. Zij bieden ook geen volledig inzicht in de ontwikkeling van de leeftijdsdistributie van het personeelsbestand. Uit bepaalde gegevens en indicatoren blijkt echter dat een aanzienlijk percentage van de werknemers in de sector ouder is, hetgeen opvallend is, met name gezien de fysieke vereisten van het werk en de gevaren die ermee zijn gemoeid. Derhalve moet naar oplossingen worden gezocht om de veiligheid en arbeids- en levensomstandigheden aan boord van vaartuigen alsmede de opleiding en erkenning daarvan te verbeteren, vrouwen te betrekken en de sector van zijn mystiek te ontdoen, zodat generatievernieuwing kan worden bevorderd.

Standpunt van de rapporteur

De rapporteur is van mening dat de statistische weergave van de werkgelegenheid in de sector visserij en aquacultuur en in de rest van de waardeketen moet worden verbeterd, in het bijzonder door meer inzicht te verschaffen in het opleidingsniveau, de leeftijdsdistributie en de evolutie van deze indicatoren. Het beheer van werkgelegenheid moet, net als visserijbeheer, worden gebaseerd op de beste beschikbare kennis en informatie. Alleen met actuele statistieken zal het mogelijk zijn terreinen aan te wijzen waar de beheersmaatregelen moeten worden gewijzigd en verbeterd.

Alleen door betere arbeids- en leefomstandigheden te garanderen aan boord van vissersvaartuigen kan deze sector aantrekkelijk worden gemaakt voor jongeren en kan de veiligheid voor iedereen worden verbeterd. Ondanks de reeds geboekte vooruitgang gebeuren er tijdens het vissen op zee nog steeds veel ongevallen, al is het aantal ongevallen met een fatale afloop wel gedaald. Het merendeel van de ongevallen wordt veroorzaakt door menselijke fouten.

De rapporteur wijst erop dat, ondanks dat in verschillende verslagen en studies is geconcludeerd dat criteria moeten worden vastgesteld voor de erkenning van opleidingen en uniforme certificering in de EU, dit nog steeds niet is gebeurd, hetgeen de arbeidsmobiliteit tussen lidstaten beperkt. Generatievernieuwing zou ook tot een verbetering in het opleidingsniveau en de certificering van vissers moeten leiden, en de opleidingen van deze jongere generaties zullen niet alleen een positief effect hebben op de veiligheid van de werkzaamheden aan boord maar ook op de ecologische duurzaamheid van de exploitatie van hulpbronnen.

De rapporteur benadrukt de belangrijke rol die het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) speelt bij het wegnemen van de obstakels voor het aantrekken van nieuwe generaties in de visserijsector, en benadrukt dat generatievernieuwing bijdraagt tot de volledige uitvoering van het GVB, in overeenstemming met de doelstellingen van het fonds.

Generatievernieuwing zal bijdragen aan een beter beheer van maritieme en visbestanden, aangezien zij gepaard zal gaan met meer en betere opleidingen voor vissers. Deze opleidingen zullen ervoor zorgen dat de werknemers in de sector meer aandacht zullen hebben en meer open zullen staan voor gedragsveranderingen, zoals het digitaal melden van gegevens, of betrokkenheid bij het verzamelen van meer en betere gegevens over visserij en het milieu. Ten slotte is de rapporteur ervan overtuigd dat generatievernieuwing het beroep zal ontdoen van de mystiek waarin het voor de Europese burgers is gehuld, aangezien vissers moeten worden gezien als hoeders van de zee en haar hulpbronnen.

 


 

 

ADVIES VAN DE COMMISSIE WERKGELEGENHEID EN SOCIALE ZAKEN (18.3.2021)

aan de Commissie visserij

Vissers voor de toekomst: de visserijsector aantrekkelijk maken voor een nieuwe generatie werknemers en werkgelegenheid scheppen in kustgemeenschappen

(2019/2161(INI))

Rapporteur voor advies: Jarosław Duda

 

 

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de bevoegde Commissie visserij onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat volgens het economisch jaarverslag 2019 over de vissersvloot van de EU van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) de winstgevendheid van de vloot van de EU in 2017 is gehandhaafd, met een nettowinst van 1,3 miljard EUR, terwijl voor 2019 een lichte verbetering van de prestaties werd verwacht als gevolg van de hogere aanlandingsprijzen en de aanhoudend lage brandstofprijzen en rentevoeten; overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) tot doel heeft te garanderen dat visserij en aquacultuur ecologisch, economisch en sociaal duurzaam zijn[15];

B. overwegende dat het Europees Parlement er in zijn resolutie van 27 februari 2014[16] bij de Commissie op aandrong om een specifiek statistisch programma uit te werken voor regio’s die afhankelijk zijn van de visserij, waarin bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de ambachtelijke kustvisserij, traditionele vismethoden en specifieke verkoopkanalen en aan het werk en de sociale en arbeidsvoorwaarden van schelpdierzoeksters, nettenmaaksters en vrouwelijke ambachtslui in de visserijsector en verwante activiteiten, om de specifieke behoeften op het gebied van de activiteiten van vrouwen te achterhalen en de maatschappelijke erkenning van deze bijzonder zware beroepen te vergroten;

C. overwegende dat er in 2017 meer dan 150 000 vissers in de EU waren, van wie er naar schatting een significant aantal - sommige schattingen gaan uit van meer dan 25 % - niet-betaalde arbeid verrichtte[17];

D. overwegende dat een aanzienlijk aantal van de werkenden in de visserijsector vrouwen zijn en dat, hoewel relatief weinigen van hen op vissersschepen actief zijn, velen aan land werken, vaak informeel, bij het ondersteunen van de activiteiten op zee, met name in de kleinschalige visserij; overwegende dat ondanks hun belangrijke bijdrage aan de sector de rol van vrouwen nog onvoldoende wordt erkend;

E. overwegende dat er meldingen voorliggen van gevallen van dwangarbeid en mensenhandel in verband met de visserijsector[18];

F. overwegende dat lage en onvoorspelbare inkomsten, gezondheids- en veiligheidskwesties en onzekere arbeidsomstandigheden belangrijke belemmeringen vormen voor het aantrekkelijk maken van de visserijsector voor jonge werknemers, wat de opvolging van generaties in de visserijsector in de weg staat en de toekomst van de visserijsector als geheel in gevaar brengt;

G. overwegende dat het verschil in winstgevendheid tussen de industriële en de kleinschalige visserij de afgelopen jaren geleidelijk is toegenomen, en dat de kleinschalige visserij daar bijzonder sterk onder heeft geleden, en dat zowel de vloot als het aantal vissers drastisch is afgenomen;

H. overwegende dat de vloot van de kleinschalige visserij meer dan 60 % van de gehele Europese vloot uitmaakt, werk biedt aan een aanzienlijk aantal arbeiders en van levensbelang is voor de economie van kleine kustplaatsen, die zich vaak in economisch achtergestelde gebieden bevinden;

I. overwegende dat de totale tewerkstelling in de vissersvloot van de EU sinds 2008 gemiddeld met 1,3 % per jaar is gedaald, deels als gevolg van de inkrimping van de vlootcapaciteit[19]; overwegende dat de gemiddelde leeftijd van de vissers in meerdere regio’s boven de 50 ligt en in sommige gebieden zelfs boven de 60, wat wijst op een ernstig generatievernieuwingsprobleem dat de voortzetting van de visserijactiviteiten in Europa in de nabije toekomst in gevaar zou kunnen brengen; overwegende dat het voor jonge vissers moeilijk is zich een zekere toekomst voor te stellen en een loopbaan in deze sector te plannen; overwegende dat de kleinschalige kustvisserijvloot in de EU in 2018 75 % van de actieve vloot uitmaakte en werk bood aan 50 % van de werkzame bemanning; overwegende dat kleinschalige duurzame visserijactiviteiten gemarginaliseerd worden; overwegende dat in 2018 bijna twee derde van alle dodelijke ongelukken op het werk in de EU-27 plaatsvond in de bouw, het vervoer, de opslag, de landbouw, de productie, de bosbouw en de visserij[20];

J. overwegende dat met de huidige Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO)[21] moet worden voorkomen dat illegaal gevangen vis in de EU terechtkomt; overwegende dat IOO-visserij en schendingen van de mensenrechten en de arbeidsrechten vaak hand in hand gaan; overwegende dat de EU-lidstaten krachtens Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad[22] verplicht zijn het IAO-Verdrag betreffende werk in de visserijsector (IAO C188) te ratificeren;

K. overwegende dat kusttoerisme, recreatievisserij en de bevordering van het culturele erfgoed belangrijke onderdelen van de duurzame ontwikkeling van kustgebieden zijn;

L. overwegende dat volgens de door de Commissie in 2019 gepubliceerde officiële gegevens de gemiddelde leeftijd van de Europese vloot 29,9 jaar was en die van de kleinschalige visserij 32,5 jaar, wat een aanzienlijk effect heeft op de ecologische duurzaamheid van de vaartuigen en op de adequaatheid en actualisering van hun veiligheidsuitrusting en -normen;

M. overwegende dat de visserij mogelijk wordt beperkt als gevolg van klimaatverandering, maar dat er ook nieuwe activiteiten op zee zullen ontstaan, zoals kwekerijen voor macroalgen, windmolenparken en ecosysteemdiensten;

N. overwegende dat de IOO-visserij een ernstige bedreiging vormt voor de mariene rijkdommen in de wereld, aangezien zij voor uitputting van de visbestanden zorgt, mariene habitats vernietigt, oneerlijke concurrentie vormt, eerlijke vissers ten onrechte benadeelt en de bestaansmiddelen van de kustgemeenschappen in gevaar brengt;

O. overwegende dat in heel Europa een toenemende concentratie van de visserijvloot is waargenomen[23];

P. overwegende dat de actieve betrokkenheid van de vissers bij de inzameling en aanlanding van opgevist zwerfvuil van fundamenteel belang is voor de bescherming van de biodiversiteit, de visbestanden en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, waaronder de waardeketen die tot stand wordt gebracht door recycling van datzelfde opgeviste afval;

1. erkent dat kustregio’s en ultraperifere regio’s van oudsher van visserij afhankelijk zijn en financieel ondersteund moeten worden, teneinde de werkgelegenheid in de visserijsector te handhaven en nieuwe sectoren te ontwikkelen, alsook om nieuwe banen te scheppen, met name in de kleinschalige visserij; verzoekt de lidstaten gericht beleid te ontwikkelen om bestaande werkgelegenheid te beschermen, diverse nieuwe banen te scheppen en digitalisering te bevorderen; beklemtoont het belang van het voorkomen van elke vorm van discriminatie op de arbeidsmarkt en van het ondersteunen van kwetsbare en achterstandsgroepen; steunt het gecombineerde gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen om synergie-effecten tot stand te brengen, waarbij overlappingen moeten worden vermeden;

2. juicht het toe dat het Europees Sociaal Fonds (ESF) op grote schaal wordt gebruikt om kust- en plattelandsgebieden nieuw leven in te blazen door mensen die van de arbeidsmarkt uitgesloten zijn opleidings- of werkgelegenheidskansen te bieden die zijn afgestemd op de individuele en lokale behoeften, het scheppen van werkgelegenheid en sectorspecifieke omstandigheden; geeft aan het dat het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) bijdraagt aan visserij en de duurzame blauwe economie, alsook aan sociale inclusie, arbeidsmarktmobiliteit en ontwikkeling;

3. herinnert eraan dat in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025 staat dat de desbetreffende EU-fondsen steun moeten verlenen aan acties gericht op bevordering van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt en evenwicht tussen werk en privéleven, investeringen in zorgfaciliteiten moeten bevorderen, vrouwelijk ondernemerschap moeten ondersteunen, en gendersegregatie moeten bestrijden;

4. benadrukt het sociaal-economische effect van de brexit op de visserijsector en dringt er bij de lidstaten op aan EU-fondsen toe te wijzen om de werkgelegenheid te ondersteunen, duurzame visserij te bevorderen en gendergelijkheid in de sector te stimuleren;

5. verzoekt de Commissie dringend met initiatieven te komen om een einde te maken aan dwangarbeid en mensenhandel in de visserijsector;

6. wijst op de aanzienlijke economische en sociale impact van de COVID-19-pandemie en op de noodzaak voor de lidstaten om EU-middelen toe te wijzen ter ondersteuning van het behoud en de creatie van banen in de visserijsector en de blauwe economie; benadrukt dat deze middelen ten goede moeten komen aan acties die iets doen aan de collaterale effecten van de gezondheidscrisis op kwetsbare groepen en specifieke gezondsheidsbehoeften, en die ononderbroken toegang tot alle gezondheidszorgdiensten beogen te waarborgen;

7. veroordeelt krachtig alle haatzaaiende uitlatingen en vijandige acties tegen vissers; wijst erop dat Europese vissers aan de strengste normen ter wereld voldoen wat betreft de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, dat zij hebben laten zien dat zij zich tot deze prioriteit hebben verbonden door zich voortdurend aan te passen aan nieuwe en strenge regelgeving, en dat, terwijl er nog steeds verbeteringen in het Europese beleid worden aangebracht, het GVB al decennia lang rekening houdt met de noodzaak van verstandig beheer van soorten; roept op tot wederzijds respect voor het beroep van visser, rekening houdend met de menselijke en culturele waarde van hun werk, de strategische aard ervan voor onze voedselautonomie, de bijdrage ervan aan veilig en gezond voedselverbruik, en aan de kennis en bescherming van het maritieme milieu;

8. benadrukt dat lidstaten eind 2019 hebben gerapporteerd 153 miljoen EUR te hebben uitgegeven in de categorie “visserij en aquacultuur”. onderstreept evenwel dat de verzamelde gegevens niet representatief zijn, aangezien de lidstaten niet aangeven welke fondsen precies zijn toegewezen aan de maritieme, visserij- en aquacultuursector, waarbij de regionale behoeften op het gebied van onderwijs, opleiding, werkgelegenheid en inclusie worden aangepakt;

9. is ingenomen met de positieve effecten van de strategische veranderingen in de EU, met name de groene en de digitale transitie, die naar verwachting bestaande banen zullen beschermen en nieuwe, kwalitatief hoogwaardige banen zullen scheppen in regio’s die in sterke mate van visserij afhankelijk zijn, en de economische ontwikkeling ervan verder zullen stimuleren; onderstreept dat het belangrijk is traditionele beroepen in de visserijsector te beschermen aangezien zij een belangrijke bijdrage leveren aan het sociaal-economische welzijn van kustgemeenschappen, namelijk door bij te dragen aan de lokale ontwikkeling, het behouden en scheppen van banen (zowel stroomopwaarts als -afwaarts), het aanbod van verse vis en het behoud van traditionele lokale culturen; is van mening dat kustvisserij een essentiële rol speelt in niet alleen het behoud van culturele verscheidenheid in de betrokken regio’s, maar ook in het overleven van gehele kustgemeenschappen; benadrukt in dat opzicht dat men de doelstellingen van de Europese Green Deal, duurzameontwikkelingsdoelstelling nr. 14 en de Overeenkomst van Parijs moet naleven; onderstreept de noodzaak om vissers in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderingen die deze transities met zich meebrengen;

10. verzoekt de Commissie met initiatieven te komen om het werk van vrouwen in de visserijsector te erkennen en om gelijke beloning voor mannen en vrouwen zeker te stellen;

11. onderstreept dat het belangrijk is de werknemers in de visserijsector, en met name jongeren en potentiële nieuwkomers, billijke en inclusieve toegang te bieden tot adviesdiensten, tot kwalitatief hoogwaardige en betaalde stageplaatsen, en tot beroepsonderwijs en -opleiding, waaronder op de gebieden gezondheid en veiligheid op de werkplek, de bescherming van het mariene milieu, hulpbronnen en kustgebieden, vangstkwaliteit en marketing- en managementtraining, zodat zij zich kunnen aanpassen aan nieuwe markttrends, zoals biologische levensmiddelen, korte toeleveringsketens, gespecialiseerd toerisme, en de verkoop en afzetbevordering van lokale producten middels het gebruik van nieuwe technologieën; bevestigt dat passend en specifiek onderwijs en opleiding een essentiële rol spelen om jongeren aan te moedigen om de activiteiten en tradities van de kustvisserij in stand te houden; benadrukt dat jongeren alle relevante informatie moet worden gegeven en op loopbaanmogelijkheden moeten worden gewezen, zodat zij volledig bij de visserijsector kunnen worden betrokken; moedigt verdere gecombineerde financiële steun uit de EU-fondsen aan voor dergelijke opleidingen, cursussen, advies, stages en beroepsonderwijs voor alle vissers tijdens minder goede visseizoenen; merkt op dat opleidingstrajecten verschillen van lidstaat tot lidstaat en zowel de traditionele aanpak door middel van kennisoverdracht van ouders op kinderen als het formeel professioneel (hoger) onderwijs omvatten, terwijl de inhoud van deze opleidingen en onderwijsprogramma’s vaak verschilt van lidstaat tot lidstaat en in sommige gevallen zelfs binnen de lidstaten[24];

12. merkt op dat het opleiden van vissers een belangrijke rol kan spelen bij het vergroten van de betrokkenheid en bijdrage van visserijactiviteiten aan de bescherming van de natuur en ondersteuning van de uitvoering en het gebruik van meer duurzame vistechnieken, in overeenstemming met de doelstellingen van duurzame exploitatie van de visbestanden zoals vastgesteld in het GVB;

13. herinnert eraan dat wederzijdse erkenning van kwalificaties en certificaten van maritieme veiligheid binnen de EU de mobiliteit van personeel zal vergroten en de maritieme beroepen aantrekkelijker zal maken voor de jongere generatie; is van mening dat de erkenning van certificaten geen buitensporige financiële en bureaucratische lasten mee mag brengen;

14. maakt zich grote zorgen over de aanzienlijke verschillende tussen de leef- en werkomstandigheden van vissers die in de grootschalige visserij werken en degenen die werkzaam zijn in de kleinschalige visserij; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom snel gezamenlijk actie te ondernemen om de kleinschalige visserij, die duurzamer is gebleken dan de grootschalige, intensieve en industriële visserij en een fundamentele pijler is van de economie en de identiteit van kleine kuststeden, beter te ondersteunen en nieuw leven in te blazen;

15. onderstreept het belang van continuïteit in de beroepsloopbaan en, in dit verband, van de creatie en het behoud van banen; wijst er nogmaals op dat vissers moeten worden ondersteund om hun loopbaan aan land voort te zetten als zij vanwege gezondheidsredenen, veranderingen op de arbeidsmarkt of andere factoren niet op zee kunnen blijven werken; is van mening dat EU-fondsen, en met name het ESF, de soepele overgang naar een nieuwe baan voor hen moeten ondersteunen, onder andere door middel van programma’s voor een leven lang leren;

16. herinnert eraan dat het cohesiebeleid het instrument van het investeringsbeleid van de EU is voor het verkleinen van de economische, sociale en territoriale verschillen; verzoekt de lidstaten om de Europese structuur- en inveseringsfondsen, en met name het EFMZVA, te gebruiken als instrument om de EU-burgers op lokaal niveau te betrekken bij het ontwikkelen van antwoorden op de uitdagingen waar de visserijsector meer wordt geconfronteerd; erkent dat het EFMZVA een rol zou kunnen spelen bij het verder versterken van de steun van de EU aan vissers voor het inzamelen van kwijtgeraakt vistuig en zwerfvuil op zee, om zodoende bij te dragen tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit in mariene en kustgebieden en van ecosystemen, en tot de uitvoering van de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie;

17. spoort er daarnaast toe aan succesvolle plaatselijke visserij-actiegroepen te ondersteunen en deze steun mogelijk uit te breiden en beter te monitoren, rekening houdend met de doelstellingen van de sociale economie, teneinde lokale ontwikkelingsstrategieën met betrekking tot voedselproductie te bevorderen, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te verbeteren, visserijgemeenschappen aantrekkelijker te maken door de dienstverlening en het cultuuraanbod te vergroten, en banen te scheppen; is van mening dat de tenuitvoerlegging van dergelijke strategieën moet worden ondersteund door EU-fondsen;

18. onderstreept dan ook het belang van het ondersteunen van nieuwe markten voor de verkoop van vis en andere producten van de zee, zoals nevenproducten uit de visserij die kunnen worden gewonnen en aan de markt voor niet-voedingsmiddelen kunnen worden geleverd, waarmee het gebruik van hulpbronnen wordt geoptimaliseerd, duurzame visserij wordt bevorderd en de afvalhoeveelheden in de sector worden gereduceerd; roept ertoe op de administratieve en technische vereisten voor de ontwikkeling van lokale markten voor verse vis te vereenvoudigen, met inachtneming van de bepalingen inzake gezondheid en veiligheid, om de rechtstreekse afzet van visserijproducten en thuisbezorgingsdiensten te stimuleren, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s), aangezien dit ertoe kan leiden dat lokale gemeenschappen een groter deel van de waarde van hun vangst kunnen behouden;

19. verzoekt de lidstaten duurzame, kleinschalige visserij te ondersteunen door middel van beleidsmaatregelen in het kader van de sociale economie, teneinde SDG 14 ten uitvoer te leggen; verzoekt de lidstaten daarnaast steun te verlenen aan het voorstel van de Commissie voor een EU-systeem voor visserijcontroles ter versterking van de huidige bepalingen inzake traceerbaarheid en verbetering van de oorsprongscertificering, aangezien die kunnen bijdragen tot een beter beheer van hulpbronnen en hoogwaardige markten kunnen openen;

20. spoort aan tot verdere digitalisering van de sector, die een betere samenwerking tussen vissers en klanten mogelijk moet maken, waarmee de traceerbaarheid van visserijproducten wordt verbeterd en een beter beheer van de visbestanden wordt gewaarborgd; beklemtoont de waarde van toegang tot opleiding op dit gebied, die door de EU-fondsen zou kunnen worden ondersteund;

21. is heel bezorgd over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de werknemers in de visserijsector, die vaak in gevaar is, niet alleen vanwege het risico dat inherent is aan het werken op volle zee, maar ook door vaartuigen die niet aan de huidige veiligheidsregels voldoen, hetgeen hun blootstelling aan arbeidsongevallen, met inbegrip van ernstige ongevallen, vergroot; roept de bevoegde autoriteiten in dit verband op te zorgen voor veilige en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor alle werknemers in de sector, alsook voor een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie tussen visserijondernemingen wereldwijd, zonder de Europese normen naar beneden toe bij te stellen; verzoekt de lidstaten passende steun toe te kennen voor het verbeteren van de vlootveiligheid en de arbeidsomstandigheden, in overeenstemming met de milieuduurzaamheidsvereisten en met bijzondere aandacht voor de kleinschalige visserij, met name in eiland- en ultraperifere regio’s, waar de gemiddelde leeftijd van schepen veel hoger ligt dan in de industriële visserij; juicht het toe dat de Commissie het initiatief heeft genomen om tot overeenstemming te willen komen over de veiligheid van vissersschepen;

22. uit zijn bezorgdheid over de situatie van vissers in de Baltische Zee; benadrukt dat de visbestanden in de Baltische Zee moeten worden hersteld; verzoekt de lidstaten bestaande banen te beschermen;

23. wijst op het recht van alle werknemers in de visserijsector om lid te worden van een vakbond en herinnert de Commissie aan haar verklaring dat ‘collectieve onderhandelingen in alle lidstaten de gouden standaard moeten zijn’[25];

24. is bezorgd over de vergrijzing in de visserijsector en dringt aan op stimulansen om de jongere generatie aan te trekken; roept de lidstaten op generationele verjonging te bevorderen door mensen te ondersteunen die een loopbaan in de visserijsector willen beginnen, en om kwesties aan te pakken zoals de hoge initiële kosten voor het starten van een bedrijf, de methoden voor het toewijzen van vangstrechten, inkomensinstabiliteit, gendergelijkheid en onzekerheid over de duur van de loopbaan; is ingenomen met door de EU gefinancierde projecten om jongeren te betrekken door speciaal ontworpen programma’s, zoals het initiatief voor de financiering van de eerste aankoop van een visserijvaartuig in het kader van het EFMZVA, en door hen te inspireren om in de visserijsector aan de slag te gaan[26]; merkt op dat de lidstaten aandacht moeten besteden aan de kwestie van billijke lonen en een billijk inkomen in de visserijsector; verzoekt het WTECV indicatoren te integreren die gekoppeld zijn aan overkoepelende sociale doelstellingen in het GVB, in het bijzonder met betrekking tot de bescherming van werknemers, onderwijs en opleiding, en de beloning en de veiligheid van werknemers;

25. benadrukt de rol van vrouwen in de visserijsector, die vaak over het hoofd wordt gezien of nauwelijks zichtbaar is, maar wel van essentieel belang is in de logistieke en administratieve ondersteuning voor visserijvaartuigen, en in de afzet en verwerking van vis; onderstreept dat de acties om jonge mensen tot de visserijactiviteit aan te trekken gendergelijkheid moeten waarborgen en rekening moeten houden met de rol van vrouwen in de hele visserijsector, van het vangen van vis tot het beheren van vaartuigen en aquacultuur, de afzet en het verwerken van visserijproducten, maar ook met hun rol in de wetenschap en de administratie;

26. roept op tot de volledige uitvoering van artikel 17 van de GVB-verordening, teneinde voor generationele verjonging te zorgen en te bewerkstelligen dat jonge vissers voldoende vangstmogelijkheden toegewezen krijgen;

27. benadrukt dat het bevorderen van hoge normen met betrekking tot de ecologische duurzaamheid van de visserijsector essentieel is om een nieuwe generatie vissers aan te trekken en voor langdurige economische stabiliteit in de sector te zorgen;

28. is van oordeel dat het waarborgen van een toegankelijke arbeidsomgeving, waaronder in de visserijsector, met het oog op het in de arbeidsmarkt integreren van zowel actieve als voormalige vissers en andere werknemers in de visserij-industrie die een lichamelijke of een geestelijke handicap hebben, tot grotere sociale integratie zou leiden en meer stimulansen zou helpen creëren voor het genereren van een inkomen in de visserijsector en de visserijgemeenschappen;

29. verzoekt de bevoegde autoriteiten de toegang tot adaptieve visserij en materieel voor gebruik buitenshuis voor personen met een handicap te ondersteunen. dringt aan op de oprichting van een Europese gegevensbank voor het melden van beroepsongevallen in de visserijsector;

30. vestigt de aandacht op het onvoorspelbare effect dat de brexit op de visserijsector zou kunnen hebben, met name in kustgebieden, waar zich de meest getroffen visserijvloten bevinden; wijst erop dat dit effect niet alleen van invloed zal zijn op de visserijvaartuigen en hun vissers, maar op de gehele gemeenschap en de werkgelegenheid in kustgebieden.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

17.3.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

51

0

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Abir Al-Sahlani, Marc Angel, Dominique Bilde, Gabriele Bischoff, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Brglez, Sylvie Brunet, Jordi Cañas, David Casa, Margarita de la Pisa Carrión, Jarosław Duda, Estrella Durá Ferrandis, Lucia Ďuriš Nicholsonová, Rosa Estaràs Ferragut, Nicolaus Fest, Loucas Fourlas, Cindy Franssen, Heléne Fritzon, Alicia Homs Ginel, France Jamet, Radan Kanev, Stelios Kympouropoulos, Katrin Langensiepen, Miriam Lexmann, Elena Lizzi, Radka Maxová, Sandra Pereira, Kira Marie Peter-Hansen, Dragoș Pîslaru, Manuel Pizarro, Dennis Radtke, Elżbieta Rafalska, Guido Reil, Daniela Rondinelli, Mounir Satouri, Monica Semedo, Beata Szydło, Eugen Tomac, Romana Tomc, Marie-Pierre Vedrenne, Marianne Vind, Maria Walsh, Stefania Zambelli, Tatjana Ždanoka, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Konstantinos Arvanitis, Marc Botenga, Johan Danielsson, Jeroen Lenaers, Pierfrancesco Majorino, Alin Mituța, Eugenia Rodríguez Palop, Anne Sander

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

51

+

ECR

Elżbieta Rafalska, Beata Szydło, Margarita de la Pisa Carrión, Lucia Ďuriš Nicholsonová

ID

Dominique Bilde, France Jamet, Elena Lizzi, Stefania Zambelli

NI

Daniela Rondinelli

PPE

David Casa, Jarosław Duda, Rosa Estaràs Ferragut, Loucas Fourlas, Cindy Franssen, Radan Kanev, Stelios Kympouropoulos, Jeroen Lenaers, Miriam Lexmann, Dennis Radtke, Anne Sander, Eugen Tomac, Romana Tomc, Maria Walsh, Tomáš Zdechovský

Renew

Abir Al-Sahlani, Sylvie Brunet, Jordi Cañas, Radka Maxová, Alin Mituța, Dragoș Pîslaru, Monica Semedo, Marie-Pierre Vedrenne

S&D

Marc Angel, Gabriele Bischoff, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Brglez, Johan Danielsson, Estrella Durá Ferrandis, Heléne Fritzon, Alicia Homs Ginel, Pierfrancesco Majorino, Manuel Pizarro, Marianne Vind

The Left

Konstantinos Arvanitis, Marc Botenga, Sandra Pereira, Eugenia Rodríguez Palop

Verts/ALE

Katrin Langensiepen, Kira Marie Peter-Hansen, Mounir Satouri, Tatjana Ždanoka

 

0

-

 

 

 

2

0

ID

Nicolaus Fest, Guido Reil

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthoudingen

 


 

 

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

16.6.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

28

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Clara Aguilera, Pietro Bartolo, François-Xavier Bellamy, Izaskun Bilbao Barandica, Isabel Carvalhais, Maria da Graça Carvalho, Rosanna Conte, Rosa D’Amato, Giuseppe Ferrandino, João Ferreira, Søren Gade, Francisco Guerreiro, Niclas Herbst, France Jamet, Pierre Karleskind, Predrag Fred Matić, Francisco José Millán Mon, Grace O’Sullivan, Manuel Pizarro, Caroline Roose, Bert-Jan Ruissen, Annie Schreijer-Pierik, Peter van Dalen, Emma Wiesner, Theodoros Zagorakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Manuel Bompard, Raffaele Stancanelli, Annalisa Tardino

 


HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

28

+

ECR

Bert-Jan Ruissen, Raffaele Stancanelli

ID

Rosanna Conte, France Jamet, Annalisa Tardino

PPE

François-Xavier Bellamy, Maria da Graça Carvalho, Niclas Herbst, Francisco José Millán Mon, Annie Schreijer-Pierik, Theodoros Zagorakis, Peter van Dalen

Renew

Izaskun Bilbao Barandica, Søren Gade, Pierre Karleskind, Emma Wiesner

S&D

Clara Aguilera, Pietro Bartolo, Isabel Carvalhais, Giuseppe Ferrandino, Predrag Fred Matić, Manuel Pizarro

The Left

Manuel Bompard, João Ferreira

Verts/ALE

Rosa D’Amato, Francisco Guerreiro, Grace O’Sullivan, Caroline Roose

 

0

-

 

 

 

0

0

 

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

Laatst bijgewerkt op: 1 september 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid