VERSLAG over de gevolgen van nationale belastinghervormingen voor de economie van de EU

14.12.2021 - (2021/2074(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Markus Ferber

Procedure : 2021/2074(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0348/2021
Ingediende teksten :
A9-0348/2021
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de gevolgen van nationale belastinghervormingen voor de economie van de EU

(2021/2074(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien de artikelen 110 tot en met 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende de harmonisatie van wetgeving inzake omzetbelasting, accijnzen en overige indirecte belastingen,

 gezien de artikelen 114 tot en met 118 VWEU betreffende belastingen die indirecte gevolgen hebben voor de instelling van de eengemaakte markt,

 gezien het jaarverslag 2021 van de Commissie inzake belastingen, getiteld “Annual Report on Taxation 2021: Review of taxation policies in the EU Member States” (Jaarverslag 2021 inzake belastingen: Beoordeling van het belastingbeleid in de lidstaten van de EU),

 gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

 gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251),

 gezien de mededeling van de Commissie van 24 september 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen – Een nieuw actieplan” (COM(2020)0590),

 gezien de in het kader van het Europees Semester door de Commissie gepubliceerde landspecifieke aanbevelingen en haar beoordelingen van de door de lidstaten als onderdeel van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ingediende herstel- en veerkrachtplannen,

 gezien het onderzoek van de Commissie van 2020 getiteld “Tax policies in the European Union” (Belastingbeleid in de Europese Unie),

 gezien de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van 1 december 1997 inzake het belastingbeleid – Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der Lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 1 december 1997 betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen – Belastingregeling voor spaargelden[1],

 gezien het verslag van de Commissie van 29 september 2015 getiteld “Tax reforms in EU Member States 2015: Tax policy challenges for economic growth and fiscal sustainability” (Belastinghervormingen in de lidstaten van de EU 2015: Uitdagingen op het gebied van belastingbeleid met het oog op de economische groei en de houdbaarheid van de begroting),

 gezien het overzicht van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) van de preferentiële belastingregelingen die sinds de oprichting van de Groep in maart 1998 zijn onderzocht,

 gezien het verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 21 april 2021 getiteld “Tax Policy Reforms 2021: Special Edition on Tax Policy during the COVID-19 Pandemic” (Hervormingen van het belastingbeleid 2021: Speciale uitgave over het belastingbeleid tijdens de COVID-19-pandemie),

 gezien de tweepijleroplossing om de uitdagingen op belastinggebied aan te pakken die voortvloeien uit de digitalisering van de economie, die in het kader van het inclusief kader van de OESO/G20 inzake grondslaguitholling en winstverschuiving is overeengekomen,

 gezien het verslag van de OESO van 19 mei 2020 getiteld “Tax and Fiscal Policy in Response to the Coronavirus Crisis: Strengthening Confidence and Resilience” (Belasting- en begrotingsbeleid in respons op de coronacrisis: Versterking van het vertrouwen en de veerkracht),

 gezien de beleidsnota van het Internationaal Monetair Fonds van 25 mei 2021 getiteld “Taxing Multinationals in Europe” (Belastingheffing voor multinationals in Europa),

 gezien zijn initiatiefverslag over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode),

 gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode)[2],

 gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over de toepassing van de EU-voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: geboekte vooruitgang, opgedane ervaring en weg te werken belemmeringen[3],

 gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU[4],

 gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over de Pandora Papers: gevolgen voor de inspanningen ter bestrijding van witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking[5],

 gezien het verslag van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van november 2021 getiteld “New Forms of Tax Competition in the European Union: an Empirical Investigation” (Nieuwe vormen van belastingconcurrentie in de Europese Unie: Een empirisch onderzoek),

 gezien Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen[6] (richtlijn administratieve samenwerking op belastinggebied),

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0348/2021),

A. overwegende dat de kwestie van schadelijke belastingpraktijken aan de orde wordt gesteld in de resolutie van het Parlement van 7 oktober 2021 over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode), en dat in dit verband tevens hervormingen worden voorgesteld; overwegende dat de kortetermijneffecten van de COVID-19-pandemie en de structurele langetermijnveranderingen als gevolg van demografische trends, digitalisering en de transitie naar een koolstofneutraal economisch model van invloed zijn geweest op de keuzes van de lidstaten met betrekking tot de vormgeving van nieuw belastingbeleid;

B. overwegende dat het belastingbeleid weliswaar grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, maar dat de eengemaakte markt niettemin harmonisatie en coördinatie vereist wat betreft de vaststelling van belastingbeleid om de integratie van de eengemaakte markt te bevorderen en uitholling van de belastinggrondslag te voorkomen; overwegende dat nationale maatregelen gevolgen kunnen hebben voor de belastingheffing in andere lidstaten en een verstorend effect kunnen hebben op zowel de eerlijke mededinging als investeringen;

C. overwegende dat de versnippering van het belastingbeleid diverse belemmeringen opwerpt voor burgers en bedrijven in de eengemaakte markt, en met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), waaronder rechtsonzekerheid, buitensporige bureaucratie, een risico op dubbele belastingheffing en moeilijkheden bij het aanvragen van belastingteruggave; overwegende dat deze belemmeringen grensoverschrijdende economische activiteit ontmoedigen en de eengemaakte markt kunnen verstoren; overwegende dat versnippering van het beleid evengoed risico’s met zich meebrengt voor de belastinginstanties, zoals dubbele niet-belastingheffing en arbitrage (waaronder fiscale planning en agressieve belastingontwijkingspraktijken); overwegende dat de lidstaten nog altijd belastinginkomsten mislopen door schadelijke belastingpraktijken waarbij mazen worden uitgebuit die ontstaan als gevolg van uiteenlopende wetgeving tussen lidstaten of tussen lidstaten en derde landen; overwegende dat de schattingen van de inkomsten die de EU als gevolg van ontwijking van vennootschapsbelasting misloopt, uiteenlopen van 36-37 miljard EUR per jaar tot 160-190 miljard EUR per jaar; overwegende dat beleidsversnippering de handhavingskosten van belastinginstanties opvoert;

D. overwegende dat het verstorend effect van toereikende belastingniveaus en simpele, duidelijke belastingwetten binnen de sociale markteconomie van de EU zo klein mogelijk moet zijn; overwegende dat een gezond belastingbeleid de verwezenlijking van de in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgenomen beleidsdoelstellingen moet ondersteunen om eerlijkere en duurzamere samenlevingen tot stand te brengen en het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten te verbeteren; overwegende dat het economisch herstel en de uitdagingen met betrekking tot de klimaatnoodtoestand, de ecologische transitie en de digitalisering van de economie gepaard gaan met zeer ingrijpende veranderingen en een herbeoordeling van het huidige belastingbeleid; overwegende dat belastingmaatregelen geen belemmering mogen vormen voor particuliere initiatieven die voor economische groei zorgen, de economie van de lidstaten reactiveren en bijdragen aan de totstandbrenging van nieuwe werkgelegenheid in de EU;

E. overwegende dat efficiënte belastingstelsels transparant zijn, gemakkelijk zijn na te leven en stabiele belastingopbrengsten genereren; overwegende dat op groei gerichte belastinghervormingen de belastingdruk verschuiven naar belastingen op consumptie en vermogen, en zich richten op de verbreding van de belastinggrondslag;

F. overwegende dat de beweegredenen voor de hervorming van het nationale belastingbeleid per geval verschillen naargelang de structurele kenmerken van de economieën van de lidstaten, en gebaseerd kunnen zijn op de wens om het belastingstelsel betrouwbaarder en degelijker te maken, de economische groei te bevorderen, de inkomsten te verhogen, de verdeling te verbeteren, gedragsprikkels vast te stellen en gelijke tred te houden met de structurele veranderingen in de economie;

G. overwegende dat het algemene belastingniveau (begrepen als belastingen en verplichte sociale premies) van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilt, zoals blijkt uit het feit dat de verhouding tussen de belastingen en het bbp in 2019 uiteenliep van 22,1 % in Ierland tot 46,1 % in Denemarken; overwegende dat de belastingdruk in de EU (40,1 %) over het geheel genomen hoger is dan in andere geavanceerde economieën (het gemiddelde van de OESO bedroeg 34,3 % in 2018); overwegende dat het gewogen gemiddelde wettelijke vennootschapsbelastingtarief in OESO-landen is gedaald van 46,52 % in 1980 tot 25,85 % in 2020, hetgeen neerkomt op een verlaging van 44 % in de afgelopen veertig jaar;

H. overwegende dat de samenstelling van de belastingmix in de EU over het geheel genomen in de periode 2004-2019 grotendeels stabiel is gebleven, terwijl het totale niveau van de belastinginkomsten licht is gestegen; overwegende dat de samenstelling van de belastingmix (relatieve aandelen van de belasting op arbeid, consumptie, kapitaal, milieu en andere belastingen) in de EU aanzienlijk uiteenloopt, en dat de belastingmix van bepaalde lidstaten meer op groei gericht is dan die van andere;

I. overwegende dat de sterke belastingconcurrentie in de EU een belangrijke oorzaak lijkt te zijn van de sterke daling van de vennootschapsbelastingtarieven, waardoor het gemiddelde vennootschapsbelastingtarief in Europa lager is dan het gemiddelde tarief in OESO-landen;

J. overwegende dat veel landen tijdens de pandemie hun toevlucht hebben genomen tot belastinghervormingen om de economie te ondersteunen en dat slechts een deel van deze maatregelen van tijdelijke aard was; overwegende dat deze belastinghervormingen onmiddellijke verlichtingsmaatregelen voor bedrijven en huishoudens omvatten, zoals betalinguitstel, verbeterde verliescompensatie of versnelde belastingteruggave, alsmede op herstel gerichte stimuleringsmaatregelen;

K. overwegende dat het inclusief kader van de OESO/G20 inzake grondslaguitholling en winstverschuiving overeenstemming heeft bereikt over een tweepijlerhervorming van het internationale belastingstelsel om iets te doen aan de uitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie en onder meer een minimaal effectief vennootschapsbelastingtarief van 15 % vast te stellen;

Algemene opmerkingen

1. herinnert eraan dat het de lidstaten vrij staat om over hun eigen economische beleid en in het bijzonder over hun eigen belastingbeleid te beslissen, zij het binnen de grenzen van de EU-Verdragen en voor zover het EU-recht is omgezet en naar behoren wordt gehandhaafd; merkt evenwel op dat dit beleidsversnippering en een ongelijk speelveld in de EU met zich mee kan brengen; wijst erop dat dit eerlijke mededinging mogelijk maakt en verstoringen van de eengemaakte markt van de EU beperkt;

2. merkt op dat de eengemaakte markt, met haar vrije verkeer van productiefactoren, en de nauwe economische betrekkingen met derde buurlanden hebben geleid tot grote handels-, investerings- en financiële stromen tussen de lidstaten; merkt op dat deze diepe onderlinge afhankelijkheid de gevoeligheid van nationale belastinggrondslagen en -tarieven voor die van andere landen heeft vergroot, waardoor met name de overloopeffecten van de vennootschapsbelasting zijn versterkt;

Gevolgen voor kmo’s

3. merkt op dat de geraamde fiscale nalevingskosten voor grote multinationale ondernemingen ongeveer 2 % van de betaalde belastingen belopen en dat deze kosten voor kmo’s op 30 % van de betaalde belastingen worden geraamd; herinnert eraan dat Europese bedrijven, en met name kmo’s, de voornaamste bron van economische groei en nieuwe werkgelegenheid zijn; herinnert eraan dat sommige lidstaten regelingen hebben opgezet op grond waarvan winsten die in internationaal verband worden gemaakt tegen een lager tarief dan het nationale nominale tarief worden belast, waardoor kmo’s in een ongunstigere concurrentiepositie worden gebracht[7]; merkt verder op dat uit empirische gegevens blijkt dat de winsten van multinationale ondernemingen minder worden belast dan die van ondernemingen die in de nationale sfeer opereren, wat erop wijst dat de winst van zwaarbelaste dochterondernemingen wordt doorgeschoven naar minder zwaarbelaste dochterondernemingen;

4. benadrukt dat verschillen in nationale belastingstelsels belemmeringen kunnen vormen voor kmo’s die trachten grensoverschrijdende activiteiten te verrichten; benadrukt dat kmo’s in vergelijking met multinationale ondernemingen minder middelen hebben om te besteden aan fiscale naleving en fiscale optimalisering; wijst erop dat het aandeel van de uitgaven voor de naleving van de belastingwetgeving hoger is voor kmo’s dan voor multinationale ondernemingen;

5. merkt op dat harmonisatie van de belastinggrondslagen, zoals de gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting of het aangekondigde “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (Befit) (Bedrijven in Europa: Kader voor de belastingheffing op inkomsten), de fiscale nalevingskosten zou kunnen verlagen voor kmo’s die in meer dan één lidstaat actief zijn; is ingenomen met de mededeling van de Commissie over belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw, waarin wordt gesteld dat “[h]et ontbreken van een gemeenschappelijk vennootschapsbelastingstelsel in de eengemaakte markt [...] een rem [zet] op het concurrentievermogen” en dat “er [zo] een concurrentienadeel ten opzichte van de markten van derde landen [ontstaat]”; herhaalt dat het belasten van winsten op de plaats waar de economische activiteiten plaatsvinden nationale overheden de mogelijkheid geeft om kmo’s een gelijk speelveld te bieden; beklemtoont dat ondernemingen moeten worden belast aan de hand van een billijke en doeltreffende formule voor de toewijzing van heffingsbevoegdheden aan landen, waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals personeel en materiële activa; constateert dat het Befit-voorstel van de Commissie naar verwachting pas in 2023 zal worden gepubliceerd; vraagt de Commissie de goedkeuringsprocedure te versnellen en verzoekt de lidstaten snel overeenstemming te bereiken over een ambitieus voorstel voor een Europees regelgevingspakket inzake vennootschapsbelasting;

6. merkt op dat het Parlement voor de publicatie van het Befit-voorstel van de Commissie in 2023 een bijdrage zal leveren aan de ontwikkeling van leidende beginselen in overleg met deskundigen, nationale parlementen en burgers;

7. merkt op dat veel lidstaten, alsook de EU, specifieke regelingen ten gunste van kmo’s hebben ingevoerd, zoals speciale btw-regels, om de hogere effectieve belastingtarieven en de hogere nalevingskosten voor kmo’s te compenseren; benadrukt dat een dergelijke speciale behandeling, hoewel die over het algemeen positief is, bij een ruime toepassing kan leiden tot de totstandbrenging van meer verstoringen en meer mogelijkheden voor agressieve fiscale planning, en de algemene complexiteit van het systeem verder kan doen toenemen; verzoekt de lidstaten belastingvoordelen voor kmo’s te ontwikkelen die verenigbaar zijn met het algemene belastingstelsel en kmo’s niet stimuleren om klein te blijven;

8. merkt op dat kmo’s vaak minder goed in staat zijn om verliezen op te vangen of te financieren dan grotere ondernemingen vanwege hun beperktere kasstromen; is in dit verband ingenomen met de aanbeveling van de Commissie van 18 mei 2021 over de fiscale behandeling van verliezen tijdens de COVID-19-crisis[8] en verzoekt de lidstaten deze aanbevelingen in overweging te nemen;

Harmonisatie en coördinatie van het belastingbeleid

9. benadrukt dat de versnippering van het belastingbeleid van de lidstaten een verstorend effect op de eengemaakte markt van de EU kan hebben en schadelijk kan zijn voor de economie van de EU; is verheugd dat de EU coördinatiemechanismen heeft ontwikkeld, zoals procedures voor collegiale toetsing binnen de Groep gedragscode en landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester; is van mening dat beide mechanismen verder moeten worden verbeterd; benadrukt dat de lidstaten binnen de Groep gedragscode bestaande belastingmaatregelen herbeoordelen, wijzigen of afschaffen die leiden tot schadelijke belastingconcurrentie, en zich onthouden van de invoering van dergelijke maatregelen in de toekomst; herinnert in dit verband aan het standpunt van het Parlement van oktober 2021, waarin wordt gepleit voor de herziening van de criteria, de werkingssfeer en het bestuur van de Groep gedragscode om eerlijke belastingheffing binnen de EU te waarborgen;

10. wijst erop dat de Commissie als onderdeel van de landspecifieke aanbevelingen voor 2020 zes lidstaten heeft geadviseerd om agressieve fiscale planning aan banden te leggen; beaamt het positieve, stimulerende effect dat de landspecifieke aanbevelingen hebben op de doorvoering van de nodige belastinghervormingen in de lidstaten die aanbevelingen over agressieve fiscale planning hebben ontvangen; betreurt het dat enkele lidstaten nog steeds geen werk hebben gemaakt van deze aanbevelingen;

11. herinnert eraan dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de landspecifieke aanbevelingen, waaronder de aanbevelingen die betrekking hebben op belastingen, nauw met elkaar samenhangen, zoals in Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit[9] is voorzien;

12. onderstreept dat in de richtlijn administratieve samenwerking op belastinggebied (DAC) sinds 2011 regels zijn vastgelegd voor de samenwerking tussen de belastinginstanties van de lidstaten om de goede werking van de eengemaakte markt te waarborgen; is ingenomen met het feit dat het toepassingsgebied van de DAC sinds 2011 voortdurend is verruimd naar nieuwe gebieden om belastingfraude en belastingontwijking tegen te gaan, en is verheugd dat er in de afgelopen decennia aanzienlijke vooruitgang is geboekt; herinnert aan het in september 2021 door het Parlement aangenomen uitvoeringsverslag, waarin tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de DAC door de lidstaten in kaart worden gebracht en gewezen wordt op de noodzaak van het opvoeren van de uitwisseling van informatie tussen nationale belastinginstanties;

13. stelt vast dat het huidige besluitvormingsproces in de Raad slechts in beperkte mate kan tegemoetkomen aan de behoefte om de coördinatie tussen de lidstaten en de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken door middel van wetgeving te bevorderen; pleit ervoor alle mogelijkheden die door het VWEU worden geboden te verkennen; herinnert eraan dat de in artikel 116 VWEU vastgestelde procedure kan worden toegepast wanneer schadelijke belastingpraktijken de mededinging op de eengemaakte markt verstoren;

14. benadrukt dat de coördinatie van het belastingbeleid idealiter op internationaal niveau moet worden geregeld door de G20/OESO om het maximale effect te bewerkstelligen; wijst er echter op dat ontwikkelingslanden volledig bij het onderhandelingsproces moeten worden betrokken; merkt op dat belastingvoorstellen van de EU die op internationale overeenkomsten zijn gebaseerd, van oudsher meer kans maken om door de Raad te worden aangenomen;

15. erkent evenwel dat het bij internationale onderhandelingen over belastingaangelegenheden soms moeilijk is een consensus te bereiken, als gevolg waarvan het lang duurt om de tekortkomingen van het internationale belastingstelsel aan te pakken; beveelt aan dat de EU in dergelijke gevallen overweegt het goede voorbeeld te geven, onverminderd de internationale onderhandelingen;

16. is ingenomen met het historisch akkoord dat binnen het inclusief kader van de OESO/G20 bereikt is met betrekking tot de hervorming van het internationale belastingstelsel op basis van een tweepijleraanpak om een eerlijkere verdeling tussen landen te bewerkstelligen van winsten en heffingsbevoegdheden wat betreft de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen, waarin wordt gesteld dat voor multinationale ondernemingen een effectief belastingtarief van 15 % moet gelden; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de handen ineen te slaan en ervoor te zorgen dat het binnen het inclusief kader van de OESO/G20 bereikte akkoord met betrekking tot de twee pijlers in EU-recht wordt omgezet, zoals de voorzitter van de Commissie in haar intentieverklaring bij de Staat van de Unie 2021 heeft aangekondigd; verzoekt de Raad alle in dit kader voorgelegde voorstellen snel goed te keuren, zodat het akkoord met ingang van 2023 van kracht kan worden; vraagt de lidstaten te overwegen om zich ook in te zetten voor soortgelijke internationale akkoorden met betrekking tot andere soorten belastingen die zich hiervoor lenen;

Aanbevelingen en gebieden voor hervorming

17. wijst erop dat op gebieden die van groot belang zijn voor de werking van de eengemaakte markt en de kapitaalmarktenunie, zoals op belastinggebied, meer harmonisatie gerechtvaardigd is, hetzij door betere coördinatie tussen de lidstaten, hetzij door optreden van de EU;

18. benadrukt dat de lidstaten nog altijd verschillende criteria hanteren voor de bepaling van de fiscale woonplaats, waardoor een risico op dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing ontstaat; herinnert in dit verband aan de in het actieplan van de Commissie van juli 2020 uiteengezette initiatieven waarin wordt beoogd vóór 2022 of 2023 een wetgevingsvoorstel voor te leggen om te verduidelijken in welke gevallen belastingplichtigen die in de EU over de grens actief zijn, als fiscale inwoners moeten worden beschouwd; kijkt uit naar dit voorstel, dat ervoor moet zorgen dat de fiscale woonplaats in de eengemaakte markt op consequentere wijze zal worden bepaald;

19. merkt op dat de digitalisering en de sterke afhankelijkheid van immateriële activa, die uitdagingen vormen voor het huidige belastingstelsel, een hoge mate van beleidscoördinatie en -harmonisatie rechtvaardigen om een gelijk speelveld tot stand te brengen en ervoor te zorgen dat digitale bedrijven een eerlijke bijdrage leveren aan de samenlevingen waarin zij zakendoen; merkt op dat bepaalde lidstaten ondanks de lopende onderhandelingen op EU- en OESO-niveau de invoering van nationale digitale belastingen hebben voortgezet; stelt vast dat dit een positief effect heeft gehad op het internationale debat; benadrukt dat deze nationale maatregelen geleidelijk moeten worden ingetrokken nadat een doeltreffende internationale oplossing ten uitvoer is gelegd;

20. herinnert eraan dat de EU met het oog op de financiering van het herstelinstrument NextGenerationEU heeft besloten een nieuw eigen middel op basis van een digitale heffing in te voeren; verzoekt de Commissie met alternatieve voorstellen te komen die verenigbaar zijn met de internationale verbintenissen;

21. betreurt dat de verschillen in bronbelastingen en de teruggaveprocedures voor bronbelastingen nog altijd een aanzienlijke belemmering vormen voor de verdere integratie van de kapitaalmarktenunie; is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij een wetgevingsinitiatief zal voorstellen betreffende de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU-breed systeem voor bronbelastingvermindering bij de bron;

22. betreurt de bevoordeling van schulden in de vennootschapsbelasting, die een genereuze belastingaftrek voor rentebetalingen mogelijk maakt, terwijl de kosten van aandelenfinanciering niet op soortgelijke wijze kunnen worden afgetrokken; wijst op het structurele nadeel voor ondernemingen die afhankelijk zijn van aandelenfinanciering, met name waar het jonge en kleine ondernemingen betreft die moeilijk toegang hebben tot krediet; merkt op dat de bevoordeling van schulden bedrijven ertoe kan aanzetten te veel schulden op zich te nemen;

23. stelt vast dat de bevoordeling van schulden aanzienlijk verschilt van lidstaat tot lidstaat; constateert dat bepaalde lidstaten aftrekmogelijkheden voor rendement op eigen vermogen hebben ingevoerd om dit probleem aan te pakken; herinnert eraan dat een aantal van deze aftrekmogelijkheden voor rendement op eigen vermogen is uitgebuit als mazen in de belastingwetgeving en multinationale ondernemingen in staat heeft gesteld nationale rentebetalingen kunstmatig af te trekken; benadrukt dat een gemeenschappelijke Europese aanpak de voorkeur verdient om verstoringen in de eengemaakte markt te vermijden;

24. herinnert eraan dat deze bevoordeling kan worden aangepakt door nieuwe aftrekmogelijkheden in te voeren voor de kosten van aandelenfinanciering of door de aftrekmogelijkheden voor rentebetalingen te beperken; wijst erop dat het Parlement heeft voorgesteld om de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus te beperken tot maximaal 20 % van de winst van de belastingplichtige vóór interest, belastingen, afschrijvingen en amortisatie, maar dat de Raad een hogere drempel van maximaal 30 % heeft vastgesteld[10]; herinnert eraan dat een percentage van 30 % volgens de OESO mogelijk te hoog is om grondslaguitholling en winstverschuiving doeltreffend tegen te gaan[11];

25. kijkt uit naar het voorstel van de Commissie voor een systeem dat de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen beperkt (Debt Equity Bias Reduction Allowance); verzoekt de Commissie met klem een grondige effectbeoordeling uit te voeren en doeltreffende voorschriften tegen belastingontwijking in te voeren om te voorkomen dat aftrekmogelijkheden voor rendement op eigen vermogen worden gebruikt als nieuw middel voor grondslaguitholling;

26. merkt op dat het effectieve marginale belastingtarief (EMBT) een beslissende factor kan zijn bij investeringsbeslissingen van ondernemingen, samen met de kwaliteit van de infrastructuur, de beschikbaarheid van een goed opgeleide, gezonde beroepsbevolking en nationale stabiliteit[12]; constateert dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan in het EMBT; verzoekt de Commissie na te gaan of sommige lidstaten de concurrentie vervalsen door hun EMBT kunstmatig te verlagen, bijvoorbeeld door versnelde afschrijvingsregelingen of door de fiscale aftrekbaarheid van bepaalde posten aan te passen, en het Parlement over de resultaten van dit onderzoek te informeren;

27. merkt op dat fiscale rulings weliswaar rechtszekerheid kunnen creëren voor bedrijven, maar ook tot misbruik kunnen leiden wanneer er sprake is van een fiscale voorkeursbehandeling; wijst er niettemin op dat rechtszekerheid bij voorkeur moet worden gecreëerd met behulp van een eenvoudig belastingstelsel;

28. is ingenomen met het feit dat de Commissie bereid is haar constitutionele rol bij het bestrijden van verstoringen van de mededinging te vervullen door gebruik te maken van het mededingingsrecht; betreurt het dat diverse recente besluiten van de Commissie in prominente mededingingszaken op belastinggebied door nationale rechtbanken en door het Hof van Justitie van de Europese Unie nietig zijn verklaard;

29. benadrukt dat fiscale stimuleringsmaatregelen voor particuliere activiteiten in verband met onderzoek en ontwikkeling (bijvoorbeeld via belastingkortingen, verhoogde toeslagen of aangepaste afschrijvingsregelingen), mits fiscaal verantwoord toegepast, kunnen bijdragen tot een verhoging van de totale uitgaven van een economie voor onderzoek en ontwikkeling, hetgeen vaak positieve externe effecten heeft; is evenwel bezorgd dat bepaalde soorten fiscale stimuleringsmaatregelen, zoals octrooiboxregelingen, de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling nauwelijks doen toenemen en de eengemaakte markt in feite kunnen verstoren door winstverschuiving en agressieve fiscale planning aan te moedigen; merkt op dat fiscale stimuleringsmaatregelen gericht moeten zijn op het aantrekken van investeringen in de reële economie en derhalve op uitgaven en niet op winsten moeten zijn gebaseerd om beter gericht te zijn op de input van innovatie; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor richtlijnen betreffende fiscale stimuleringsmaatregelen die de eengemaakte markt niet verstoren, met name door voorkeur te geven aan maatregelen die gebaseerd zijn op kosten, van beperkte duur zijn, regelmatig worden beoordeeld, worden ingetrokken indien zij geen positief effect blijken te hebben, een beperkt geografisch toepassingsgebied hebben en geen volledige maar gedeeltelijke vrijstellingen bieden;

30. benadrukt dat verdere harmonisatie met betrekking tot fiscale stimuleringsmaatregelen voor uitgaven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling gerechtvaardigd kan zijn; merkt op dat dit deel uitmaakte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting; betreurt het dat dit onderwerp niet aan bod komt in de recente mededeling over de belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw;

31. merkt op dat een aanzienlijk deel van de begrotingscapaciteit via fiscale stimuleringsmaatregelen wordt gekanaliseerd in de vorm van vrijstellingen, aftrekposten, kredieten, uitstel en verlaagde belastingtarieven; verzoekt de Commissie te voorzien in een beoordeling van alle ondoeltreffende fiscale stimuleringsmaatregelen en subsidies, met name diegene die schadelijk zijn voor het milieu en negatieve economische verstoringen teweegbrengen; verzoekt de Commissie een kader tot stand te brengen voor het screenen van fiscale stimuleringsmaatregelen in de EU en lidstaten te verplichten de begrotingskosten van fiscale stimuleringsmaatregelen te publiceren; verzoekt de lidstaten ieder jaar gedetailleerde en openbare kosten-batenanalysen van alle belastingbepalingen uit te voeren; is van mening dat een consensus tussen de lidstaten over welke fiscale stimuleringsmaatregelen niet verstorend werken, de fiscale zekerheid zou versterken; verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor fiscale stimuleringsmaatregelen die niet verstorend werken voor de eengemaakte markt;

32. verzoekt de lidstaten te werken aan een compromis over een diepgaande, brede en ambitieuze hervorming van indirecte belastingen, hoofdzakelijk van de btw; wijst erop dat het terugdringen van de complexiteit en de bureaucratie, alsmede het aanpakken van belastingfraude en -ontduiking met betrekking tot de btw van essentieel belang zijn voor het bewaren van de integriteit van de eengemaakte markt;

33. verzoekt de lidstaten de hervorming van hun belastinginstanties voort te zetten, de digitalisering te versnellen en te beginnen met het treffen van strategische maatregelen om kmo’s te helpen met de fiscale naleving, alsmede onderzoek te doen naar mogelijkheden om de administratieve lasten te verlichten; verzoekt de lidstaten de complexiteit van de belastingstelsels met geschikte en degelijke hervormingen aan te pakken om de bureaucratie, de administratieve lasten en de nalevingskosten te verminderen; herinnert eraan dat Europese samenwerking op dit gebied en uitwisseling van optimale werkmethoden tussen belastinginstanties een grote toegevoegde waarde hebben;

34. verzoekt de lidstaten beter gebruik te maken van het Europese Fiscalis-programma om de samenwerking van belastinginstanties bij hun belastinghervormingen te ondersteunen; verzoekt de Commissie in dit verband een Erasmus-uitwisselingsprogramma voor belastingfunctionarissen op te zetten om de toepassing van optimale werkmethoden aan te moedigen;

35. vraagt de Commissie nieuwe nationale belastinghervormingen en -maatregelen te volgen en te monitoren die naar aanleiding van de COVID-19-pandemie zijn doorgevoerd om de economie te steunen, met name de maatregelen die niet van tijdelijke aard zijn; verzoekt de lidstaten hun belastingstelsels te hervormen en daarbij gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door Europese instrumenten die ter ondersteuning dienen van het economisch herstel; wijst erop dat deze hervormingen moeten stroken met het Europese begrotingskader; herinnert eraan dat deze hervormingen moeten worden doorgevoerd met volledige inachtneming van de nationale bevoegdheden op belastinggebied; beklemtoont evenwel dat een sterke coördinatie tussen de lidstaten een aanzienlijke toegevoegde waarde zou opleveren;

36. pleit voor strenge normen voor de eerbiediging van de rechten van belastingbetalers, met name van het recht op privacy en gegevensbescherming en met name voor individuen, in alle politieke en wetgevingsprocessen op belastinggebied;

37. constateert dat bij de meeste nationale aanbestedingsprocedures in de lidstaten de laagste prijs als enig gunningscriterium wordt gehanteerd; herinnert aan het verzoek van de Raad aan de Commissie om na te gaan op welke manier het verstorende effect kan worden tegengegaan van de deelname van inschrijvers die actief zijn in rechtsgebieden die op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden op belastinggebied staan; verzoekt de Commissie in dit verband haar strategie voor openbare aanbestedingen nogmaals onder de loep te nemen;

EU-scorebord voor belastingheffing

38. neemt kennis van de lopende werkzaamheden van de Commissie met betrekking tot het EU-scorebord voor belastingheffing; pleit voor het gebruik van economische indicatoren die het mogelijk maken om vast te stellen of er sprake is van verstoring van de eengemaakte markt, zoals het niveau van buitenlandse directe investeringen, royalty’s en rentebetalingen; benadrukt dat dit scorebord moet bijdragen aan de bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie; verzoekt de Commissie naar behoren rekening te houden met het aanzienlijke verlies aan overheidsinkomsten dat wordt veroorzaakt door nationaal belastingbeleid dat belastingontwijking vergemakkelijkt; is van mening dat dit scorebord voor belastingheffing moet worden opgezet als instrument om de lidstaten te helpen geschikte en degelijke belastinghervormingen door te voeren; waarschuwt voor het gebruik van dit scorebord als middel om specifieke lidstaten aan de schandpaal te nagelen; is niettemin van oordeel dat het scorebord het debat over noodzakelijke hervormingen kan aanwakkeren; is voorstander van een nauwe samenwerking met bestaande Europese platforms bij de vormgeving van dit scorebord; meent dat dit nieuwe instrument nuttig zou kunnen zijn voor het Europees Semester en in het bijzonder voor de landspecifieke aanbevelingen;

°

° °

39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


 

TOELICHTING

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geeft de lidstaten het soevereine recht om over hun belastingbeleid te beslissen, maar verplicht hen wel de EU-normen in acht te nemen. Tegelijkertijd hebben de keuzes van de lidstaten met betrekking tot hun belastingbeleid duidelijke gevolgen voor de werking van de interne markt. Een zekere mate van beleidscoördinatie is derhalve wenselijk om problemen zoals rechtsonzekerheid, buitensporige bureaucratie, het risico van dubbele belastingheffing en moeilijkheden bij het aanvragen van belastingteruggave te voorkomen, aangezien deze problemen bedrijven en burgers er uiteindelijk van kunnen weerhouden grensoverschrijdende economische activiteiten te ontplooien. Daarnaast kan de versnippering van het belastingbeleid, in combinatie met een gebrek aan samenwerking tussen de belastinginstanties, arbitragemogelijkheden en agressieve fiscale planning in de hand werken.

Gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen:

De nadelen van de versnippering van het belastingbeleid en de potentiële voordelen van een betere coördinatie van nationaal belastingbeleid zijn ongelijk verdeeld over de verschillende economische actoren, waarbij kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) het zwaarst te lijden hebben. De fiscale nalevingskosten staan niet volledig in verhouding tot de algemene groei van ondernemingen. Kleinere ondernemingen merken er daarom ook aanzienlijk meer van dan grotere ondernemingen. Sommige lidstaten proberen kmo’s met behulp van gunstige belastingregelingen voor kleine bedrijven te compenseren voor de problemen die zij ondervinden vanwege de hogere fiscale nalevingskosten. Hoewel steun aan de kmo’s over het algemeen wordt toegejuicht, houden dergelijke maatregelen een zeker risico in dat nieuwe verstorende invloeden tot stand komen, bijvoorbeeld doordat bedrijven worden gestimuleerd om klein te blijven. Daarom moeten de voordelen van dergelijke preferentiële regelingen zorgvuldig worden afgewogen tegen de mogelijke nadelen ervan. Een andere mogelijkheid om grensoverschrijdende economische activiteiten te faciliteren is de harmonisering van de belastinggrondslag, zoals voorzien in het voorstel van de Commissie voor een gemeenschappelijke (geconsolideerde) heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting en in het aankomende initiatief van de Commissie, “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (Befit) (Bedrijven in Europa: Kader voor de belastingheffing op inkomsten).

Coördinatie van het belastingbeleid:

Hoewel er behoefte is aan coördinatie van het belastingbeleid in de EU, beschikt de Europese Unie hoofdzakelijk over niet-dwingende rechtsinstrumenten om de coördinatie van het belastingbeleid tot stand te brengen; de belangrijkste daarvan zijn de Groep gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen), landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, en de wetgevingsprocedure waarbij in de Raad met eenparigheid van stemmen wordt besloten. Het instrumentarium van de Europese Unie is weliswaar enigszins beperkt, maar het belastingbeleid moet niettemin idealiter op internationaal niveau worden gecoördineerd. Afgaande op het verleden blijkt dat beleidsvoorstellen die voortvloeien uit OESO-besprekingen vaak een grotere kans hebben om daadwerkelijk in de Raad te worden aangenomen. Daarnaast hebben deze voorstellen als voordeel dat ze de versnippering van het belastingbeleid ook buiten de interne markt terugdringen. Dit is op zijn beurt bijzonder gunstig voor kmo’s die ernaar streven hun potentiële markt over de Europese grenzen heen uit te breiden.

Aanbeveling/gebieden voor hervormingen:

Hoewel er nog veel ruimte is voor verbeteringen met betrekking tot een doeltreffendere coördinatie van het belastingbeleid van de EU, ligt de nadruk in het verslag op enkele kerngebieden waar hervormingen zowel noodzakelijk als realistisch zijn.

Bevoordeling van schuld in de vennootschapsbelasting:

De vennootschapsbelastingstelsels zijn in de meeste lidstaten zodanig opgezet dat zij een genereuze aftrek van de kosten van de schuldendienst mogelijk maken, terwijl er geen vergelijkbaar mechanisme bestaat om de kosten van aandelenfinanciering af te trekken, waardoor schuldfinanciering verhoudingsgewijs aantrekkelijker wordt dan aandelenfinanciering. De verschillende fiscale behandeling van verschillende financieringskanalen kan ondernemingen ertoe aanzetten meer schulden op zich te nemen, als gevolg waarvan zij in ongunstige economische scenario’s minder weerbaar zijn. Bovendien vormt deze bevoordeling van schuld een structureel nadeel voor jonge en kleine ondernemingen die in sterkere mate een beroep moeten doen op aandelenfinanciering. Om dat probleem op te lossen, hebben sommige lidstaten een aftrekmogelijkheid voor rendement op eigen vermogen ingevoerd. Een Europese aanpak zou echter verstandiger zijn om verstoringen op de interne markt te voorkomen.

Concurrentie met effectieve marginale belastingtarieven:

Het effectieve marginale vennootschapsbelastingtarief is een factor die van grote invloed kan zijn op investeringsbeslissingen van ondernemingen, bijvoorbeeld bij de keuze van een locatie voor een nieuwe bedrijfsactiviteit. Als gevolg daarvan concurreren de lidstaten soms met elkaar om bedrijven door het effectieve marginale vennootschapsbelastingtarief te verlagen. De variatie in effectieve marginale vennootschapsbelastingtarieven tussen de lidstaten is dan ook aanzienlijk groter dan de variatie in wettelijke tarieven, waarbij het toekomstgerichte effectieve marginale belastingtarief in 2020 in sommige lidstaten zelfs negatief was.[13] Het zou dan ook de moeite waard zijn als de Europese Commissie deze maatstaf nader zou onderzoeken om na te gaan of sommige lidstaten de concurrentie vervalsen door de marginale tarieven kunstmatig te verlagen, bijvoorbeeld door versnelde afschrijvingsregelingen in te voeren of te royale aftrekmogelijkheden toe te staan.

Fiscale stimuleringsmaatregelen voor onderzoek en ontwikkeling:

Uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling hebben duidelijke voordelen voor de samenleving en de economie, aangezien innovatie hierdoor wordt aangemoedigd en zij uiteindelijk resulteren in dalende prijzen en meer concurrentie. Desalniettemin liggen de totale uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product, in de EU aanzienlijk lager dan in andere geavanceerde economieën. Om dit tegen te gaan, proberen veel lidstaten extra investeringen in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren met behulp van fiscale stimuleringsmaatregelen. Er wordt echter betwijfeld of alle fiscale stimuleringsmaatregelen op dit gebied even doeltreffend zijn. Met name octrooiboxregelingen zijn in het verleden weinig vruchtbaar gebleken bij het stimuleren van extra uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling en hebben juist nieuwe verstoringen op de interne markt teweeggebracht. Het zou dan ook de moeite waard zijn als de lidstaten een consensus zouden bereiken over de manier waarop met fiscale stimuleringsmaatregelen voor onderzoek en ontwikkeling moet worden omgegaan. De poging van de Commissie om een gemeenschappelijk kader voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in te voeren als onderdeel van de gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting moet derhalve opnieuw worden bekeken.

EU-scorebord voor belastingheffing:

De Europese Commissie heeft aangekondigd te willen werken aan een EU-scorebord voor belastingheffing om de fiscale beleidsmaatregelen van de lidstaten die agressieve fiscale planning in de hand kunnen werken en een bedreiging kunnen vormen voor de interne markt, beter te kunnen opsporen. De Europese Commissie wordt verzocht het Europees Parlement te informeren over de stand van zaken van haar planning en rekening te houden met de inbreng van het Europees Parlement ter zake.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.12.2021

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

9

13

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Gunnar Beck, Marek Belka, Isabel Benjumea Benjumea, Stefan Berger, Gilles Boyer, Carlo Calenda, Engin Eroglu, Markus Ferber, Jonás Fernández, Raffaele Fitto, Frances Fitzgerald, Luis Garicano, Sven Giegold, Valentino Grant, Claude Gruffat, Enikő Győri, Eero Heinäluoma, Michiel Hoogeveen, Danuta Maria Hübner, Stasys Jakeliūnas, France Jamet, Othmar Karas, Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Georgios Kyrtsos, Aurore Lalucq, Aušra Maldeikienė, Pedro Marques, Costas Mavrides, Jörg Meuthen, Csaba Molnár, Siegfried Mureşan, Luděk Niedermayer, Dimitrios Papadimoulis, Piernicola Pedicini, Lídia Pereira, Kira Marie Peter-Hansen, Sirpa Pietikäinen, Evelyn Regner, Antonio Maria Rinaldi, Alfred Sant, Martin Schirdewan, Joachim Schuster, Ralf Seekatz, Paul Tang, Irene Tinagli, Ernest Urtasun, Inese Vaidere, Johan Van Overtveldt, Stéphanie Yon-Courtin, Marco Zanni, Roberts Zīle

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Agnès Evren, Henrike Hahn, Eugen Jurzyca, Monica Semedo, Mick Wallace


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

36

+

PPE

Isabel Benjumea Benjumea, Stefan Berger, Agnès Evren, Markus Ferber, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Aušra Maldeikienė, Siegfried Mureşan, Luděk Niedermayer, Lídia Pereira, Sirpa Pietikäinen, Ralf Seekatz, Inese Vaidere

Renew

Gilles Boyer, Carlo Calenda, Engin Eroglu, Luis Garicano, Stéphanie Yon-Courtin

S&D

Marek Belka, Jonás Fernández, Eero Heinäluoma, Aurore Lalucq, Pedro Marques, Csaba Molnár, Evelyn Regner, Joachim Schuster, Paul Tang, Irene Tinagli

Verts/ALE

Sven Giegold, Claude Gruffat, Henrike Hahn, Stasys Jakeliūnas, Piernicola Pedicini, Kira Marie Peter-Hansen, Ernest Urtasun

 

9

-

ECR

Michiel Hoogeveen, Eugen Jurzyca

ID

Gerolf Annemans, Gunnar Beck, Jörg Meuthen

NI

Enikő Győri

The Left

Dimitrios Papadimoulis, Martin Schirdewan, Mick Wallace

 

13

0

ECR

Raffaele Fitto, Johan Van Overtveldt, Roberts Zīle

ID

Valentino Grant, France Jamet, Antonio Maria Rinaldi, Marco Zanni

PPE

Frances Fitzgerald

Renew

Billy Kelleher, Ondřej Kovařík, Monica Semedo

S&D

Costas Mavrides, Alfred Sant

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

Laatst bijgewerkt op: 10 januari 2022
Juridische mededeling - Privacybeleid