VERSLAG over de uitdagingen voor stedelijke gebieden na COVID-19
16.12.2021 - (2021/2075(INI))
Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Katalin Cseh
PR_INI
INHOUD
Blz.
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
TOELICHTING
BRIEF VAN DE COMMISSIE WERKGELEGENHEID EN SOCIALE ZAKEN
ADVIES VAN DE COMMISSIE VERVOER EN TOERISME
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over de uitdagingen voor stedelijke gebieden na COVID-19
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name titel XVIII,
– gezien Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU)[1],
– gezien Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid[2] (de verordening gemeenschappelijke bepalingen),
– gezien Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds[3],
– gezien Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten[4],
– gezien Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie[5],
– gezien het Pact van Amsterdam tot vaststelling van de stedenagenda voor de EU, dat op 30 mei 2016 door de voor stedelijke aangelegenheden verantwoordelijke EU-ministers werd gesloten,
– gezien de Overeenkomst die op 12 december 2015 is goedgekeurd op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) in Parijs (Overeenkomst van Parijs),
– gezien de VN-agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, in het bijzonder duurzameontwikkelingsdoelstelling 11 (SDG 11) inzake duurzame steden en gemeenschappen,
– gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over de stedelijke dimensie van EU-beleid[6],
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over de rol van regio’s en steden van de EU bij de tenuitvoerlegging van de COP21-overeenkomst van Parijs over klimaatverandering[7],
– gezien zijn resolutie van 3 juli 2018 over de rol van steden in het institutioneel kader van de Unie[8],
– gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over het Europees Jaar van groenere steden 2022[9],
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen[10],
– gezien de verklaring over de stedenagenda voor de EU, die de voor territoriale samenhang en stedelijke aangelegenheden verantwoordelijke ministers op 10 juni 2015 overeenkwamen,
– gezien de conclusies van de Raad van 24 juni 2016 over de stedenagenda voor de EU,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 juli 2014, getiteld “De stedelijke dimensie van het Europees beleid – Hoofdkenmerken van een Europese stedelijke agenda” (COM(2014)0490),
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 juni 2021, getiteld “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU – Naar sterkere, verbonden, veerkrachtige en welvarende plattelandsgebieden in 2040” (COM(2021)0345),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),
– gezien de mededeling van de Commissie van 7 oktober 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma” (COM(2020)0620),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),
– gezien het nieuwe Handvest van Leipzig betreffende de transformatieve kracht van steden voor het algemeen belang, goedgekeurd tijdens de informele ministeriële bijeenkomst van 30 november 2020,
– gezien de Nieuwe Stedenagenda, die tijdens de VN-conferentie over huisvesting en duurzame stadsontwikkeling (Habitat III) van 20 oktober 2016 in Quito, Ecuador, werd goedgekeurd,
– gezien het rapport “De stand van zaken in Europese steden” van de Commissie van 2016,
– gezien het mondiale vlaggenschipinitiatief van de VN-Entiteit voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen, getiteld “Safe Cities and Safe Public Spaces for Women and Girls”,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat op 11 mei 2011 in Istanbul voor ondertekening werd opengesteld (het Verdrag van Istanbul),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie vervoer en toerisme,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0352/2021),
A. overwegende dat steden nog steeds in de frontlinie staan van de COVID-19-crisis, met teruglopende economische activiteit, hoge besmettingscijfers, een lage vaccinatiegraad en vaak ontoereikende middelen; overwegende dat de pandemie ook de heersende tekortkomingen in stedelijke gebieden heeft aangewakkerd, waardoor hun kwetsbaarheden aan het licht zijn gekomen;
B. overwegende dat de reeds lang bestaande ongelijkheden in de steden en gemeenten door de pandemie nog groter zijn geworden; overwegende dat mensen in kwetsbare situaties nu kwetsbaarder zijn dan ooit; overwegende dat steden worden geconfronteerd met uitdagingen als gebrekkige toegang tot betaalbare huisvesting, dakloosheid, sociale uitsluiting, armoede en gebrekkige toegang tot overheids-, gezondheids- en andere essentiële diensten;
C. overwegende dat 72 % van de EU-bevolking in steden en gemeenten woont; overwegende dat steden en gemeenten rechtstreeks betrokken moeten worden bij het herstel van COVID-19; overwegende dat met de herstelmaatregelen de reeds lang bestaande kwetsbaarheden moeten worden aangepakt en niet alleen een antwoord moet worden geboden op de gezondheidsgevolgen van COVID-19, maar ook de aanhoudende ongelijkheden moeten worden weggewerkt;
D. overwegende dat uit de pandemie genderspecifieke gevolgen zijn voortgevloeid waarmee steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden rekening zullen moeten houden; overwegende dat door quarantaines en voorschriften inzake social distancing vrouwen meer risico lopen op gendergerelateerd geweld, terwijl tegelijkertijd de toegang van vrouwen tot ondersteuningsnetwerken, maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen voor seksuele en reproductieve gezondheid is afgenomen;
E. overwegende dat de grootste ongelijkheden op het gebied van toegang tot essentiële middelen als gezondheid, onderwijs en digitalisering, zich in de metropolen voordoen, met name voor mensen in kwetsbare situaties; overwegende dat meer aanhoudende inspanningen nodig zijn om allerlei vormen van discriminatie en ongelijkheid te bestrijden;
F. overwegende dat de digitale kloof een intersectionele kloof is die de genderkloof, de generatiekloof en de sociale kloof omvat, en dat die kloof tijdens de COVID-19-pandemie nog groter is geworden; overwegende dat in een groot aantal huishoudens en onderwijsinstellingen sprake is van ontoereikende toegang tot geschikte, moderne digitale apparatuur;
G. overwegende dat het banenverlies naar schatting in steden hoger is dan elders, en met name laaggeschoolden, zelfstandigen, migrerende werknemers en mensen met atypische arbeidscontracten zwaar treft; overwegende dat jongeren waarvan de onderwijs- en opleidingstrajecten en de persoonlijke ontwikkeling zijn onderbroken het hoogste risico op werkloosheid lopen, en dat veel jongeren niet de stage- of leerlingplaats hebben gevonden die zij nodig hebben voor het afronden van hun studie;
H. overwegende dat de COVID-19-pandemie enorme gevolgen heeft gehad voor de culturele en de sportsector, wat heeft geleid tot een economische recessie en banenverlies; overwegende dat stedelijke gebieden, met name metropolen, toereikende middelen nodig hebben voor de culturele en creatieve sector ter bevordering van de persoonlijke ontwikkeling van hun inwoners;
I. overwegende dat steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden, zoals metropolen, belangrijke economische pijlers zijn voor het op gang brengen van groei, het scheppen van banen en het vergroten van het concurrentievermogen van de Unie in een geglobaliseerde economie; overwegende dat functionele stedelijke gebieden en middelgrote steden, ondanks de grote verschillen in de kwaliteit van de dienstverlening tussen stedelijke en plattelandsgebieden, kunnen fungeren als drijvende krachten achter het aantrekkelijker maken en ontwikkelen van het platteland en de omliggende plattelands- en ontvolkte gebieden toegang kunnen verschaffen tot een aantal diensten;
J. overwegende dat stedelijke gebieden, naast de lijst van bestaande uitdagingen, ook te kampen hebben met de klimaatnoodtoestand en demografische uitdagingen; overwegende dat de veelheid aan uitdagingen een reactie vereist op basis van een geïntegreerde aanpak waarin verschillende sectoren worden samengebracht en naar oplossingen wordt gezocht die aan de sectorale behoeften tegemoetkomen;
K. overwegende dat het door de regels voor het houden van fysieke afstand duidelijk is geworden dat er in en rondom functionele stedelijke gebieden sprake is van een gebrek aan geschikte parken, groenvoorzieningen en recreatievoorzieningen in de openlucht, alsmede aan een toereikende infrastructuur voor veilig vervoer en alternatief vervoer;
L. overwegende dat de COVID-19-crisis uitdagingen zoals het vervoer van voedsel en geneesmiddelen en de verlening van gezondheidsdiensten heeft verergerd, en ernstige tekortkomingen aan het licht heeft gebracht in de medische infrastructuur en de beroepsopleiding van zorgverleners bij het reageren op pandemieën of andere medische noodsituaties;
M. overwegende dat huisvesting een universeel recht is en dat de lidstaten daarom specifieke strategieën en passende maatregelen moeten vaststellen om belemmeringen met betrekking tot het recht op huisvesting weg te nemen; overwegende dat er in betaalbare huisvesting moet worden geïnvesteerd;
N. overwegende dat stedelijke gebieden verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen in de EU en een sleutelrol spelen in de strijd van de Unie tegen klimaatverandering; overwegende dat steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden grootschalige stedenbouwkundige projecten en een circulaire economie in het leven moeten roepen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de opwarming van de aarde te beperken, congestie te verminderen, afval te recyclen en economische duurzaamheid te waarborgen;
O. overwegende dat de wereldwijde stedelijke bevolking tegen 2050 naar verwachting met drie miljard mensen zal zijn toegenomen en dat twee derde van de wereldbevolking in steden zal wonen, en dat deze stadsbewoners 75 % van de mondiale natuurlijke hulpbronnen zullen verbruiken, 50 % van het wereldwijde afval zullen produceren en meer dan 60 % van de broeikasgassen zullen uitstoten;
P. overwegende dat het openbaar vervoer een belangrijke rol speelt bij de bestrijding van vervoersarmoede; overwegende dat er dringend meer moet worden geïnvesteerd in duurzaam openbaar vervoer en in het toegankelijker maken daarvan, alsook in een betere infrastructuur voor voetgangers en fietsers met het oog op de veiligheid van weggebruikers, met name van weggebruikers met verminderde mobiliteit en andere beperkingen;
Q. overwegende dat alle Europese steden te kampen hebben met een ongekende stijging van de energietarieven en dat deze stijging het economisch herstel na de pandemie in het gedrang dreigt te brengen;
R. overwegende dat zowel bestuur op verschillende niveaus als de actieve betrokkenheid van stedelijke autoriteiten, op basis van coördinerend optreden door de EU, de lidstaten en lokale en regionale overheden, en in overeenstemming met het beginsel van partnerschap zoals vastgelegd in de verordening gemeenschappelijke bepalingen, van essentieel belang zijn voor het ontwerp en de uitvoering van alle EU-programma’s; overwegende dat de stedelijke autoriteiten bevoegd zijn om projecten te selecteren in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) voor duurzame stedelijke ontwikkeling en in het kader van het nieuwe Stedelijk Europa-initiatief, dat de stedelijke innovatieve acties voor de nieuwe programmeringsperiode vervangt en verdere kansen biedt om nieuwe oplossingen en benaderingen uit te testen, waaronder die ter ondersteuning van stedelijke gebieden in het tijdperk na COVID-19;
Inclusieve steden
1. onderkent de sociale, economische, territoriale, culturele en historische diversiteit van stedelijke gebieden in de Unie, en wijst erop dat uitdagingen als segregatie en armoede moeten worden aangepakt;
2. wijst erop dat de bevolkingsdichtheid in steden weliswaar een groot aantal voordelen biedt met betrekking tot duurzaam wonen, maar dat een hoge bevolkingsconcentratie in bepaalde stedelijke gebieden mogelijk ook tot onaangename gevolgen leidt met betrekking tot de betaalbaarheid van huisvesting, de verontreinigingsgraad, de levenskwaliteit en het risico op discriminatie, armoede, ongelijkheid en sociale uitsluiting;
3. benadrukt dat de COVID-19-pandemie de trend van ontvolking heeft versterkt in onderontwikkelde stedelijke gebieden, die vaak over onvoldoende inkomsten beschikken om hun inwoners van hoogwaardige openbare diensten te voorzien; moedigt de Commissie aan aanbevelingen te verstrekken en de lidstaten aan te sporen beste praktijken met betrekking tot administratieve territoriale indeling en hervormingen uit te wisselen;
4. verzoekt de lidstaten maatregelen in de vorm van positieve acties in het leven te roepen teneinde de inclusie te bevorderen van gemarginaliseerde gemeenschappen, zoals personen met een handicap, meer geïsoleerde ouderen, daklozen, migranten, vluchtelingen en etnische minderheden, waaronder de Roma; dringt erop aan dat de financieringsbehoeften zowel op lokaal niveau, met inbegrip van die van stedelijke gebieden, met name metropolen, als op regionaal, nationaal en EU-niveau, gericht worden op de duurzame ondersteuning van deze gemarginaliseerde gemeenschappen; herinnert eraan dat de structuurfondsen, naast voldoende nationale middelen, van cruciaal belang zijn voor de succesvolle uitvoering van beleidsmaatregelen die worden voorgesteld in het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma; wijst op de rol van stedelijke autoriteiten bij het waarborgen dat deze maatregelen de daadwerkelijke behoeften van de Romagemeenschappen weerspiegelen;
5. onderstreept dat voor personen met een handicap de toegankelijkheid van steden van essentieel belang is om hun recht op mobiliteit, studie en werk ten volle te kunnen uitoefenen; verzoekt de Commissie volledige inclusie te bevorderen en toegang te verlenen tot de voor stedelijke ontwikkeling vrijgemaakte middelen om steden toegankelijk te maken voor personen met een handicap;
6. wijst erop dat het voor het herstel van stedelijke economieën waarbij niemand achter wordt gelaten, nodig is dat investeringen en hervormingen leiden tot stabiele en hoogwaardige banen, versterkte openbare infrastructuur en diensten, betere sociale dialoog en steun voor de inclusie en integratie van kansarme groepen, onder meer door het versterken van de stelsels van sociale bescherming en sociale voorzieningen;
7. benadrukt dat het van belang is een EU-kader tot stand te brengen ter ondersteuning van lokale en nationale strategieën voor het bestrijden van dakloosheid en het verzekeren van gelijke toegang tot fatsoenlijke huisvesting voor iedereen, door een geïntegreerde benadering te stimuleren waarin bijstand voor huisvesting, sociale dienstverlening, gezondheidszorg en actieve insluiting samen worden gebracht;
8. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden specifieke strategieën en passende maatregelen te ontwikkelen om belemmeringen weg te nemen met betrekking tot het recht op huisvesting, zoals discriminatie, financialisering, speculatie, toeristificatie, onrechtmatige kredietverleningspraktijken en gedwongen uitzettingen;
9. benadrukt dat diensten van algemeen economisch belang op het gebied van huisvesting voornamelijk moeten inspelen op specifieke, door de nationale, regionale of lokale overheden vastgestelde vereisten, aangezien deze overheden de huisvestingsbehoeften en levensomstandigheden van verschillende groepen – die sterk kunnen verschillen tussen landelijke en stedelijke gebieden – in kaart kunnen brengen en aan kunnen pakken, en aangezien deze overheden een cruciale rol spelen bij een doelgerichte besluitvorming; verzoekt de Commissie met klem de definitie van de doelgroep voor sociale en met openbare middelen gefinancierde huisvesting in de regels inzake diensten van algemeen economisch belang aan te passen, teneinde de nationale, regionale en lokale overheden in staat te stellen steun te verlenen voor huisvesting voor alle groepen wier behoefte aan fatsoenlijke en betaalbare huisvesting niet door de markt kan worden ingevuld, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat er voldoende financiering wordt uitgetrokken voor de meest achtergestelde groepen, teneinde investeringen aan te zwengelen, voor betaalbare huisvesting, neutraliteit tussen huur- en koopwoningen en duurzame stadsontwikkeling te zorgen, sociaal diverse wijken te creëren en sociale cohesie te bevorderen;
10. verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor nog meer investeringen in sociale, openbare, energie-efficiënte, adequate en betaalbare huisvesting en in het tegengaan van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting in de EU; vraagt in dit verband om investeringen via het EFRO, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, InvestEU, ESF+, Horizon Europa en NextGenerationEU, en in het bijzonder via de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het investeringsinitiatief coronavirusrespons en het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus; dringt aan op meer samenwerking tussen deze instrumenten; is ingenomen met de financiering van leningen voor sociale en betaalbare huisvesting via InvestEU en de ruimere portefeuille van de Europese Investeringsbank (EIB); verzoekt de Commissie en de lidstaten sociale vooruitgang, samen met de groene en de digitale transitie, op te nemen als investeringsprioriteit in de herstel- en veerkrachtfaciliteit, teneinde kwetsbare personen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de huidige crisis, en socialevooruitgangsplannen op te nemen in de herstel- en veerkrachtplannen om aan te geven hoe de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten in de praktijk zullen worden gebracht en waar de sociale investeringen, met inbegrip van investeringen in sociale huisvesting, op gericht zullen zijn; vraagt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat de financiering van de EU en de EIB toegankelijker wordt voor lokale en regionale aanbieders van sociale en openbare betaalbare huisvesting; vraagt de EIB te trachten de betreffende financiering te verhogen via gerichte technische bijstand en nauwere samenwerking met financiële intermediairs en de lidstaten;
11. wijst op de sociaal-economische uitdagingen waarvoor stedelijke centra, met name metropolen, met grote migranten- en vluchtelingenpopulaties en andere mensen in kwetsbare situaties zich geplaatst zien; brengt in herinnering dat steden een sleutelrol spelen bij het opbouwen van inclusieve, toegankelijke en gastvrije gemeenschappen, waarbij niemand achter wordt gelaten;
12. merkt op dat migratie rechtstreekse gevolgen heeft voor het inclusieve karakter van steden en beleidsmaatregelen op maat vergt; wijst op het potentieel van het EU‑actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027 om inclusieve en hechte samenlevingen tot stand te brengen en programma’s toe te snijden op de meest achtergestelde wijken; merkt tevens op dat vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkelingsstrategieën een essentieel instrument vormen om banen te scheppen, armoede terug te dringen en diensten in stedelijke gebieden toegankelijker te maken;
13. wijst erop dat kinderen in achtergestelde wijken vaak aan verschillende risicofactoren worden blootgesteld, zoals slechte huisvesting, discriminatie, geweld en ongelijke toegang tot diensten als kinderopvang, gezondheidszorg en onderwijs; verzoekt de lidstaten hun steun te verlenen aan lokale kindergarantiestelsels teneinde de specifieke uitdagingen met betrekking tot kinderarmoede in stedelijke gebieden aan te kunnen pakken;
14. wijst op de rol die steden vervullen bij het nastreven van gendergelijkheid en herinnert eraan dat, in overeenstemming met de verordening gemeenschappelijke bepalingen, bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring, verslaglegging en evaluatie van alle in het kader van het cohesiebeleid genomen maatregelen het begrip gendergelijkheid als richtsnoer moet worden gehanteerd; onderstreept dat bij acties ter overbrugging van de genderkloof in het kader van het cohesiebeleid een intersectionele aanpak moet worden gevolgd, waarbij passende maatregelen worden genomen ter voorkoming van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of genderoriëntatie, en waarbij wordt voortgebouwd op nationale strategische kaders voor gendergelijkheid; wijst er bovendien op dat de begunstigden van de cohesiebeleidsprogramma’s geen discriminerend beleid mogen invoeren, al helemaal niet gericht tegen minderheden, zoals de lhbti-gemeenschap; spoort ertoe aan om aanvragen af te wijzen van mogelijke begunstigden, waaronder regionale of lokale overheden, die discriminerend beleid hebben ingevoerd tegen leden van de lhbti‑gemeenschap, zoals het uitroepen van “lhbt-vrije zones”;
15. benadrukt dat vrouwen niet alleen kwetsbaarder zijn voor bovengenoemde gezondheidsrisico’s, maar ook voor de met de COVID-19-pandemie gepaard gaande economische risico’s; erkent dat het voor het herstel van de stedelijke economieën van essentieel belang is dat vrouwen in de formele en de informele sector na de pandemie worden ondersteund en beter worden geïntegreerd in de beleidsplanning op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling, waarbij de nadruk op het ontwerpen van genderinclusieve steden en gemeenschappen wordt gelegd;
16. vestigt de aandacht op de wijdverspreide gendergegevenskloof op het gebied van cohesiebeleid en stadsplanning en roept de lidstaten op gegevensverzamelingsmethoden in te voeren die gebruikmaken van naar gender uitgesplitste gegevens;
17. wijst erop dat de COVID-19-pandemie enorme pieken in huiselijk geweld heeft veroorzaakt; verzoekt de lidstaten middelen van het cohesiebeleid toe te wijzen en stedelijke autoriteiten te bewegen om de globale toename van gendergerelateerd geweld aan te pakken; spoort de steden in de EU aan een alomvattende aanpak te ontwikkelen, toe te passen en te evalueren, voor het voorkomen van en reageren op seksuele intimidatie en gendergerelateerd geweld in openbare ruimten door zich te verbinden tot de beginselen van het mondiale vlaggenschipinitiatief van de VN‑Entiteit voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen, getiteld “Safe Cities and Safe Public Spaces for Women and Girls”;
18. verzoekt alle lidstaten het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen zo spoedig mogelijk te ratificeren; verzoekt de Commissie wetgeving voor te stellen om alle vormen van gendergerelateerd geweld aan te pakken en de nodige stappen te ondernemen om gendergerelateerd geweld aan te merken als een nieuwe vorm van criminaliteit die moet worden opgenomen in artikel 83, lid 1, VWEU;
19. erkent de last die op de schouders van vrouwen rust als voornaamste verzorgers in formele en informele situaties, en de sociale waarde van die zorg, met name tijdens de COVID-19-crisis; wijst erop dat 80 % van alle zorg die in de EU wordt verleend, wordt verleend door (onbetaalde) mantelzorgers, waarvan 75 % vrouwen; wijst op de relevante rol die de Europese structuurfondsen spelen in het aantrekken van investeringen in zorgdiensten; is verheugd over het voornemen van de Commissie om een Europese zorgstrategie voor te stellen;
20. vestigt de aandacht op werkloosheid en met name jeugdwerkloosheid, die als gevolg van de COVID-19-pandemie flink is toegenomen; roept de lidstaten op stedelijke autoriteiten actief te betrekken bij het opstellen van programma’s waarin wordt ingespeeld op de behoeften van jongeren in steden, alsmede bij het tot stand brengen van beleid gericht op de geestelijke gezondheid en het geestelijk welzijn van jongeren, hetgeen met name in de periode na COVID-19 van cruciaal belang zal zijn;
Duurzame steden
21. wijst op het belang van duurzame stadsontwikkeling, met inbegrip van duurzaam en betaalbaar openbaar vervoer, voor de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie en de levenskwaliteit van haar inwoners, alsmede voor het verwezenlijken van de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit tegen 2050; herinnert aan de mogelijkheden voor stedelijke gebieden uit hoofde van het Nieuw Europees Bauhaus-initiatief en de leidende beginselen ervan, die onder meer duurzaamheid, bestuur op verschillende niveaus, esthetische aspecten en inclusie bestrijken;
22. erkent dat een gesynchroniseerde strategie ten uitvoer moet worden gelegd om het hoofd te bieden aan COVID-19 en de groene en de digitale transitie, zodat een economisch herstel kan worden ingeluid waardoor de duurzame transitie wordt versneld;
23. verzoekt de Unie en de lidstaten overeenkomstig de verplichtingen van de Overeenkomst van Parijs en de SDG’s van de VN, prioriteit en steun te verlenen aan kaders voor de circulaire economie, investeringen in hernieuwbare energie, duurzame en betaalbare (voor)stedelijke mobiliteit (met name fietspadennetwerken), infrastructuur voor alternatief vervoer in en rondom stedelijke gebieden, fatsoenlijk onderhoud van bestaande infrastructuur en snelle investeringen in groene infrastructuur, parken, groen- en recreatievoorzieningen in de openlucht, met eerbiediging van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en het energie-efficiëntie-eerstbeginsel; merkt op dat initiatieven als het Nieuw Europees Bauhaus steden de kans geven de renovatiegolf[11] voor het voetlicht te brengen, alsmede projecten waarbij de circulaire economie, duurzaamheid en biodiversiteit centraal staan; is verheugd over het feit dat het Nieuw Europees Bauhaus specifiek gericht is op een participatieve en disciplineoverschrijdende benadering voor het tot stand brengen van een duurzame leefomgeving;
24. is van mening dat door de COVID-19-crisis is gebleken dat er behoefte is aan een nieuwe vorm van stadsplanning en nieuwe mobiliteitsoplossingen om ervoor te zorgen dat stedelijke gebieden veerkrachtiger zijn en zich beter kunnen aanpassen aan de vraag naar mobiliteit, en dat de crisis moet worden aangegrepen voor het terugdringen van de vervoersgerelateerde congestie en broeikasgasemissies; pleit voor investeringen ter bevordering van stedelijke mobiliteit door middel van milieuvriendelijke vervoerssystemen; benadrukt dat het nodig is duurzame openbaarvervoersystemen in stedelijke gebieden te bevorderen en te ontwikkelen, en de capaciteit van het openbaar vervoer aan te passen aan de toenemende vraag die zich voordoet in het dagelijkse forensenverkeer van en naar stadscentra; verzoekt de lidstaten hun investeringen in stedelijke mobiliteit opnieuw te beoordelen en prioriteit te geven aan digitale infrastructuur die ten goede zal komen aan alle passagiers, ook passagiers met beperkte mobiliteit;
25. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om er samen met de steden en de lidstaten voor te zorgen dat alle grote steden en stedelijke knooppunten in het trans‑Europees vervoersnetwerk (TEN-T) tegen 2030 duurzame stedelijke mobiliteitsplanningen (SUMP – sustainable urban mobility plan) opstellen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband nauw samen te werken met regio’s en steden, met name grensoverschrijdend, om de ontbrekende infrastructuur voor de laatste kilometers en de multimodale en grensoverschrijdende verbindingen in het gehele TEN‑T te verbeteren en af te werken; wijst erop dat veel Europese havens in de buurt van stedelijke centra liggen en belangrijke vervoersknooppunten in het TEN-T zijn;
26. is van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de toegang tot EU‑financieringsprogramma’s voor stedelijke mobiliteit, zoals het EFRO, het Cohesiefonds en de Connecting Europe Facility, afhankelijk wordt gesteld van bestaande of toekomstige SUMP’s; benadrukt dat het cohesiebeleid kan helpen om het potentieel van zowel artificiële intelligentie als het “slimme steden”-model te benutten, bijvoorbeeld door administratieve capaciteit en digitale vaardigheden te verbeteren, en dat het een verschuiving van het experimenteren met initiatieven voor slimme steden naar het opschalen daarvan moet stimuleren door middel van financiering en daarmee samenhangende ondersteuning; verzoekt de Commissie na te denken over manieren om steden te ondersteunen bij het opstellen van hun SUMP’s aan de hand van de hoogste normen; benadrukt dat de Commissie, de lidstaten en de regio’s lokale overheden waar mogelijk moeten bijstaan bij het bereiken van dit doel; is bovendien ingenomen met het voornemen van de EIB om samen te werken met overheidsinstanties ter ondersteuning van ambitieuze investeringsprogramma’s voor het bevorderen van duurzame mobiliteit op lokaal en regionaal niveau, onder meer via SUMP’s en openbaarvervoersprojecten;
27. benadrukt dat de lockdown en de sanitaire maatregelen een aanzienlijke invloed hebben gehad op de vraag naar mobiliteit en de keuze van het vervoermiddel, als gevolg waarvan mensen minder gebruik hebben gemaakt van het openbaar vervoer; pleit voor het uitwisselen van beste praktijken met betrekking tot de invoering van een centraal en multimodaal ticketsysteem waarmee mensen op een gebruiksvriendelijkere en veiligere wijze tussen en binnen stedelijke gebieden in de EU kunnen reizen;
28. moedigt de Commissie aan maatregelen te nemen ter bevordering van de uitwisseling van beste praktijken tussen stedelijke gebieden met betrekking tot duurzame stadsontwikkeling en infrastructuur, groene stadsplanning, schone energie, energie-efficiëntie, emissievrij openbaar vervoer, de mobiliteit van voetgangers en fietsers, efficiënt waterbeheer en duurzaam en circulair afvalbeheer;
29. dringt aan op een herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor de ontwikkeling en uitvoering van SUMP’s; vraagt dat met die plannen multimodaliteit wordt bevorderd en een aantal onaangename gevolgen wordt aangepakt van de te grote bevolkingsconcentratie in bepaalde stedelijke gebieden, zoals congestie en stijgende vervoerskosten, bijvoorbeeld door middel van evenwichtige sociaal-economische maatregelen om te garanderen dat de plannen niet-discriminerend zijn;
30. verzoekt de Commissie, in samenhang met de komende herziening van het pakket stedelijke mobiliteit, om de coördinatie te bevorderen tussen veiligheids- en duurzaamheidsmaatregelen in stedelijke gebieden; moedigt parkeermogelijkheden aan aan de rand van stedelijke gebieden (zoals park-and-ride-systemen), om gemakkelijk toegang te bieden tot verschillende vormen van openbaar vervoer, teneinde de stedelijke congestie, de CO2-emissies en het boven- en ondergronds parkeren in binnensteden aanzienlijk te verminderen, en ook om stadscentra te herbouwen en aantrekkelijker te maken, en potentiële klanten aan te trekken om de verzwakte detailhandel na de pandemie te ondersteunen en de lokale waarde te vergroten;
31. benadrukt dat het economisch herstel van steden zal worden belemmerd door de sterk stijgende energieprijzen; dringt aan op passende maatregelen ter bevordering van de energie-unie en ter versterking van de weerbaarheid van de Europese energiemarkt; benadrukt dat goedkopere energie voor iedereen in stedelijke gebieden een absolute vereiste is; spoort daarom aan tot het opzetten van grootschalige programma’s om gebouwen te isoleren en zonnepanelen op daken te plaatsen; benadrukt dat lokale hernieuwbare-energiegemeenschappen moeten worden versterkt om het energieverbruik terug te dringen, de decarbonisatie van de energiesystemen te bevorderen en te kunnen profiteren van de maatschappelijke voordelen van een lokale energiemarkt;
32. pleit voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit in steden om de risico’s voor de menselijke gezondheid tot een minimum te beperken en maatregelen om het niveau van het omgevingslawaai aan te pakken, dat in stedelijke gebieden toeneemt;
33. merkt op dat nieuwe apparaten voor persoonlijke mobiliteit (waaronder e-scooters en elektrische fietsen) in stedelijke gebieden een aantal veiligheidsproblemen veroorzaken; moedigt de Commissie aan richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen om deze veiligheidskwesties aan te pakken;
34. merkt op dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot de groei van de thuisbezorgingssector, hetgeen in stedelijke gebieden nieuwe soorten platformwerk en bedrijfsmodellen heeft doen ontstaan; erkent dat er aanbevelingen nodig zijn voor de veiligheid van bezorgers en voor opleiding in de digitale instrumenten die zij gebruiken, zoals toepassingen en interactieve platforms;
35. herinnert eraan dat bijna 40 % van alle dodelijke verkeersongevallen in Europa plaatsvindt in stedelijke gebieden; herhaalt dat te hard rijden een essentiële factor is bij ongeveer 30 % van de dodelijke verkeersongevallen en een verzwarende factor bij de meeste ongevallen; verzoekt de Commissie haar aanbeveling inzake snelheid, waarnaar wordt uitgekeken, te gebruiken om van 30 km/u standaard de maximumsnelheid te maken in woonwijken en gebieden met een groot aantal voetgangers en fietsers, met de mogelijkheid van hogere grenswaarden op de belangrijkste verkeersaders en passende bescherming voor kwetsbare weggebruikers; is ingenomen met het feit dat de EU haar strategische langetermijndoelstelling heeft bevestigd om uiterlijk in 2050 het aantal verkeersdoden en zwaargewonden op de Europese wegen terug te brengen tot nagenoeg nul (Vision Zero), evenals haar middellangetermijndoelstelling om het aantal doden en zwaargewonden te verminderen met 50 % tegen 2030; verzoekt de Commissie daarom verkeersveiligheid beter te integreren in de SUMP-richtsnoeren en verzoekt lokale overheden de verkeersveiligheid te bevorderen door middel van bewustmakingsinitiatieven, passende maatregelen en financieringsmogelijkheden;
36. waarschuwt ervoor dat steden en gemeenten ernstig bedreigd worden door de gevolgen van de klimaatverandering; maakt zich grote zorgen over het feit dat hittegolven, die in steden al extremer zijn als gevolg van het stedelijk warmte-eilandeffect, zowel intenser worden als zich vaker voordoen, terwijl extreme neerslag en stormvloeden waarschijnlijk zullen leiden tot meer overstromingen, zoals degene die plaatshadden in Europa in de zomer van 2021, of hevige sneeuwstormen, zoals in de winter van 2020-2021, hetgeen duidelijk maakt dat de weerbaarheid van steden tegen rampen sterk moet worden vergroot; verzoekt de Commissie haar samenwerking met lokale overheden indien nodig te intensiveren door middel van bestaande structuren, zoals het EU-Burgemeestersconvenant, het Green City Accord en de Mayors Alliance for the Green Deal, om de behoeften en uitdagingen in verband met de klimaatverandering waar stedelijke gebieden mee te maken hebben te identificeren, gezamenlijk oplossingen te ontwerpen om steden groener te maken en investeringen te richten op lokale acties; dringt er bij de nationale, regionale en lokale autoriteiten op aan om naast hun nationale energie- en klimaatplannen ook stedelijke strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering vast te stellen die investeringen aanmoedigen om steden om te vormen en aan te passen aan de bedreigingen van de klimaatverandering;
37. herhaalt dat 30 % van het meerjarig financieel kader en 37 % van NextGenerationEU bestemd zijn voor klimaatactie, terwijl 20 % van NextGenerationEU wordt toegewezen aan de digitale transitie; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de lidstaten en hen van richtsnoeren en aanbevelingen te voorzien om te waarborgen dat de nodige vaardigheden worden ontwikkeld om de dubbele groene en digitale transitie te verwezenlijken; betreurt de uitsluiting van stedelijke gebieden in de context van NextGenerationEU en dringt daarom aan op een grotere betrokkenheid en participatie van steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden bij de planning en uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen;
38. benadrukt het feit dat meer bomen moeten worden aangeplant en groene daken moeten worden aangelegd, aangezien de vergroening van steden aanzienlijke recreatieve waarde oplevert voor mensen, alsmede de temperatuur doet dalen en ervoor zorgt dat overtollig regenwater wordt geabsorbeerd, zodat de gevolgen van de klimaatverandering en het biodiversiteitsverlies worden tegengegaan; benadrukt dat het renoveren van gebouwen met het oog op een lager energiegebruik en het herontwerpen van steden met het oog op een uitbreiding van de groene ruimte en het stimuleren van wandelen en fietsen, besparingen zullen opleveren, banen zullen creëren, energiearmoede zullen helpen te bestrijden en klimaatvoordelen zullen opleveren;
39. wijst erop dat het engagement van stedelijke gebieden van cruciaal belang is voor de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij en een welvarende, eerlijke, duurzame en concurrerende economie; merkt op dat lokale overheden in sommige gevallen niet beschikken over de knowhow, het personeel en de toegang tot hoogwaardige gegevens die nodig zijn om acties te starten en vooruitgang te boeken; is daarom van mening dat capaciteitsopbouw, technische ondersteuning en financiering ten volle moeten worden benut, zoals overeengekomen in de verordening gemeenschappelijke bepalingen, om ervoor te zorgen dat autoriteiten in steden en voorsteden de doelstellingen van de Europese Green Deal verwezenlijken, en is van mening dat stedelijke autoriteiten in de toekomst rechtstreeks toegang moeten krijgen tot EU-financiering;
Innovatieve steden
40. benadrukt dat de digitalisering heeft geholpen bij het aanpakken van een aantal onmiddellijke uitdagingen als gevolg van de pandemie, met name tijdens de lockdownperioden, en dat van de vele ongelijkheden die door de COVID-19-pandemie aan het licht zijn gebracht, de digitale kloof er een ernstige is; merkt op dat de pandemie de digitalisering heeft versneld en dat technologie een noodzaak is geworden voor telewerken, thuisonderwijs, e-handel, e-gezondheid, e-overheid, digitale democratie en digitaal entertainment; verzoekt de Commissie deze ontwikkelingen op de voet te volgen en te waarborgen dat zij volledig in overeenstemming zijn met het acquis van de Unie, met name wat werknemers- en sociale rechten betreft; brengt in herinnering dat digitalisering en digitale connectiviteit een prioriteit moeten zijn voor lokale gemeenschappen bij hun herstel; wijst nogmaals op het belang van een adequaat mededingingsrecht en een adequaat kader voor staatssteun, dat de lidstaten in het kader van de staatssteunregels volledige flexibiliteit biedt om de economie tijdens de coronacrisis te ondersteunen, met name door de aanleg van hogesnelheidsbreedband- en 5G-infrastructuur in alle steden, ongeacht hun omvang; verzoekt de lidstaten connectiviteit te ondersteunen, apparatuur ter beschikking te stellen en te zorgen voor de aanwezigheid van opgeleid personeel in openbare, sociale en onderwijsinstellingen;
41. dringt aan op acties en maatregelen voor een rechtvaardige digitale transitie, die moeten worden ondernomen op alle niveaus, van steden tot de EU zelf; pleit ervoor dat digitale inclusie wordt erkend als een recht voor alle generaties en dringt aan op een duidelijk engagement om in steden universele internetconnectiviteit te realiseren;
42. wijst erop dat de digitale geletterdheid moet worden versterkt om meer toegang te bieden tot nieuwe mogelijkheden; is van mening dat investering in onderwijs en opleiding moet worden gestimuleerd door middel van alomvattende programma’s, zowel in de publieke als in de privésector, voor de bij- en omscholing van werknemers en een leven lang leren die inspelen op de verschuivingen in de vraag naar vaardigheden; dringt aan op de bevordering van vrouwen en meisjes in onderwijs en loopbanen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM);
43. herinnert eraan dat stadstoerisme een essentiële rol heeft gespeeld voor de ontwikkeling van het stedelijk beleid; wijst erop dat de meeste steden in de EU hebben geleden onder een daling van het toerisme als gevolg van de pandemie en hebben moeten zoeken naar nieuwe, duurzamere modi operandi om het toerisme te herstellen, wat heeft geleid tot een toegenomen gebruik van nieuwe, digitale technologieën, die het mogelijk hebben gemaakt stedelijke ruimten en het verkeer van stadstoeristen beter te beheren om de vorming van grote groepen en risicovolle situaties in het licht van de pandemie te voorkomen;
44. benadrukt dat bibliotheken en culturele centra bevorderlijk zijn voor het faciliteren van digitale en sociale inclusie, een leven lang leren en trajecten naar werk voor stedelijke gemeenschappen en achtergestelde groepen; vestigt bovendien de aandacht op de behoefte aan extra plaatsen voor persoonlijke en politieke uitwisseling;
45. herinnert eraan dat artificiële intelligentie slimme oplossingen voor steden mogelijk maakt, waaronder een efficiënter energiegebruik en een efficiënter water- en afvalbeheer en minder vervuiling, lawaai en verkeerscongestie; is bezorgd over het feit dat lokale overheden te maken zullen krijgen met talloze digitale uitdagingen, zoals de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van datatechnologie, afhankelijkheid van particuliere derden en een gebrek aan vaardigheden; benadrukt dat opkomende technologieën, zoals kunstmatige intelligentie, moeten voldoen aan ethische criteria om te voorkomen dat bestaande sociale ongelijkheden worden overgenomen;
46. is van mening dat de bestaande stedelijke infrastructuur op het gebied van primaire gezondheidszorg zowel fysiek als financieel moet worden versterkt; merkt op dat de veranderingen op het gebied van de verlening van gezondheidszorg ook de digitale innovatie moeten versnellen en de integratie van de zorg moeten verbeteren door middel van geactualiseerde informatiekanalen, met het oog op het verstrekken van gerichtere, gepersonaliseerde, doeltreffende en efficiënte gezondheidszorg; verzoekt de lidstaten om samen met de lokale, de regionale en met name de stedelijke autoriteiten netwerken te ontwikkelen om mensen op te leiden in het gebruik van digitale gezondheidszorg en digitale overheidsdiensten, teneinde universele en gelijke toegang mogelijk te maken, terwijl gevoelige gegevens optimaal beschermd worden en cybercriminaliteit wordt voorkomen; wijst daarom op de cruciale rol van de lidstaten bij het ondersteunen van de inspanningen van stedelijke autoriteiten om digitale inclusie vorm te geven en te garanderen, door persoonsgegevens te beschermen en mensen en lokale ondernemingen controle te geven via de toegang tot gegevens;
Lerende steden
47. wijst op de negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het onderwijs en benadrukt dat inclusie en toegang tot onderwijs moeten worden gewaarborgd;
48. benadrukt dat de culturele sector ondersteund moet worden, aangezien cultuur en cultureel erfgoed van essentieel belang zijn voor het regionale concurrentievermogen en de sociale cohesie en helpen de identiteit van steden en regio’s vorm te geven; wijst erop dat het belangrijk is meer culturele locaties te creëren en te zorgen voor het herstel van deze locaties na COVID-19 en benadrukt dat zij meer jongeren moeten aantrekken;
49. benadrukt de economische en sociale bijdrage en impact van de culturele en sportsector ten aanzien van de maatschappij; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken en voldoende nationale en EU-middelen toe te wijzen om een solide culturele en sportinfrastructuur tot stand te brengen en onderwijs voor de economische en recreatieve sectoren te bevorderen, met name voor breedtecultuur en niet-professionele sport in stedelijke en voorstedelijke gebieden; moedigt de lidstaten aan een actieplan voor te leggen om beide sectoren, die belangrijke onderdelen zijn van de economie op lokaal, nationaal en EU-niveau, herop te starten en de veerkracht ervan te vergroten;
50. wijst erop dat het belangrijk is de rechten te beschermen van kinderen en jongeren en dat onderwijs- en opleidingssystemen in het leven moeten worden geroepen die solide, inclusief en functioneel zijn, voldoen aan de reële behoeften van mensen in hun respectieve stedelijke gebieden en toegerust zijn om het hoofd te bieden aan eventuele gezondheidscrises of natuurrampen die zich in de toekomst kunnen voordoen;
51. stelt met bezorgdheid vast dat de COVID-19-crisis dramatische gevolgen heeft voor een aanzienlijk deel van de Europese jongeren, hetgeen zich met name uit in een zorgwekkend isolement, een hoog banenverlies en onderbroken onderwijs- en opleidingstrajecten; benadrukt dat deze situatie heeft geleid tot veranderingen zowel in de samenstelling als in de omvang van de populatie van jongeren die werkloos zijn en geen onderwijs of opleiding volgen, een situatie die behoorlijk moet worden geëvalueerd en beschreven om de specifieke uitdagingen als gevolg van de crisis aan te pakken en de lidstaten te helpen bij het ontwikkelen van doeltreffende strategieën om jongeren te bereiken; suggereert in dit kader dat de Commissie de mogelijkheid onderzoekt om gemeenschappelijke Europese instrumenten te ontwikkelen om jongeren die werkloos zijn en geen onderwijs of opleiding volgen, te identificeren en te volgen met het oog op een passende beleidsrepons ter ondersteuning van deze groep, die in de context van de COVID-19-crisis uiterst kwetsbaar is;
52. benadrukt dat er nieuwe oplossingen moeten worden ontwikkeld om nieuw leven in te blazen aan stadscentra, aangezien deze te lijden hebben onder de sluiting van bedrijven en culturele locaties, vacatures, een verminderde aantrekkelijkheid en een toegenomen onlinehandel tijdens en na de pandemie;
53. verzoekt de lidstaten en de regio’s de onderwijsinfrastructuur te herbekijken en op een nieuwe leest te schoeien, aansluitend bij de nieuwe ontwikkelingen in de beroepen in de onderwijssector; verzoekt de Commissie en de lidstaten voldoende middelen toe te wijzen voor de ontwikkeling van onderwijsinstellingen en voor het opleiden van zowel leerkrachten als leerlingen van alle leeftijden in de ontwikkeling van groene en digitale vaardigheden om hen voor te bereiden op de toekomst; herinnert eraan dat digitalisering hand in hand moet gaan met het verstrekken van toegang niet alleen tot internet, maar ook tot de voor internetgebruik vereiste apparatuur;
54. is van mening dat een reeks innovatieve concepten, met name het hybride gebruik en de multifunctionaliteit van stedelijke ruimten, een rechtvaardig grondgebruik en de 15-minutenstad, een cruciale rol zullen spelen in het nieuwe model voor stedelijke gebieden in de EU;
Op maat gesneden beleidsinitiatieven
55. wijst op de noodzaak om zich aan te passen aan de nieuwe realiteit als gevolg van de COVID-19-pandemie en om na te denken over een nieuw model voor stedelijke gebieden in de EU, waarbij meer ruimte moet worden gelaten voor creativiteit, maatschappelijke betrokkenheid en experimenten; is van mening dat de Conferentie over de toekomst van Europa een kans biedt om steden een prominentere plaats te geven in de besluitvormingsprocessen van de EU en om hun een essentiële rol toe te bedelen bij het opbouwen van een sterkere participerende democratie en dialoog met de burgers, waarbij een bottom-upbenadering moet worden gevolgd en de stedelijke governance moet worden herbekeken, benadrukt het feit dat het belangrijk is alomvattende strategieën te ontwikkelen op basis van de Europese Green Deal, de Europese digitale strategie[12] en de langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden van de EU; herinnert aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden overeenkomstig artikel 349 VWEU;
56. erkent dat, ondanks het gebrek aan expliciete EU-bevoegdheden op het gebied van stedelijke ontwikkeling, een breed scala aan EU-initiatieven haar stempel drukt op steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden; erkent de noodzaak van intensievere samenwerking met betrekking tot EU-programma’s en -beleid tussen en binnen stedelijke gebieden; maakt zich zorgen over het feit dat de laatste jaren weliswaar diverse initiatieven zijn gegroeid, maar dat de coördinatie beperkt blijft en het risico van overlapping en een onduidelijk effect blijft bestaan;
57. is ingenomen met de stedenagenda voor de EU als nieuw model voor bestuur op verschillende niveaus; betreurt het feit dat dit een vrijwillig proces blijft en dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan zich ertoe te verplichten de aanbevelingen uit te voeren; benadrukt dat het maatschappelijk middenveld nauwer betrokken moet worden bij de besluitvormingsprocessen en dat bottom-upbenaderingen bevorderd moeten worden met het oog op het aanpakken van de lokale en regionale behoeften; benadrukt het feit dat het belangrijk is dat lokale kmo’s en startende ondernemingen hun medewerking verlenen in het kader van de ontwikkelingsstrategieën en -plannen voor steden en wijken;
58. erkent de belangrijke rol die stedelijke gebieden vervullen bij de concrete uitvoering van programma’s en projecten uit hoofde van de EU-wetgeving; verzoekt de Commissie en de lidstaten krachtige steun te verlenen aan lokale en regionale overheden en hun projectbeheerteams met betrekking tot programma’s en financieringsmogelijkheden van de EU en er tegelijkertijd voor te zorgen dat er in steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden adequate administratieve faciliteiten bestaan, met inbegrip van behoorlijk opgeleid personeel;
59. onderstreept dat regionale en lokale overheden een belangrijke rol te spelen hebben in alle stadia van de EU-besluitvorming: planning, voorbereiding en uitvoering; vraagt dat er meer directe EU-financiering beschikbaar wordt gesteld aan lokale en regionale overheden om de efficiëntie te verbeteren, de consistentie te waarborgen en de administratieve lasten te verminderen; verzoekt de Commissie bovendien de lidstaten alle nodige richtsnoeren te verstrekken en de toegang tot financiering te vergemakkelijken, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen steden en regio’s op basis van hun niveau van digitalisering;
60. herhaalt dat steden in de toekomst passende en direct toegankelijke financiële mogelijkheden nodig hebben om programma’s lokaal uit te voeren; herinnert eraan dat 400 miljoen EUR van de middelen voor investeringen in banen en groei moet worden toegewezen aan het Stedelijk Europa-initiatief onder direct of indirect beheer door de Commissie, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1058; verzoekt de Commissie in haar tussentijdse evaluatie van de huidige programmeringsperiode de doeltreffendheid van het Stedelijk Europa-initiatief te onderzoeken, met name de begroting en het toepassingsgebied ervan, en de lidstaten aan te moedigen meer middelen ter beschikking te stellen ter ondersteuning van de uitvoering van de stedenagenda;
61. dringt erop aan dat het Stedelijk Europa-initiatief beschikking krijgt over een ruimere begroting en dat het toepassingsgebied ervan wordt uitgebreid, en dat daarbij wordt gewaarborgd dat steden in de ultraperifere gebieden er effectief en vlot toegang toe hebben; merkt op dat het de uitvoering moet ondersteunen van de stedenagenda in de huidige programmeringsperiode; beschouwt stedelijke gemeenschappen als essentiële actoren en belanghebbenden bij de succesvolle tenuitvoerlegging van de door de EU gefinancierde beleidsmaatregelen in het kader van de nationale herstel- en veerkrachtplannen; verzoekt de Raad en de lidstaten tot 15 % toe te wijzen aan stedelijke gebieden voor het aanpakken van de uitdagingen na de COVID-19-crisis;
62. wijst op het belang van EU-financiering voor het verwezenlijken van sociale inclusie op lokaal niveau; pleit ervoor dat het effect ervan wordt versterkt door middel van een gemeenschappelijk kader voor beheer en verslaglegging;
63. erkent de cruciale en unieke rol die lokale en regionale overheden vervullen bij het aanpakken van kwesties in verband met de COVID-19-pandemie; betreurt het feit dat het momenteel niet mogelijk is een gestructureerde dialoog tot stand te brengen tussen de Commissie en steden met betrekking tot de herstel- en veerkrachtfaciliteit om de betrokkenheid van stedelijke autoriteiten bij de uitvoering van nationale herstel- en veerkrachtplannen te monitoren; verzoekt de Commissie in haar evaluatie verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de faciliteit, de rol te onderzoeken die functionele stedelijke gebieden kunnen spelen en zo nodig deze rol te versterken teneinde een doeltreffende uitvoering van de faciliteit te waarborgen; benadrukt dat stedelijke autoriteiten van de nodige steun moeten worden voorzien om de nationale herstel- en veerkrachtplannen doeltreffend uit te voeren door middel van capaciteitsopbouw, uitwisselingen en technische bijstand;
64. is van mening dat de steun uit de fondsen in het kader van het cohesiebeleid de participatieprocessen moet versterken met het oog op het testen van nieuwe concepten en het uitwisselen van ervaringen door het bevorderen van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven; is van mening dat capaciteitsopbouw van stedelijke actoren een belangrijke factor is voor de totstandbrenging van veerkrachtigere en duurzamere steden; moedigt steden, gemeenten en functionele stedelijke gebieden aan burgerinitiatieven te ondersteunen; benadrukt dat steden fungeren als stedelijke laboratoria, aangezien het plaatsen zijn waar concepten en beleid voor een duurzame toekomst kunnen worden uitgetest en waar oplossingen voor slimme en inclusieve gemeenschappen kunnen worden ontwikkeld;
65. herinnert alle lidstaten eraan dat zij een partnerschapsovereenkomst moeten opstellen, overeenkomstig de gedragscode inzake partnerschappen, waarin minimumnormen worden vastgesteld voor de betrokkenheid van regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden, economische, sociale en andere partners, zoals bepaald in artikel 8, lid 1, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen; pleit voor een grotere betrokkenheid van de partners, inclusief in de academische wereld en de wereld van innovatie en onderzoek, bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van EU-programma’s, bijvoorbeeld in toezichtcomités;
66. verzoekt de lidstaten en regio’s te zorgen voor een alomvattend partnerschap, onder andere met stedelijke autoriteiten, met het oog op het ontwerpen en uitvoeren van het cohesiebeleid en verzoekt hen stedelijke autoriteiten in kennis te stellen van de redenen waarom financieringsaanvragen zijn afgewezen; verzoekt de Commissie klachten van belanghebbenden zoals stedelijke autoriteiten te onderzoeken, onder andere wanneer geen geldige reden is opgegeven waarom een financieringsaanvraag is afgewezen;
67. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen voor functionele stedelijke gebieden en middelgrote steden, met inbegrip van financieringsmogelijkheden voor acties zoals innovatiepartnerschappen en gezamenlijke aanbestedingsregelingen tussen EU-steden en samenwerking tussen EU-steden en -regio’s;
°
° °
68. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de lidstaten en hun parlementen.
TOELICHTING
COVID-19, die tezelfdertijd een crisis op gezondheids-, economisch en sociaal gebied heeft veroorzaakt, vormt een enorme uitdaging voor steden, die zwaar door de pandemie zijn getroffen. Ondanks de teruglopende economische activiteit, de hoge besmettingscijfers en de vaak ontoereikende middelen hebben de stedelijke autoriteiten leiderschap getoond bij het beheersen van de COVID-19 crisis in de frontlinie, waarbij zij hebben geprobeerd de verspreiding van het coronavirus in te dammen en de gevolgen ervan ter plaatse te beheersen.
Steden moeten als belangrijke partners worden betrokken bij het herstel van COVID-19 naar een inclusief, duurzaam en veerkrachtig Europa. Met de herstelmaatregelen moeten de reeds lang bestaande kwetsbaarheden worden aangepakt waarmee steden te kampen hebben. Ze moeten bovendien niet alleen de gezondheidsgevolgen van COVID-19 bestrijden, maar ook de aanhoudende ongelijkheden wegwerken.
Dit verslag bevat een reeks aanbevelingen voor het aanpakken van de grootste problemen waarmee stedelijke gebieden in het tijdperk na COVID worden geconfronteerd. Deze aanbevelingen zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken: inclusieve steden, groene steden, innovatieve steden en op maat gesneden beleidsinitiatieven.
Metropolen, die momenteel drie vijfde van de EU-bevolking uitmaken – een percentage dat in de toekomst naar verwachting nog zal stijgen, moeten het hoofd bieden aan reeds lang bestaande ongelijkheden die door de pandemie nog groter zijn geworden. De te grote bevolkingsconcentratie in bepaalde stedelijke gebieden leidt tot neveneffecten, zoals het almaar schaarser worden van betaalbare huisvesting, vervuiling en de achteruitgang van de levenskwaliteit. Bovendien zijn er talrijke stedelijke gebieden waar bepaalde bevolkingsgroepen een aanzienlijk risico op armoede en sociale uitsluiting lopen.
Naarmate de crisis zich ontvouwde, werd het duidelijk dat de pandemie genderspecifieke gevolgen heeft waarmee steden rekening moeten houden. Vrouwen hebben ten eerste een verhoogd risico op blootstelling aan het virus, aangezien een groot deel van het personeel in de gezondheidszorg en de overgrote meerderheid van de zorgverleners in tehuizen en gemeenschappen vrouw is. Naast deze gezondheidsrisico’s duiden gegevens er bovendien op dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor de economische risico’s die gepaard gaan met de COVID-19-pandemie. Door quarantaines en voorschriften inzake social distancing lopen vrouwen ook meer risico op gendergerelateerd geweld, terwijl de toegang van vrouwen tot netwerken voor sociale dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en voorzieningen voor seksuele en reproductieve gezondheid is afgenomen.
Steden hebben een belangrijke rol gespeeld in het waarborgen van gelijkheid in de Unie; er is echter nog veel werk aan de winkel. Het is hoogste tijd om concrete maatregelen te treffen, zodat de genderkloof in het kader van het cohesiebeleid kan worden gedicht. De lidstaten moeten gegevensverzamelingsmethoden invoeren waarin gegevens naar gender worden uitgesplitst. Genderblindheid bij gegevensverzameling en -monitoring kan namelijk nadelig uitpakken voor empirisch onderbouwde beleidsreacties en, meer in het algemeen, voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen door steden. Wij moeten bovendien een intersectionele aanpak gaan hanteren, waarbij ook rekening worden gehouden met leeftijd, ras en handicaps. Om gelijkheid in onze Unie te waarborgen, mogen begunstigden van het cohesiebeleid nooit discriminerend beleid invoeren, vooral niet als dat gericht is tegen minderheden, zoals de lhbti-gemeenschap.
De lidstaten moeten ook voorzien in de financieringsbehoeften van de lokale overheden, ook in die van stedelijke gebieden, zodat de Romagemeenschappen op duurzame wijze worden ondersteund. Stedelijke centra, met grote migranten- en vluchtelingenpopulaties, zien zich geplaatst voor allerlei sociaal-economische uitdagingen. Europese steden spelen een sleutelrol bij het opbouwen van inclusieve en gastvrije gemeenschappen, waarbij niemand achter wordt gelaten.
De werkloosheid, en met name de werkloosheid onder jongeren, is als gevolg van de COVID-19-pandemie flink toegenomen. Europa moet de digitale geletterdheid versterken, zodat de toegang tot nieuwe mogelijkheden wordt uitgebreid. Investering in onderwijs en opleiding moet een boost worden gegeven met betere programma’s voor de bij- en omscholing van werknemers en een levenslang leren. De lidstaten moeten de stedelijke autoriteiten actief betrekken bij het opstellen van programma’s waarin wordt ingespeeld op de behoeften van jongeren in steden.
Aangezien de wereldwijde stedelijke bevolking tegen 2050 naar verwachting met drie miljard mensen zal toenemen, hebben steden behoefte aan grootschalige stedenbouwkundige projecten en moet tegelijkertijd de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd en de opwarming van de aarde worden beperkt. Er moet een gesynchroniseerde strategie ten uitvoer worden gelegd als reactie op zowel de COVID-19- als de klimaatcrisis, zodat wij tijdens mogelijke pandemieën geen nadelige gevolgen van beide crises ondervinden.
Europese stedelijke gebieden en steden zijn verantwoordelijk voor het leeuwendeel van het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen in de EU. Zij spelen echter een sleutelrol in de strijd van de Unie tegen klimaatverandering en zijn van cruciaal belang voor de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. De steden moeten verdere ondersteuning krijgen, zodat de verplichtingen van de Unie van de Overeenkomst van Parijs nageleefd kunnen worden. Wij moeten ons richten op kaders voor de circulaire economie, duurzame stedelijke mobiliteit, investeringen in groene infrastructuur en hernieuwbare energie in steden versnellen en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” eerbiedigen.
Na maanden van lockdowns en quarantaine zijn open ruimten voor recreatie- en lichamelijke activiteiten van cruciaal belang geworden. Steden die niet over dergelijke ruimten beschikken, moeten hun ruimtelijke ordening onder de loep nemen om de gevolgen van toekomstige pandemieën voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid in te dammen.
Van de vele ongelijkheden die door de COVID-19-pandemie aan het licht zijn gebracht, is de digitale kloof een van de grootste. Teneinde een rechtvaardige digitale transitie te waarborgen, moet absoluut iets aan dit probleem worden gedaan. In slechts enkele weken tijd is een groot deel van het onderwijs, het beroepsleven en de sociale diensten online gegaan. Hoewel veel mensen niet over de aansluitingen, uitrusting en vaardigheden beschikken om toegang te krijgen tot doorgaans fundamentele rechten, zullen veel van deze veranderingen blijvend zijn.
Bij het herstel van lokale gemeenschappen moeten digitalisering en digitale aansluitbaarheid de hoogste prioriteit hebben. Europa moet erkennen dat het recht op digitale inclusie wordt erkend als een sociaal recht voor de nieuwe generatie, en moet zich inzetten om universele internetconnectiviteit voor steden te bereiken. Maar steden kunnen niet in hun eentje de digitale ongelijkheden wegwerken. Daarom moeten er op alle niveaus, van stedelijk tot Europees niveau, maatregelen en beleidslijnen in het leven worden geroepen, zodat een rechtvaardige digitale transitie kan worden bewerkstelligd.
Europa moet zich dringend aanpassen aan de nieuwe realiteit die als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan en een nieuw model voor stedelijke gebieden van de EU overwegen. Ondanks het gebrek aan expliciete EU-bevoegdheden op het gebied van stedelijke ontwikkeling drukt een breed scala aan EU-initiatieven reeds haar stempel op stedelijke gemeenten, steden en functionele stedelijke gebieden. Om programma’s lokaal te kunnen uitvoeren, moeten steden meer financiële mogelijkheden ter beschikking worden gesteld. Hoewel EU-financiering van onmiskenbaar belang is voor het op lokaal niveau verwezenlijken van sociale inclusie, kan het effect ervan ook worden versterkt door middel van een gemeenschappelijk kader voor beheer en verslaglegging.
Ten slotte moet Europa zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van het beginsel van partnerschap, zoals vastgelegd in de verordening gemeenschappelijke bepalingen. De Commissie moet een gedragscode voor partnerschappen voorstellen. Aan de hand van deze gedragscode moeten minimumnormen worden vastgelegd voor de betrokkenheid van regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners, en relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, alsook niet-gouvernementele organisaties. Zodoende wordt hun deelname gegarandeerd aan de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van EU-programma’s, met inbegrip van hun deelname in toezichtcomités.
BRIEF VAN DE COMMISSIE WERKGELEGENHEID EN SOCIALE ZAKEN (23.11.2021)
De heer Younous Omarjee
Voorzitter
Commissie regionale ontwikkeling
BRUSSEL
Betreft: Advies inzake de uitdagingen voor stedelijke gebieden na COVID‑19 (2021/2075(INI))
Geachte voorzitter,
In het kader van bovengenoemde procedure is de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ermee belast een advies uit te brengen aan uw commissie. Tijdens haar vergadering van 23 november 2021 heeft de commissie dat advies in briefvorm aangenomen.
Tijdens deze vergadering heeft de commissie besloten de Commissie regionale ontwikkeling, als bevoegde commissie, te verzoeken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen.
Hoogachtend,
Lucia Ďuriš Nicholsonová
SUGGESTIES
Bijdrage van de commissie EMPL aan het initiatiefverslag van de commissie REGI, getiteld “Uitdagingen voor stedelijke gebieden in de periode na COVID-19”
A. overwegende dat in 2030 meer dan twee derde van de wereldbevolking in steden zal wonen;
B. overwegende dat met name in steden en (voor)stedelijke gebieden sprake is van een sterke en aanhoudende stijging van de huizenprijzen en marktconforme huurprijzen;
C. overwegende dat de huizencrisis zich in veel lidstaten vooral in stedelijke gebieden laat voelen, waar het moeilijk is geworden een betaalbare woning tegen marktcondities te vinden, waaronder voor huishoudens met een middeninkomen;
D. overwegende dat de speculatieve verwerving van onroerend goed en grond een belangrijke rol speelt bij de aanhoudende stijging van de huizenprijzen;
E. overwegende dat tekortschietende woningmarkten de sociale cohesie in Europa in gevaar brengen, de dakloosheid en armoede doen toenemen, en het vertrouwen in de democratie doen afnemen; overwegende dat, om al deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, de nationale en lokale autoriteiten een adequaat huisvestingsbeleid (met inbegrip van staatssteunmaatregelen) moeten kunnen vaststellen, zodat de voorwaarden en een draagvlak worden gecreëerd voor investeringen in sociale en betaalbare huisvesting;
F. overwegende dat artikel 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie de Unie ertoe verbindt overeenkomstig de Verdragen de toegang tot diensten van algemeen economisch belang die in de nationale wetgevingen en praktijken is geregeld, te erkennen en te eerbiedigen, teneinde de sociale en territoriale samenhang van de Unie te bevorderen; overwegende dat deze diensten sociale huisvesting omvatten, als een sociale dienst van algemeen belang; overwegende dat sociale diensten van algemeen belang tegemoetkomen aan de behoeften van kwetsbare burgers en gebaseerd zijn op de beginselen van solidariteit en gelijke toegang; overwegende dat de mededeling van de Commissie inzake een kwaliteitskader voor diensten van algemeen belang in de EU toegang tot essentiële diensten voor alle burgers waarborgt en de kwaliteit van de sociale dienstverlening bevordert;
1. vraagt om een doelstelling op EU-niveau om uiterlijk in 2030 een einde te maken aan dakloosheid; verzoekt de Commissie krachtigere maatregelen te nemen om de lidstaten te ondersteunen bij het verminderen en uitbannen van dakloosheid als dringende prioriteit in het kader van het actieplan inzake de Europese Pijler van sociale rechten;
2. is van mening dat de Commissie de toepassing van geslaagde bestaande modellen zoals “eerst een woning” nader moet onderzoeken via passende financieringsinstrumenten zoals het Europees Sociaal Fonds Plus en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling;
3. maakt zich zorgen over de toegenomen financialisering van de woningmarkten, met name in steden, waarbij beleggers huisvesting als een verhandelbaar activum beschouwen in plaats van als een mensenrecht; verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre de beleidsmaatregelen en regelgeving van de EU bijdragen tot de financialisering van de woningmarkt en in hoeverre de nationale en lokale overheden in staat zijn het recht op huisvesting te garanderen; verzoekt de lidstaten en de lokale overheden passende maatregelen te treffen om speculatieve investeringen tegen te gaan, beleid vast te stellen dat langetermijninvesteringen in de woningmarkt in de hand werkt, en ruimtelijkeordeningsbeleid voor steden en het platteland te ontwikkelen dat prioriteit toekent aan betaalbare woningen, sociale mix en sociale cohesie;
4. benadrukt dat diensten van algemeen economisch belang op het gebied van huisvesting voornamelijk moeten inspelen op specifieke, door de nationale, regionale of lokale overheden vastgestelde vereisten, aangezien deze overheden bevoegd zijn om de huisvestingsbehoeften en levensomstandigheden van verschillende groepen in kaart te brengen en aan te pakken – die sterk kunnen verschillen tussen landelijke en stedelijke gebieden – en aangezien deze overheden een cruciale rol spelen bij een doelgerichte besluitvorming; vraagt de Commissie de definitie van de doelgroep voor sociale en met openbare middelen gefinancierde huisvesting in de regels inzake diensten van algemeen economisch belang aan te passen teneinde nationale, regionale en lokale overheden in staat te stellen steun te verlenen voor huisvesting voor alle groepen wier behoefte aan fatsoenlijke en betaalbare huisvesting niet door de markt kan worden ingevuld, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat er voldoende financiering wordt uitgetrokken voor de meest achtergestelde groepen, teneinde investeringen aan te trekken, voor betaalbare huisvesting, neutraliteit tussen huur- en koopwoningen en duurzame stadsontwikkeling te zorgen, sociaal diverse wijken te creëren en sociale cohesie te bevorderen;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten om in de EU te zorgen voor nog meer investeringen in sociale, openbare, energie-efficiënte, adequate en betaalbare huisvesting en in het tegengaan van dakloosheid en uitsluiting van huisvesting; vraagt in dit verband om investeringen via het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, InvestEU, ESF+, Horizon Europa en NextGenerationEU, en in het bijzonder via de faciliteit voor herstel en veerkracht, het investeringsinitiatief coronavirusrespons (CRII) en het investeringsinitiatief coronavirusrespons plus (CRII+); dringt aan op meer synergieën tussen deze instrumenten; is ingenomen met de financiering van leningen voor sociale en betaalbare huisvesting via InvestEU en de ruimere portefeuille van de EIB; verzoekt de Commissie en de lidstaten sociale vooruitgang, samen met de groene en digitale transitie, op te nemen als investeringsprioriteit in de herstel- en veerkrachtfaciliteit teneinde kwetsbare personen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de huidige crisis, en socialevooruitgangsplannen op te nemen in de herstel- en veerkrachtplannen om aan te geven hoe de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten in de praktijk zullen worden gebracht en waar de sociale investeringen, met inbegrip van investeringen in sociale huisvesting, op gericht zullen zijn; vraagt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat de financiering van de EU en de EIB toegankelijker wordt voor lokale en regionale aanbieders van sociale en openbare betaalbare huisvesting; vraagt de EIB te trachten de betreffende financiering te verhogen via gerichte technische bijstand en nauwere samenwerking met financiële intermediairs en de lidstaten;
6. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden om door de gemeenschap aangestuurde, democratische en op samenwerking berustende huisvestingsoplossingen, waaronder “community land trusts”, te erkennen, te ondersteunen en te financieren als legitieme en levensvatbare manieren om in commerciële en sociale huisvesting te voorzien; vraagt om een duurzame aanpak van grondgebruik in de stad, waarbij bijvoorbeeld de renovatie van verlaten huizen voorrang krijgt op de bouw van nieuwe huizen.
ADVIES VAN DE COMMISSIE VERVOER EN TOERISME (16.11.2021)
aan de Commissie regionale ontwikkeling
inzake de uitdagingen voor stedelijke gebieden na COVID-19
Rapporteur voor advies: Vlad Gheorghe
SUGGESTIES
De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de bevoegde Commissie regionale ontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. onderstreept dat bijna driekwart van de EU-bevolking in stedelijke gebieden woont, wat heeft geleid tot een grotere vraag naar stedelijke mobiliteit; merkt op dat dit de economische groei en het scheppen van banen weliswaar een impuls heeft gegeven, maar ook heeft geleid tot veiligheidsproblemen, ernstige congestie, een verslechtering van de luchtkwaliteit en een toename van geluidshinder en CO2-emissies;
2. benadrukt dat de lockdowns in verband met de COVID-19-pandemie grote invloed hebben gehad op de vraag naar mobiliteit en op de keuze van het vervoermiddel, met name in stedelijke gebieden; merkt op dat de social distancing die in de EU is ingevoerd in het kader van de gezondheidsmaatregelen ertoe heeft geleid dat burgers andere mobiliteitsopties dan openbaar vervoer zijn gaan gebruiken, waardoor het gebruik van particuliere auto’s is toegenomen;
3. wijst erop dat de vervoersector behoort tot de sectoren die het zwaarst door de COVID‑19-pandemie zijn getroffen; benadrukt echter dat deze sector een cruciale rol heeft gespeeld bij het behoud van essentiële connectiviteit en het leveren van kritieke goederen en diensten; benadrukt de sleutelrol die werknemers in de vervoersector hebben gespeeld tijdens de moeilijkste momenten van de pandemie, en onderstreept dat zij, ondanks hun grotere blootstelling aan het risico om te worden geïnfecteerd, hebben bijgedragen aan het waarborgen van de gehele stedelijke toeleveringsketen, met name van essentiële leveringen van medische benodigdheden en producten;
4. is van oordeel dat de COVID-19-crisis heeft aangetoond dat er behoefte is aan nieuwe oplossingen op het gebied van stadsplanning en mobiliteit om stedelijke gebieden weerbaarder te maken tegen toekomstige crises, zoals pandemieën of natuurrampen, en aanpasbaar aan de mobiliteitsvraag; is van mening dat deze crisis een kans biedt om congestie in het vervoer en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen; benadrukt in dit verband dat lokale overheden het openbaar vervoer en de infrastructuur moeten aanpassen en opnieuw moeten ontwerpen, en daarbij naar behoren rekening moeten houden met de specifieke kenmerken van elk gebied, met inbegrip van de ultraperifere gebieden, om te zorgen voor slimme, toegankelijke, interoperabele, concurrerende, betaalbare, veilige, gezonde en ecologisch duurzame woon-werkverkeersopties en om het openbaar vervoer aan te vullen met on-demand- en gedeelde vervoersdiensten, slim parkeren en collaboratieve innovatieplatforms; onderstreept dat infrastructuur moet worden aangepast en dat er opnieuw moet worden nagedacht over hoe de ruimte kan worden beheerd om daarin actieve mobiliteit en duurzaam vrachtvervoer op te nemen;
5. merkt op dat de vraag naar openbaar vervoer in Europa drastisch is gedaald als gevolg van de social-distancingvereisten in verband met de pandemie en dat openbaarvervoerssystemen moeite hebben om marktaandeel terug te winnen sinds de beperkende maatregelen zijn versoepeld of opgeheven; erkent de sleutelrol van stedelijke mobiliteit, en openbaar vervoer in het bijzonder, als een van de belangrijkste steunpilaren voor een duurzaam, slim en milieuvriendelijk herstel en vervoer na COVID‑19; dringt er bij overheden op aan om strategieën en campagnes op te zetten om het vertrouwen van burgers in het openbaar vervoer te herstellen en de bezorgdheid over veiligheid die passagiers in dit verband eventueel nog hebben, weg te nemen; benadrukt in dit verband de bijzondere rol van begeleid vervoer – een sociale vorm van massavervoer die verenigbaar is met strenge normen inzake sanitaire controle; wijst erop dat een voldoende grote frequentie van diensten social distancing mogelijk maakt;
6. wijst erop dat tijdens de lockdownperiode veel meer mensen zijn gaan thuiswerken en dat dit een enorme impact heeft gehad op de vraag naar mobiliteit, en is van mening dat thuiswerken voor veel werknemers een aantrekkelijke optie zal blijven, althans voor werknemers die in deeltijd werken, wat gevolgen zal hebben voor de toekomstige stedelijke mobiliteitsplanning; onderstreept in dit verband dat de pandemie de herontdekking van nabijgelegen winkels en activiteiten heeft gefaciliteerd doordat deze meer flexibiliteit bieden en veelal te voet bereikbaar zijn;
7. onderstreept dat de COVID-19-crisis aanzienlijke verschillen tussen enerzijds stedelijke gebieden en anderzijds perifere stedelijke gebieden en plattelandsgebieden heeft blootgelegd en voor het voetlicht heeft gebracht, bijvoorbeeld op het gebied van de kwaliteit van en de toegang tot basisdiensten zoals gezondheidszorg en vervoer; herinnert eraan dat plattelandsgebieden, waar 30,6 % van de EU-bevolking woont, en vooral dunbevolkte gebieden, te kampen hebben met een tekort aan hoogwaardige vervoersinfrastructuur en niet-frequente collectieve vervoersdiensten, hetgeen rechtstreeks van invloed is op hun connectiviteit, hun toegankelijkheid en uiteindelijk hun sociaal-economische ontwikkeling; herhaalt dat het verbeteren en versterken van de connectiviteit tussen platteland en stad een beslissende rol kan spelen bij het omkeren van ontvolkingstrends en het aanpakken van demografische veranderingen en gedragingen na COVID-19, zoals de toename van telewerk en plattelandstoerisme;
8. prijst het feit dat steden mobiliteitshubs creëren als onderdeel van het “mobiliteit als een dienst”-initiatief (Mobility as a Service, MaaS), dat mensen toegang biedt tot een verscheidenheid aan gedeelde diensten voor elektrische auto’s, fietsen en scooters en in staat stelt om gebruik te maken van slim gedigitaliseerd parkeren; verwelkomt in dit verband de invoering van intermodale faciliteiten zoals P&R-transferia om forenzen van buiten de stedelijke gebieden de mogelijkheid te geven om steden te bereiken per spoor of andere vormen van openbaar vervoer;
9. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de juiste instrumenten in het nieuwe kader voor stedelijke mobiliteit worden opgenomen om de uitbreiding van betaalbaar, aantrekkelijk, concurrerend, veilig, toegankelijk en duurzaam vervoer te ondersteunen; benadrukt bovendien dat het kader de veranderende aard van stedelijke mobiliteit, zoals de herbestemming van openbare ruimten, moet weerspiegelen en synergieën tussen veiligheids- en duurzaamheidsmaatregelen in stedelijke gebieden moet bevorderen; beklemtoont dat de verschillende EU-initiatieven en de verschillende visies en strategieën voor slimme steden in de stedelijke agenda goed moeten worden gecoördineerd; dringt er voorts bij de Commissie op aan om wetgeving voor te stellen die de lidstaten verplicht om relevante gegevens over stedelijke mobiliteit te verzamelen en regelmatig in te dienen; herinnert aan de rol van het Comité van de Regio’s bij het vergroten van de samenhang en zichtbaarheid van de doelstellingen van deze strategieën;
10. is van mening dat om een duurzame transitie in stedelijke gebieden te waarborgen, alle toekomstige maatregelen moeten stoelen op wetenschappelijk kennis, technologisch neutraal moeten zijn en moeten zijn gebaseerd op uitgebreide effectbeoordelingen waarin rekening wordt gehouden met economische, ecologische en sociale aspecten;
11. merkt op dat in de nieuwe, op 22 september 2021 gepubliceerde mondiale richtsnoeren voor luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie bewijs wordt geleverd voor de schade die luchtverontreiniging toebrengt aan de menselijke gezondheid; benadrukt dat de emissies van de vervoersector gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de hoge niveaus van luchtvervuiling in stedelijke gebieden; benadrukt dat het belangrijk is om het leven in stedelijke gebieden gemakkelijker en beter te maken en om de gezondheidsdimensie te integreren in al het vervoers-, mobiliteits- en infrastructuurbeleid; verwelkomt plannen om de totstandbrenging van klimaatneutrale steden te ondersteunen door middel van de modal shift, als een voorbeeld van stedelijke mobiliteit, in overeenstemming met de klimaat- en milieudoelstellingen van de EU;
12. herinnert eraan dat de EU het concept van duurzame stedelijke mobiliteitsplanning jarenlang actief heeft bevorderd en nationale, regionale en lokale overheden ondersteunt bij de ontwikkeling en uitvoering van plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit, onder andere met financieringsinstrumenten en technische expertise;
13. dringt aan op een herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor de ontwikkeling en uitvoering van de plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit om er onder meer de volgende nieuwe doelstellingen in op te nemen: mobiliteitssystemen beter bestand maken tegen snelle schommelingen in de vraag naar mobiliteit, actieve mobiliteit faciliteren, de bescherming van actieve weggebruikers waarborgen, multimodaliteit bevorderen, plannen voor stedelijke logistiek en landgebruik opstellen en samenwerking en concurrentievermogen stimuleren;
14. herinnert eraan dat bijna 40 % van alle dodelijke verkeersongevallen in Europa plaatsvindt in stedelijke gebieden; herhaalt dat te hard rijden een belangrijke oorzakelijke factor is bij ongeveer 30 % van de dodelijke verkeersongevallen en bij de meeste ongevallen een verzwarende factor is; verzoekt de Commissie haar verwachte aanbeveling inzake snelheid te gebruiken om 30 km/u tot de maximale standaardsnelheid te maken in woonwijken en gebieden met een groot aantal voetgangers en fietsers, met de mogelijkheid van hogere grenswaarden op de belangrijkste verkeersaders en passende bescherming voor kwetsbare weggebruikers; is ingenomen met het feit dat de EU haar strategische langetermijndoelstelling om tegen 2050 bijna nul doden en nul zwaargewonden op de Europese wegen te bereiken (Vision Zero), heeft herbevestigd, evenals haar middellangetermijndoelstelling om het aantal doden en zwaargewonden met 50 % te verminderen tegen 2030; verzoekt de Commissie daarom om verkeersveiligheid beter te integreren in de richtsnoeren voor de ontwikkeling en uitvoering van plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit, en verzoekt lokale overheden om de verkeersveiligheid te bevorderen door middel van bewustmakingsinitiatieven, passende maatregelen en financieringsmogelijkheden;
15. merkt op dat er meer wordt gefietst in reactie op de COVID-19-pandemie; is van mening dat lokale overheden moeten overwegen om via hun reguliere processen voor stedelijke planning de fiets- en wandelinfrastructuur die in de lidstaten is aangelegd in reactie op de pandemie te handhaven en verder uit te breiden; roept de lidstaten en de lokale overheden op om actieve mobiliteit tot een integraal onderdeel van de stedelijke mobiliteit en het ontwerp van de infrastructuur te maken en daarvoor voldoende investeringen uit te trekken; verzoekt de Commissie een strategie inzake actieve mobiliteit te publiceren en daarvoor de nodige financiële middelen vrij te maken;
16. erkent dat stedelijke logistiek, zoals die voor post-, pakketbezorgings- en vuilnisvoertuigen, een essentiële en steeds gewildere openbare dienst is, die niet alleen de inrichting van nieuwe en veilige ruimte voor de steeds frequentere stops door de exploitanten van die voertuigen vereist, maar ook langetermijnoplossingen om te voldoen aan sociaaleconomische, milieu- en klimaatbehoeften; dringt er bij lokale overheden op aan om op basis van duidelijk beleid plannen voor duurzame stedelijke logistiek te ontwikkelen die specifieke laad- en losgebieden omvatten en waarin goederenvervoer wordt geïntegreerd in de planning van een dynamischer en flexibeler gebruik van de ruimte langs voetpaden; vraagt om een reflectie over het gebruik van voertuigen voor stedelijk vervoer voor andere stedelijke logistieke toepassingen, met name ’s nachts; wijst erop dat intermodale uitwisselingen van groot belang zijn om een soepel goederenvervoer in stedelijke gebieden mogelijk te maken, en vraagt met het oog op een duurzamer goederenvervoer om bevordering van multimodaliteit; benadrukt in dit verband het potentiële gebruik van bakfietsen in stedelijke gebieden, onder meer in de “last mile”-logistiek, aangezien deze energie-efficiënt zijn en kunnen helpen om congestie te verminderen;
17. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om er samen met steden en de lidstaten voor te zorgen dat alle grote steden en stedelijke knooppunten in het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) tegen 2030 plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit opstellen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband om nauw samen te werken met regio’s en steden, met name over grenzen heen, om de ontbrekende “last mile”-infrastructuur en multimodale en grensoverschrijdende verbindingen in het hele TEN-T aan te leggen dan wel te voltooien; wijst erop dat veel Europese havens zich dicht bij stedelijke centra bevinden en belangrijke vervoersknooppunten in het TEN-T zijn;
18. verzoekt daarnaast om in de richtsnoeren inzake plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit bepalingen inzake intensievere samenwerking, informatie-uitwisseling en het delen van beste praktijken tussen gemeenten op te nemen om het beheer van het openbaar en particulier vervoer en de tevredenheid bij gebruikers van vervoer in stedelijke gebieden te verbeteren; roept op tot een versnelling van de transitie om de doelstellingen van de Europese Green Deal op het gebied van mobiliteit en vervoer te verwezenlijken;
19. onderstreept dat de wegvervoersector een belangrijke rol heeft te spelen bij het terugdringen van emissies, zoals wordt opgemerkt in het handboek van de Commissie inzake de externe kosten van vervoer; benadrukt dat de overgang naar emissievrije voertuigen van cruciaal belang zal zijn en specifieke infrastructuur zal vereisen, zoals oplaadpunten, die moeten worden opgenomen in de plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit; dringt er bij de Commissie, de lidstaten, de regio’s en lokale overheden op aan om plannen te maken voor de opneming van oplaadpunten voor elektrische voertuigen in hun hele infrastructuur teneinde de uitrol van oplaadpunten en veilig en slim parkeren een impuls te geven; benadrukt dat de EU de ontwikkeling van financieringsregelingen voor de aankoop en aanbesteding van emissievrije voertuigen, die momenteel nog altijd duurder zijn, sterk moet ondersteunen, vooral voor openbaar vervoer;
20. verzoekt de Commissie om bij haar komende herziening van het pakket stedelijke mobiliteit te komen met voorstellen om de digitalisering van de stedelijke mobiliteit te versnellen, met als doel om mobiliteit als een dienst (MaaS) uit te rollen en één enkel multimodaal digitaal kaartverkoopsysteem met geïntegreerde vervoersbewijzen in te voeren, evenals de digitalisering van handelingen door middel van het gebruik van contactloze knoppen, de verstrekking van informatie over mobiliteitsstromen in realtime en slim digitaal parkeren; vraagt dit verband om de snelle voltooiing van de gemeenschappelijke Europese dataruimte voor mobiliteit, en dringt er bij de lidstaten op aan om digitale-innovatiehubs op te zetten, die een sleutelrol kunnen spelen door stedelijke overheden te ondersteunen bij de uitrol van doeltreffende strategieën voor slimme steden; is van mening dat AI met name moet inspelen op de specifieke behoeften van overheidsinstanties bij het ontwerpen van nieuwe mobiliteits- en vervoersmodellen;
21. verzoekt de lidstaten en lokale overheden om hun investeringen in stedelijke mobiliteit opnieuw te beoordelen en prioriteit te geven aan de ontwikkeling van digitale mobiliteitsoplossingen en infrastructuur die de algemene ervaring van alle passagiers, met inbegrip van personen met beperkte mobiliteit, zullen verbeteren, en die zullen zijn aangepast aan de behoeften van werknemers in de vervoersector na COVID-19;
22. merkt op dat de inzet van door personen aangedreven vervoersmiddelen, elektrische fietsen, persoonlijke lichte elektrische voertuigen en persoonlijke mobiliteitshulpmiddelen in zeer dichtbevolkte stedelijke gebieden nieuwe uitdagingen met zich meebrengen, met name op het gebied van verkeersveiligheid en toegankelijkheid; is van mening dat de autoriteiten innovatief beleid moeten bevorderen om deze te integreren in de ruimten voor voetgangers en andere soorten voertuigen, en daarnaast voorlichtingscampagnes over het veilige gebruik van micromobiliteitsmiddelen moeten organiseren;
23. benadrukt dat het openbaar vervoer toegankelijk moet worden gemaakt voor iedereen, met inbegrip van personen met een handicap en/of beperkte mobiliteit, die kwetsbare gebruikers zijn en het risico op sociale uitsluiting lopen; wijst erop dat architecturale belemmeringen een obstakel blijven vormen voor de toegankelijkheid van openbaarvervoersdiensten, die vaak niet voldoende zijn aangepast aan de behoeften van mensen en het beslag dat op hun tijd wordt gelegd; dringt er bij overheidsinstanties op aan om personen met een handicap en/of beperkte mobiliteit actief te betrekken bij het vaststellen van de behoeften en het bedenken van oplossingen, en om ervoor te zorgen dat zij kunnen deelnemen aan het proces van het opstellen van plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit;
24. erkent het belang van de genderdimensie en de voorwaarden voor personen die kinderen begeleiden voor stedelijke mobiliteit; onderstreept dat voor een verdere modal shift naar duurzaam openbaar vervoer en actieve mobiliteit de toegankelijkheid voor iedereen moet worden gewaarborgd, onder meer door rekening te houden met de specifieke behoeften van vrouwen en personen die kinderen begeleiden, op het gebied van planning, bestemmings- en mobiliteitspatronen, toegankelijkheid, nabijheid van diensten, beveiliging en veiligheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten om aanbevelingen voor te leggen om vrouwen en personen die kinderen begeleiden meer te betrekken bij het plannen van oplossingen voor stedelijke mobiliteit en bij besluitvormingsprocessen;
25. stelt vast dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een expansie van de thuisbezorgingssector, en met name van het gebruik van bestelwagens en aangedreven tweewielers, zoals bromfietsen en fietsen, waardoor nieuwe soorten platforms en nieuwe bedrijfsmodellen zijn opgekomen; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten een aanbeveling inzake de veiligheid van bezorgers voor te leggen, inclusief vereisten voor werkgevers en bedrijven om veiligheidsuitrusting en veilige voertuigen te verstrekken en te gebruiken, en om de bezorgers op te leiden in het gebruik van de digitale hulpmiddelen die zij eventueel moeten gebruiken, zoals applicaties en interactieve platforms;
26. herinnert eraan dat de EU tussen 2014 en 2020 ongeveer 16,5 miljard EUR heeft uitgegeven aan stedelijke mobiliteit, voornamelijk voor schoon vervoer (metro- en traminfrastructuur), maar ook voor fietspaden en intelligente vervoerssystemen; is van mening dat deze financiering moet worden verhoogd zodat meer stedelijke gebieden ervan kunnen profiteren; benadrukt dat dergelijke door de EU gefinancierde projecten altijd gebaseerd moeten zijn op alomvattende meerjarenstrategieën voor stedelijke mobiliteit en onderscheid moeten maken tussen steden en regio’s; wijst erop dat volgens Speciaal verslag nr. 6/2020 van de Rekenkamer over duurzame stedelijke mobiliteit in de EU de EU-financiering voor duurzame mobiliteit niet doeltreffend is gebruikt om de doelstellingen ervan te verwezenlijken; benadrukt dat congestie aanzienlijke sociaaleconomische kosten met zich meebrengt, met name in de vorm van productiviteitsverlies, en herinnert eraan dat in het verslag van de Rekenkamer wordt geschat dat congestie de EU jaarlijks ongeveer 270 miljard EUR kost; verzoekt de Commissie daarom nauwlettend toe te zien op het geld dat wordt toegewezen, zodat het ook daadwerkelijk wordt besteed;
27. is van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de toegang tot EU-financieringsprogramma’s voor stedelijke mobiliteit, zoals het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds en de Connecting Europe Facility, afhankelijk wordt gesteld van bestaande of toekomstige plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit; benadrukt dat het cohesiebeleid kan helpen om het potentieel van zowel AI als het “slimme steden”-model te benutten, bijvoorbeeld door administratieve capaciteit en digitale vaardigheden te verbeteren, en dat het een verschuiving van het experimenteren met initiatieven voor slimme steden naar het opschalen daarvan moet stimuleren door middel van financiering en daarmee samenhangende ondersteuning; verzoekt de Commissie om na te denken over manieren om steden te ondersteunen bij het opstellen van hun plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit aan de hand van de hoogste normen; benadrukt dat de Commissie, de lidstaten en de regio’s lokale overheden waar mogelijk moeten bijstaan bij het bereiken van dit doel; is bovendien ingenomen met het voornemen van de Europese Investeringsbank om samen te werken met overheidsinstanties ter ondersteuning van ambitieuze investeringsprogramma’s voor het bevorderen van duurzame mobiliteit op lokaal en regionaal niveau, onder meer via plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit en openbaarvervoersprojecten;
28. onderstreept dat voor regionale en lokale overheden een belangrijke rol is weggelegd in alle stadia: planning, voorbereiding en uitvoering; vraagt dat er meer directe EU-financiering beschikbaar wordt gesteld aan lokale en regionale overheden teneinde de efficiëntie te verbeteren, de consistentie te waarborgen en administratieve lasten te verminderen; verzoekt de Commissie bovendien om de lidstaten alle nodige leidraden te verstrekken en om de toegang tot financiering te vergemakkelijken, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen steden en regio’s op basis van hun niveau van digitalisering;
29. merkt op dat ook de toeristische sector zwaar is getroffen door de COVID-19-pandemie; herinnert eraan dat steden qua volume de belangrijkste locaties voor Europees toerisme zijn; benadrukt daarom de noodzaak om bij de planning van het mobiliteitsaanbod rekening te houden met specifieke diensten voor toeristische verplaatsingen en andere diensten voor dagelijkse mobiliteit; herhaalt dat een duurzame en veerkrachtige ontwikkeling en het beheer van stedelijk toerisme volledig moeten worden geïntegreerd in de bredere stedelijke agenda, en verzoekt de Commissie bij het opstellen van het nieuwe pakket stedelijke mobiliteit rekening te houden met toerisme; verzoekt de lidstaten daarom te investeren in ondersteuning van de overstap naar duurzamere, innovatieve, veerkrachtige en kwaliteitsvolle toerismeproducten en -diensten en verder bij te dragen aan duurzaamheid;
30. herinnert eraan dat stedelijk toerisme een essentiële rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het stedelijk beleid; wijst erop dat de meeste EU-steden die hebben geleden onder de impact van de pandemie op het toerisme hebben moeten zoeken naar nieuwe en duurzamere modi operandi om het toerisme te herstellen, wat heeft geleid tot een intensief gebruik van nieuwe digitale technologieën die het mogelijk hebben gemaakt stedelijke ruimten en de stromen van stadstoeristen beter te beheren, om op die manier de vorming van grote groepen mensen en andere risicovolle situaties in het licht van de pandemie te voorkomen;
31. herinnert aan het belang van een modern en naadloos TEN-T en van het versterken van stedelijke knooppunten en grensoverschrijdende vervoersdiensten in heel Europa om het potentieel van internationaal collectief duurzaam vervoer te realiseren en het toerisme het hele jaar door duurzamer te maken.
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
15.11.2021 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
42 0 1 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Andris Ameriks, Izaskun Bilbao Barandica, Karolin Braunsberger-Reinhold, Jakop G. Dalunde, Johan Danielsson, Karima Delli, Gheorghe Falcă, Isabel García Muñoz, Jens Gieseke, Elena Kountoura, Bogusław Liberadzki, Peter Lundgren, Benoît Lutgen, Tilly Metz, Cláudia Monteiro de Aguiar, Caroline Nagtegaal, Jan-Christoph Oetjen, João Pimenta Lopes, Rovana Plumb, Dominique Riquet, Dorien Rookmaker, Massimiliano Salini, Vera Tax, Barbara Thaler, Lucia Vuolo, Kosma Złotowski |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Pablo Arias Echeverría, Leila Chaibi, Markus Ferber, Vlad Gheorghe, Ondřej Kovařík, Colm Markey, Nora Mebarek, Jutta Paulus, Robert Roos, Kathleen Van Brempt, Marianne Vind |
|||
Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 209, lid 7) |
Matteo Adinolfi, Markus Buchheit, Zbigniew Kuźmiuk, Jutta Paulus, Tsvetelina Penkova, Jessica Polfjärd, Ramona Strugariu |
|||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
42 |
+ |
ECR |
Zbigniew Kuźmiuk, Peter Lundgren, Kosma Złotowski |
ID |
Matteo Adinolfi, Markus Buchheit |
NI |
Dorien Rookmaker |
PPE |
Pablo Arias Echeverría, Karolin Braunsberger‑Reinhold, Gheorghe Falcă, Markus Ferber, Jens Gieseke, Benoît Lutgen, Colm Markey, Cláudia Monteiro de Aguiar, Jessica Polfjärd, Massimiliano Salini, Barbara Thaler, Lucia Vuolo |
RENEW |
Izaskun Bilbao Barandica, Vlad Gheorghe, Ondřej Kovařík, Caroline Nagtegaal, Jan‑Christoph Oetjen, Dominique Riquet, Ramona Strugariu |
S&D |
Andris Ameriks, Johan Danielsson, Isabel García Muñoz, Bogusław Liberadzki, Nora Mebarek, Tsvetelina Penkova, Rovana Plumb, Vera Tax, Kathleen Van Brempt, Marianne Vind |
THE LEFT |
Leila Chaibi, Elena Kountoura, João Pimenta Lopes |
VERTS/ALE |
Jakop G. Dalunde, Karima Delli, Tilly Metz, Jutta Paulus |
0 |
- |
|
|
1 |
0 |
ECR |
Robert Roos |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Datum goedkeuring |
6.12.2021 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
33 0 8 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Matteo Adinolfi, François Alfonsi, Mathilde Androuët, Pascal Arimont, Isabel Benjumea Benjumea, Tom Berendsen, Erik Bergkvist, Stéphane Bijoux, Franc Bogovič, Vlad-Marius Botoş, Rosanna Conte, Corina Crețu, Rosa D’Amato, Christian Doleschal, Raffaele Fitto, Chiara Gemma, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Peter Jahr, Constanze Krehl, Elżbieta Kruk, Cristina Maestre Martín De Almagro, Pedro Marques, Nora Mebarek, Martina Michels, Andżelika Anna Możdżanowska, Niklas Nienaß, Andrey Novakov, Younous Omarjee, Alessandro Panza, Tsvetelina Penkova, Caroline Roose, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret, Yana Toom, Monika Vana |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Katalin Cseh, Stelios Kympouropoulos, Rovana Plumb, Veronika Vrecionová |
|||
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
33 |
+ |
NI |
Chiara Gemma |
PPE |
Pascal Arimont, Isabel Benjumea Benjumea, Tom Berendsen, Franc Bogovič, Christian Doleschal, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Peter Jahr, Stelios Kympouropoulos, Dan-Ştefan Motreanu, Andrey Novakov |
Renew |
Stéphane Bijoux, Vlad-Marius Botoş, Katalin Cseh, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret, Yana Toom |
S&D |
Erik Bergkvist, Corina Crețu, Constanze Krehl, Cristina Maestre Martín De Almagro, Pedro Marques, Nora Mebarek, Tsvetelina Penkova, Rovana Plumb |
The Left |
Martina Michels, Younous Omarjee |
Verts/ALE |
François Alfonsi, Rosa D'Amato, Niklas Nienaß, Caroline Roose, Monika Vana |
0 |
- |
|
|
8 |
0 |
ECR |
Raffaele Fitto, Elżbieta Kruk, Andżelika Anna Możdżanowska, Veronika Vrecionová |
ID |
Matteo Adinolfi, Mathilde Androuët, Rosanna Conte, Alessandro Panza |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] PB L 437 van 28.12.2020, blz. 30.
- [2] PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.
- [3] PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60.
- [4] PB L 231 van 30.6.2021, blz. 94.
- [5] PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1.
- [6] PB C 316 van 22.9.2017, blz. 124.
- [7] PB C 162 van 10.5.2019, blz. 31.
- [8] PB C 118 van 8.4.2020, blz. 2.
- [9] PB C 385 van 22.9.2021, blz. 167.
- [10] PB C 456 van 10.11.2021, blz. 145.
- [11] COM(2020)0662.
- [12] COM(2020)0067.