VERSLAG Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID-19-pandemie beperken

22.3.2022 - (2021/2209(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: David Lega
Rapporteurs voor advies (*):
György Hölvényi, Commissie ontwikkelingssamenwerking
Sabine Verheyen, Commissie cultuur en onderwijs
(*) Procedure met medeadviserende commissies – Artikel 57 van het Reglement

Procedure : 2021/2209(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0058/2022
Ingediende teksten :
A9-0058/2022
Aangenomen teksten :


PR_INI

INHOUD

Blz.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

MINDERHEIDSSTANDPUNT

ADVIES VAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

ADVIES VAN DE COMMISSIE CULTUUR EN ONDERWIJS

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

 



 

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID-19-pandemie beperken

(2021/2209(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,

 gezien artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de artikelen 13en 14 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 10 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

 gezien de in 2015 vastgestelde duurzameontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goals – SDG’s) van de VN en het VN-verslag over de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2021,

 gezien de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind[1],

 gezien de VN-richtsnoeren van 18 december 2009 inzake alternatieve vormen van kinderzorg,

 gezien de in opdracht van de VN verrichte “Global Study on Children Deprived of Liberty” van 11 juli 2019,

 gezien de beleidsnota van de VN van 15 april 2020 getiteld “The impact of COVID‑19 on children”, en de positieve, door de EU en de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (Grulac) geïnitieerde reactie daarop, die door 173 landen is ondertekend,

 gezien de beleidsreactie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 19 oktober 2020 getiteld “What is the impact of the COVID‑19 pandemic on immigrants and their children?”,

 gezien het Verdrag van Unesco tegen discriminatie in het onderwijs, dat op 14 december 1960 werd aangenomen,

 gezien de brochure van Unicef, Unesco en de Wereldbank getiteld “Mission: Recovering Education in 2021”,

 gezien artikel 49 van het Handvest van de Organisatie van Amerikaanse Staten van 1967,

 gezien artikel 11 van het Afrikaans Handvest inzake de rechten en het welzijn van het kind van 1990,

 gezien de artikelen 17 en 25 van het Afrikaans Handvest inzake de rechten van mensen en volken van 1981,

 gezien artikel 31 van de Mensenrechtenverklaring van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten van 2012,

 gezien artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

 gezien artikel 3, lid 5, en artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

 gezien het verslag van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties van april 2021, getiteld “Leaving No One Behind: Impact of COVID‑19 on the Sustainable Development Goals (SDGs)”,

 gezien de Europese kindergarantie,

 gezien het Internationaal Jaar voor de uitbanning van kinderarbeid 2021 en de nultolerantiebenadering van de Commissie ten aanzien van kinderarbeid,

 gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[2],

 gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over het Syrische conflict – tien jaar na de opstand[3],

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie cultuur en onderwijs,

 gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9‑0058/2022),

A. overwegende dat bijna vijf miljoen mensen wereldwijd gestorven zijn vanwege de COVID‑19-pandemie, die overheden over de hele wereld ertoe heeft aangezet buitengewone maatregelen te treffen om de verspreiding van het COVID‑19-virus te beperken, bijvoorbeeld de sluiting van scholen en de beperking van de toegang tot onderwijsvoorzieningen;

B. overwegende dat de gezondheidscrisis in verband met COVID‑19 door nieuwe virusvarianten wordt verergerd en dat kinderen wereldwijd een steeds groter risico lopen om een leerachterstand te ontwikkelen en niet over minimumvaardigheden te beschikken vanwege conflicten en andere crises, waaronder de klimaatcrisis;

C. overwegende dat toegang tot onderwijs een internationaal erkend fundamenteel mensenrecht is dat onmisbaar is voor de uitoefening van andere mensenrechten; overwegende dat het recht op onderwijs inhoudt dat basisonderwijs verplicht en universeel is en voor iedereen toegankelijk is;

D. overwegende dat Unicef schat dat meer dan 168 miljoen kinderen een volledig jaar aan onderwijs hebben gemist door de sluiting van scholen tijdens de lockdowns die vanwege de COVID‑19-pandemie zijn ingevoerd, en dat uit gegevens van Unesco blijkt dat het onderwijs voor 800 miljoen leerlingen wereldwijd aanzienlijk is verstoord, aangezien deze leerlingen gemiddeld twee derde van een schooljaar hebben gemist;

E. overwegende dat sinds maart 2020 ongeveer 194 landen naar aanleiding van de COVID‑19-pandemie een landelijke sluiting van de scholen hebben moeten doorvoeren, met gevolgen voor meer dan 1,8 miljard leerlingen wereldwijd, waardoor zij geen toegang meer hebben tot onderwijs en andere essentiële voordelen die scholen bieden; overwegende dat de scholen in bepaalde gebieden nog altijd gesloten zijn; overwegende dat kinderen door de sluiting van scholen sterker zijn blootgesteld aan geweld, misbruik en uitbuiting, onder meer thuis; overwegende dat kwetsbare en gemarginaliseerde kinderen het zwaarst door de gedeeltelijke of volledige sluiting van scholen worden getroffen, aangezien hierdoor de bestaande ongelijkheden in het onderwijsstelsel worden vergroot en alle facetten van het dagelijks leven van de kinderen worden verstoord;

F. overwegende dat volgens Unicef een derde van de kinderen wereldwijd geen internettoegang heeft, wat een belemmering vormt voor de toegang tot afstands- en/of digitaal leren; overwegende dat er ook na de COVID‑19-pandemie behoefte zal zijn aan leer- en onderwijsprogramma’s op afstand, met name in landen die geteisterd worden door natuurrampen en conflicten; overwegende dat het e‑leren nieuwe uitdagingen met zich mee heeft gebracht voor leerkrachten met betrekking tot het vergemakkelijken van het leerproces voor leerlingen en het in stand houden van de sociale interactie; overwegende dat de COVID‑19-pandemie en versnelde invoering van innoverende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat kinderen kunnen blijven leren, een gelegenheid is om het onderwijs opnieuw vorm te geven en toekomstgerichter, inclusiever, flexibeler en veerkrachtiger in te richten; overwegende dat leerprogramma’s op afstand voor alle kinderen toegankelijk moeten zijn, rekening houdend met de sociaal-economische uitdagingen waarmee kinderen te maken kunnen hebben, alsook met hun gebrek aan toegang tot het internet, uitzendingen of digitale media;

G. overwegende dat de economische gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor ouders op hun beurt gevolgen hebben gehad voor de gezondheid en het welzijn van hun kinderen, alsook voor tot de toegang van hun kinderen tot onderwijs; overwegende dat de sluiting van scholen heeft uitgewezen dat ouders niet voorbereid zijn op afstands- en thuisonderwijs; overwegende dat bepaalde werkende ouders zonder financiële middelen of alternatieven werden gedwongen hun kinderen alleen thuis te laten en dat andere ouders, voornamelijk vrouwen, zich gedwongen zagen de arbeidsmarkt te verlaten, waardoor gezinnen in armoede zijn vervallen;

H. overwegende dat tijdens de noodsluiting van scholen in ruim 90 % van de landen een vorm van afstandsleren werd ingevoerd; overwegende dat het afstandsonderwijs vooral ten goede kwam aan kinderen in het basis- en middelbaar onderwijs, waardoor kinderen op de kleuterschool het risico liepen niet klaar te zijn om naar de basisschool te gaan;

I. overwegende dat schoolkinderen in de hele wereld sinds het begin van de COVID‑19-pandemie reeds rond de 1,8 biljoen uur contactonderwijs hebben gemist en dat wereldwijd meer dan 39 miljard schoolmaaltijden zijn misgelopen vanwege de schoolsluitingen[4];

J. overwegende dat de wereld al lang voor de COVID‑19-pandemie te maken had met een wereldwijde leercrisis, die niet alleen werd veroorzaakt door de belemmerde toegang tot onderwijs als gevolg van armoede, het lange reizen naar de dichtstbijzijnde school, schadelijke gendernormen, discriminatie ten aanzien van kwetsbare groepen, milieurisico’s en conflicten, maar ook door onderwijs dat niet noodzakelijk tot leren leidt; overwegende dat de pandemie de kritieke situatie van kinderen in een aantal conflictgebieden heeft verergerd, die vaak onder meer wordt gekenmerkt door toenemende onveiligheid, een grotere gevoeligheid voor de gevolgen van klimaatverandering en aanvallen op onderwijsinstellingen, waardoor kinderen een verhoogd risico lopen om als kindsoldaten te worden gerekruteerd, wat een ernstige schending inhoudt van de rechten van het kind en van het internationaal humanitair recht; overwegende dat wereldwijd 617 miljoen kinderen en tieners niet in staat zijn de minimumvaardigheden op het gebied van lezen[5] en wiskunde te verwerven, ondanks het feit dat twee derde van hen naar school gaat;

K. overwegende dat COVID‑19 twintig jaar aan onderwijswinst heeft tenietgedaan en dat in 2020 nog eens 101 miljoen kinderen, oftewel 9 % van de kinderen in de eerste acht leerjaren, onder het minimumniveau van leesvaardigheid zaten[6];

L. overwegende dat naar schatting nog eens 825 miljoen kinderen bij het bereiken van de volwassen leeftijd in 2030 niet over de nodige vaardigheden op middelbareschoolniveau zullen beschikken die zij nodig hebben voor werk en leven; overwegende dat miljoenen kinderen en jongeren die regelmatig naar school gaan niet de kennis en vaardigheden verwerven die zij nodig hebben om met succes de arbeidsmarkt te betreden, zich ten volle te ontplooien en bij te dragen aan de samenleving;

M. overwegende dat de sluiting van scholen verstrekkende economische gevolgen heeft, aangezien kinderen en jongeren hierdoor niet de nodige vaardigheden kunnen verwerven, zich niet ten volle kunnen ontplooien en zich niet kunnen voorbereiden op het leven, wat vaak leidt tot werkloosheid en bijgevolg tot meer ongelijkheid en minder arbeidskansen;

N. overwegende dat er volgens de VN wereldwijd 11 miljoen leerlingen zijn in het basis- en middelbaar onderwijs, onder wie 5,2 miljoen meisjes, die het risico lopen na de schoolsluitingen in verband met COVID‑19 niet naar school terug te keren[7]; overwegende dat hoe langer kinderen van school zijn, hoe groter de kans is dat zij het onderwijs helemaal verlaten; overwegende dat deze situatie de behaalde resultaten op het gebied van onderwijs en de verwezenlijking van de SDG’s, en met name de SDG’s die betrekking hebben op armoedebestrijding, gezondheid en welzijn, en kwaliteitsonderwijs, dreigt te ondermijnen;

O. overwegende dat de sluiting van scholen duidelijke gendereffecten heeft en ongelijkheden kan vergroten; overwegende dat de sluiting van scholen tijdens crises volgens schattingen kan leiden tot een toename van het aantal tienerzwangerschappen; overwegende dat meisjes die niet naar school gaan naar verhouding sterker worden blootgesteld aan het risico op huwelijken op jonge leeftijd, gedwongen huwelijken en seksuele uitbuiting; overwegende dat het aantal gevallen van vrouwelijke genitale verminking in de komende tien jaar naar schatting met twee miljoen kan toenemen; overwegende dat een aanzienlijk aantal meisjes na de heropening van de scholen niet meer naar school zal kunnen gaan als gevolg van bepaalde discriminerende beleidsmaatregelen op grond waarvan zwangere meisjes en jonge moeders niet naar school mogen gaan;

P. overwegende dat wereldwijd 129 miljoen meisjes niet naar school gaan, onder wie 32 miljoen meisjes van basisschoolleeftijd, 30 miljoen meisjes van middelbareschoolleeftijd die in de onderbouw zouden zitten en 67 miljoen meisjes van middelbareschoolleeftijd die in de bovenbouw zouden zitten; overwegende dat in krap de helft van alle landen in de wereld gendergelijkheid is verwezenlijkt wat de deelname aan het basisonderwijs betreft; overwegende dat kinderen, en met name meisjes, uit de armste en kwetsbaarste huishoudens door de verschuiving naar afstandsleren een aanzienlijk risico lopen om school voorgoed of voor langere tijd te verlaten;

Q. overwegende dat negen van de tien landen waar het voor meisjes het moeilijkst is om onderwijs te volgen, in Afrika bezuiden de Sahara liggen en dat het andere land Afghanistan is, waar de taliban meisjes in wezen onderwijs na de basisschool hebben ontzegd door te gelasten middelbare scholen alleen te heropenen voor jongens; overwegende dat het begrijpelijk is dat het onduidelijke beleid van de taliban en de vage en niet ingeloste beloften over onderwijs voor meisjes miljoenen Afghaanse meisjes doen vrezen voor hun onderwijs; overwegende dat er verschillende internationale initiatieven van universiteiten en particulieren tot stand zijn gekomen om Afghaanse meisjes en vrouwen afstandsonderwijs aan te bieden;

R. overwegende dat kinderen die niet naar school gaan, en in het bijzonder meisjes en kinderen uit kansarme milieus, zoals kinderen uit plattelandsgebieden en kinderen van minderheden, van inheemse volkeren en van migranten, onder wie vluchtelingen, alsook kinderen met een handicap, kinderen in zorginstellingen en kinderen die als gevolg van de COVID‑19-pandemie hun ouders of grootouders hebben verloren, volgens verschillende nationale en regionale rechtshandhavingsautoriteiten naar verhouding gevoeliger zijn voor uitbuiting, kinderarbeid en huiselijk geweld, met inbegrip van het zien van huiselijk geweld, cyberpesten en andere strafbare feiten zoals seksuele uitbuiting en misbruik[8];

S. overwegende dat de Wereldbank schat dat een wereldwijde schoolsluiting van vijf maanden naast enorme sociale kosten ook leerachterstanden met een actuele waarde van 10 biljoen USD tot gevolg kan hebben; overwegende dat leerachterstanden economieën tot 161 miljoen USD per dag kunnen kosten;

T. overwegende dat schoolsluitingen een essentiële rol hebben gespeeld bij de beperking van de verspreiding van COVID‑19; overwegende dat scholen meer zijn dan alleen een plek waar kinderen kunnen leren, aangezien zij ook ontmoetingsplaatsen en hubs voor geestelijke gezondheid en psychosociale ondersteuning vormen; overwegende dat schoolsluitingen volgens Unesco en Unicef niet alleen gevolgen hebben voor het recht op onderwijs, maar ook voor het recht op gezondheid, aangezien meer dan 80 miljoen kinderen hun primaire vaccinaties mislopen als gevolg van de schoolsluitingen; overwegende dat leerkrachten als gevolg van schoolsluitingen niet alert kunnen zijn op tekenen van misbruik door of gebrekkige zorg van ouders; overwegende dat schoolsluitingen volgens onderzoekscentrum Innocenti van Unicef en volgens het Wereldvoedselprogramma ook gevolgen hebben voor het recht op goede voeding en toegang tot een dagelijkse maaltijd; overwegende dat schoolvoedingsprogramma’s voor de kwetsbaarste kinderen een stimulans kunnen zijn om weer naar school te gaan; overwegende dat schoolsluitingen ernstige gevolgen hebben voor het geestelijk welzijn van kinderen, aangezien zij thuis aan geweld en stress kunnen worden blootgesteld; overwegende dat schoolsluitingen acute en langdurige psychosociale gevolgen kunnen hebben en onder andere tot depressiviteit, meer angst en zelfmoord kunnen leiden, omdat kinderen van hun sociale contacten worden beroofd;

U. overwegende dat schooluitval sociale ongelijkheid versterkt en de stabiliteit en welvaart in een land kan beïnvloeden, en daarmee de toekomst van miljoenen kinderen ter wereld in het gedrang brengt en ernstige gevolgen heeft voor een hele generatie; overwegende dat onderwijs essentieel is gebleken voor het tegengaan van extremisme onder en radicalisering van kinderen en jongeren;

V. overwegende dat volgens het onderwijsverslag 2021 van het UNHCR de helft van alle vluchtelingenkinderen niet naar school gaat; overwegende dat vluchtelingenkinderen worden uitgesloten van leermogelijkheden op afstand; overwegende dat de overvolle leefomstandigheden van vluchtelingenkinderen, en met name van vluchtelingenkinderen die in vluchtelingenkampen wonen, de verspreiding van het virus vaak in de hand werken en de naleving van de gezondheidsvoorschriften in de weg staan; overwegende dat de COVID‑19-situatie in de kampen een crisis vormt voor kinderen, aangezien veel kinderen vaak reeds tijdens hun vormingsjaren een verzwakt immuunsysteem of onderliggende gezondheidsproblemen hebben en daardoor een hoger risico lopen om ernstigere symptomen te ontwikkelen wanneer zij met dit dodelijke virus besmet raken; overwegende dat men in de meeste vluchtelingenkampen niet beschikt over de nodige gezondheidsdiensten om aan de behoeften van kinderen en hun gezinnen tegemoet te kunnen komen;

W. overwegende dat laaginkomenslanden naar verhouding zwaarder worden getroffen door de ongelijke verdeling van COVID‑19-vaccins in de wereld;

1. erkent en spreekt zijn waardering uit voor het werk van leerkrachten, alle soorten onderwijzers en ondersteunend personeel, die zich snel aan de COVID‑19-pandemie hebben aangepast en ervoor hebben gezorgd dat het leerproces voor kinderen en tieners kon worden voortgezet; prijst de initiatieven van internationale en lokale maatschappelijke organisaties, particulieren en bedrijven om kinderen te voorzien van informatie- en communicatietechnologie, cursussen op afstand en ander lesmateriaal, in het bijzonder in landen waar kinderen beperkte toegang hebben tot afstandsonderwijs of helemaal geen toegang hebben tot onderwijs; dringt er bij de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op aan bij de wereldwijde inspanningen om de gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de toegang van kinderen tot onderwijs te beperken, een aanpak te bevorderen die uitgaat van de rechten van het kind, alsmede een aanpak die stoelt op de beginselen van non-discriminatie, waarbij de belangen en de deelname van kinderen centraal staan;

2. onderkent dat onderwijs een transversale kwestie is die voor alle dimensies van duurzame ontwikkeling van belang is;

3. is ingenomen met de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de Wereldconferentie 2021 van Unesco over onderwijs voor duurzame ontwikkeling, en met de aanneming van de Verklaring van Berlijn; dringt aan op de waarborging van kwaliteitsonderwijs voor alle kinderen, aangezien dit het mogelijk maakt alle SDG’s te verwezenlijken; benadrukt bovendien dat duurzame ontwikkeling in alle onderwijs- en opleidingsniveaus moet worden opgenomen, van voor- en vroegschools onderwijs tot hoger en volwassenenonderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleidingen, niet-erkend onderwijs en informeel onderwijs;

4. dringt erop aan dat de EU het voortouw neemt als een onderwijsmacht die de lidstaten stimuleert ten volle gebruik te maken van hun vermogen om onderwijs voor kinderen wereldwijd te ondersteunen en hun overtuigingen ter zake te doen gelden; onderstreept de belangrijke rol van de toekomstige Europese onderwijsruimte, aangezien deze een uitgelezen kans biedt om de internationale samenwerking te versterken en ook buiten Europa synergieën met betrekking tot het onderwijs te creëren, teneinde gemeenschappelijke benaderingen en oplossingen voor gemeenschappelijke uitdagingen te ontwikkelen; dringt bij de Commissie aan op extra inspanningen om daartoe een strategie vast te stellen, met inbegrip van duidelijke krijtlijnen en doelstellingen;

5. benadrukt dat het uitermate belangrijk is het recht van kinderen op onderwijs te waarborgen en elk kind de kans te geven terug naar school te gaan en roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het prioriteren van de heropening van scholen in hun herstelplannen, onder meer door middel van steun aan leerkrachten om kinderen te helpen hun leerachterstand in te halen en steun voor het welzijn van kinderen, aangezien scholen cruciaal zijn voor de scholing, veiligheid, gezondheid, voeding en het algemene welzijn van kinderen; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het waarborgen dat alle kinderen hun recht op basisonderwijs kunnen uitoefenen, en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat secundair onderwijs beschikbaar en toegankelijk is; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten bovendien de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij de ontwikkeling en het gebruik van digitale leer- en onderwijsmethoden en internettoegang voor iedereen te vergemakkelijken;

6. is van mening dat de verbetering van de mobilisering van binnenlandse middelen, de bescherming en sterke verhoging van de binnenlandse uitgaven voor sociale sectoren, met name voor het onderwijs en de gezondheidszorg, en de verbetering van de kwaliteit van deze uitgaven prioriteit moeten krijgen in de nationale herstelplannen en in de bijstandsprogramma’s van de EU en de internationale financiële instellingen; dringt in dit verband aan op billijke toewijzing en financiering zodat kansarme, door armoede getroffen, gemarginaliseerde kinderen, met bijzondere aandacht voor meisjes, alsmede jongeren en hun gezinnen niet aan hun lot worden overgelaten; onderstreept dat de belangen van het kind de leidraad moet vormen bij alle inspanningen om de gevolgen van de COVID‑19-pandemie voor de toegang tot onderwijs te beperken, en dat bij dergelijke maatregelen het recht van kinderen op informatie en empowerment en hun recht om de kans te krijgen hun stem te laten horen, moeten worden geëerbiedigd;

7. benadrukt dat het van essentieel belang is rekening te houden met de sociale situatie van ouders en gezinnen te ondersteunen die hun inkomen hebben zien dalen door de economische gevolgen van de COVID‑19-pandemie;

8. erkent dat de verwezenlijking van kwaliteitsonderwijs een prioriteit moet zijn voor de officiële ontwikkelingshulp van de EU en de lidstaten;

9. merkt op dat gedwongen ontheemding leidt tot een toename van het aantal mensen dat in vluchtelingensituaties leeft; verzoekt de Commissie de overdracht van vaardigheden in vluchtelingenkampen en krachtige onderwijssteun voor vluchtelingen en ontheemden te ondersteunen om hun integratie en betrokkenheid bij inkomensgenererende activiteiten te ondersteunen;

10. maakt zich zorgen over de blijvende financiële gevolgen van de pandemie voor de financiering van het onderwijs, aangezien de meeste Unesco-lidstaten de drempel van 4-6 % van het bbp of 15-20 % van de overheidsuitgaven nog niet hebben bereikt;

11. wijst op de onrechtvaardigheid met betrekking tot de inspanningen om de pandemie aan te pakken als gevolg van de ongelijke toegang tot vaccins en de daaruit voortvloeiende ongelijke beschermingsmogelijkheden; benadrukt dat er alleen een einde kan worden gemaakt aan de pandemie indien dit wereldwijd gebeurt, en dat vaccins toegankelijk moeten zijn voor iedereen; verzoekt de lidstaten hun bijdragen aan en de algehele efficiëntie van het Covax-programma van de VN te verhogen om te garanderen dat derde landen toereikende toegang hebben tot COVID‑19-vaccins, zodat zij nationale vaccinatiecampagnes kunnen opzetten die in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de bevoegde nationale volksgezondheidsautoriteiten en de Wereldgezondheidsorganisatie, teneinde ervoor te zorgen dat kinderen snel terug naar school kunnen gaan; dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan nauw samen te werken met hun trans-Atlantische partners en internationale bondgenoten om de wereldwijde aanvoer van COVID‑19-vaccins op te voeren en daarbij te zorgen voor een billijke verdeling onder de meest behoevende landen en bevolkingsgroepen, de wereldwijde toegang tot betaalbare medische producten voor de bestrijding van COVID‑19 te waarborgen en de wereldwijde productiebeperkingen en leveringstekorten aan te pakken;

12. verzoekt de EU met klem, samen met de VS en andere leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de productie en toeleveringsmogelijkheden op te schalen, zodat een billijke toegang tot diagnosemiddelen, vaccins, geneesmiddelen en andere relevante gezondheidsproducten die nodig zijn voor de beheersing, preventie en behandeling van COVID‑19, kan worden gewaarborgd, en ervoor te zorgen dat deze resultaten voor de twaalfde Ministeriële Conferentie van de WTO worden verwezenlijkt;

13. roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij de financiering en tenuitvoerlegging van maatregelen om scholen veilig te maken, waaronder door hygiëneproducten te verstrekken en informatie te delen over handen wassen en andere hygiënemaatregelen, en over het handhaven van de continuïteit van de voedingsdiensten voor kinderen en tieners van schoolgaande leeftijd; benadrukt dat schoolmaaltijden en schoon water van wezenlijk belang zijn voor het waarborgen van de voeding, groei en ontwikkeling van kinderen, aangezien ze een sterke stimulans vormen voor kinderen, en in het bijzonder voor meisjes en kinderen uit de armste en meest gemarginaliseerde gemeenschappen, om weer naar school te gaan zodra de beperkingen zijn opgeheven; benadrukt in dit verband de belangrijke rol die leerkrachten en maatschappelijke organisaties, waaronder confessionele organisaties, religieuze gemeenschappen en ngo’s, kunnen spelen bij het bevorderen van de gezondheid en het bestrijden van de COVID‑19-pandemie, alsook bij het steunen van kinderen en hun gezinnen, het overwinnen van de door de gezondheidscrisis ontstane uitdagingen en moeilijkheden, het verbeteren van hun welzijn en het aanbieden van opleidings- en onderwijsprogramma’s;

14. roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het opstellen van plannen voor risicobeperking en -beheersing in het onderwijs door middel van veerkrachtplanning; benadrukt dat het belangrijk is om nu noodplannen en crisisresponsplannen op te stellen en te waarborgen om het risico op de overdracht van COVID‑19 in scholen te verminderen en de gevolgen van de sluiting van scholen voor kinderen en hun gezin, en in het bijzonder voor de armste en meest gemarginaliseerde kinderen en kinderen met een ernstige handicap, tot een minimum te beperken; wijst er in dit verband op dat voorrang moet worden gegeven aan kinderen in gebieden die door conflicten worden geteisterd en aan hun toegang tot kwaliteitsonderwijs;

15. vestigt de aandacht op de gevolgen die de sluiting van scholen kan hebben voor de beroepsverantwoordelijkheden van ouders indien zij tegelijkertijd voor hun kinderen moeten zorgen; benadrukt dat het belangrijk is werkende ouders de juiste middelen te verschaffen voor en begeleiding te bieden bij afstandsonderwijs, buitenschoolse activiteiten en psychologische ondersteuningsmethoden voor het vinden van een evenwicht tussen thuiswerken en thuisonderwijs;

16. onderstreept dat het belangrijk is educatieve en psychosociale ondersteuning te bieden aan kinderen en gezinnen die in zelfisolatie moeten gaan om het risico op besmetting tot een minimum te beperken, teneinde stress en angst thuis te verminderen;

17. roept de Commissie, de EDEO en lidstaten op om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het op proactieve wijze verstrekken van richtsnoeren over optimale werkmethoden op het gebied van afstandsleren en bij het waarborgen dat passende en veilige instrumenten, leerplannen en technologie worden gebruikt en beschikbaar worden gesteld aan kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, kinderen op het platteland, kinderen van inheemse volkeren en migranten, gemarginaliseerde kinderen en kinderen met een handicap of een leerstoornis, kinderen in alternatieve zorg, kinderen in detentieplaatsen en kinderen die in afgelegen gebieden wonen of in een omgeving waarin ze geen vrijheid genieten of waar internettoegang niet wijdverbreid is; wijst er nogmaals op dat digitaal leren onderwijsinstellingen in staat kan stellen alle kinderen snel en op grote schaal te bereiken, partnerschappen te bevorderen en samen te werken met een brede reeks actoren uit het maatschappelijk middenveld en de publieke en de private sector; dringt er niettemin op aan dat investeringen in digitaal leren erop gericht moeten zijn de digitale kloof te verkleinen, op de situatie moeten worden afgestemd, moeten stroken met de belangen van het kind en niet ten koste mogen gaan van de ondersteuning van de infrastructuur en het personeel van het basisonderwijs, noch van het contactonderwijs; wijst er evenwel op dat de toegang tot digitale technologieën tijdens de pandemie nog altijd niet billijk of wijdverbreid is; meent dat er sterk in deze sector moet worden geïnvesteerd, zowel op het gebied van opleiding als financiering; verzoekt de EU en de lidstaten toegankelijke onderwijsmiddelen te blijven verstrekken en open toegang tot digitale instrumenten te blijven bieden aan leerkrachten, ouders en leerlingen; benadrukt in dit verband dat de privacy van kinderen en de bescherming van persoonsgebonden gegevens bij alle digitale instrumenten moet worden gegarandeerd, en dat daarbij moet worden gelet op gendergevoelige inhoud en de verschillende levenssituaties van kinderen;

18. roept de Commissie en de EDEO op om via alle beschikbare financieringsinstrumenten van de EU robuuste financiering voor onderwijs te handhaven, in overeenstemming met de benchmark van 10 % voor onderwijs in het instrument “Europa in de wereld”, en meer financiering beschikbaar te stellen om de weerbaarheid tegen de huidige en toekomstige crises te vergroten;

19. dringt er bij de Commissie, de EDEO en de lidstaten op aan om de autoriteiten van derde landen te ondersteunen bij het waarborgen van passende zorg voor kinderen, onder meer door een noodplan in te voeren voor de zorg voor kinderen die wees zijn geworden of die geen passende zorg meer krijgen door ernstige gevallen van COVID‑19 die de ziekenhuisopname van volwassen verzorgers vereisen;

20. verzoekt de Commissie in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa in de wereld, een link te leggen tussen mogelijke activiteiten ter vermindering van de risico’s van investeringen en financiële steun voor de toegang tot onderwijs en beroepsopleiding, met name voor het opzetten van passende infrastructuur en opleiding voor leerkrachten;

21. verzoekt de Commissie en de EDEO de overheden van derde landen te ondersteunen bij het opbouwen en verder ontwikkelen van sterkere, gendergevoelige en inclusieve onderwijsstelsels en het uitbannen van alle vormen van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes; wijst erop dat de toegang van vrouwen tot onderwijs door de VN als grondrecht is erkend; is van oordeel dat het toekennen van prioriteit aan het verbeteren van het onderwijs voor meisjes en het ondersteunen van de deelname van vrouwen aan onderwijs en loopbanen op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (de zogenaamde STEM-vakken) een centrale beleidsdoelstelling moet vormen voor de EU en de internationale ontwikkelingsgemeenschap; dringt er in dit verband op aan dat meisjes de kans krijgen om hun opleiding af te ronden, toegang krijgen tot diensten en informatie die op hun leeftijdsgroep zijn afgestemd en vrij zijn van discriminatie en gendervooroordelen, en gelijke kansen krijgen tot ontplooiing; wijst er met klem op dat gendergerelateerde belemmeringen voor onderwijs moeten worden aangepakt, zoals wetten, beleidsmaatregelen en schadelijke sociaal-culturele normen die meisjes verhinderen hun opleiding voort te zetten in geval van zwangerschap, huwelijk of moederschap; pleit ervoor genderstereotypen en schadelijke sociaal-culturele normen aan te pakken door middel van onderwijs, en geweld te voorkomen met behulp van gendergevoelige onderwijsprogramma’s;

22. laakt het feit dat miljoenen meisjes wereldwijd geen toegang hebben tot onderwijs en dus eerder afhankelijk zijn en een hoger risico lopen op geweld en uitbuiting, met name wanneer vrouwen en meisjes systematisch de toegang tot onderwijs, werk en het openbare leven wordt ontzegd door machthebbers; verwerpt het misbruik en de instrumentalisering van alle praktijken die tot doel hebben discriminerende toegang tot onderwijs en de sluiting van scholen op te leggen; vraagt dat een einde wordt gemaakt aan deze praktijken en dringt aan op de heropening van alle scholen voor meisjes en vrouwen;

23. roept de Commissie en de EDEO op om de resultaten die de afgelopen twintig jaar op het gebied van onderwijs voor meisjes en vrouwen in Afghanistan zijn geboekt, vast te houden en verder te versterken; dringt erop aan dat binnen het humanitaire hulppakket van de EU voor Afghanistan de nodige middelen worden uitgetrokken om internationale en lokale organisaties in staat te stellen de heropening van onderwijsvoorzieningen voor vrouwen en meisjes te vergemakkelijken en als tijdelijke maatregel programma’s voor afstandsonderwijs te ontwikkelen; vraagt dat soortgelijke aandacht wordt besteed aan onderwijs aan Afghaanse kinderen en jongeren in landen waar Afghaanse vluchtelingen worden opgevangen;

24. benadrukt dat het recht op onderwijs en voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid, gezinsplanning, moderne voorbehoedsmiddelen, veilige en legale abortus, gezondheidszorg voor moeders, en prenatale en postnatale gezondheidszorg voor iedereen moet worden gewaarborgd;

25. roept de Commissie, de EDEO, de lidstaten en de nationale overheden van derde landen op om specifieke programma’s te ontwikkelen voor het beheer en de beperking van de gevolgen voor de geestelijke gezondheid en de psychosociale gevolgen van de uitbraak van COVID‑19 voor kinderen, leerkrachten en de samenleving, en om specifieke, op kinderen, ouders en leerkrachten gerichte preventiecampagnes op te zetten over de risico’s van internetgebruik, zoals intimidatie, mensenhandel, seksueel misbruik en cyberpesten, alsmede om specifieke plannen te bevorderen om kinderen die het slachtoffer zijn geworden van deze praktijken, en hun ouders, bij te staan;

26. onderstreept de noodzaak van op de leeftijd afgestemde, empirisch onderbouwde en alomvattende programma’s voor seksuele voorlichting om meisjes en jonge vrouwen minder kwetsbaar te maken voor tienermoederschap en ongewenste zwangerschap, kindhuwelijken, prostitutie, hiv-besmetting en gendergerelateerd geweld;

27. constateert dat de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal opgeleide professionals in de regio bezuiden de Sahara nog altijd hoog is, ondanks de diverse inspanningen van de EU en de bijstand die zij verleent; wijst op de regionale gemiddelden van 58 leerlingen per opgeleide leerkracht in het basisonderwijs en 43 leerlingen per opgeleide leerkracht in het middelbaar onderwijs; wijst erop dat veel ontwikkelingslanden het moeilijk hebben om de middelen efficiënt te gebruiken en dat hogere onderwijsuitgaven zeer vaak niet leiden tot meer leren en beter menselijk kapitaal; wijst op de rol die leerkrachten op alle niveaus spelen bij het vergemakkelijken van leren, alsook op het belang van technologie voor leren en efficiënt beheer van scholen en onderwijsstelsels in deze landen; herinnert eraan dat volgens de Unesco ten minste 15 miljoen leerkrachten moeten worden aangeworven om de onderwijsgerelateerde doelstellingen in Afrika bezuiden de Sahara voor 2030 te verwezenlijken, in overeenstemming met SDG 4;

28. verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de autoriteiten van partnerlanden te ondersteunen bij het oplossen van problemen op het gebied van hun onderwijsstelsels om hen in staat te stellen toekomstige crises te doorstaan en de stelsels veerkrachtiger en inclusiever te maken, programma’s voor het inhalen van leerachterstand uit te voeren en de onderwijsbegroting te beschermen, met gerichte investeringen in betaalbaar en inclusief kwaliteitsonderwijs, waaronder investeringen in onderwijstechnologie, opleidingen voor leerkrachten en andere middelen om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren zich ten volle kunnen ontplooien, voorbereid zijn op het leven en later in hun leven bij het betreden van de arbeidsmarkt geen kansen mislopen; vraagt de Commissie, de EDEO en de lidstaten daarbij de onderwijsbehoeften en het recht op onderwijs van ieder kind te eerbiedigen; benadrukt dat programma’s voor afstandsonderwijs die bedoeld zijn om toekomstige crises het hoofd te bieden verschillende leermiddelen moeten omvatten, waaronder gedrukte leermiddelen, om toegankelijk te zijn voor de meest kansarme en gemarginaliseerde kinderen;

29. is ingenomen met de verklaring van Unesco getiteld “Paris Declaration: a Global Call for Investing in the Futures of Education”; spoort landen over de hele wereld aan om onderwijs te beschouwen als een investering in plaats van een kostenpost; is van mening dat voldoende en doeltreffende financiële steun op het gebied van onderwijs een eerste vereiste is om armoede uit te bannen en het welzijn te verbeteren, met name in een tijd waarin de openbare middelen steeds meer worden ingeperkt door concurrerende eisen in zwaar getroffen sectoren als de gezondheidszorg en het onderwijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de financiering van onderwijs in hun internationale ontwikkelings- en hulpstrategieën aanzienlijk te verhogen;

30. onderstreept dat jongeren de meest waardevolle troef zijn voor het stimuleren van de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden;

31. herinnert eraan dat de wereldgemeenschap zich ertoe heeft verbonden de kwaliteit van het onderwijs voor 2030 te verbeteren (SDG 4);

32. dringt aan op meer internationale onderwijsuitwisselingen tussen jongeren in Afrika en de EU, via programma’s als Erasmus en Erasmus voor jonge ondernemers, die beogen nieuwe ondernemers te helpen de nodige vaardigheden te verwerven om een bedrijf te leiden;

33. verzoekt de lidstaten rekening te houden met het feit dat de situatie van mensen die in Syrië in kampen zitten als gevolg van de gezondheidscrisis in verband met COVID‑19 is verergerd, en alle Europese kinderen die in deze kampen zitten, onmiddellijk te repatriëren en daarbij het belang van het kind voorop te stellen;

34. benadrukt dat het belangrijk is beroepsopleiding en zogenaamde tweedekansprogramma’s in de herstelplannen op te nemen om kinderen en jongeren te helpen de arbeidsmarkt te betreden; verzoekt de Commissie, de EDEO, de lidstaten en derde landen jongeren aantrekkelijke toekomstperspectieven te bieden;

35. benadrukt dat het van belang is dat investeringen in opleiding en onderwijs gepaard gaan met steun voor banencreatie, teneinde de volgende generatie jongeren in Afrika en andere ontwikkelingsregio’s betere toekomstperspectieven te bieden; wijst op het bijzondere belang van publiek-private partnerschappen voor de verwezenlijking van SDG 8 inzake toegang tot fatsoenlijk werk; benadrukt het belang van middelbaar onderwijs en beroepsopleiding, die essentieel zijn voor de inzetbaarheid van jongeren en duurzame ontwikkeling; merkt voorts op dat de groeiende jongerenpopulatie van Afrika in de eerste plaats behoefte heeft aan ondersteuning van kwaliteitsonderwijs en bevordering van beroepsopleiding om de mobiliteit te vergroten en de toegang tot markten en rechten te verbeteren;

36. verzoekt de EU in samenwerking met de particuliere sector investeringen in beroepsopleiding en een leven lang leren en de versterking van de onderwijsstructuren te bevorderen teneinde menselijk kapitaal te benutten;

37. wijst op het belang van bij- en nascholing en meer financiële bijstand voor leerkrachten, zodat zij de leerachterstand van hun leerlingen kunnen aanpakken, kunnen reageren op persoonlijke sociale omstandigheden, gezinssituaties en geestelijke gezondheidsproblemen, en digitale technologie in hun lessen kunnen integreren; beklemtoont dat deze gelegenheid dringend moet worden aangegrepen en dat de COVID‑19-herstelmiddelen en de versnelde invoering van innoverende maatregelen ter waarborging van afstandsleren tijdens de pandemie moeten worden aangewend om het onderwijs opnieuw vorm te geven en stelsels tot stand te brengen die toekomstgerichter, inclusiever, flexibeler en veerkrachtiger zijn; is van oordeel dat met deze nieuwe benaderingen leerachterstanden moeten worden aangepakt, schooluitval moet worden voorkomen en het sociale en emotionele welzijn van leerlingen, leerkrachten en personeel moet worden gewaarborgd;

38. benadrukt de rol van niet-erkend en informeel onderwijs, burgerschapsvorming en vrijwilligerswerk; verzoekt de Commissie derde landen te ondersteunen bij het verbeteren van de erkenning van zachte vaardigheden; dringt aan op de bevordering van solidariteit tussen generaties en begeleiding om ongelijkheden, uitsluiting en voortijdig schoolverlaten te verminderen;

39. dringt aan op een snellere mondiale kennisuitwisseling en mobiliteit op alle onderwijsniveaus en tussen en binnen landen en regio’s, en vraagt dat daarbij de complexe en omstreden geschiedenis van mondiale relaties wordt erkend en het belang van de bevordering van cultureel erfgoed, culturele identiteit, geschiedenis, kunst en algemeen burgerschap via onderwijs wordt benadrukt; wijst erop dat de combinatie van online-uitwisselingen en reizen in dit verband potentieel heeft;

40. benadrukt het belang van de ontwikkeling en verbetering van voorlichtingsactiviteiten in verband met klimaatverandering en milieubescherming en de gevolgen daarvan voor kinderen en toekomstige generaties; pleit ervoor milieuonderwijs centraal te stellen in de leerplannen;

41. benadrukt de belangrijke rol van lichamelijke opvoeding op scholen, aangezien lichamelijke activiteit en een gezonde levensstijl van essentieel belang zijn om de gezondheid van leerlingen te verbeteren; verzoekt de Commissie en de EDEO daarom de nationale autoriteiten te helpen zorgen voor voldoende en veilige sportfaciliteiten op scholen en voor opleiding van bevoegde gymleraren;

42. wijst erop dat de synergieën tussen cultuur en onderwijs moeten worden benut om duurzame, inclusieve en veerkrachtige samenlevingen tot stand te brengen; verzoekt de Commissie en de EDEO in dit verband de nationale autoriteiten te ondersteunen om kunst en cultuur op te nemen in de leerplannen en in buitenschoolse activiteiten en aldus de onderwijs- en leerervaringen van leerlingen in derde landen te verrijken;

43. is van mening dat nationale overheden en hun bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten op kindvriendelijke wijze met kinderen moeten communiceren om de maatregelen die genomen zijn om de verspreiding van COVID‑19 te beperken, uit te leggen en op deze manier duidelijkheid te verschaffen over de gevolgen, risico’s en gevaren in verband met COVID‑19 en kinderen over hun rechten te informeren;

44. benadrukt dat de verwerving van vaardigheden, met name door middel van contactonderwijs, van groot belang is om kinderen in staat te stellen zich te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van persoonlijke relaties, studievaardigheden, empathie en samenwerking; benadrukt dat de deelname van kinderen aan spel- en vrijetijdsactiviteiten een belangrijk onderdeel is van hun ontwikkeling, wat ook is erkend in artikel 31 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; pleit voor maatregelen opdat kinderen in nog grotere mate kunnen genieten van vrijetijds- en culturele activiteiten, als een opzichzelfstaand recht en als middel om hun geestelijke gezondheid en algemeen welzijn te verbeteren;

45. roept de lidstaten van de VN die dit nog niet hebben gedaan nogmaals op om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren en beklemtoont daarbij hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat dit essentiële mensenrechteninstrument wereldwijd doeltreffend is;

46. benadrukt dat de gevolgen van de tijdens de crisis ingevoerde initiatieven naar behoren moeten worden geëvalueerd, opgevolgd en gecontroleerd om lacunes en tekortkomingen in kaart te brengen en na te gaan hoe deze kunnen worden verholpen;

47. zet zich in om van onderwijs een belangrijk thema te maken in de werkzaamheden van de parlementaire delegaties, met name in paritaire parlementaire vergaderingen zoals de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU;

48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


MINDERHEIDSSTANDPUNT

ingediend overeenkomstig artikel 55, lid 4, van het Reglement

Bernhard Zimniok

 

 

Dit verslag lijkt betrekking te hebben op tekortkomingen in het onderwijs in derde landen als gevolg van de sancties die in verband met de COVID‑19-pandemie zijn opgelegd. Het omvat echter een groot aantal semi- en niet-gerelateerde kwesties, waardoor het aan gerichtheid verliest, wat op zijn beurt afleidt van de belangrijke kwestie van het onderwijs aan kinderen. Het verslag moet daarom opnieuw worden opgesteld. Een ander, opvallender probleem is dat met het verslag wordt beoogd de belastingbetalers van de lidstaten zorg te laten dragen voor het onderwijs aan de meeste, zo niet aan alle kinderen in ontwikkelingslanden. Hoewel dit een eervolle toezegging is, is deze noch vandaag noch in de toekomst haalbaar vanwege de financiële gevolgen ervan en de explosieve bevolkingsgroei. Ik wil mijn collega’s in het Parlement daarom vragen geen middelen te verspillen aan het afgeven van waardesignalen en tijdens de plenaire vergadering tegen dit verslag te stemmen. In plaats daarvan kunnen wij samen een realistisch voorstel opstellen om zorg en steun te bieden aan alle kinderen in de EU-lidstaten die het slachtoffer zijn geworden van en nog altijd lijden onder de onevenredige maatregelen die in de afgelopen twee jaar onder het mom van COVID‑19 zijn getroffen, en om te zorgen voor passend tijdelijk onderwijs voor vluchtelingenkinderen uit Oekraïne.

 


ADVIES VAN DE COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING (4.3.2022)

aan de Commissie buitenlandse zaken

Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID-19-pandemie beperken

(2021/2209(INI))

Rapporteur voor advies (*): György Hölvényi

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 57 van het Reglement

 


SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. herinnert eraan dat onderwijs een fundamenteel mensenrecht is en moet worden gewaarborgd; benadrukt dat het beginsel van het belang van het kind altijd moet worden gewaarborgd; verzoekt de EU in dit verband de rechten van het kind centraal te stellen in haar inspanningen en beleid om de gevolgen van de COVID-19-pandemie op mondiaal niveau te verzachten;

Toegang tot kwaliteitsonderwijs

2. merkt op dat ontwikkelingslanden, met name in de regio bezuiden de Sahara, te kampen hebben met diverse en uiteenlopende uitdagingen om de toegang tot kwaliteitsonderwijs te waarborgen, zoals tekortkomingen in de nationale regelgeving en strategieën, een tekort aan opgeleide professionals en financiering, het ontbreken van de nodige infrastructuur, uitrusting, faciliteiten en leermiddelen, een gebrek aan stabiliteit en veiligheid, en ongelijkheden, die in verscheidene ontwikkelingslanden een belemmering vormen voor het recht op en de toegang tot kwaliteitsonderwijs op alle niveaus; verzoekt de Commissie in dit verband landspecifieke strategieën te ontwikkelen voor de aanwending van financiering voor onderwijs, rekening houdend met regionale en nationale gevoeligheden; neemt er met grote bezorgdheid nota van dat COVID-19 volgens de Unesco 20 jaar onderwijswinst heeft tenietgedaan;

Bevolkingsgroei en jongeren

3. neemt er nota van dat de wereldbevolking in 2050 naar verwachting 9,7 miljard zal bedragen en dat de bevolking in het bijzonder in de ontwikkelingslanden zal groeien; neemt er nota van dat het aantal jongeren in de wereld naar verwachting zal toenemen tot 1,3 miljard in 2030 en dat Centraal-, Zuid- en Oost-Azië en Afrika bezuiden de Sahara het grootste aantal jongeren tellen; neemt er nota van dat de bevolking van Afrika tegen 2050 zal verdubbelen en dat een meerderheid van de huidige bevolking jonger is dan 25 jaar; betreurt dat minder dan 10 % van de Afrikaanse bevolking jonger dan 25 jaar een of andere vorm van postsecundair onderwijs volgt;

4. is verontrust over het feit dat volgens het gezamenlijke verslag van de Wereldbank en de Unesco van 22 februari 2021, getiteld “Education Finance Watch 2021”, twee derde van de laag- en lagermiddeninkomenslanden sinds het begin van de pandemie in hun begroting voor openbaar onderwijs hebben gesnoeid;

Jongeren en economische participatie

5. neemt er nota van dat in Afrika elk jaar 10 à 12 miljoen jongeren de arbeidsmarkt betreden, maar dat er in Afrika slechts 3,1 miljoen banen worden gecreëerd, en dat de economische recessie als gevolg van de COVID‑19-pandemie deze kloof nog groter heeft gemaakt; onderstreept dat jongeren de waardevolste troeven zijn om de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden te stimuleren, maar dat het onderwijzen en leren van vaardigheden en competenties die beantwoorden aan de behoeften van de lokale economieën en het leven in de 21e eeuw van essentieel belang zijn;

Scholen en COVID-19

6. benadrukt dat de COVID-19-pandemie de leercrisis heeft verergerd en de bestaande kwetsbaarheden in de sociale dienstverlening in Afrika en in vele ontwikkelingslanden, met name op onderwijsgebied, heeft vergroot, en dat de gevolgen voor het menselijk kapitaal van deze generatie lerenden waarschijnlijk langdurig zullen zijn; verzoekt de EU met partnerlanden samen te werken om de veerkracht van hun schoolsystemen in noodsituaties en crises te vergroten, met name door ervoor te zorgen dat alle kinderen toegang hebben tot onlineonderwijs wanneer zij dat nodig hebben; onderstreept met grote bezorgdheid dat de sluiting van scholen gevolgen heeft voor ongeveer 250 miljoen leerlingen in Afrika bezuiden de Sahara, bovenop de 100 miljoen kinderen die vóór de pandemie niet naar school gingen; onderstreept dat de kosten van schoolsluitingen voor het leren, de gezondheid en het welzijn van de leerlingen verschrikkelijk zijn geweest en dat de repercussies voor kinderen, hun gezinnen, hun gemeenschappen en economieën jarenlang zouden kunnen duren; herhaalt dat onderwijs een belangrijke pijler van het partnerschap tussen Afrika en de EU dient te zijn;

Sterker uit de COVID-19-crisis komen

7. onderstreept dat deze crisis kan dienen als een kans om inclusievere, efficiëntere en veerkrachtigere onderwijsstelsels tot stand te brengen; benadrukt dat investeren in onderwijs een voorwaarde is om aan een duurzame toekomst te bouwen en herinnert eraan dat het recht op onderwijs een grondrecht is en dat de wereldgemeenschap zich ertoe heeft verbonden de kwaliteit van het onderwijs tegen 2030 te verbeteren (duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 4 van de VN);

Onderwijs als transversale kwestie

8. erkent dat onderwijs een transversale kwestie is die van belang is voor alle dimensies van duurzame ontwikkeling; wijst erop dat onderwijs ook een primair instrument is om jongeren te empoweren en duurzame economische groei en menselijke ontwikkeling in Afrika en in alle ontwikkelingslanden te ondersteunen, en dat het op lange termijn een rechtstreekse en krachtige bijdrage levert tot de uitbanning van armoede;

9. benadrukt dat een gebrekkige toegang tot onderwijs gevolgen heeft op zowel de korte als de lange termijn, zoals hogere schooluitvalpercentages en een groter risico op kinderarbeid, kinderhuwelijken en seksuele uitbuiting, en, op de lange termijn, sociaal-economische gevolgen, waardoor het risico op armoede en ongelijkheid toeneemt en de verwezenlijking van de SDG’s op de helling komt te staan;

10. is bezorgd over het feit dat kinderarbeid nog steeds bestaat en dringt aan op coherente strategieën om dit verschijnsel te voorkomen en voormalige kindarbeiders te rehabiliteren; onderstreept dat toegang bieden tot betaalbaar kwaliteitsonderwijs en gezinnen empoweren met fatsoenlijk werk primaire instrumenten zijn om kinderarbeid te voorkomen;

Onderwijs en non-discriminatie

11. stelt dat mits de juiste mogelijkheden worden geboden, eenieder invloed kan uitoefenen op vooruitgang, duurzame ontwikkeling en groei; onderstreept in dit verband dat de toegang tot kwaliteitsonderwijs voor iedereen moet worden gewaarborgd, ongeacht sociaal-economische status, culturele achtergrond, godsdienst, geslacht, seksuele gerichtheid en geografische situatie van de kloof tussen stad en platteland, en moet worden gewaarborgd in kwetsbare en door conflicten getroffen landen; wijst erop dat het van bijzonder belang is meisjes op basis van een gendergelijkheidsbenadering te helpen toegang te krijgen tot kwaliteitsonderwijs en het probleem van schooluitval bij meisjes in een vroeg stadium aan te pakken; benadrukt dat het belangrijk is belemmeringen weg te nemen die verhinderen dat meisjes daadwerkelijk toegang krijgen tot onderwijs, zoals een gebrek aan water-, sanitaire en hygiënevoorzieningen (WASH) op scholen; onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan kansarme groepen om het recht op onderwijs voor iedereen te waarborgen, onder meer door steun voor de meest kwetsbare gezinnen;

Onderwijs, gezondheid en voeding

12. neemt er met bezorgdheid nota van dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef in 2019 twee op de vijf kinderen zonder basisdrinkwatervoorziening op school in Afrika bezuiden de Sahara woonden; benadrukt dat toegang tot water onlosmakelijk verbonden is met gezondheid en onderwijs; benadrukt in dit verband het belang van de verstrekking van basisvoorzieningen voor water, sanitaire voorzieningen en afvalbeheer op scholen; verzoekt de EU in dit verband haar technische en financiële steun op te voeren; onderstreept dat 17,7 miljoen kinderen momenteel geen toegang hebben tot basisvaccinaties, een stijging met 3,1 miljoen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en de negatieve gevolgen daarvan, waardoor de geboekte vooruitgang weer teniet is gedaan; dringt aan op een geïntegreerde en op gendergelijkheid gebaseerde benadering van het onderwijs- en kinderimmunisatiebeleid, waarbij ook rekening wordt gehouden met het feit dat scholen in sommige contexten essentieel zijn in de distributiestrategie voor basisvaccins; benadrukt dat schoolgerelateerde vaccinatiestrategieën moeten worden overwogen om de continuïteit van het onderwijs in ontwikkelingslanden met een laag of lager middeninkomen te waarborgen;

13. onderstreept dat het recht op onderwijs nauw samenhangt met het recht op gezondheid en voeding, aangezien schoolvoedingsprogramma’s miljoenen kinderen helpen voeden;

14. onderstreept dat deze crisis een gelegenheid kan zijn om inclusievere, efficiëntere en veerkrachtigere onderwijsstelsels tot stand te brengen en om de gezondheids- en voedingsdiensten op scholen op passende wijze op te schalen door sectoroverschrijdende partnerschappen aan te gaan;

15. onderstreept dat het belangrijk is om veerkracht en rampenparaatheid rechtstreeks in gezondheids-, socialebeschermings-, WASH- en onderwijsstelsels in te bouwen om ervoor te zorgen dat mensen niet alleen beter worden beschermd tegen pandemieën, maar ook tegen de gevolgen van klimaatverandering en aantasting van het milieu; benadrukt dat verbeteringen in de veerkracht van water-, gezondheids- en onderwijsstelsels het potentieel hebben om het klimaatrisico voor meer dan 400 miljoen kinderen te verminderen;

16. onderstreept de noodzaak van op de leeftijd afgestemde, empirisch onderbouwde en alomvattende programma’s voor seksuele voorlichting om meisjes en jonge vrouwen minder kwetsbaar te maken voor tienermoederschap en ongewenste zwangerschap, kinderhuwelijken, prostitutie, hiv-besmetting en gendergerelateerd geweld;

17. benadrukt dat om voor kwaliteitsonderwijs in de gemeenschappen van ontwikkelingslanden te zorgen, oplossingen moeten worden gevonden waarbij ouders, leerlingen en leerkrachten worden betrokken, en dat eerst moet worden ingespeeld op de behoeften van de plaatselijke gemeenschap en vervolgens op die van de samenleving in haar geheel;

Tekortkomingen in de financiering van onderwijs

18. wijst er in dit verband op dat er meer nationale en internationale financiële middelen moeten worden uitgetrokken om het financieringstekort voor de verwezenlijking van SDG 4 aan te pakken; herinnert eraan dat overheden ervoor moeten zorgen dat alle leerlingen toegang hebben tot gratis basis- en middelbaar onderwijs; merkt op dat de COVID-19-pandemie de financieringstekorten in het onderwijs heeft verergerd, waardoor het jaarlijkse financieringstekort tot een derde is opgelopen en nu 200 miljard USD[9] bedraagt, en dat inkomensverlies en schooluitval frequenter zijn geworden, waardoor het risico van kindhuwelijken, radicalisering en irreguliere migratie aanzienlijk is toegenomen;

19. erkent dat de verwezenlijking van kwaliteitsonderwijs een prioriteit moet zijn voor de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van de Unie en de lidstaten; dringt aan op massale investeringen in onderwijsstelsels, met name in infrastructuur en de opleiding van leerkrachten, en is in dit verband ingenomen met de toezegging van de Commissie om de financiering voor onderwijs te verhogen van 7 % tot ten minste 10 % van de totale ontwikkelingsfinanciering;

Lerarenopleiding

20. constateert dat de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal opgeleide professionals in de regio bezuiden de Sahara hoog blijft, ondanks de diverse inspanningen van de EU en de bijstand die zij verleent; wijst op de regionale gemiddelden van 58 leerlingen per opgeleide leerkracht in het basisonderwijs en 43 leerlingen per opgeleide leerkracht in het middelbaar onderwijs; wijst erop dat veel ontwikkelingslanden het moeilijk hebben om de middelen efficiënt te gebruiken en dat hogere onderwijsuitgaven zeer vaak niet leiden tot meer leren en beter menselijk kapitaal; wijst op de rol van leerkrachten op alle niveaus bij het faciliteren van leren, het belang van technologie voor leren en efficiënt beheer van scholen en onderwijsstelsels in deze landen; herinnert eraan dat volgens de Unesco ten minste 15 miljoen leerkrachten moeten worden aangeworven om de onderwijsgerelateerde doelstellingen in Afrika bezuiden de Sahara voor 2030 te verwezenlijken, in overeenstemming met SDG 4; is van oordeel dat in de context van het herstel na de COVID-19-pandemie passende voorbereiding en middelen ter ondersteuning van leerkrachten en onderwijsstelsels en ‑infrastructuur nodig zijn, en dat bijzondere inspanningen moeten worden geleverd om te investeren in goed opgeleide leerkrachten teneinde kinderen vaardigheden bij te brengen die van belang zijn voor hun toekomst en voor de arbeidsmarkt; benadrukt dat er moet worden gestreefd naar een meer flexibele aanpak van individuele loopbaanontwikkeling en een leven lang leren gedurende de persoonlijke loopbaantrajecten;

Beroepsopleiding, onderwijs en banencreatie

21. benadrukt dat het van belang is dat investeringen in opleiding en onderwijs gepaard gaan met steun voor banencreatie, teneinde de volgende generatie jongeren in Afrika en andere ontwikkelingsregio’s betere toekomstperspectieven te bieden; wijst op het bijzondere belang van publiek-private partnerschappen voor de verwezenlijking van SDG 8 inzake toegang tot fatsoenlijk werk; benadrukt het belang van middelbaar onderwijs en beroepsopleiding, die essentieel zijn voor de inzetbaarheid van jongeren en duurzame ontwikkeling; merkt voorts op dat de groeiende jongerenpopulatie van Afrika in de eerste plaats behoefte heeft aan ondersteuning van kwaliteitsonderwijs en bevordering van beroepsopleiding om de mobiliteit te vergroten en de toegang tot markten en rechten te verbeteren;

Digitale vaardigheden

22. herinnert eraan dat het gebrek aan toegang tot een internetverbinding nu, in de context van de COVID-19-pandemie, meer dan ooit een groot obstakel vormt voor onderwijs voor kinderen; wijst op de uitdaging van digitale uitsluiting, met name in de context van de COVID-19-pandemie, en vraagt dat er meer inspanningen worden geleverd voor onderwijs en opleiding in digitale vaardigheden en dat het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën wordt gefaciliteerd; wijst erop dat de digitale transformatie een geweldige ontwikkelingshefboom vormt voor de toegang tot onderwijs, die jongeren en leerkrachten toegang kan bieden tot digitale educatieve inhoud en de kwaliteit van het onderwijs in een aantal van de meest gemarginaliseerde gemeenschappen kan verbeteren; benadrukt dat digitale geletterdheid en de ontwikkeling van vaardigheden essentieel zijn om jeugdwerkloosheid tegen te gaan; onderstreept dat moet worden gezorgd voor diverse oplossingen voor afstandsonderwijs in slecht uitgeruste en geïsoleerde omgevingen;

Onderwijs in kwetsbare omgevingen

23. neemt er nota op dat gedwongen ontheemding leidt tot een toename van het aantal mensen dat in vluchtelingensituaties leeft; verzoekt de Commissie de overdracht van vaardigheden in vluchtelingenkampen en krachtige onderwijssteun voor vluchtelingen en ontheemden te ondersteunen om hun integratie en betrokkenheid bij inkomensgenererende activiteiten te ondersteunen; verzoekt de EU met partnerlanden samen te werken om hun schoolsystemen beter bestand te maken tegen noodsituaties en crises; benadrukt dat er moet worden voorzien in remediërend onderwijs voor kinderen die geen onderwijs op afstand kunnen volgen, met name voor kinderen met een handicap, kinderen die in armoede leven, vluchtelingen- en migrantenkinderen, kinderen die werken, en kinderen in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor meisjes binnen deze groepen;

EU-acties en samenwerking met de EU

24. herinnert eraan dat de huidige niveaus van de overheidsuitgaven in laag- en lagermiddeninkomenslanden niet beantwoorden aan de niveaus die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken; verzoekt de Commissie samen met de lidstaten een routekaart op te stellen om haar technische en financiële bijstand in de onderwijssector aan ontwikkelingslanden te verlenen en op te voeren, teneinde passende nationale regelgeving en strategieën op te stellen, doeltreffende systemen voor gegevensverzameling en ‑beheer op te zetten die een goede beleidsuitvoering mogelijk maken, en best practices in dit verband uit te wisselen;

25. verzoekt de Commissie in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa als wereldspeler, een link te leggen tussen mogelijke activiteiten ter vermindering van de risico’s van investeringen en financiële steun voor de toegang tot onderwijs en beroepsopleiding, met name voor het opzetten van passende infrastructuur en opleiding voor leerkrachten;

26. dringt aan op meer internationale onderwijsuitwisselingen tussen jongeren in Afrika en de EU, via programma’s als Erasmus en Erasmus voor jonge ondernemers, die beogen nieuwe ondernemers te helpen de nodige vaardigheden te verwerven om een bedrijf te leiden;

27. verzoekt de EU in samenwerking met de particuliere sector investeringen in beroepsopleiding en een leven lang leren en de versterking van de onderwijsstructuren te bevorderen teneinde menselijk kapitaal te benutten;

28. verzoekt de EU de overheden van ontwikkelingslanden te ondersteunen om ervoor te zorgen dat technologie die zij aanbevelen voor onlineleren de privacyrechten van kinderen beschermt; benadrukt met name dat overheden en scholen gegevensbeschermingsclausules moeten opnemen in alle contracten die zij ondertekenen met aanbieders van technologie of “ed tech”;

29. verzoekt de Commissie in het kader van verhoogde financiering voor onderwijs rekening te houden met de opnamecapaciteit van de partnerlanden, teneinde de continuïteit van het onderwijs en de terugkeer van alle leerlingen te garanderen wanneer de scholen weer opengaan; benadrukt dat er met betrouwbare lokale partners, met name het maatschappelijk middenveld, ngo’s en lokale confessionele organisaties moet worden samengewerkt bij de uitvoering van onderwijsfinanciering en dat transversale gezondheids-, sociale en onderwijskwesties die van invloed zijn op de continuïteit van het leren en de terugkeer naar school, moeten worden aangepakt; verzoekt de Commissie duidelijke en afdwingbare benchmarks en indicatoren vast te stellen om de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs in ontwikkelingslanden te verbeteren.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.2.2022

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

25

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Barry Andrews, Eric Andrieu, Anna-Michelle Asimakopoulou, Hildegard Bentele, Dominique Bilde, Udo Bullmann, Catherine Chabaud, Antoni Comín i Oliveres, Ryszard Czarnecki, Gianna Gancia, Charles Goerens, Mónica Silvana González, Pierrette Herzberger-Fofana, György Hölvényi, Rasa Juknevičienė, Beata Kempa, Karsten Lucke, Pierfrancesco Majorino, Erik Marquardt, Janina Ochojska, Christian Sagartz, Tomas Tobé, Miguel Urbán Crespo, Bernhard Zimniok

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

María Soraya Rodríguez Ramos, Caroline Roose

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

25

+

ECR

Ryszard Czarnecki, Beata Kempa

ID

Dominique Bilde, Gianna Gancia

NI

Antoni Comín i Oliveres

PPE

Anna-Michelle Asimakopoulou, Hildegard Bentele, György Hölvényi, Rasa Juknevičienė, Janina Ochojska, Christian Sagartz, Tomas Tobé

Renew

Barry Andrews, Catherine Chabaud, Charles Goerens, María Soraya Rodríguez Ramos

S&D

Eric Andrieu, Udo Bullmann, Mónica Silvana González, Karsten Lucke, Pierfrancesco Majorino

The Left

Miguel Urbán Crespo

Verts/ALE

Pierrette Herzberger-Fofana, Erik Marquardt, Caroline Roose

 

1

-

ID

Bernhard Zimniok

 

0

0

 

 

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

 


ADVIES VAN DE COMMISSIE CULTUUR EN ONDERWIJS (7.2.2022)

aan de Commissie buitenlandse zaken

Naar een EU-strategie ter bevordering van onderwijs voor kinderen in de wereld: de gevolgen van de COVID‑19-pandemie beperken

(2021/2209(INI))

Rapporteur voor advies (*): Sabine Verheyen

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 57 van het Reglement

 

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1. is ingenomen met de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de Wereldconferentie 2021 van UNESCO over onderwijs voor duurzame ontwikkeling, en met de aanneming van de Verklaring van Berlijn; dringt aan op het waarborgen van kwaliteitsonderwijs voor alle kinderen, omdat dit het mogelijk maakt alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te bereiken, en benadrukt dat duurzame ontwikkeling opgenomen moet worden in alle onderwijs- en opleidingsniveaus, van voor- en vroegschoolse educatie tot het tertiair en volwassenenonderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en ‑opleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel onderwijs;

2. onderstreept dat de COVID‑19-pandemie en de daaruit voortvloeiende tijdelijke sluitingen van scholen geen belemmering mogen vormen voor het grondrecht op kwaliteitsvol onderwijs en een leven lang leren; benadrukt dat alle kinderen de kennis, vaardigheden, waarden en attitudes aangereikt moeten krijgen die zij nodig hebben om als burgers op te treden en hun sociaal‑economische empowerment en persoonlijke ontwikkeling mogelijk te maken, ongeacht wie zij zijn, waar zij wonen, wat hun sociaal‑economische achtergrond is, en welke lichamelijke of geestelijke handicap zij ook hebben;

3. dringt er bij de autoriteiten van derde landen op aan het openhouden van de scholen tijdens pandemieën tot een belangrijke doelstelling te maken, en de continuïteit van het onderwijs voor alle kinderen te waarborgen, onder meer via beschermende gezondheids- en veiligheidsmaatregelen, vaccinatiestrategieën en capaciteit voor afstandsonderwijs; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om meer begeleiding en steun om regeringen overal ter wereld in staat te stellen deze doelstellingen te verwezenlijken, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan lage- en lagermiddeninkomenslanden door te waarborgen dat hun onderwijsinstellingen toegang hebben tot elementaire gezondheids- en sanitaire infrastructuur;

4. maakt zich zorgen over de blijvende financiële gevolgen van de pandemie voor de financiering van het onderwijs, aangezien de meeste UNESCO-lidstaten de drempel van 4 tot 6 % van het bbp of 15 tot 20 % van de overheidsuitgaven nog niet hebben bereikt; moedigt niet‑EU-landen aan om meer in het onderwijs te investeren dan in hun herstelplannen is vastgelegd, voor zowel het kleuter‑, lager als lager secundair onderwijs; benadrukt dat lage- en lagermiddeninkomenslanden ondanks de specifieke financiering die zij hebben ontvangen in hun COVID‑19-stimuleringspakketten minder dan 1 % hebben uitgetrokken voor onderwijs[10] en dat 67 % van deze landen afhankelijk is van externe steun voor COVID‑19-gerelateerde kosten in de onderwijssector[11];

5. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de nationale regeringen van niet‑EU-landen strategieën en richtsnoeren te ontwikkelen voor de onderwijssector om op een gecoördineerde en georganiseerde manier te reageren op de volgende golven van de pandemie, met als doel de gevolgen voor het leerproces tot een minimum te beperken;

6. is ingenomen met de Unesco-verklaring van Parijs: “a Global Call for Investing in the Futures of Education” (een wereldwijde oproep om te investeren in de toekomst van het onderwijs); spoort landen over de hele wereld aan om onderwijs te beschouwen als een investering in plaats van een kostenpost; is van mening dat voldoende en effectieve financiële steun op het gebied van onderwijs een eerste vereiste is om armoede uit te bannen en het welzijn te verbeteren, met name in een tijd waarin de openbare middelen steeds meer worden ingeperkt door concurrerende eisen in zwaar getroffen sectoren als de gezondheidszorg en het onderwijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de financiering van onderwijs in hun internationale ontwikkelings- en hulpstrategieën aanzienlijk te verhogen; dringt erop aan een mondiaal partnerschap voor onderwijs op te zetten en in aansluiting daarop een reeks internationale normen vast te stellen;

7. benadrukt dat de kostenanalyse en effectbeoordeling bij de selectie en monitoring van onderwijsprojecten moeten worden verbeterd, dat de projecten lang genoeg moeten duren om voldoende tegemoet te komen aan de onderwijsbehoeften van kinderen, dat buitensporige administratieve lasten voor uitvoerende partners moeten worden vermeden en dat in projecten met onderwijsondersteuning in contante middelen de duurzaamheid op lange termijn moet worden aangepakt; roept op tot meer publiek‑private partnerschappen voor materiële‑infrastructuurprojecten op het gebied van onderwijs voor kinderen;

8. dringt erop aan de toewijzing van EU-middelen aan onderwijsprojecten in niet‑EU-landen streng te evalueren en te controleren om te waarborgen dat de hulp daadwerkelijk naar structuren en niet-gouvernementele organisaties gaat die in overeenstemming zijn met de Europese waarden, die een goede opleiding van leerkrachten dienen en die kinderen voorzien van educatief materiaal dat niet aanzet tot haat tegen anderen;

9. verzoekt de Commissie methodologieën en richtsnoeren te ontwikkelen waardoor haar steunprojecten beter in staat zijn alle leerlingen te bereiken, ook leerlingen die mogelijk geen toegang hebben tot onderwijs, zoals meisjes, leerlingen uit kansarme milieus of leerlingen met speciale onderwijsbehoeften, door belemmeringen voor hoogwaardig, veilig en inclusief onderwijs en opleiding op alle niveaus weg te nemen; benadrukt dat de volledige gemeenschap, met inbegrip van families, bij dit proces betrokken moet worden; verzoekt de Commissie steun te verlenen voor het verzamelen en doeltreffend monitoren van vergelijkbare gegevens, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd, zodat de antwoorden beter kunnen worden afgestemd op de verschillende subgroepen van leerlingen;

10. wijst erop dat COVID‑19 verwoestende gevolgen heeft gehad voor kinderen en jongeren met een handicap, die tijdens de lockdown speciale aandacht en zorg nodig hadden en nu met de gevolgen worden geconfronteerd;

11. onderstreept dat leerlingen over de hele wereld als gevolg van de pandemie een hoge prijs hebben betaald wat betreft leer- en kennisverlies, wat gepaard ging met een ernstig verlies van methodologie waardoor de ontwikkeling van hun kritisch denkvermogen is aangetast; verzoekt de Commissie en de EDEO daarom de nationale autoriteiten te ondersteunen bij de verbetering van onderwijssystemen op zowel nationaal als regionaal niveau en bij investeringen in gelijkheid en vaardigheden voor de toekomst;

12. verzoekt de Commissie passende wetgevingsmaatregelen te nemen op het gebied van internationale handel en samenwerking om te voorkomen dat de kinderarbeid toeneemt, aangezien elk kind het grondrecht heeft om deel te nemen aan kwaliteitsonderwijs; moedigt landen over de hele wereld aan om wettelijke kaders voor inschrijving bij openbare scholen in te voeren en een minimumleeftijd voor schoolverlaten vast te stellen;

13. benadrukt dat in lage- en lagermiddeninkomenslanden verdere ontwikkeling en versterking noodzakelijk is van programma’s die gericht zijn op het tegengaan van desinformatie, het verminderen van de angsten van ouders naar aanleiding van de pandemie en het laten zien van de mogelijke voordelen van scholing om de aanwezigheid van kinderen op school te vergroten en kinderen te helpen zo veel mogelijk vooruitgang te boeken in het onderwijssysteem;

14. dringt erop aan dat leerkrachten centraal worden gesteld in de onderwijsstelsels en dat het beroep van leraar wordt gepromoot en naar behoren wordt erkend; beklemtoont dat de arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd en dat onderwijzers en leerkrachten naar behoren moeten worden verloond; vestigt de aandacht op het potentieel van onlineplatforms zoals eTwinning en Erasmus+ Teacher Academies om leerkrachten, zelfs buiten de EU, nog meer in staat te stellen met hun collega’s te communiceren, hun professionele vaardigheden te trainen en leermogelijkheden te benutten; dringt aan op meer steun voor bijscholing van leerkrachten; herinnert eraan dat leerkrachten moeten worden geïnformeerd over nationale preventieve gezondheidsmaatregelen; benadrukt dat het probleem van het vinden van invalleerkrachten tijdens pandemieën moet worden aangepakt;

15. benadrukt de rol van niet-erkend en informeel onderwijs, burgerschapsvorming en vrijwilligerswerk; verzoekt de Commissie niet‑EU-landen te ondersteunen bij het verbeteren van de erkenning van soft skills; dringt aan op de bevordering van solidariteit tussen generaties en begeleiding om ongelijkheden, uitsluiting en voortijdig schoolverlaten te verminderen;

16. dringt aan op een snellere mondiale kennisuitwisseling en mobiliteit op alle onderwijsniveaus en tussen en binnen landen en regio's, en vraagt daarbij de complexe en omstreden geschiedenis van mondiale relaties te erkennen en het belang van de bevordering van cultureel erfgoed, culturele identiteit, geschiedenis, kunst en algemeen burgerschap via onderwijs te benadrukken; wijst erop dat de combinatie van online‑uitwisselingen en reizen in dit verband potentieel heeft;

17. verzoekt de Commissie dringend een internationale donorconferentie onder auspiciën van de EU en de VN te beleggen om het Covax-initiatief te versterken en als gemeenschappelijke doelstelling vast te stellen dat een goedgekeurd pediatrisch vaccin beschikbaar moet worden gesteld voor alle kinderen, gezien de verwoestende gevolgen van COVID‑19 voor het onderwijs aan jongeren wereldwijd; is van mening dat dit doel in een mondiaal gezondheidspact moet worden opgenomen, en moet worden gefinancierd op basis van de buitengewone uitgifte van speciale trekkingsrechten van het IMF en donaties van ontwikkelde landen;

18. wijst erop dat de synergieën tussen cultuur en onderwijs moeten worden benut om duurzame, inclusieve en veerkrachtige samenlevingen te vormen; verzoekt de Commissie en de EDEO in dit verband de nationale autoriteiten te ondersteunen om kunst en cultuur op te nemen in de leerplannen en in buitenschoolse activiteiten en aldus de onderwijs- en leerervaringen van leerlingen in niet‑EU-landen te verrijken;

19. benadrukt het belang van beroepsonderwijs, niet-formeel onderwijs, mentoring en training voor alle leerlingen; is van mening dat beroepsonderwijs en ‑opleiding een belangrijke aanvullende keuze voor leerlingen in niet‑EU-landen kan zijn, die kan helpen om de overgang naar de arbeidsmarkt met succes te overbruggen en voor leerlingen en hun gezinnen een reden kan zijn om hun school af te maken; dringt erop aan beroepsonderwijs en ‑opleiding te bevorderen als een traject dat bij uitstek naar een baan leidt; herhaalt het belang van de externe dimensie van de Europese onderwijsruimte en het daarop aansluitende domein van beroepsonderwijs en ‑opleiding; benadrukt de noodzaak van internationale mobiliteit en de uitwisseling van beste praktijken in de sector, met inbegrip van de bevordering van interculturele en leerervaringen met niet‑EU-landen buiten het formele onderwijs; dringt aan op doeltreffende maatregelen om de discrepantie tussen het onderwijs en de vraag op de arbeidsmarkt te verkleinen;

20. benadrukt het belang van de ontwikkeling en verbetering van voorlichtingsactiviteiten in verband met klimaatverandering en milieubescherming en de gevolgen daarvan voor kinderen en toekomstige generaties; dringt erop aan dat milieueducatie centraal wordt gesteld in de leerplannen;

21. roept de Commissie en de EDEO op om uitgebreide, toegankelijke, aangepaste en stigmavrije seksuele voorlichting voor alle kinderen, adolescenten en jongeren te bevorderen en te ondersteunen, zowel in formele als niet-formele onderwijsomgevingen, met inbegrip van voorlichting over diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid;

22. benadrukt de belangrijke rol van lichamelijke opvoeding op scholen, aangezien lichamelijke activiteit en een gezonde levensstijl van essentieel belang zijn om de gezondheid van leerlingen te verbeteren; verzoekt de Commissie en de EDEO daarom de nationale autoriteiten te helpen zorgen voor voldoende en veilige sportfaciliteiten op scholen en voor opleiding van bevoegde gymleraren;

23. betreurt het feit dat de discriminatie van vluchtelingenkinderen, die weinig of geen toegang tot onderwijs hebben gehad, door de COVID‑19-crisis nog erger is geworden; bevestigt dat afzonderlijke lessen in opvangkampen, vaak gegeven door vrijwilligers, geen vervanging mogen zijn voor scholing; pleit voor verplicht onderwijs voor vluchtelingenkinderen in het schoolsysteem van het gastland als voorwaarde om toegang te krijgen tot EU-financiering op het gebied van migratie; verzoekt de Commissie en de EDEO steun te bieden aan de landen die vluchtelingen opvangen om hun lokale onderwijsstelsels te verbeteren en gastgemeenschappen te helpen om een duurzame integratie van vluchtelingen mogelijk te maken; verzoekt de EDEO de coördinatie tussen onderwijs-, sociale en gezondheidsinstellingen te bevorderen; wijst erop dat scholen een veilige plek moeten zijn voor kinderen, en als openbare ruimten moeten dienen waar democratische rechten en de vrijheid van meningsuiting kunnen worden uitgeoefend; bevestigt nogmaals dat schoolgeld geen belemmering mag zijn voor de toegang tot kwaliteitsonderwijs, niet in het minst omdat kinderen en hun gezinnen door de pandemie armer zijn geworden;

24. dringt erop aan dat technologieën, digitale instrumenten en onderwijsmiddelen gemakkelijk beschikbaar, betaalbaar en toegankelijk moeten zijn voor leerkrachten, studenten en leerlingen wereldwijd en benadrukt dat deze technologieën en instrumenten verder moeten worden ondersteund en uitgebreid; verzoekt de Commissie en de EDEO met klem de autoriteiten van niet‑EU-landen te ondersteunen om digitale opleidingen aan leerkrachten en opvoeders te verstrekken om hen te helpen digitale vaardigheden te verwerven of hun digitale vaardigheden te verbeteren en het nodige bewustzijn te ontwikkelen om digitaal leermateriaal te kunnen gebruiken; verzoekt de Commissie niet‑EU-landen te ondersteunen door middel van bilaterale en multilaterale initiatieven om de digitale toegang tot onderwijsmateriaal te vergemakkelijken en oplossingen te ontwikkelen om grensoverschrijdend gebruik mogelijk te maken; herinnert eraan hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat alle kinderen kunnen profiteren van de digitalisering en roept de Commissie en de EDEO op om nauw samen te werken met niet‑EU-landen en de particuliere sector om klaslokalen te voorzien van breedbandtoegang en internetverbinding; dringt erop aan dat onderwijs op het gebied van ICT en digitale technologie wordt opgenomen in de leerplannen en dat meisjes worden aangemoedigd om vakken op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM) te volgen; dringt erop aan dat digitaal leren in noodsituaties kan worden ingezet in schoolsystemen over de hele wereld; benadrukt dat hybride leren kansen kan bieden in overeenstemming met de digitale transitie, maar dat het echter niet in de plaats mag komen van contactonderwijs; spoort wereldleiders aan om connectiviteit en toegang tot digitale infrastructuur, zoals toegang tot een betaalbaar netwerk van goede kwaliteit, te beschouwen als een recht dat verwant is aan het grondrecht op onderwijs;

25. dringt erop aan dat de EU het voortouw neemt als een onderwijsmacht die de lidstaten stimuleert ten volle gebruik te maken van hun vermogen om onderwijs voor kinderen wereldwijd te ondersteunen en hun overtuigingen ter zake te doen gelden; onderstreept de belangrijke rol van de toekomstige Europese onderwijsruimte, omdat deze een uitgelezen kans biedt om de internationale samenwerking te versterken en ook buiten Europa synergieën met betrekking tot het onderwijs te creëren, teneinde gemeenschappelijke benaderingen en oplossingen voor gemeenschappelijke uitdagingen te ontwikkelen; dringt bij de Commissie aan op extra inspanningen om daartoe een strategie vast te stellen, met inbegrip van duidelijke krijtlijnen en doelstellingen;

26. erkent dat de COVID‑19-crisis het des te dringender heeft gemaakt om geweld tegen kinderen aan te pakken; benadrukt dat alle mogelijke maatregelen genomen moeten worden om alle vormen van lijfstraffen tegen kinderen te verbieden en schadelijke praktijken, zoals kinderarbeid, kinderhandel, gendergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking en gedwongen kindhuwelijken, uitdrukkelijk te veroordelen en te beëindigen; verzoekt de Commissie en de EDEO om in conflict- of noodsituaties kwaliteitsonderwijs te bevorderen dat voldoet aan de minimumnormen die zijn ontwikkeld door het Netwerk van Agentschappen voor onderwijs in noodsituaties; benadrukt dat het belangrijk is om te luisteren naar wat kinderen zelf te zeggen hebben wanneer beslissingen moeten worden genomen die van invloed zijn op hun toegang tot kwaliteitsvol, veilig en inclusief onderwijs, in overeenstemming met de EU-strategie voor de rechten van het kind en de mondiale dimensie daarvan; benadrukt dat de verwerving van vaardigheden, met name door middel van contactonderwijs, van groot belang is om kinderen in staat te stellen zich te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van persoonlijke relaties, studievaardigheden, empathie en samenwerking; benadrukt dat de deelname van kinderen aan spel- en vrijetijdsactiviteiten een belangrijk onderdeel is van hun ontwikkeling, wat ook is erkend in artikel 31 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind; pleit voor maatregelen opdat kinderen in nog grotere mate kunnen genieten van vrijetijds- en culturele activiteiten, als een opzichzelfstaand recht en als middel om hun geestelijke gezondheid en algemeen welzijn te verbeteren;

27. zet zich in om van onderwijs een belangrijk thema te maken in de werkzaamheden van de parlementaire delegaties, met name in paritaire parlementaire vergaderingen zoals de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS‑EU.


INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.2.2022

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

1

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Asim Ademov, Ilana Cicurel, Gianantonio Da Re, Laurence Farreng, Tomasz Frankowski, Alexis Georgoulis, Catherine Griset, Sylvie Guillaume, Hannes Heide, Irena Joveva, Petra Kammerevert, Niyazi Kizilyürek, Predrag Fred Matić, Dace Melbārde, Victor Negrescu, Peter Pollák, Marcos Ros Sempere, Monica Semedo, Andrey Slabakov, Massimiliano Smeriglio, Michaela Šojdrová, Sabine Verheyen, Salima Yenbou, Theodoros Zagorakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Christian Ehler, Loucas Fourlas, Elżbieta Kruk, Viola Von Cramon-Taubadel

 


 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE

24

+

ECR

Dace Melbārde

PPE

Asim Ademov, Christian Ehler, Loucas Fourlas, Tomasz Frankowski, Peter Pollák, Michaela Šojdrová, Sabine Verheyen, Theodoros Zagorakis

Renew

Ilana Cicurel, Laurence Farreng, Irena Joveva, Monica Semedo

S&D

Sylvie Guillaume, Hannes Heide, Petra Kammerevert, Predrag Fred Matić, Victor Negrescu, Marcos Ros Sempere, Massimiliano Smeriglio

The Left

Alexis Georgoulis, Niyazi Kizilyürek

Verts/ALE

Viola Von Cramon-Taubadel, Salima Yenbou

 

1

-

ID

Catherine Griset

 

3

0

ECR

Elżbieta Kruk, Andrey Slabakov

ID

Gianantonio Da Re

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 


 

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.3.2022

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

65

2

6

Bij de eindstemming aanwezige leden

Alviina Alametsä, Alexander Alexandrov Yordanov, François Alfonsi, Maria Arena, Petras Auštrevičius, Traian Băsescu, Anna Bonfrisco, Reinhard Bütikofer, Fabio Massimo Castaldo, Susanna Ceccardi, Włodzimierz Cimoszewicz, Katalin Cseh, Tanja Fajon, Anna Fotyga, Michael Gahler, Giorgos Georgiou, Sunčana Glavak, Raphaël Glucksmann, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Márton Gyöngyösi, Sandra Kalniete, Peter Kofod, Andrius Kubilius, Ilhan Kyuchyuk, Jean-Lin Lacapelle, David Lega, Miriam Lexmann, Nathalie Loiseau, Leopoldo López Gil, Antonio López-Istúriz White, Jaak Madison, Claudiu Manda, Lukas Mandl, Thierry Mariani, Pedro Marques, David McAllister, Vangelis Meimarakis, Sven Mikser, Francisco José Millán Mon, Javier Nart, Gheorghe-Vlad Nistor, Urmas Paet, Demetris Papadakis, Kostas Papadakis, Tonino Picula, Manu Pineda, Giuliano Pisapia, Thijs Reuten, María Soraya Rodríguez Ramos, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Jacek Saryusz-Wolski, Andreas Schieder, Radosław Sikorski, Jordi Solé, Sergei Stanishev, Tineke Strik, Hermann Tertsch, Dragoş Tudorache, Hilde Vautmans, Harald Vilimsky, Idoia Villanueva Ruiz, Viola Von Cramon-Taubadel, Thomas Waitz, Witold Jan Waszczykowski, Charlie Weimers, Isabel Wiseler-Lima, Bernhard Zimniok, Željana Zovko

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Özlem Demirel, Peter van Dalen

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 209, lid 7)

Alexandr Vondra

 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

65

+

ECR

Anna Fotyga, Jacek Saryusz-Wolski, Alexandr Vondra, Witold Jan Waszczykowski, Charlie Weimers

ID

Anna Bonfrisco, Susanna Ceccardi

NI

Fabio Massimo Castaldo, Márton Gyöngyösi

PPE

Alexander Alexandrov Yordanov, Traian Băsescu, Peter van Dalen, Michael Gahler, Sunčana Glavak, Sandra Kalniete, Andrius Kubilius, David Lega, Miriam Lexmann, Leopoldo López Gil, Antonio López-Istúriz White, David McAllister, Lukas Mandl, Vangelis Meimarakis, Francisco José Millán Mon, Gheorghe-Vlad Nistor, Radosław Sikorski, Isabel Wiseler-Lima, Željana Zovko

Renew

Petras Auštrevičius, Katalin Cseh, Klemen Grošelj, Bernard Guetta, Ilhan Kyuchyuk, Nathalie Loiseau, Javier Nart, Urmas Paet, María Soraya Rodríguez Ramos, Dragoş Tudorache, Hilde Vautmans

S&D

Maria Arena, Włodzimierz Cimoszewicz, Tanja Fajon, Raphaël Glucksmann, Claudiu Manda, Pedro Marques, Sven Mikser, Demetris Papadakis, Tonino Picula, Giuliano Pisapia, Thijs Reuten, Nacho Sánchez Amor, Isabel Santos, Andreas Schieder, Sergei Stanishev

The Left

Özlem Demirel, Giorgos Georgiou, Manu Pineda, Idoia Villanueva Ruiz

Verts/ALE

Alviina Alametsä, François Alfonsi, Reinhard Bütikofer, Jordi Solé, Tineke Strik, Viola Von Cramon-Taubadel, Thomas Waitz

 

2

-

ID

Bernhard Zimniok

NI

Kostas Papadakis

 

6

0

ECR

Hermann Tertsch

ID

Peter Kofod, Jean-Lin Lacapelle, Jaak Madison, Thierry Mariani, Harald Vilimsky

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

 

Laatst bijgewerkt op: 20 april 2022
Juridische mededeling - Privacybeleid