VERSLAG over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen
24.5.2022 - (COM(2021)0555 – C9‑0321/2021 – 2021/0200(COD)) - ***I
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Jessica Polfjärd
- ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
- TOELICHTING
- ADVIES VAN DE COMMISSIE VERVOER EN TOERISME
- ADVIES VAN DE COMMISSIE REGIONALE ONTWIKKELING
- ADVIES VAN DE COMMISSIE LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING
- PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE
- HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT
over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen
(COM(2021)0555 – C9‑0321/2021 – 2021/0200(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0555),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0321/2021),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2021[1],
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van xxx[2],
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0163/2022),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. |
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau, waarbij zij worden geleid door onder meer de beginselen van billijkheid en van gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden. Door het klimaatpact van Glasgow in november 2021 goed te keuren, hebben de partijen bij de Overeenkomst van Parijs erkend dat een beperking van de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur tot 1,5 °C de risico’s en gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk zou verminderen, en hebben zij zich ertoe verbonden hun doelstellingen voor 2030 uiterlijk eind 2022 te versterken. |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(1 bis) Het wordt steeds noodzakelijker actie te ondernemen om de emissies terug te dringen, zoals de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) heeft verklaard in haar meest recente verslagen van 7 augustus 2021 getiteld “Climate change 2021: The Physical Science Basis” (Klimaatverandering 2021: de wetenschappelijke basis) en van 28 februari 2022 getiteld “Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability” (Klimaatverandering 2022: gevolgen, aanpassing en kwetsbaarheid). De IPCC verklaart met zeer grote stelligheid dat klimaatverandering een bedreiging vormt voor het welzijn van de mens en de gezondheid van onze planeet en dat de weinige tijd die wij nog hebben om een leefbare en duurzame toekomst voor iedereen te garanderen snel verstrijkt en dat daarom elk verder uitstel van gecoördineerde anticiperende mondiale aanpassings- en mitigatiemaatregelen voorkomen moet worden. De IPCC geeft nieuwe ramingen van de kansen om de opwarming van de aarde met 1,5 °C in de komende decennia te overschrijden, en komt tot de conclusie dat, tenzij de uitstoot van broeikasgassen onmiddellijk, snel en op grote schaal wordt verminderd, de beperking van de opwarming van de aarde tot bijna 1,5 °C of zelfs 2 °C onmogelijk zal zijn. De Unie moet derhalve in actie komen en haar inspanningen opvoeren en internationaal het voortouw nemen bij de aanpak van de klimaatverandering. |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
(3) De Europese Green Deal31 vormt een uitgangspunt voor de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit en vervolgens negatieve emissies te bereiken, zoals vastgelegd in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad31 bis. De Green Deal omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie alle genders anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap, personen die te kampen hebben met energiearmoede of vervoersarmoede en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. De transitie heeft daarnaast een verschillend effect op lidstaten en regio’s. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
__________________ |
__________________ |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
|
31 bis Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) Met het oog op de maatschappelijke aanvaardbaarheid moet de klimaatambitie die in deze verordening is neergelegd, gepaard gaan met een overeenkomstige sociale ambitie. Het hogere ambitieniveau brengt aanzienlijke veranderingen met zich mee in de getroffen sectoren, die gevolgen kunnen hebben voor de samenleving en de werkgelegenheid. De herziene emissiereductiedoelstellingen moeten vergezeld gaan van voldoende financiële en beleidsmaatregelen om te garanderen dat die doelstellingen op een sociaal rechtvaardige manier kunnen worden gehaald. De maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het uitvoeren van werkgelegenheidseffectbeoordelingen waarin het effect op de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden op nationaal en regionaal niveau wordt geëvalueerd, alsmede het toewijzen van nationale en Uniemiddelen voor de financiering van maatregelen voor sociale aanpassing en het scheppen van hoogwaardige banen, gendergelijkheid, een leven lang leren, beroepsopleiding en sociale bescherming, en om te zorgen voor doeltreffende collectieve onderhandelingen. Een tijdige raadpleging en de daadwerkelijke betrokkenheid van de nationale sociale partners in de in artikel 2 van deze verordening bedoelde sectoren, wat betreft de ontwikkeling en uitvoering van nationale maatregelen waarmee uitvoering wordt gegeven aan deze verordening, zijn ook van belang. |
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 ter) De transitie naar een economie van de Unie die verenigbaar is met de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, kan bovendien bijzondere gevolgen hebben voor bepaalde economische sectoren, en met name kwetsbare micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in deze sectoren. Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening is het belangrijk dat de lidstaten een gunstig klimaat scheppen voor deze ondernemingen, zodat zij kunnen overschakelen op praktijken die steeds minder en uiteindelijk geen broeikasgasemissies meer met zich meebrengen. |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 quater (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 quater) Uit het Milieuprogramma van de VN en het “Global Forum on Environment” van de OESO is naar voren gekomen dat ecologische veranderingen genderspecifieke gevolgen hebben. Genderspecifieke rollen zorgen er eveneens voor dat alle genders in verschillende mate kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de klimaatverandering. De gevolgen van de klimaatverandering vergroten genderongelijkheid. |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken en vervolgens negatieve emissies, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Voorts is in de klimaatwet vastgelegd dat bij de verwezenlijking van de doelstelling prioriteit moet worden gegeven aan snelle en voorspelbare emissiereducties die tegelijkertijd de verwijderingen per natuurlijke put verbeteren. De bijdrage van de nettoverwijderingen aan de klimaatdoelstelling voor 2030 is beperkt tot 225 miljoen ton CO2-equivalent, terwijl de rest van de doelstelling via directe emissiereducties moet worden gerealiseerd. |
__________________ |
__________________ |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast. |
(5) Om deze verbintenissen en de op nationaal niveau bepaalde bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast. |
__________________ |
__________________ |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing kan zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. In bepaalde sectoren zijn de emissies de afgelopen jaren echter stabiel gebleven of zelfs toegenomen. |
__________________ |
__________________ |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(9) In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de inspanningen om de doelstelling voor 2030 te verwezenlijken door de Unie collectief en zo kosteneffectief mogelijk moeten worden geleverd, en dat alle lidstaten hieraan moeten meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, de al geleverde inspanningen en de specifieke nationale omstandigheden van elk van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten en eilanden, zonder iemand aan zijn lot over te laten. |
(9) In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de inspanningen om de doelstelling voor 2030 te verwezenlijken door de Unie collectief en zo kosteneffectief mogelijk moeten worden geleverd, en dat alle lidstaten hieraan moeten meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, de emissiereducties die al zijn bereikt, de al geleverde inspanningen en de specifieke nationale omstandigheden van elk van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten en eilanden, zonder iemand aan zijn lot over te laten. |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(9 bis) Voor de periode na 2030 is het noodzakelijk dat de Unie en alle lidstaten alles in het werk stellen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn overeenkomstig de betreffende EU-doelstelling om vervolgens negatieve emissies te kunnen bereiken. Op grond van Verordening (EU) 2018/842 moet worden gewaarborgd dat alle lidstaten een adequaat emissietraject volgen en een concreet beleid voor de lange termijn vaststellen om die doelstelling te verwezenlijken. |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. |
(10) Om de afspraken van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs na te komen en de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met ten minste 55 % te verwezenlijken, zullen alle sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers wordt dezelfde methode gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De verdeling van de streefcijfers van de lidstaten komt echter niet op hetzelfde punt bijeen. Met dit feit moet rekening worden gehouden bij de evaluatie van de bijdrage van de nationale streefcijfers aan de doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 op kosteneffectieve en eerlijke wijze. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 bis) In de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen wordt benadrukt dat methaan een sterk broeikasgas is, dat wat betreft de totale bijdrage aan de klimaatverandering alleen door koolstofdioxide wordt overtroffen. Op moleculair niveau is methaan sterker dan koolstofdioxide. Hoewel methaan korter in de atmosfeer blijft dan koolstofdioxide, heeft het een aanzienlijk effect op het klimaat. In september 2021 hebben de Unie en de Verenigde Staten de “Global Methane Pledge” aangekondigd, Sindsdien hebben zich meer dan honderd landen bij dit initiatief aangesloten. De ondertekenaars van deze belofte streven naar de verwezenlijking van een collectieve doelstelling om de methaanemissies tegen 2030 wereldwijd met ten minste 30 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 2020, en om betere rapportagenormen te hanteren. Methaan, distikstofoxide en zogenoemde F-gassen zijn samen goed voor meer dan 20 % van de broeikasgasemissies van de Unie. Gezien deze afspraken en de korte levensduur van veel van deze broeikasgassen, is het passend een of meerdere Uniestreefcijfers vast te stellen voor alle niet-CO2-emissies in alle sectoren. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen. |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat erop gericht is een groen herstel te waarborgen en dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Het is passend om gedurende het lopende decennium een stabiel, voorspelbaar en ambitieus regelgevend emissietraject te handhaven om zowel de noodzakelijke emissiereducties als de planningszekerheid te waarborgen. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(14) Daarom is het goed de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen. |
Schrappen |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(14 bis) In overeenstemming met Verordening (EU) 2021/1119 moet de prioriteit worden gegeven aan reducties van directe emissies, die zullen moeten worden aangevuld met CO2-verwijderingen om klimaatneutraliteit te bereiken. In Verordening (EU) 2021/1119 wordt erkend dat koolstofputten natuurlijke en technologische oplossingen omvatten. De rol van technologische oplossingen voor koolstofverwijdering is ook aan de orde gesteld in verschillende verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, met name in de bijdrage van werkgroep III aan het zesde evaluatieverslag. Het is belangrijk dat er een Unieregeling wordt ingevoerd voor de certificering van veilig en permanent opgeslagen koolstofverwijderingen door middel van technologische oplossingen, die de lidstaten en marktdeelnemers duidelijkheid biedt om het aantal verwijderingen te kunnen vergroten. Wanneer een dergelijke certificeringsregeling van kracht is, kan een analyse worden gemaakt van de boekhouding van dergelijke verwijderingen uit hoofde van het Unierecht, met inbegrip van de vraag of de boekhouding van die verwijderingen gevolgen heeft voor de emissies die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen, met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119. Dergelijke verwijderingen vormen een extra maatregel en vormen geen compensatie voor de noodzakelijke reducties van emissies overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde klimaatdoelstellingen van de Unie. |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(15) Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen. |
(15) Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen. De lidstaten die recht hebben op deze flexibiliteit, maar hiervan op grond van Verordening (EU) 2018/842 in de context van 2019 geen gebruik maakten, moeten de mogelijkheid krijgen om deze beslissing te herzien om rekening te houden met de voorgestelde nieuwe nationale reductiestreefcijfers. De desbetreffende lidstaten moet ook worden toegestaan hun meegedeelde percentages vaker te herzien. |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(16 bis) Om de naleving door de lidstaten van hun minimumbijdragen voor de periode van 2021 tot en met 2030 uit hoofde van de gewijzigde Verordening (EU) 2018/842 te waarborgen en aan te moedigen, moeten de corrigerende maatregelen worden versterkt en nauwer worden gekoppeld aan de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999. Indien een lidstaat zijn jaarlijkse emissieruimte gedurende twee opeenvolgende jaren overschrijdt, moet die lidstaat zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan herzien dat bij de Commissie is ingediend in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1999, waarbij het publiek de mogelijkheid krijgt om aan dat proces deel te nemen. |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(16 ter) De Unie en de lidstaten zijn partij bij het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (“het Verdrag van Aarhus”)1 bis. Publieke toetsing en toegang tot de rechter zijn essentiële onderdelen van de democratische waarden van de Unie en instrumenten om de rechtsstaat te waarborgen. In de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020 over verbetering van de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in de EU en haar lidstaten onderkent de Commissie dat de toegang tot de rechter niet in alle lidstaten gewaarborgd is en roept zij de Raad en het Europees Parlement op om expliciete bepalingen omtrent toegang tot de rechter in te voeren in de sectorale wetgeving. In deze verordening wordt voorzien in de toegang tot de rechter op nationaal niveau. Het is derhalve passend een bepaling vast te stellen om de toegang van het publiek tot de rechter te waarborgen voor de maatregelen ter uitvoering van de gewijzigde Verordening (EU) 2018/842. |
|
__________________ |
|
1 bis PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4. |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 16 quater (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(16 quater) Met het oog op het realiseren van de doelstellingen krachtens de gewijzigde Verordening (EU) 2018/842 en op grond van de wetgeving van de Unie, met name de doelstellingen als neergelegd in Verordening (EU) 2021/1119, moeten de Unie en haar lidstaten bij het beleid ter uitvoering van die wet- en regelgeving, gebruikmaken van de meest recente wetenschappelijke bevindingen. Dat betekent dat het advies van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering als opgericht bij artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119, in de gewijzigde Verordening (EU) 2018/842 als geheel in voorkomend geval in aanmerking moet worden genomen. |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten – dezelfde of andere – nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen. |
Schrappen |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 bis) Gezien de langetermijndimensie van effectieve klimaatbescherming, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1119, en de verbintenis van de Unie in het kader van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, zou meer duidelijkheid over de afzonderlijke reductietrajecten van de lidstaten op de lange termijn (dus na 2030) een nauwkeurigere beleidsplanning mogelijk maken. Daarom is het passend in deze verordening een proces op te nemen voor de vaststelling van nationale reductietrajecten voor elke lidstaat met het oog op klimaatneutraliteit tegen 2050. |
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Titel
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(-1) De titel wordt vervangen door: |
Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013. |
Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot 2030 en daarna, teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013. |
Motivering
Uit de titel moet duidelijk blijken dat deze verordening niet alleen de periode tot 2030 bestrijkt, maar ook de periode daarna.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “40 %”. |
(1) Artikel 1 wordt vervangen door: |
|
“Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 40 % te hebben verminderd in vergelijking met het niveau van 2005. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling op de lange termijn van klimaatneutraliteit in de Unie, uiterlijk in 2050, en vervolgens van negatieve emissies. Daarnaast wordt hierdoor het verwezenlijken van de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 en van de Overeenkomst van Parijs ondersteund. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage, en tevens wordt de weg gebaand om broeikasgasemissiereductiedoelstellingen van de Unie voor de periode na 2030 vast te stellen voor de sectoren die onder artikel 2 van deze verordening vallen”. |
(32018R0842)
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 2 – lid 1 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) In artikel 2 wordt het volgende lid ingevoegd: |
|
“1 bis. Voor de toepassing van deze verordening kunnen alleen biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad1 bis worden geacht emissievrij te zijn. Indien het aandeel biobrandstoffen en vloeibare biomassa, en het aandeel in het vervoer verbruikte biomassabrandstoffen, indien geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen, groter is dan het maximale aandeel vastgesteld in artikel 26 van Richtlijn (EU) 2018/2001, worden deze brandstoffen en vloeibare brandstoffen voor de toepassing van deze verordening niet langer beschouwd als emissievrij. Uiterlijk in januari 2024 legt de Commissie zo nodig aan het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel voor tot wijziging van de voorschriften inzake de in Verordening (EU) 2018/1999 vervatte vereisten inzake de bepaling van en rapportage over broeikasgasemissies overeenkomstig dit artikel.” |
|
_________ |
|
1 bis Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82). |
Motivering
Per energie-eenheid stoten verbrandingsinstallaties voor biogas meer koolstofdioxide uit dan installaties voor fossiele brandstoffen. Wanneer directe en indirecte emissies bij elkaar opgeteld worden, stoten sommige biobrandstoffen meer emissies uit dan hun fossiele tegenhangers. Deze technologieën mogen dan ook niet als emissievrij aangemerkt worden.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – leden 2 en 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door: |
(3) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door: |
2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies: |
“2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies: |
a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert; |
a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert; |
b) in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; |
b) in de jaren 2023 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert; |
c) in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2024 met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende de jaren 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door de lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
Schrappen |
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten. |
3. De Commissie stelt, na intensieve raadpleging van de lidstaten, uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten. |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea. |
Voor de jaren 2023 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea. |
Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999. |
Schrappen |
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 5 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) Aan artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
5 bis. “De maatregelen ter beperking van de broeikasgasemissies als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 worden uitgevoerd in overeenstemming met een eerlijke en rechtvaardige transitie voor iedereen. De Commissie stelt gemeenschappelijke richtsnoeren vast met daarin methoden ter ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van deze eerlijke en rechtvaardige transitie voor iedereen.” |
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 ter (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
“Artikel 4 bis |
|
Minimale bijdrage aan de emissiereductie van niet-CO2-broeikasgassen in 2030 |
|
1. Uiterlijk in juli 2023 legt de Commissie zo nodig aan het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel voor tot vaststelling van een of meer Uniewijde doelstellingen voor de vermindering van niet-CO2-emissies die onder artikel 2, lid 1, van deze verordening vallen, uiterlijk in 2030. De doelstelling(en) wordt (worden) afgestemd op de geraamde emissiereducties die nodig zijn om de in artikel 1 van deze verordening en de in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstelling te bereiken en worden voorgesteld na nauw overleg met de wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering. |
|
2. Uiterlijk op 31 juli 2023 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met een beoordeling van de in de hele Unie geplande en uitgevoerde niet-CO2-emissiereducties in het kader van de relevante wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie en de lidstaten, met inbegrip van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 en de strategische plannen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad1 bis. Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 een wetgevingsvoorstel indient en oordeelt dat de niet-CO2-emissiereducties naar verwachting het in dat lid bedoelde streefcijfer of de in dat lid bedoelde streefcijfers niet zullen halen, doet de Commissie aanbevelingen voor aanvullende mitigatiemaatregelen en nemen de lidstaten passende maatregelen. |
|
3. Indien de Commissie in het in lid 2 van dit artikel bedoelde verslag of in haar jaarlijkse beoordeling uit hoofde van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999 concludeert dat de Unie onvoldoende vooruitgang boekt met betrekking tot het bereiken van de minimale emissiebijdrage wat betreft de niet-CO2-emissies overeenkomstig artikel 1 van deze verordening, dient de Commissie zo nodig wetgevingsvoorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad, die daartoe sectorale streefcijfers of sectorspecifieke maatregelen, of beide, kunnen omvatten. |
|
___________ |
|
1 bis Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1). |
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 quater (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – leden 1 en 2
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 quater) In artikel 5 worden de leden 1 en 2 vervangen door: |
1. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
“1. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen.” |
2. Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
Schrappen |
(32018R0842)
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 quinquies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 3 – punt a
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 quinquies) In artikel 5, lid 3, wordt punt a) vervangen door: |
a) wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030, en |
“a) wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2025, en” |
(32018R0842)
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 sexies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 3 – punt b
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 sexies) In artikel 5, lid 3, wordt punt b) vervangen door: |
b) wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 30 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
b) wat betreft de jaren 2022 tot en met 2024, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2025. |
(32018R0842)
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 septies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 3 – punt b bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 septies) Aan artikel 5, lid 3, wordt het volgende punt toegevoegd: |
|
“b bis) wat betreft de jaren 2026 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030.” |
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 octies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 4
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 octies) In artikel 5 wordt lid 4 vervangen door: |
4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
“4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2025.” |
|
Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
|
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en van de overdrachtsprijs per ton CO2-equivalent. |
(32018R0842)
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 nonies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 6
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 nonies) In artikel 5 wordt lid 6 vervangen door: |
De inkomsten die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, kunnen door de lidstaten worden gebruikt om klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen. |
“De inkomsten die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, worden door de lidstaten gebruikt om klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en maken die informatie op een gemakkelijk toegankelijke wijze openbaar. Een lidstaat die jaarlijkse emissieruimten aan een andere lidstaat overdraagt, publiceert de registratie van die overdracht en maakt de vergoeding die voor deze rechten zijn ontvangen openbaar.” |
(32018R0842)
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 decies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 6 – lid 3 – alinea 2
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 decies) In artikel 6, lid 3, wordt alinea 2 vervangen door: |
De in bijlage II vermelde lidstaten kunnen eens in 2024 en eens in 2027 besluiten het meegedeelde percentage naar beneden te herzien. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2024, respectievelijk op 31 december 2027 in kennis. |
“De in bijlage II vermelde lidstaten kunnen besluiten hun kennisgevingsbesluit vóór het einde van 2023 te herzien en kunnen eens in 2024 en eens in 2027 besluiten het meegedeelde percentage naar beneden te herzien. In dat geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie daarvan uiterlijk op 31 december 2023, op 31 december 2024, of op 31 december 2027 in kennis.” |
(32018R0842)
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 8
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(5 bis) Artikel 8 wordt vervangen door: |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Corrigerende maatregelen |
Corrigerende maatregelen |
1. Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat: |
“1. Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat: |
|
-a) een uitgebreide verklaring met de redenen waarom de lidstaat onvoldoende vooruitgang heeft geboekt bij het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van deze verordening; |
|
-a bis) de totale hoeveelheid EU-financiering die de lidstaat heeft ontvangen voor onkosten en investeringen verband houdende met het klimaat en de groene transitie, de wijze waarop het gebruik van die financiering heeft bijgedragen aan het voldoen aan de verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, en de manier waarop de lidstaat voornemens is om die financiering te gebruiken om aan deze verplichtingen te voldoen; |
a) aanvullende maatregelen die de lidstaat zal uitvoeren om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie; |
a) aanvullende maatregelen die de lidstaat zal uitvoeren om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie; |
b) een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld. |
b) een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld; indien een lidstaat een nationale adviesraad voor het klimaat heeft opgericht, zal hij bij het vaststellen van de noodzakelijke maatregelen advies van deze raad inwinnen; |
|
b bis) een opgave van de hoeveelheid extra emissiereducties die volgens de ramingen van de lidstaat met dat beleid zal worden bereikt en de methode die is gebruikt om deze extra emissiereducties te ramen; |
|
b ter) hoe het plan met corrigerende maatregelen het op grond van Verordening (EU) 2018/1999 vastgestelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan van de lidstaat zal versterken. |
|
1 bis. Indien een lidstaat gedurende twee of meer opeenvolgende jaren zijn jaarlijkse emissieruimte overschrijdt, voert hij uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 een herziening uit van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en zijn nationale langetermijnstrategie. De lidstaat rondt deze herziening binnen 6 maanden af. De Commissie doet aanbevelingen over de wijze waarop het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, of de nationale langetermijnstrategie, of beide, moeten worden herzien. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de herziene plannen en verklaart daarbij hoe de niet-naleving van de nationale jaarlijkse emissieruimten zal worden verholpen met de voorgestelde herzieningen en, in voorkomend geval, hoe gehoor is gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie. Als het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan of de langetermijnstrategie in wezen ongewijzigd blijft, publiceert de lidstaat een verklaring met zijn motivering. |
2. Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen. |
2. Het Europees Milieuagentschap en de wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering die bij artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 zijn opgericht, staan, overeenkomstig hun jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen. |
3. De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. |
3. De Commissie brengt advies uit over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en moet zijn actieplan met corrigerende maatregelen herzien. Een lidstaat die besluit geen gevolg te geven aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, dient verantwoording af te leggen aan de Commissie. |
|
3 bis. De actieplannen met corrigerende maatregelen, de adviezen van de Commissie en de antwoorden en verklaringen van de lidstaten waarnaar in de leden 1, 1 bis en 3 wordt verwezen, zijn toegankelijk voor het publiek. |
|
3 ter. Bij het herzien van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op grond van artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999, verwijzen de lidstaten naar hun corrigerende actieplannen op grond van de leden 1 en 1 bis, en in voorkomend geval eventuele adviezen die de Commissie krachtens dit artikel heeft uitgebracht. |
(32018R0842)
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 9 – lid 2
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren. |
“2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat ofwel in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025, ofwel in de periode van 2026 tot en met 2030, hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren. |
(32018R0842)
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 11 bis
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
Schrappen |
Artikel 11 bis |
|
Aanvullende reserve |
|
1. Indien de Unie tegen 2030 haar nettobroeikasgasemissies met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 heeft teruggedrongen overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad**, en rekening houdend met de bovengrens van de bijdrage van nettoverwijderingen, wordt een aanvullende reserve in het EU-register aangelegd. |
|
2. Lidstaten die besluiten niet aan de aanvullende reserve bij te dragen en er geen gebruik van te maken, stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van hun beslissing. |
|
3. De aanvullende reserve bestaat uit de nettoverwijderingen die de deelnemende lidstaten in de periode van 2026 tot en met 2030 hebben gegenereerd boven hun respectieve streefcijfers uit hoofde van Verordening (EU) 2018/841, na aftrek van beide volgende elementen: |
|
a) alle uit hoofde van de artikelen 11 tot en met 13 ter van Verordening (EU) 2018/841 gebruikte flexibiliteit; |
|
b) de voor de naleving van artikel 7 van deze verordening in aanmerking genomen hoeveelheden. |
|
4. Indien een aanvullende reserve wordt aangelegd overeenkomstig lid 1, kan een deelnemende lidstaat er gebruik van maken indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: |
|
a) de broeikasgasemissies van de lidstaat overtreffen zijn jaarlijkse emissieruimten in de periode 2026 tot en met 2030; |
|
b) de lidstaat heeft de flexibiliteitsinstrumenten uit hoofde van artikel 5, leden 2 en 3, uitgeput; |
|
c) de lidstaat heeft maximaal gebruikgemaakt van nettoverwijderingen overeenkomstig artikel 7, ook al bereikt deze hoeveelheid niet het in bijlage III vastgestelde niveau, en |
|
d) de lidstaat heeft geen netto-overdrachten aan andere lidstaten uit hoofde van artikel 5 verricht. |
|
5. Indien een lidstaat voldoet aan de voorwaarden van lid 4 van dit artikel ontvangt deze een aanvullende hoeveelheid uit de aanvullende reserve tot maximaal zijn tekort, die moet worden gebruikt voor naleving op grond van artikel 9. |
|
Indien de hieruit voortvloeiende collectieve hoeveelheid, te ontvangen door alle lidstaten die voldoen aan de in lid 4 van dit artikel gestelde voorwaarden, groter is dan de op grond van lid 3 van dit artikel voor de aanvullende reserve toegewezen hoeveelheid, wordt de door elk van deze lidstaten te ontvangen hoeveelheid pro rata verkleind. |
|
_________ |
|
** Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
|
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 15
|
||
Bestaande tekst |
Amendement |
|
|
(7 bis) Artikel 15 wordt vervangen door: |
|
Artikel 15 |
Artikel 15 |
|
Evaluatie |
Evaluatie |
|
1. Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs. |
“1. Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs en Verordening (EU) 2021/1119. |
|
2. De Commissie brengt binnen zes maanden na elke algemene inventarisatie zoals overeengekomen in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening, waaronder het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar jaarlijkse emissieruimten, alsmede over de bijdrage van deze verordening aan de algehele doelstelling van de Unie inzake de vermindering van broeikasgasemissies voor 2030 en de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met name met betrekking tot de behoefte aan aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie met het oog op de noodzakelijke broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, met inbegrip van een kader voor de periode na 2030, en kan, indien passend, voorstellen indienen. |
|
|
In deze verslagen wordt rekening gehouden met de strategieën die zijn opgesteld ingevolge artikel 4 van Verordening (EU) nr. 525/2013 teneinde bij te dragen tot het formuleren van een strategie van de Unie op lange termijn. |
In deze verslagen wordt rekening gehouden met de strategieën die zijn opgesteld ingevolge artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999 teneinde bij te dragen tot het formuleren van een strategie van de Unie op lange termijn.” |
(32018R0842)
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 ter (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 15 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(7 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
“Artikel 15 bis |
|
Afstemming op de doelstelling van de Unie en de lidstaten inzake klimaatneutraliteit |
|
1. Bij de vaststelling van de wetgevingshandeling tot vaststelling van de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2040 overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1119 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin het volgende wordt uiteengezet: |
|
a) de geschiktheid van de huidige nationale streefcijfers in bijlage I bij deze verordening wat betreft hun bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bewerkstelligen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119, en wel op kosteneffectieve en eerlijke wijze; |
|
b) een reductietraject voor elke lidstaat van de onder deze verordening vallende broeikasgasemissies, dat verenigbaar is met de doelstelling van klimaatneutraliteit voor elke lidstaat, uiterlijk in 2050. |
|
2. Binnen zes maanden na de publicatie van het in lid 1 bedoelde verslag doet de Commissie voorstellen om de broeikasgasemissies voor de sectoren die onder deze verordening vallen, te beperken. Die voorstellen zorgen voor een kosteneffectieve en eerlijke verdeling van de reductie-inspanningen in de hele Unie op basis van de in lid 1, punt b), bedoelde reductietrajecten.” |
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 quater (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 15 ter (nieuw)
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(7 quater) Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
“Artikel 15 ter |
|
Toegang tot de rechter |
|
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met hun nationale rechtsstelsel, de leden van het betrokken publiek die voldoen aan de voorwaarden van lid 2, met inbegrip van natuurlijke personen of rechtspersonen, of hun verenigingen, organisaties of groepen, toegang hebben tot een toetsingsprocedure bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten aan te vechten. |
|
a) dat niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening; of |
|
b) waarop artikel 10 van Verordening (EU) 2018/1999 van toepassing is. |
|
Voor de toepassing van dit lid omvat een handeling of nalatigheid die niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen uit hoofde van artikel 4 of artikel 8, een handeling of nalatigheid met betrekking tot een beleidslijn of een maatregel die is vastgesteld met het oog op de uitvoering van die verplichtingen, wanneer die beleidslijn of maatregel onvoldoende bijdraagt tot die uitvoering. |
|
2. De leden van het betrokken publiek worden geacht aan de voorwaarden van lid 1 te voldoen wanneer: |
|
a) zij voldoende belang hebben; of |
|
b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, voor zover het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt. |
|
Wat een voldoende belang vormt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om de leden van het betrokken publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus. Hiertoe wordt het belang van elke non-gouvernementele organisatie die milieubescherming bevordert en voldoet aan de voorschriften van het nationale recht geacht voldoende belang te zijn in de zin van dit lid. |
|
3. De bepalingen van de leden 1 en 2 sluiten de mogelijkheid van een voorafgaande toetsingsprocedure voor een bestuursorgaan niet uit en laten het vereiste onverlet dat de administratieve toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, voor zover een dergelijk vereiste geldt naar nationaal recht. Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn. |
|
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek gemakkelijk kan beschikken over praktische informatie over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.”. |
(32018R0842)
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 quinquies (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 16 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(7 quinquies) Het volgende artikel wordt ingevoegd: |
|
“Artikel 16 bis |
|
Wetenschappelijk advies met betrekking tot de ESR-/CARE-sectoren |
|
In overeenstemming met zijn mandaat overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1119 kan de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering, op verzoek dan wel op eigen initiatief, wetenschappelijk advies verstrekken en rapporten publiceren over het traject van deze verordening, over de niveaus van de jaarlijkse emissies en flexibiliteitsinstrumenten en hun consistentie met de klimaatdoelstellingen, met name met het oog op een eventuele herziening van deze verordening. De Commissie zal op gepaste wijze rekening houden met het advies van de adviesraad dan wel zal zij de redenen publiceren waarom zij besloten heeft om dat advies te negeren.” |
TOELICHTING
Klimaatverandering bestrijden met meer ambitie
In 2020 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) 2021/1119 (“de Europese klimaatwet”) vastgesteld. Met dit baanbrekende initiatief verbindt de EU zich ertoe de emissies uiterlijk in 2030 met 55 % te verminderen en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Als gevolg van deze overeenkomst moet de architectuur van het klimaatbeleid van de EU worden geactualiseerd.
De verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR) is een hoeksteen van die architectuur en reguleert momenteel grofweg 60 % van de emissies in de Unie. Als onderdeel van het “Klaar voor 55”-pakket heeft de Europese Commissie voorgesteld de ESR te wijzigen om de bijdrage ervan af te stemmen op de doelstellingen van de klimaatwet.
De ESR bestrijkt momenteel alle broeikasgasemissies die noch onder het EU-systeem voor de handel in emissierechten (EU-ETS), noch onder de verordening inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) vallen. Dit betekent dat deze verordening momenteel betrekking heeft op directe broeikasgasemissies uit een aantal belangrijke sectoren: vervoer (met uitzondering van de luchtvaart en de niet-binnenlandse scheepvaart), gebouwen, landbouw, industriële installaties en gassen die niet onder het EU-ETS vallen, alsook afval en niet-verbrandingsgerelateerde emissies van energie- en productgebruik. Hiertoe behoren zowel de CO2-emissies als een belangrijk deel van de niet-CO2-emissies.
De algemene doelstelling van het Commissievoorstel is de ESR zodanig te herzien dat zij bijdraagt aan de ambitie om uiterlijk in 2030 op een kosteneffectieve en samenhangende manier nettobroeikasgasemissiereducties van minstens 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990 te realiseren, daarbij rekening houdend met de noodzaak van een rechtvaardige transitie en het feit dat alle sectoren aan de klimaatinspanningen van de EU zullen moeten bijdragen. Het doel is om tot een geleidelijk en evenwichtig traject naar klimaatneutraliteit in 2050 te komen.
Dit vereist progressievere maatregelen in de sectoren die onder de ESR vallen. Het voorstel zorgt voor een verhoging van de nationale streefcijfers uiterlijk in 2030 ten opzichte van de niveaus van 2005 – een verhoging die aansluit bij een reductie van 40 % voor de ESR-sectoren in de hele EU. De lidstaten leveren een bijdrage tot deze algehele reductie met doelstellingen die lopen van -10 % tot -50 %. Deze nationale doelstellingen zijn voornamelijk gebaseerd op het bbp per hoofd van de bevolking.
Meer klimaatmaatregelen voor Europa.
De rapporteur schaart zich achter het voorstel van de Commissie om de ESR-doelstellingen in overeenstemming te brengen met de emissiereductiedoelstelling voor de hele economie van de EU voor 2030. De rapporteur is er echter stellig van overtuigd dat de klimaatdoelstellingen van de EU alleen kunnen worden verwezenlijkt met een robuuster wetgevingskader dat van alle lidstaten vereist dat zij in actie komen.
De rapporteur heeft daarom allerlei stappen ondernomen om het voorstel van de Commissie krachtiger te maken en het zodoende niet alleen geschikt te maken voor de EU-doelstelling voor 2030, maar ook voor de overkoepelende doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050.
Alle lidstaten moeten bijdragen aan de nieuwe klimaatambities van de EU.
De huidige nationale streefcijfers in het kader van de ESR verplichten niet alle lidstaten ertoe om hun emissies te verlagen. In het nieuwe voorstel van de Commissie wordt dit gewijzigd: alle lidstaten moeten nu maatregelen gaan nemen. Dit is iets waar het Europees Parlement al geruime tijd op heeft aangedrongen en wat al veel eerder had moeten gebeuren.
De rapporteur staat achter deze wijzigingen, maar merkt daarbij op dat er nog steeds een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen de nationale streefcijfers van de lidstaten. Om die reden moet de convergentie tussen de inspanningen van de lidstaten binnen de vastgestelde doelstellingen worden versterkt. Daartoe heeft de rapporteur de nationale streefcijfers zo streng mogelijk gemaakt, zodat alle lidstaten voldoende inspanningen leveren om het koolstofarm maken van de economie te bevorderen.
Ervoor zorgen dat de streefcijfers voor 2030 daadwerkelijk worden gehaald.
Het is van cruciaal belang om de integriteit van de nieuwe emissiereductiedoelstellingen in het kader van de ESR te behouden en ervoor te zorgen dat deze daadwerkelijk door de lidstaten worden gehaald.
De rapporteur heeft daarom verscheidene mogelijke mazen in de verordening geschrapt of beperkt. Deze omvatten beperkingen op de mogelijkheid voor de lidstaten om emissierechten uit hun toekomstige emissiebegroting te “lenen” en om emissierechten te verhandelen. De rapporteur heeft ook de vereiste toegevoegd dat alle opbrengsten van een lidstaat uit de handel in emissierechten in het kader van de ESR moeten worden toegewezen aan klimaatmaatregelen – een belangrijke stap om te zorgen voor een gestroomlijnde nadruk op klimaatmaatregelen in de hele verordening.
Daarnaast heeft de rapporteur het voorstel ingetrokken om een aanvullende veiligheidsreserve in te voeren die bestaat uit door de lidstaten gegenereerde overtollige verwijderingen boven op hun streefcijfers uit hoofde van de LULUCF-verordening. Dit zal ook leiden tot decarbonisatiemaatregelen in alle sectoren die onder de verordening vallen.
De nationale streefcijfers afstemmen op het doel van klimaatneutraliteit in 2050.
In de verordening worden emissiereductiedoelstellingen voor de lidstaten tot 2030 vastgesteld. Niettemin is het wenselijk een duidelijk verband aan te brengen tussen de ESR en het in de klimaatwet vastgelegde doel van klimaatneutraliteit. Het Europees Parlement heeft al het duidelijke standpunt ingenomen dat de doelstellingen van de klimaatwet door elke afzonderlijke lidstaat moeten worden behaald. De rapporteur heeft daarom een duidelijk verband gelegd tussen de ESR en de klimaatwet om een aantal stappen die de lidstaten na 2030 moeten nemen, te codificeren en de EU op de juiste koers te krijgen op weg naar klimaatneutraliteit in 2050.
De lidstaten in staat stellen hun streefcijfers te halen op een manier die het beste voor hen werkt.
De EU is divers en de lidstaten hebben specifieke kenmerken en een uiteenlopende economische structuur. De lidstaten moeten daarom over enige flexibiliteit beschikken om hun klimaatdoelstellingen te halen op een manier die het beste voor hen werkt. Met het nieuwe wetgevingsvoorstel beschikken de lidstaten over enige flexibiliteit om de emissies terug te dringen in de sectoren waar dat het meest kosteneffectief is.
De rapporteur is van mening dat deze gecombineerde voorstellen de ESR zullen versterken, decarbonisatiemaatregelen in de hele Unie zullen stimuleren en het EU-beleid op de juiste koers zullen krijgen om de klimaatuitdaging met eensgezinde ambitie aan te gaan.
ADVIES VAN DE COMMISSIE VERVOER EN TOERISME (29.4.2022)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen
(COM(2021)0555 – C9‑0321/2021 – 2021/0200(COD))
Rapporteur voor advies: Angel Dzhambazki
BEKNOPTE MOTIVERING
Voorstel van de Commissie voor de herziening van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen
Met de Europese klimaatwet hebben de EU en haar lidstaten zich ertoe verbonden de broeikasgasemissies uiterlijk 2030 met 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990 en uiterlijk 2050 de eerste klimaatneutrale groep landen ter wereld te worden. In de zomer van 2020 heeft de Commissie het wetgevingspakket “Fit for 55” voorgesteld, waarmee het huidige EU-beleidskader voor het klimaatbeleid geactualiseerd wordt om de extra emissiereducties te verwezenlijken die deze ambitie vereist.
De verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR) speelt een belangrijke rol in dit beleidskader, waar het betrekking heeft op emissies van sectoren zoals vervoer (echter uitgezonderd luchtvaart en niet-binnenlandse scheepvaart), gebouwen, landbouw, afvalbeheer en diverse andere emissiebronnen die niet onder het huidige EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallen, alsook op emissies die geen verband houden met verbranding voor energie- en productgebruik. De ESR neemt al met al circa 60 % van de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU voor haar rekening. Voor de periode 2021-2030 is in de huidige ESR, die in 2018 is vastgesteld, een collectief streefcijfer voor de vermindering van broeikasgasemissies voor de EU als geheel van - 30 % ten opzichte van het niveau van 2005 bepaald. De lidstaten delen de emissiereductie-inspanningen voor de hele EU door middel van bindende nationale reductiedoelstellingen die grotendeels worden bepaald op basis van het bbp per hoofd van de bevolking.
Om de ESR af te stemmen op de hogere klimaatambitie voor 2030, wordt in het voorstel van de Commissie de emissiereductiedoelstelling voor de hele EU verhoogd tot - 40 % in 2030, hetgeen doorberekend naar de nationale doelstellingen neerkomt op - 10 % tot - 50 % onder het niveau van 2005. Volgens het voorstel behouden de lidstaten een zekere flexibiliteit om hun vereiste reductie-inspanningen van jaar tot jaar te verwezenlijken. Bovendien blijven de sectoren wegvervoer en gebouwen onder de ESR vallen, terwijl de Commissie daarnaast in een afzonderlijk initiatief heeft voorgesteld deze sectoren ook in een nieuw EU-breed ETS op te nemen.
Beoordeling van het voorstel door de rapporteur
De rapporteur erkent dat het “Fit for 55”-pakket gericht is op grotere ambities om de broeikasgasemissies van de EU snel terug te dringen en in de komende drie decennia klimaatneutraliteit te bereiken. De rapporteur betreurt echter dat de voorgestelde initiatieven niet gepaard gaan met een grondige analyse om op eerlijke wijze de negatieve gevolgen van een overhaaste overgang (die in wezen uniek is in de wereld) op het concurrentievermogen van de economie en de werkgelegenheid in de lidstaten te bespreken. Dit geldt met name voor mobiliteit, waar het vooralsnog onzeker is of alternatieve emissiearme en emissievrije oplossingen en de energie die zij behoeven breed en snel genoeg beschikbaar zullen zijn om betaalbare mobiliteit voor burgers en bedrijven, een hoeksteen voor het functioneren van onze samenlevingen, te waarborgen. De EU moet dus binnen haar klimaat- en energiebeleid alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke verschuiving naar alternatieve brandstoftechnologieën en -infrastructuur, met inbegrip van elektrische energie en op waterstof gebaseerde brandstoffen, gelijke tred houdt met haar klimaatambities. Om op korte en lange termijn duurzamer te worden, is de vervoerssector afhankelijk van regelgeving die innovatieve technologieën en investeringen in die richting sterk ondersteunt.
De rapporteur waarschuwt dat de extra kosten voor burgers en huishoudens die naar verwachting zullen voortvloeien uit de voorgestelde opname van wegvervoer en gebouwen in het ETS, en meer indirect met de verhoogde ambitie van de ESR, de effecten van de huidige energieprijsinflatie zullen verergeren en dat dit bovenop de reeds bestaande energie- en vervoersarmoede zal komen. Daarom moet worden nagedacht over meer permanente steunmechanismen in het kader van het door de Commissie voorgestelde Sociaal Klimaatfonds.
De rapporteur is voorstander van het voorstel om de sectoren wegvervoer (en gebouwen) binnen het toepassingsgebied van de ESR te houden, aangezien de lidstaten het best in staat zijn passende regelgevende maatregelen te nemen die zijn afgestemd op hun specifieke situatie en de mobiliteits- en huisvestingsbehoeften van hun burgers, om te voldoen aan de beoogde emissiereducties in alle sectoren. De rapporteur steunt ook het voorstel om flexibiliteit voor de lidstaten te behouden om hun emissies te verminderen en hun reductieverplichtingen op doeltreffende wijze na te komen.
De rapporteur acht het belangrijk om de lidstaten en belanghebbenden in de betrokken sectoren een voorspelbaar en stabiel traject voor de vereiste emissiereducties te bieden, en beschouwt dit als een voorwaarde om investeringen en innovatie in klimaatvriendelijke oplossingen te bevorderen. De landspecifieke trajecten voor de toegewezen emissies moeten dus slechts eenmalig worden vastgesteld, en wel aan het begin van de periode 2021-2030. Aangezien een rechtvaardige en eerlijke verdeling van de inspanningen tussen en binnen de lidstaten van cruciaal belang is om de EU-brede doelstelling te halen, moet de Commissie bij het bepalen van de nationale trajecten naast het bbp per hoofd van de bevolking ook kosteneffectiviteits- en billijkheidsaspecten meenemen in haar analyse en hier rekening mee houden. Tot slot benadrukt de rapporteur, gezien de mogelijke opname van het wegvervoer in het ETS, dat alle regels op EU-niveau die binnen de ESR en het ETS vallen, te blijven evalueren, om mogelijke overregulering te voorkomen. In dit verband moet de Commissie uitgebreider verslag uitbrengen over de daadwerkelijke emissiereducties op sectorniveau, bijvoorbeeld in de voortgangsverslagen in het kader van de verordening inzake de governance van de energie-unie en klimaatactie.
AMENDEMENTEN
De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. |
(1) De Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) is ondertekend, is in november 2016 in werking getreden. De partijen zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau, met inachtneming van de beginselen van billijkheid en van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en de respectieve mogelijkheden van landen. |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(1 bis) In zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodtoestand op het gebied van klimaat en milieu heeft het Europees Parlement er bij de Commissie op aangedrongen onmiddellijk ambitieuze actie te ondernemen om de opwarming van de aarde onder 1,5 °C te houden en een enorm verlies aan biodiversiteit te vermijden, onder meer door tegenstrijdigheden in het huidige EU-beleid met betrekking tot de noodtoestand op het gebied van klimaat en milieu weg te werken en te waarborgen dat alle relevante wetgevings- en begrotingsvoorstellen volledig in overeenstemming zijn met de doelstelling om de opwarming van de aarde onder 1,5 °C te houden en dat zij niet bijdragen aan het verlies aan biodiversiteit. |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen. Deze transitie heeft voor lidstaten, regio’s, economische sectoren en burgers verschillende gevolgen en is afhankelijk van hun specifieke situatie. Zij treft vrouwen en mannen bijvoorbeeld anders en heeft een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen. Het is daarom van essentieel belang ervoor te zorgen dat de Europese Green Deal wordt uitgevoerd op een manier die de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie, met inbegrip van haar ultraperifere gebieden, bevordert en dat de transitie rechtvaardig en inclusief is, met de nodige aandacht voor achtergestelde groepen zoals ouderen, personen met een handicap, personen die kampen met energie- of vervoersarmoede, kwetsbare micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en personen die tot een minderheid behoren. In het bijzonder moet worden voorkomen dat er verstoringen optreden in kritieke sectoren die in de basisbehoeften van de economie en de maatschappij voorzien, zoals mobiliteit. |
__________________ |
__________________ |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) De vervoerssector van de Unie is van fundamenteel belang voor de economische en sociale ontwikkeling van de Unie en voor het waarborgen van de territoriale toegankelijkheid en connectiviteit van alle regio’s in de Unie. Tegelijkertijd is het koolstofvrij maken van de sector voor de Unie van doorslaggevend belang voor het verwezenlijken van haar doelstelling van vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % tegen 2030 en haar langetermijndoelstelling van het uiterlijk in 2050 bereiken van klimaatneutraliteit. De Unie moet derhalve duurzaam vervoer realiseren en tegelijkertijd de werking van de interne markt en het wereldwijde concurrentievermogen van de Unie waarborgen, verstoringen voorkomen en sociale normen bewaken. Bij de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de lidstaten voor 2030 zoals vastgesteld in deze verordening moeten de inspanningen met name gericht zijn op het bevorderen van een toekomstbestendige en veerkrachtige vervoerssector. Daarom moeten de lidstaten alle beschikbare EU-middelen gebruiken om het koolstofvrij maken van de vervoerssector te begeleiden, rekening houdend met het feit dat momenteel de overgang naar koolstofarm vervoer voor een aantal vervoerswijzen technologisch gezien nog moeilijk blijft en ook wat betreft efficiëntie en concurrentievermogen uitdagingen met zich meebrengt. Bij het zetten van vervolgstappen in de richting van een koolstofvrije vervoerssector moet het beginsel van technologische neutraliteit geëerbiedigd worden. |
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 ter) Er moet rekening worden gehouden met de sociale en economische gevolgen van de overgang naar een koolstofneutrale economie. Het beginsel van decarbonisatie moet hand in hand gaan met de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, opdat ervoor gezorgd wordt dat er geen personen of regio’s aan hun lot worden overgelaten. |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. |
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie) |
__________________ |
|
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
|
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(4 bis) Als een centrale sector in het veranderingsproces op weg naar duurzaamheid moet vervoer ongeacht de eventuele verdere ontwikkeling van het systeem voor de handel in emissierechten in Verordening (EU) 2018/842 opgenomen blijven. Tegelijkertijd mag een eventuele verdere en toekomstige marktgebaseerde oplossing andere en aanvullende wetgevingsmaatregelen op nationaal of Unie-niveau om de vervoersemissies verder terug te dringen niet in de weg staan. |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 bis) Gezien het kritieke belang voor het functioneren van onze samenlevingen van de gehele vervoerssector, met inbegrip van het weg-, spoor-, binnenvaart-, zee- en luchtvervoer, wordt van de sector verwacht dat zij een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan de verwezenlijking van de klimaatdoelen zoals vastgesteld in de Europese klimaatwet. |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 ter) Waterstof kan worden gebruikt als grondstof of energiebron in industriële en chemische procedés, en in het lucht- en zeevervoer, voor het koolstofvrij maken van sectoren waarin directe elektrificatie technologisch niet mogelijk of financieel niet rendabel is, alsook voor energieopslag om het energiesysteem waar nodig in evenwicht te brengen, waardoor het een belangrijke rol speelt bij de integratie van energiesystemen. |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 quater (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 quater) Zowel koolstofarme als hernieuwbare waterstof moet zich op de Europese energiemarkt ontwikkelen, rekening houdend met het feit dat deze verschillende infrastructuur- en investeringsbehoeften hebben, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan investeringen die de productie van hernieuwbare energie snel genoeg zullen opschalen om de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie voor 2030 en 2050 te halen, en door koolstofarme waterstof als overbruggingstechnologie op korte termijn te benutten. De Commissie moet daarom beoordelen hoeveel, in welke gevallen en gedurende welke periode koolstofarme waterstof nodig zal zijn voor decarbonisatiedoeleinden, totdat hernieuwbare waterstof deze functie volledig kan overnemen. Daarnaast moeten de Commissie en de lidstaten wettelijke en economische belemmeringen verminderen om een snelle marktintroductie van hernieuwbare waterstof te bevorderen. |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 quinquies (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 quinquies) De Commissie heeft binnen het taxonomiekader van de EU dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad1 bis ontwerpregels voorgesteld voor de indeling van aardgas en kernenergie als groen in de context van doelstellingen in verband met klimaatverandering. Een dergelijke indeling zou de vervoerssector enorm helpen zijn koolstofvoetafdruk te verkleinen en de doelstellingen van de Europese Green Deal en het “Fit for 55”-pakket te verwezenlijken. Dit is met name van belang gezien het mogelijke verbod op de productie van voertuigen met inwendige verbrandingsmotoren na 2030, aangezien emissievrije voertuigen voor het opladen sterk afhankelijk zijn van elektrische energie en alleen veilige en betrouwbare kernenergie zou kunnen voldoen aan de behoeften van emissievrije voertuigen.
|
|
_______________ |
|
1 bis Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13). |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 sexies (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 sexies) Het bij Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde EU-taxonomiekader biedt bedrijven, beleggers en beleidsmakers passende definities die bepalen welke economische activiteiten als ecologisch duurzaam kunnen worden beschouwd. Dit kan investeerders zekerheid bieden, particuliere investeerders beschermen tegen greenwashing, bedrijven helpen klimaatvriendelijker te worden, versnippering van de markt afzwakken en investeringen helpen verschuiven naar waar zij het hardst nodig zijn. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. |
(7) Het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 blijft ongewijzigd. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. Om de regeldruk te verminderen moet de Commissie het wetgevingskader ten aanzien van emissiereducties naar behoren herzien, met name in sectoren als vervoer waarvoor verschillende wetgevings- en prijsstellingsinstrumenten gelden, en indien nodig aanpassingen voorstellen om mogelijke overregulering te voorkomen. |
__________________ |
__________________ |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
|
(Toepassingsgebied van de ESR) |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(9 bis) Rekening houdend met artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moeten de inspanningen en doelstellingen ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen worden aangepast aan de specifieke realiteit van de ultraperifere regio’s, die structureel worden gekenmerkt door een afgelegen ligging, insulair karakter, kleine omvang, moeilijke topografie en dito klimaat en economische afhankelijkheid van enkele producten. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. |
(10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen lidstaten emissies voor de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen geleidelijk moeten terugdringen tot zij gezamenlijk tegen 2030 de EU-brede reductiedoelstelling van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(12 bis) Met het oog op een kosteneffectieve en billijke reductie van de broeikasgasemissies in alle sectoren die onder zowel Verordening (EU) 2018/842 als Richtlijn 2003/87/EG vallen, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn een evenwicht te vinden tussen de reducties die zij in die sectoren in het kader van die instrumenten bereiken. Wanneer lidstaten hun emissies in die sectoren in een bepaald jaar meer dan evenredig hebben teruggebracht uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842, is het eerlijk dat die lidstaten compensatie mogen toekennen aan die sectoren. Het moet in dergelijke gevallen dus mogelijk zijn voor lidstaten om een beperkte hoeveelheid emissierechten op grond van Richtlijn 2003/87/EG kosteloos toe te wijzen aan die sectoren, waarbij tevens moet worden gewaarborgd dat de respectieve kostenvoordelen worden doorgegeven aan burgers en bedrijven. De Commissie moet derhalve per sector jaarlijkse emissiebenchmarks voor die sectoren vaststellen aan de hand waarvan de geëvalueerde broeikasgasemissies van die sectoren in de lidstaten kunnen worden beoordeeld. Een dergelijke sectorale jaarlijkse emissiebenchmark moet niet worden opgevat als een minimumstreefcijfer voor een sector, maar eerder als een drempel om flexibiliteit met betrekking tot Richtlijn 2003/87/EG mogelijk te maken. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(12 ter) De reductie-inspanningen van de lidstaten moeten gebaseerd blijven op het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten en de noodzaak van duurzame economische groei in de hele Unie, rekening houdend met het relatieve bbp per hoofd van de bevolking van lidstaten. De jaarlijkse emissierechten voor lidstaten moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van billijkheid en kosteneffectiviteit, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de economische capaciteit en het relatieve emissiereductiepotentieel en de kosten. |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen. |
(13) Nieuwe dreigingen zoals de Russische oorlog in Oekraïne en de COVID-19-pandemie hebben in uiteenlopende mate en voor een variërend tijdsbestek tot op heden niet volledig kwantificeerbare gevolgen voor de Unie en haar lidstaten en hun emissieniveaus. Bovendien kunnen deze crises van invloed zijn op de wijze waarop de lidstaten hun emissieniveaus kunnen verminderen. Gezien deze onzekerheden is het passend dat Verordening (EU) 2018/842 de lidstaten en sectoren voorziet van voorspelbare trajecten voor de vereiste emissiereducties tot 2030. Indien nodig moeten ten aanzien van strategische nood- of crisissituaties tijdelijke aanpassingen van de jaarlijkse emissieruimten echter mogelijk blijven, mits de nationale emissiereductiedoelstellingen voor 2030 in acht worden genomen en terdege rekening wordt gehouden met de flexibiliteit waarin Verordening (EU) 2018/842 voorziet. Bovendien dient ten aanzien van een lidstaat die zijn jaarlijkse emissieruimten overschrijdt, alleen een corrigerende procedure overeenkomstig deze verordening aan de orde te zijn. |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(13 bis) De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de vervoerssector van strategisch belang is. De invoering van groene corridors die zorgden voor zekere toeleveringsketens voor de gezondheidszorg en nooddiensten, essentiële voedselbevoorrading en farmaceutische producten, was een goede praktijk die in de toekomst voorrang moet krijgen boven emissiereductie in tijden van crisis. |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(14) Daarom is het goed de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen. |
Schrappen |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(17) Gezien de invoering van een striktere nalevingsregeling in Verordening (EU) 2018/841 met ingang van 2026 is het passend de regeling dat indien de broeikasgasemissies die elke lidstaat in de periode van 2026 tot en met 2030 voor de sector land heeft gegenereerd hoger uitvielen dan zijn verwijderingen, de jaarlijkse emissieruimten dienovereenkomstig worden verkleind, af te schaffen. Artikel 9, lid 2, moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(17) De bepalingen van Verordening (EU) 2018/842 betreffende naleving moeten worden versterkt om enerzijds landen te ontmoedigen hun emissieruimten te overschrijden, onder meer via financiële sancties, en anderzijds de transparantie en doeltreffendheid van corrigerende maatregelen te vergroten. |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten – dezelfde of andere – nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen. |
Schrappen |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 bis) Het verwezenlijken van de doelstellingen van Verordening (EU) 2018/842 zal sommige lidstaten voor grote uitdagingen plaatsen. Het is daarom belangrijk te zorgen voor flexibiliteit, vooruitziendheid en overdraagbaarheid. Om de voortgang van de lidstaten bij het verminderen van de onder Verordening (EU) 2018/842 vallende broeikasgasemissies te beoordelen en transparantie te waarborgen, moeten de beoordeling en het verslag van de voortgang conform Verordening (EU) 2018/1999 zich met name richten op de emissiereducties in de sector wegvervoer, en daarbij de werkelijke jaarlijkse uitstoot in de sector alsook de daarmee overeenkomende emissieruimten conform Verordening (EU) 2018/842 vermelden. Dit moet echter niet betekenen dat er sectorspecifieke minimumbijdragen, in welke vorm dan ook, worden ingevoerd, aangezien dit niet alleen de doelstellingen in gevaar zou brengen maar ook hun verwezenlijking zou verhinderen. |
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 ter) Uiterlijk zes maanden na elke algemene inventarisatie als bedoeld in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag uitbrengen over de werking van Verordening (EU) 2018/842. Bij het opstellen van dat verslag moet de Commissie, voor zover relevant, rekening houden met het advies van de bij Verordening (EU) 2021/1119 ingestelde Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering en, voor zover beschikbaar, met het advies van de nationale adviesorganen inzake klimaat.
|
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – leden 2 en 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door: |
(3) In artikel 4 worden de leden 2 en 3 vervangen door: |
“2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies: |
“2. Met inachtneming van de in de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening genoemde vormen van flexibiliteit en de aanpassing overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening, en rekening houdend met een eventuele verkleining van de emissieruimte ingevolge artikel 7 van Beschikking nr. 406/2009/EG, zorgt elke lidstaat ervoor dat zijn broeikasgasemissies: |
a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert; |
a) in de jaren 2021 en 2022 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende 2016, 2017 en 2018, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 1 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. Het lineair traject van een lidstaat begint hetzij op vijf twaalfde van de afstand van 2019 tot 2020, hetzij in 2020 indien dat in een kleinere emissieruimte voor die lidstaat resulteert; |
b) in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; |
b) in de jaren 2023 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; |
c) in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2024 met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende de jaren 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door de lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
|
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten. |
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten. |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea. |
Voor de jaren 2023 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van het lineaire traject beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten van die lidstaat voor dat jaar zoals bepaald overeenkomstig de tweede alinea, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999. |
|
|
Bij de vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat uit hoofde van dit lid zorgt de Commissie ervoor dat de doelstelling van de Unie voor de vermindering van broeikasgasemissies uit hoofde van deze verordening in alle lidstaten op billijke en kosteneffectieve wijze wordt bereikt, rekening houdend met de in artikel 5 van deze verordening bedoelde flexibiliteit. |
|
Voor sectoren waarop tegelijkertijd deze verordening en Richtlijn 2003/87/EG van toepassing zijn, zal de Commissie bij het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten voor de periode van 2026 tot en met 2030 daarnaast voor elke lidstaat specificeren welk aandeel van de jaarlijkse emissieruimten overeenkomt met de emissies van deze sectoren (“jaarlijkse sectorale emissiebenchmark”).” |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 4 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 bis) In artikel 4 wordt het volgende lid ingevoegd: |
|
“4 bis. Met onmiddellijke ingang vanaf ...[de datum van inwerkingtreding van deze verordening] houdt de Commissie in nauw overleg met lidstaten doorlopend zicht op het risico dat lidstaten hun jaarlijkse emissieruimten overschrijden als gevolg van onontkoombare hogere emissies die het resultaat zijn van maatregelen gericht op strategische nood- of crisissituaties, bijvoorbeeld om risico’s in verband met de toevoer van energie en brandstof te verzachten, herstel te bewerkstelligen of humanitaire bijstand te verlenen.
|
|
Onverminderd artikel 4, lid 1, kan de Commissie, indien zij concludeert dat de jaarlijkse emissieruimten van een lidstaat niet gehaald konden of kunnen worden om de in alinea 1 van dit lid genoemde redenen, de jaarlijkse emissieruimten van die lidstaat tijdelijk aanpassen door middel van een uitvoeringshandeling, gericht op onontkoombare hogere emissies en terdege rekening houdend met het gebruik van flexibiliteit uit hoofde van artikel 5 en de veiligheidsreserve uit hoofde van artikel 11.” |
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 ter (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 5 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(3 ter) In artikel 4 wordt het volgende lid toegevoegd: |
|
“5 bis. Wanneer de Commissie verslag uitbrengt over haar jaarlijkse beoordeling uit hoofde van artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, zet zij de onder deze verordening vallende emissies uiteen en vermeldt zij daarbij met name de jaarlijkse emissieruimten en de jaarlijkse emissies van de vervoerssector. In het verslag houdt de Commissie ook rekening met nationale omstandigheden en neemt zij een overzicht op van de nationale maatregelen die met het oog op emissiereductie zijn genomen, waarbij zij duidelijk de meerwaarde van de EU aangeeft.”. |
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 quater (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 quater) Artikel 5 wordt vervangen door: |
Artikel 5 |
“Artikel 5 |
Flexibiliteit door middel van lenen, reserveren en overdragen |
Flexibiliteit door middel van lenen, reserveren en overdragen |
1. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2025 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
1. Gedurende de jaren 2021 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 10 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
2. Gedurende de jaren 2026 tot en met 2029 kan een lidstaat een maximale hoeveelheid van 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor het volgende jaar lenen. |
|
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat: |
3. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens dit artikel en artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat: |
a) wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030, en |
a) wat betreft het jaar 2021, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030, en |
b) wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 30 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
b) wat betreft de jaren 2022 tot en met 2029, het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte tot een niveau van 30 % van zijn jaarlijkse emissieruimten tot dat jaar in reserve houden voor de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. |
5. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en krachtens artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
5. Indien de beoordeelde broeikasgasemissies van een lidstaat in een bepaald jaar onder zijn jaarlijkse emissieruimte voor dat jaar liggen, het gebruik van de flexibiliteit krachtens de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en krachtens artikel 6 meegerekend, kan deze lidstaat het resterende deel van zijn jaarlijkse emissieruimte aan andere lidstaten overdragen. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor dat jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
6. De inkomsten die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, kunnen door de lidstaten worden gebruikt om klimaatverandering in de Unie of in derde landen aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen. |
6. De inkomsten die voortvloeien uit overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5, worden door de lidstaten gebruikt om klimaatverandering en energie- en vervoersarmoede in de Unie met betrekking tot de in artikel 2 genoemde sectoren aan te pakken. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en maken die informatie openbaar. |
7. Overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5 kunnen voortkomen uit een project of programma voor de beperking van broeikasgassen dat in de verkopende lidstaat wordt uitgevoerd en door de ontvangende lidstaat wordt bekostigd, op voorwaarde evenwel dat dubbeltelling wordt voorkomen en dat de traceerbaarheid wordt gegarandeerd. |
7. Overdrachten van jaarlijkse emissieruimten overeenkomstig de leden 4 en 5 kunnen voortkomen uit een project of programma voor de beperking van broeikasgassen dat in de verkopende lidstaat wordt uitgevoerd en door de ontvangende lidstaat wordt bekostigd, op voorwaarde evenwel dat dubbeltelling wordt voorkomen en dat de traceerbaarheid wordt gegarandeerd. |
8. De lidstaten kunnen zonder enige kwantitatieve beperking, en mits dubbeltelling wordt voorkomen, gebruikmaken van kredieten voor projecten, afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9 van deze verordening te voldoen. |
8. De lidstaten kunnen zonder enige kwantitatieve beperking, en mits dubbeltelling wordt voorkomen, gebruikmaken van kredieten voor projecten, afgegeven overeenkomstig artikel 24 bis, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG, om aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 9 van deze verordening te voldoen. |
|
8 bis. Een lidstaat wiens beoordeelde broeikasgasemissies afkomstig van de sectoren vallend onder zowel deze verordening als Richtlijn 2003/87/EG, voor een bepaald jaar in de periode 2026 tot en met 2030 onder zijn jaarlijkse sectorale emissiebenchmark voor dat jaar liggen, kan in de 24 maanden volgend op dat jaar kosteloos ETS-emissierechten toewijzen aan gereguleerde entiteiten uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG. De hoeveelheid kosteloze ETS-emissierechten blijft beperkt tot het verschil tussen de jaarlijkse sectorale emissiebenchmark en de beoordeelde broeikasgasemissies van de betrokken sectoren. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de hoeveelheid kosteloze ETS-emissierechten die hij voornemens is te gebruiken. Die hoeveelheid wordt geschrapt uit de jaarlijkse emissieruimte van de lidstaat.” |
(Verordening (EU) 2018/842)
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 8
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(5 bis) Artikel 8 wordt vervangen door: |
Artikel 8 |
“Artikel 8 |
Corrigerende maatregelen |
Corrigerende maatregelen |
1. Indien de Commissie bij haar jaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 525/2013, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikel 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat: |
1. Indien de Commissie bij haar tweejaarlijkse beoordeling overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, rekening houdend met het beoogd gebruik van de flexibiliteit als bedoeld in de artikel 5, 6 en 7 van de onderhavige verordening, constateert dat een lidstaat onvoldoende vooruitgang boekt bij het voldoen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, dient die lidstaat binnen drie maanden bij de Commissie een actieplan met corrigerende maatregelen in dat het volgende omvat: |
|
-a) een grondige analyse van de situatie in de lidstaat met onder andere een sociaal-economische beoordeling om te bezien of de lidstaat in staat is zijn emissies terug te dringen; |
a) aanvullende maatregelen die de lidstaat zal uitvoeren om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie; |
a) aanvullende maatregelen die de lidstaat zal uitvoeren om te voldoen aan zijn specifieke verplichtingen op grond van artikel 4 van deze verordening, via nationale beleidsinitiatieven en maatregelen en de uitvoering van maatregelen van de Unie, en erop toeziend dat maatregelen vanuit sociaal, economisch en ecologisch oogpunt duurzaam zijn; |
b) een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld. |
b) een strikt tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen, zodat de jaarlijkse vooruitgang bij de uitvoering kan worden beoordeeld. |
2. Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen. |
2. Het Europees Milieuagentschap staat, overeenkomstig zijn jaarlijkse werkprogramma, de Commissie bij in haar werkzaamheden om zulke actieplannen met corrigerende maatregelen te beoordelen. |
3. De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. |
3. De Commissie brengt over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uit binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt volledig rekening met het advies van de Commissie en herziet zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig. Indien de betrokken lidstaat geen gevolg geeft aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, moet hij dit motiveren. |
|
De actieplannen met corrigerende maatregelen, eventuele herzieningen en de in de eerste alinea bedoelde adviezen van de Commissie zijn toegankelijk voor het publiek.” |
(Verordening (EU) 2018/842)
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 9 – lid 2
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren. |
2. Een lidstaat die zijn jaarlijkse emissierechten in twee of meer opeenvolgende jaren overschrijdt, herziet het zijn nationaal energie- en klimaatplan en de nationale langetermijnstrategie. Die herziening wordt binnen twaalf maanden voltooid. De Commissie kan aanbevelingen doen over de wijze waarop het nationaal energie- en klimaatplan en de nationale langetermijnstrategie van de lidstaat moeten worden herzien. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van het herziene plan en verklaart daarbij hoe de niet-naleving van de nationale jaarlijkse emissieruimten zal worden verholpen met de voorgestelde herzieningen en in voorkomend geval hoe daarmee gehoor wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie. Indien het nationale energie- en klimaatplan of de nationale langetermijnstrategie niet wezenlijk wordt gewijzigd, leidt de Commissie in voorkomend geval een inbreukprocedure in. |
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 15
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(7 bis) Artikel 15 wordt vervangen door: |
Artikel 15 |
“Artikel 15 |
Evaluatie |
Evaluatie |
1. Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs. |
1. Deze verordening wordt voortdurend geëvalueerd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de veranderende nationale omstandigheden, de wijze waarop alle sectoren van de economie bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies, en waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de evolutie van de vervoerssector, de kosten en baten van de hiermee gepaard gaande maatregelen – met inbegrip van alle relevante klimaatwetgeving – voor verschillende sectoren van de economie en voor burgers, de internationale ontwikkelingen en de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs, daarbij tegelijkertijd de regelgevingslast tot een minimum beperkt houdend en overregulering vermijdend. |
2. De Commissie brengt binnen zes maanden na elke algemene inventarisatie zoals overeengekomen in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening, waaronder het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar jaarlijkse emissieruimten, alsmede over de bijdrage van deze verordening aan de algehele doelstelling van de Unie inzake de vermindering van broeikasgasemissies voor 2030 en de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met name met betrekking tot de behoefte aan aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie met het oog op de noodzakelijke broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, met inbegrip van een kader voor de periode na 2030, en kan, indien passend, voorstellen indienen. |
2. De Commissie brengt binnen zes maanden na elke algemene inventarisatie zoals overeengekomen in artikel 14 van de Overeenkomst van Parijs verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening, waaronder het evenwicht tussen aanbod van en vraag naar jaarlijkse emissieruimten, alsmede over de bijdrage van deze verordening aan de algehele doelstelling van de Unie inzake de vermindering van broeikasgasemissies voor 2030 en de bijdrage ervan aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met name met betrekking tot de behoefte aan aanvullende beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie met het oog op de noodzakelijke broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, met inbegrip van een kader voor de periode na 2030, of de noodzaak tot het terugdraaien van bestaand beleid en bestaande maatregelen daar waar sprake is van overregulering, met name in de weg- en zeevervoersectoren in het kader van deze verordening, en kan, indien passend, voorstellen indienen.” |
(Verordening (EU) 2018/842)
PROCEDURE VAN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2021)0555 – C9-0321/2021 – 2021/0200(COD) |
|||
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
ENVI 13.9.2021 |
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
TRAN 13.9.2021 |
|||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Angel Dzhambazki 10.11.2021 |
|||
Behandeling in de commissie |
7.2.2022 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
28.4.2022 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
28 8 12 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Magdalena Adamowicz, Andris Ameriks, José Ramón Bauzá Díaz, Erik Bergkvist, Izaskun Bilbao Barandica, Paolo Borchia, Karolin Braunsberger-Reinhold, Marco Campomenosi, Massimo Casanova, Karima Delli, Anna Deparnay-Grunenberg, Ismail Ertug, Gheorghe Falcă, Giuseppe Ferrandino, Carlo Fidanza, Mario Furore, Søren Gade, Isabel García Muñoz, Jens Gieseke, Elsi Katainen, Elena Kountoura, Julie Lechanteux, Bogusław Liberadzki, Peter Lundgren, Benoît Lutgen, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Marian-Jean Marinescu, Tilly Metz, Cláudia Monteiro de Aguiar, Caroline Nagtegaal, Jan-Christoph Oetjen, Philippe Olivier, Rovana Plumb, Tomasz Piotr Poręba, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, Vera Tax, Barbara Thaler, István Ujhelyi, Henna Virkkunen, Petar Vitanov, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Lucia Vuolo, Roberts Zīle, Kosma Złotowski |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Leila Chaibi, Clare Daly, Pär Holmgren |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
28 |
+ |
ECR |
Carlo Fidanza, Tomasz Piotr Poręba, Roberts Zīle, Kosma Złotowski |
ID |
Paolo Borchia, Marco Campomenosi, Massimo Casanova |
PPE |
Magdalena Adamowicz, Karolin Braunsberger-Reinhold, Gheorghe Falcă, Jens Gieseke, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska, Benoît Lutgen, Marian-Jean Marinescu, Cláudia Monteiro de Aguiar, Massimiliano Salini, Barbara Thaler, Henna Virkkunen, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Lucia Vuolo |
Renew |
José Ramón Bauzá Díaz, Izaskun Bilbao Barandica, Søren Gade, Elsi Katainen, Caroline Nagtegaal, Jan-Christoph Oetjen, Dominique Riquet |
S&D |
István Ujhelyi |
8 |
- |
NI |
Mario Furore |
The Left |
Leila Chaibi, Clare Daly, Elena Kountoura |
Verts/ALE |
Karima Delli, Anna Deparnay-Grunenberg, Pär Holmgren, Tilly Metz |
12 |
0 |
ECR |
Peter Lundgren |
ID |
Julie Lechanteux, Philippe Olivier |
S&D |
Andris Ameriks, Erik Bergkvist, Ismail Ertug, Giuseppe Ferrandino, Isabel García Muñoz, Bogusław Liberadzki, Rovana Plumb, Vera Tax, Petar Vitanov |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
ADVIES VAN DE COMMISSIE REGIONALE ONTWIKKELING (21.3.2022)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen
(COM(2021)0555 – C9‑0321/2021 – 2021/0200(COD))
Rapporteur voor advies: Vlad‑Marius Botoş
BEKNOPTE MOTIVERING
De Overeenkomst van Parijs benadrukt de absolute noodzaak om klimaatverandering te bestrijden en de dramatische gevolgen voor het leven op aarde en de toekomst van de mensheid te beperken. De Europese Unie is vastbesloten het goede voorbeeld te geven en over te gaan op een milieuvriendelijke aanpak in alle sectoren van de economie en in alle lidstaten en regio’s.
Het cohesiebeleid moet niet alleen gericht zijn op regionale ontwikkeling, maar in dit beleid moet er ook rekening mee worden gehouden dat elke regio moet streven naar het behalen van de Europese doelstellingen en moet bijdragen aan klimaatneutraliteit tegen 2050. De strategieën moeten hieraan worden aangepast en in de cohesieprogramma’s moet er voorrang worden gegeven aan oplossingen om deze doelstellingen te behalen. Dit geldt vooral voor de regio's die sterk gekenmerkt worden door een zeer vervuilende economie.
Milieubescherming en de vermindering van broeikasgasemissies moeten een hoofddoelstelling zijn in alle ontwikkelingsstrategieën op alle niveaus. De regio’s hebben hulp en technische bijstand nodig bij het behalen van de klimaatdoelstellingen in alle vervuilende sectoren, van de industrie- en de vervoerssector tot de huishoudelijke sector en sociale sectoren. De vermindering van broeikasgasemissies is alleen mogelijk met de volledige hulp en toewijding van de hele samenleving, waaronder de huishoudelijke vervuilers.
De doelstellingen die op Europees en nationaal niveau zijn vastgesteld moeten realistisch en haalbaar zijn en ondersteund worden door nauwkeurige gegevens. Nationale gegevensinventarissen moeten worden gestaafd met gegevens die op Europees en internationaal niveau zijn verzameld door verschillende wetenschappelijke organen en instanties. Dit zal bijdragen aan betere metingen, met name in grensoverschrijdende gebieden, waarmee realistische doelstellingen en plannen kunnen worden opgezet zowel voor regionale ontwikkelings- en cohesiestrategieën die aangepast zijn aan de specifieke kenmerken van de regio’s als met betrekking tot de inspanningen om energiearmoede te bestrijden en het feit dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten.
Klimaatambitie moet hand in hand gaan met het cohesiebeleid en de sociale en economische ontwikkeling van alle regio’s in de Europese Unie, waaronder de minder ontwikkelde en de ultraperifere regio’s.
AMENDEMENTEN
De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte, technologieneutrale en concurrerende economie op basis van onderzoek en innovatie, alsook groene banen, waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers in alle regio’s beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap, personen en families met lagere inkomens en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. De transitie levert ook verschillende uitdagingen op naargelang de regio. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is, dat er rekening bij wordt gehouden met de regio’s, bedrijfstakken en binnenlandse sectoren die voor de grootste uitdagingen zullen komen te staan en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Er moet rekening worden gehouden met de verschillende uitgangsposities van de lidstaten, regio’s en steden en met hun verschillende responscapaciteit, om lokale en regionale overheden in staat te stellen het heft in hand te nemen en om hun voldoende middelen en administratieve capaciteit ter beschikking te stellen om klimaatneutraliteit te realiseren door middel van een inclusieve aanpak waarbij de beginselen van het initiatief “Green Deal Going Local” van het Comité van de Regio’s worden geëerbiedigd. |
_________________ |
_________________ |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final van 11 december 2019. |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie in wetgeving de doelstelling vastgelegd om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het concurrentievermogen en de technologische neutraliteit van de EU-economie behouden blijven. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities in de lidstaten en regio’s, alsook met het beginsel dat niemand bij de transitie aan zijn lot mag worden overgelaten. Bij die verordening wordt de Commissie ook verplicht om indien nodig een wetgevingsvoorstel in te dienen om een bijkomende tussentijdse doelstelling vast te stellen voor 2040, teneinde allengs te zorgen voor een snelle en onomkeerbare vermindering van de broeikasgasemissies en zo uiterlijk in 2050 de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit en vervolgens negatieve emissies te verwezenlijken. |
_________________ |
_________________ |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast. |
(5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast, alsook de ontwikkelingsstrategieën op nationaal, regionaal en lokaal niveau, rekening houdend met het feit dat binnenlandse energie-efficiëntie, en zelfvoorziening en onafhankelijkheid op energiegebied belangrijk zijn, en met de sociale gevolgen van de transitie. Hiervoor is het belangrijk dat particuliere en overheidsactoren op regionaal en lokaal niveau bij het werk worden betrokken om de doeltreffendheid en aanvaardbaarheid van de nodige maatregelen te waarborgen. Er moet rekening worden gehouden met lokaal geproduceerde duurzame energie en energie-efficiëntie die positieve effecten hebben op de regionale economie. |
_________________ |
_________________ |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(6) Bij Verordening (EU) 2018/842 zijn verplichtingen vastgelegd voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het huidige streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met de niveaus van 2005. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
(6) Bij Verordening (EU) 2018/842 zijn verplichtingen vastgelegd voor de lidstaten met betrekking tot de minimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het huidige streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met de niveaus van 2005. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. Hiervoor moet de lidstaten een passende flexibiliteit worden geboden bij de keuze van de middelen en methoden om die doelstelling te bereiken. Bij de programmering van de middelen van het cohesiebeleid moet rekening worden gehouden met de geactualiseerde ontwikkelingsstrategieën die erop gericht zijn de capaciteit van de lidstaten op het gebied van broeikasgasemissiereductie te vergroten en zo bij te dragen tot een betere convergentie van hun streefcijfers reeds in deze programmeringsperiode. |
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald, gestaafd met de beschikbare gegevens op Unie- en internationaal niveau, waarbij het noodzakelijk is dat bij de nalevingscontrole rekening wordt gehouden met de meest recente gegevens die op nationaal, Unie- en internationaal niveau beschikbaar zijn, om een realistisch beeld te geven van de situatie. |
_________________ |
_________________ |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(8) In haar mededeling van 17 september 202035 heeft de Commissie aangegeven dat de verhoogde algemene doelstelling voor 2030 alleen kan worden verwezenlijkt als alle sectoren bijdragen. |
(8) In haar mededeling van 17 september 202035 heeft de Commissie aangegeven dat de verhoogde algemene doelstelling voor 2030 alleen kan worden verwezenlijkt als alle sectoren bijdragen. Er moet echter rekening worden gehouden met het sociale aspect van de transitie, om ervoor te zorgen dat groene banen worden behouden of gecreëerd, onder meer door onderzoek en innovatie, en dat de verwezenlijking van de algemene doelstellingen niet leidt tot energiearmoede, waarbij de economisch zwaksten het zwaarst worden getroffen. |
_________________ |
_________________ |
35 COM/2020/562 final. |
35 COM/2020/562 final. |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(9) In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de inspanningen om de doelstelling voor 2030 te verwezenlijken door de Unie collectief en zo kosteneffectief mogelijk moeten worden geleverd, en dat alle lidstaten hieraan moeten meewerken op basis van billijkheid en solidariteit, rekening houdend met de verschillende uitgangsposities, de al geleverde inspanningen en de specifieke nationale omstandigheden van elk van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten en eilanden, zonder iemand aan zijn lot over te laten. |
(9) In zijn conclusies van 11 december 2020 heeft de Europese Raad aangegeven dat de doelstelling voor 2030 door de Unie collectief en op een zo kosteneffectief mogelijke manier zal worden verwezenlijkt, dat alle lidstaten hieraan zullen meewerken, rekening houdend met overwegingen van billijkheid en solidariteit, waarbij niemand zal worden achtergelaten, en dat de nieuwe doelstelling voor 2030 moet worden verwezenlijkt op een manier die het concurrentievermogen van de EU-economie in stand houdt en rekening houdt met de verschillende uitgangsposities, de specifieke nationale omstandigheden, de geografische kenmerken en de natuurlijke omstandigheden, alsmede het emissiereductiepotentieel van de lidstaten, met inbegrip van de insulaire lidstaten, eilanden en afgelegen gebieden, alsook met de geleverde inspanningen. |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. |
(10) Om de doelstelling van een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % te verwezenlijken, zullen de sectoren die onder Verordening (EU) 2018/842 vallen hun emissies geleidelijk moeten terugdringen tot zij tegen 2030 een reductie van ten minste 40 % ten opzichte van de niveaus van 2005 hebben behaald. Tegelijkertijd is het belangrijk het concurrentievermogen van de industrie in stand te houden door innovatieve en klimaatneutrale technologieën toe te passen. |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien, naar behoren rekening houdend met het sociale aspect en met de sociale impact die door de emissiereductiemaatregelen kan worden veroorzaakt. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen en op sociale cohesie en ontwikkeling binnen elk land en op het niveau van de Unie. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 11 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(11 bis) Ook de ontwikkelingsstrategieën op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten worden aangepast om de doelstellingen die uiteengezet zijn in de Europese Green Deal en in de Overeenkomst van Parijs te behalen, om er duidelijke, meetbare doelstellingen in op te nemen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de regio’s en de ontwikkelingsbehoeften, met als doel de broeikasgasemissies in alle regio’s terug te dringen, niet alleen om bij te dragen tot het behalen van de doelstellingen, maar ook om de kwaliteit van het milieu in de gehele Unie te verhogen. |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(12) Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie36. |
(12) Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk, en met flexibiliteit voor de lidstaten wat de manier betreft om deze grenswaarde te bereiken, leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie36. |
_________________ |
_________________ |
36 Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2018, blz. 58). |
36 Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2018, blz. 58). |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(12 bis) Om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten zowel voor landen als voor de economie tot een minimum worden beperkt en dat de streefcijfers voor 2030 daadwerkelijk worden verwezenlijkt in elke lidstaat, is het passend dat een niet-bindende geharmoniseerde aanpak op EU-niveau wordt vastgesteld voor alle lidstaten of dat een voorstel van de Commissie wordt ingediend voor mogelijke basisuitvoeringsmaatregelen, indien nodig met verlening van technische ondersteuning die de lidstaten kan helpen de streefcijfers te halen. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen. |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden kan het passend zijn de emissiegegevens te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig op een realistische en maatschappelijk verantwoorde manier bij te stellen, rekening houdend met de meest recente gegevens. Dit mag de doelstelling van de Unie inzake klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 niet in gevaar brengen. |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 13 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(13 bis) Indien een aanpassing nodig is, moeten de lidstaten hun ontwikkelingsstrategieën op alle niveaus dienovereenkomstig aanpassen, rekening houdend met de specifieke kenmerken en de ontwikkelingsbehoeften van elke regio, en ook de programmering van de Europese structuur- en investeringsfondsen aanpassen. De Commissie moet de doelstellingen voor broeikasgasemissiereductie beoordelen en waar nodig voor technische bijstand zorgen bij de vaststelling van meetbare doelstellingen, de herziening van ontwikkelingsstrategieën en de vaststelling van het optimale traject om deze doelstellingen te realiseren, met name voor de regio’s met zwaar vervuilende industrieën, om ervoor te zorgen dat de doelstellingen door elke lidstaat gehaald worden. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(14) Daarom is het goed de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat voor de jaren 2021, 2022 en 2023 te bepalen. |
(14) In zoverre de gegevens van de lidstaten in significante mate afwijken van de grenswaarde bepaald door een lineair traject, kan het goed zijn de jaarlijkse emissieruimten voor de jaren 2026 tot en met 2030 in 2025 te actualiseren. Dit moet gebeuren op basis van een uitgebreide evaluatie van de nationale inventarisgegevens, gestaafd met de beschikbare gegevens op Unie- en internationaal niveau, die door de Commissie wordt uitgevoerd om het gemiddelde van de broeikasgasemissies van elke lidstaat te bepalen. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen. |
(18) De vaststelling van ambitieuzere maar realistische doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 bis) Om de 1,5° C-doelstelling van de Overeenkomst van Parijs binnen bereik te houden is een collectieve inspanning nodig van alle sectoren van de economie, met inbegrip van de landbouw, zoals uiteengezet in de strategische langetermijnvisie van de Commissie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie1 bis. De lidstaten moeten langetermijnstrategieën ontwikkelen om hun verplichtingen na te komen met betrekking tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de verwezenlijking van broeikasgasemissiereducties op de lange termijn en de verbetering van verwijderingen door koolstofputten in alle sectoren, overeenkomstig de klimaatneutraliteitsdoelstelling van de Unie. Deze strategieën, alsook andere plannen en verslagen van de lidstaten krachtens Verordening (EU) 2018/1999, moeten door de Commissie worden gebruikt om de gezamenlijke verwezenlijking van sectorale ESR-streefcijfers op EU-niveau vast te stellen en te monitoren. |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “40 %”. |
(1) In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “ten minste 40 %”. |
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 2 – punt b
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
b) in de jaren 2023, 2024 en 2025 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; |
b) in de jaren 2023 tot 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2022 met de jaarlijkse emissieruimten voor die lidstaat, zoals bepaald op grond van lid 3 van dit artikel, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd; |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 2 – punt c
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
c) in de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger liggen dan de grenswaarde bepaald door een lineair traject, beginnend in 2024 met het gemiddelde van zijn broeikasgasemissies gedurende de jaren 2021, 2022 en 2023, zoals ingediend door de lidstaat op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999, en eindigend in 2030 op de grenswaarde die voor die lidstaat in kolom 2 van bijlage I bij deze verordening is vastgelegd. |
Schrappen |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 3 – alinea 2
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018 en vermeldt zij de waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Voor de jaren 2021 en 2022 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van een uitgebreide evaluatie van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 525/2013 ingediende recentste nationale inventarisgegevens betreffende het jaar 2005 en de jaren 2016 tot en met 2018, gestaafd met de beschikbare gegevens op Unie- en internationaal niveau, en vermeldt zij de overeenkomstige waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat die wordt gebruikt om die jaarlijkse emissieruimten te bepalen. |
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 3 – alinea 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de jaren 2023, 2024 en 2025 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea. |
Voor de jaren 2023 tot 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat, gestaafd met de beschikbare gegevens op Unie- en internationaal niveau, en de waarden van de beoordeelde nationale inventarisgegevens voor de jaren 2016, 2017 en 2018 als bedoeld in de tweede alinea. |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 3 – alinea 4
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
Voor de jaren 2026 tot en met 2030 bepaalt zij de jaarlijkse emissieruimten op basis van de overeenkomstig de tweede alinea vermelde waarde van de broeikasgasemissies uit 2005 voor elke lidstaat en een uitgebreide evaluatie van de recentste nationale inventarisgegevens voor de jaren 2021, 2022 en 2023 die door de lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2018/1999.”. |
Schrappen |
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
3 bis. Als een lidstaat de jaarlijkse emissieruimten voor drie jaar heeft overschreden, verleent de Commissie technische bijstand bij het bepalen van de doelstellingen en meetbare streefdoelen voor de vermindering van de broeikasgasemissies, door de ontwikkelingsstrategieën aan te passen en trajecten vast te stellen om deze doelstellingen te realiseren, met name voor de regio’s met zwaar vervuilende industrieën en binnenlandse sectoren, en ervoor te zorgen dat de transitie rechtvaardig en inclusief is, dat de energiearmoede ermee wordt teruggedrongen en dat hierbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 8 – lid 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(5 bis) In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door: |
|
3. De Commissie brengt over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uit, dat publiek toegankelijk is. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en herziet zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig. De betrokken lidstaat geeft redenen op, als zij geen gevolg geeft aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, en maakt deze publiek. |
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 9 – lid 2 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
2 bis. Indien een lidstaat gedurende twee opeenvolgende jaren zijn jaarlijkse emissieruimte overschrijdt, voert hij een herziening uit van zijn nationale energie- en klimaatplan en zijn nationale langetermijnstrategie. Deze herziening moet binnen twaalf maanden voltooid zijn. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van het herziene plan, samen met een verklaring waarin hij aangeeft hoe de voorgestelde herzieningen de niet-naleving van de nationale jaarlijkse emissieruimten zullen remediëren. Als het nationale energie- en klimaatplan of de langetermijnstrategie in wezen ongewijzigd blijft, publiceert de lidstaat een verklaring met zijn motivering. |
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 11 bis – lid 4 – punt d bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
d bis) de lidstaat heeft de aangepaste ontwikkelingsstrategieën van artikel 4, lid 3 bis, uitgevoerd. |
PROCEDURE VAN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2021)0555 – C9-0321/2021 – 2021/0200(COD) |
|||
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
ENVI 13.9.2021 |
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
REGI 13.9.2021 |
|||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Vlad-Marius Botoş 27.9.2021 |
|||
Behandeling in de commissie |
6.12.2021 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
15.3.2022 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
23 7 11 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Matteo Adinolfi, François Alfonsi, Pascal Arimont, Adrian-Dragoş Benea, Tom Berendsen, Erik Bergkvist, Stéphane Bijoux, Franc Bogovič, Vlad-Marius Botoş, Rosanna Conte, Andrea Cozzolino, Corina Crețu, Rosa D’Amato, Christian Doleschal, Raffaele Fitto, Chiara Gemma, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Peter Jahr, Manolis Kefalogiannis, Ondřej Knotek, Constanze Krehl, Cristina Maestre Martín De Almagro, Nora Mebarek, Martina Michels, Alin Mituța, Dan-Ştefan Motreanu, Niklas Nienaß, Andrey Novakov, Younous Omarjee, Alessandro Panza, Tsvetelina Penkova, Caroline Roose, Marcos Ros Sempere, André Rougé, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret, Valdemar Tomaševski, Monika Vana |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Mathilde Androuët, Daniel Buda |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
23 |
+ |
NI |
Chiara Gemma |
Renew |
Stéphane Bijoux, Vlad-Marius Botoş, Ondřej Knotek, Alin Mituța, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret |
S&D |
Adrian-Dragoş Benea, Erik Bergkvist, Andrea Cozzolino, Corina Crețu, Constanze Krehl, Cristina Maestre Martín De Almagro, Nora Mebarek, Tsvetelina Penkova, Marcos Ros Sempere |
The Left |
Martina Michels, Younous Omarjee |
Verts/ALE |
François Alfonsi, Rosa D'Amato, Niklas Nienaß, Caroline Roose, Monika Vana |
7 |
- |
ECR |
Raffaele Fitto, Valdemar Tomaševski |
ID |
Matteo Adinolfi, Mathilde Androuët, Rosanna Conte, Alessandro Panza, André Rougé |
11 |
0 |
PPE |
Pascal Arimont, Tom Berendsen, Franc Bogovič, Daniel Buda, Christian Doleschal, Mircea-Gheorghe Hava, Krzysztof Hetman, Peter Jahr, Manolis Kefalogiannis, Dan‑Ştefan Motreanu, Andrey Novakov |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
ADVIES VAN DE COMMISSIE LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING (24.3.2022)
aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen
(COM(2021)0555 – C9‑0321/2021 – 2021/0200(COD))
Rapporteur voor advies: Nobert Lins
BEKNOPTE MOTIVERING
Achtergrond – “Fit for 55”-pakket
In juli 2021 heeft de Europese Commissie haar pakket inzake de uitvoering van de Europese Green Deal gepresenteerd. Met het “Fit for 55”-pakket, de omvangrijkste reeks klimaatmaatregelen uit de geschiedenis van de EU, wordt beoogd verschillende wetteksten te herzien om de nieuwe EU-doelstelling van een netto-emissiereductie tegen 2030 van minstens 55 % ten opzichte van 1990 te verwezenlijken. Het voorgestelde pakket voorziet in een emissiereductie van ten minste 52,8 % en een nettoverwijdering van ten minste 310 Mt door koolstofputten tegen 2030. Om deze doelstelling te laten aansluiten op de wetenschap, moet die ambitieuzer worden gemaakt en worden gekoppeld aan concrete maatregelen.
Het IPCC luidt al jaren de noodklok: opwarming van de aarde met 1,5 °C is ernstig, maar met 2 °C zou catastrofaal zijn. De huidige opwarming met 1,2 °C heeft in de Unie en daarbuiten al geleid tot natuurrampen, volksverhuizingen, mislukte oogsten en biodiversiteitsverlies. De uitkomst van de laatste UNFCCC-COP (COP26) is eveneens glashelder: overeenkomstig de huidige nationaal bepaalde bijdragen zullen de mondiale emissies tot 2030 en daarna toenemen, terwijl ze tegen 2030 met minstens 45 % moeten zijn verminderd ten opzichte van 2010 om de opwarming van de aarde te kunnen beperken tot 1,5 °C. Zeker na COP26 is duidelijk geworden dat de Europese Unie de emissiereductie dit decennium moet versnellen en meer ambitie aan de dag moet leggen om de klimaatcrisis aan te pakken.
Zij moet voorrang verlenen aan vroegtijdige maatregelen via een ambitieus traject. De overgrote meerderheid van de wetenschappelijke studies waarover wereldwijde consensus bestaat, waaronder het laatste IPCC-rapport[3], wijst uit dat de jaren 2020-2030 het doorslaggevende decennium vormen om op te treden tegen de klimaat- en biodiversiteitscrisis.
Verdeling van de inspanningen in het “Fit for 55”-pakket
In het kader van dit pakket worden in de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (ESR) streefcijfers vastgesteld en wordt toegezien op de inspanningen van de lidstaten om de broeikasgasemissies te verminderen in sectoren die niet vallen onder het emissiehandelssysteem van de EU. De ESR, die 60 % van de broeikasgasemissies van de EU bestrijkt, is een van de hoekstenen van het EU-klimaatbeleid en moet leiden tot aanzienlijke emissiereducties. Deze herziening biedt de gelegenheid om de streefcijfers van de EU en de lidstaten in overeenstemming te brengen met de Klimaatovereenkomst van Parijs en tegelijk de hiaten weg te nemen die een doeltreffende uitvoering van de wet momenteel in de weg staan.
De inspanningen van de ESR-sectoren in overeenstemming houden met de Klimaatovereenkomst van Parijs
In de ESR worden bindende emissiereductiedoelstellingen voor de lidstaten vastgesteld met betrekking tot verschillende sectoren, waaronder de landbouw. In het voorstel van de Commissie blijft het toepassingsgebied van de ESR intact en wordt de algemene emissiereductiedoelstelling van de EU verhoogd van 30 % tot 40 % minder uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005. De lidstaten blijven verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de emissiereducties in alle ESR-sectoren.
Hoewel deze herziening van de ESR een welkome zaak is, staat het ambitieniveau nog ver af van de doelstelling van de Klimaatovereenkomst van Parijs, die inhoudt dat de onder de ESR vallende sectoren een algemene emissiereductie van ten minste 55 % ten opzichte van 2005 moeten verwezenlijken.
De aangescherpte ambities moeten gepaard gaan met stimulansen voor sectoren die tot dusver geen aanzienlijke emissiereductie hebben gerealiseerd, zoals de landbouw, die tussen 2005 en 2018 slechts 1 % van de emissiereductie-inspanningen voor de onder de ESR vallende sectoren heeft geleverd, terwijl de sector de op twee na grootste uitstoter is[4]. Veel lidstaten hebben besloten hun reductie-inspanningen te concentreren op andere sectoren, maar ook de landbouw moet nu een substantiële bijdrage leveren aan de aanpak van de klimaatverandering. De mogelijkheid om op EU-niveau sectorale minimumbijdragen vast te stellen, moet in aanmerking worden genomen om de lasten billijk te verdelen en alle sectoren hun aandeel te laten leveren.
De ESR op koers zetten naar een klimaatneutrale EU in 2050
De huidige verordening biedt de lidstaten verschillende flexibiliteitsinstrumenten met het oog op het halen van hun algemene doelstellingen inzake de verdeling van de inspanningen. Deze flexibiliteitsinstrumenten belemmeren de algemene doelstelling van de verordening omdat ze leiden tot een vertraging van de inspanningen van de lidstaten om de ESR-sectoren, in het bijzonder de landbouw, koolstofarm te maken. Een uitbreiding van deze flexibiliteitsinstrumenten zou de EU-klimaatactie verder ondermijnen. Met name het voorstel om de gebrekkige emissiereductie in de ESR-sectoren te compenseren met verhoogde nettoverwijderingen in de LULUCF-sector druist in tegen het beginsel om alle sectoren te laten bijdragen aan de klimaatdoelstelling van de EU-klimaatwet. Tegelijk met een drastische vermindering van de fossiele uitstoot moet de koolstofverwijdering via natuurlijke koolstofputten toenemen.
Om alle economische actoren, waaronder bedrijven, werknemers, investeerders en consumenten, voorspelbaarheid en vertrouwen te bieden en mettertijd te zorgen voor een snelle en onomkeerbare vermindering van de broeikasgasemissies teneinde uiterlijk tegen 2050 nettobroeikasgasemissies van nul en vervolgens negatieve emissies te verwezenlijken, moet de Europese Commissie streefcijfers vaststellen voor de periode na 2030. Tegen eind 2025 moet de Commissie, rekening houdend met het uit hoofde van de EU-klimaatwet vastgestelde budget voor broeikasgassen en het advies van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering, een voorstel doen voor ESR-doelstellingen op EU- en lidstaatniveau, alsook voor de sectorale minimumbijdragen op EU-niveau, voor de periode na 2030. Deze doelstellingen moeten een periode van vijf jaar bestrijken zodat zij in overeenstemming zijn met de tijdens COP26 afgesproken gemeenschappelijke tijdpaden, teneinde de klimaatverbintenissen van de EU volledig na te komen en de doelstelling van klimaatneutraliteit als bedoeld in de EU-klimaatwet te verwezenlijken.
AMENDEMENTEN
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande amendementen in aanmerking te nemen:
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie waarin economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd treft deze transitie vrouwen en mannen anders en heeft deze een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is en niemand aan zijn lot wordt overgelaten. |
(3) De Europese Green Deal31 omvat een uitgebreide reeks elkaar versterkende, doeltreffende en billijke maatregelen en initiatieven die gericht zijn op het bereiken van klimaatneutraliteit in de EU tegen 2050, hetgeen een grote uitdaging betekent, en er wordt een nieuwe groeistrategie in vastgesteld die tot doel heeft de Unie geleidelijk en op verantwoorde wijze om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, op basis van onderzoek en innovatie en groene banen, met een economie die modern, hulpbronnenefficiënt en concurrerend moet zijn en waarbij economische groei en het welzijn van de burgers is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Green Deal moet daarnaast het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Tegelijkertijd wordt in de Europese Green Deal de noodzaak vastgesteld om een effectieve en eerlijke transitie te waarborgen, voorspelbaarheid voor investeerders te creëren en de onomkeerbaarheid van het transitieproces te garanderen. Deze transitie heeft verschillende gevolgen voor de verschillende lidstaten en regio’s, die vooral afhangen van de fysisch geografische kenmerken en de natuurlijke kenmerken. De transitie treft vrouwen en mannen anders en heeft een bijzonder effect op bepaalde achtergestelde groepen, zoals ouderen, personen met een handicap, personen die risico lopen op energiearmoede en personen die tot een raciale of etnische minderheid behoren. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de transitie rechtvaardig en inclusief is, gebaseerd is op realistische doelstellingen en op een eerlijke en evenwichtige verdeling van inspanningen tussen de lidstaten, waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten. Wat de landbouwsector betreft, moet het belang van externe convergentie in het GLB worden erkend, aangezien de lidstaten in verschillende mate profiteren van GLB-betalingen uit hoofde van de Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad31 bis, hetgeen gevolgen heeft voor de economische positie van hun landbouwers en het vermogen om deel te nemen aan de vereiste inspanningen om hun bijdrage op grond van deze verordening te verwezenlijken. |
__________________ |
__________________ |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 0640 van 11 december 2019. |
31 Mededeling van de Commissie – De Europese Green Deal, COM(2019) 0640 van 11 december 2019. |
|
31bis Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1). |
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. |
(4) Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad32 (de Europese klimaatwet) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving vastgelegd. Bij die verordening is ook de bindende toezegging van de Unie vastgesteld om de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990. Bij die verordening wordt de Commissie ook verplicht om in voorkomend geval te komen met een wetgevingsvoorstel om verdere tussentijdse doelstellingen vast te stellen, teneinde mettertijd te zorgen voor een snelle en onomkeerbare vermindering van de broeikasgasemissies en zo uiterlijk tegen 2050 de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit. Met deze verordening wordt ervoor gezorgd dat de sectoren die niet onder de ETS vallen, hun steentje bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de klimaatwet, rekening houdend met de verschillende uitgangspunten van de lidstaten, het sociale aspect van de transitie, beoordelingen van de verdelingseffecten en de gevolgen voor het sectorspecifieke concurrentievermogen. Deze verordening baant tevens de weg om de broeikasgasemissiereductiedoelstellingen van de Unie voor de periode na 2030 vast te stellen voor de sectoren die onder artikel 2 van deze verordening vallen, alsook de minimumbijdragen van de lidstaten tot de verwezenlijking van die doelstellingen. |
__________________ |
__________________ |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
32 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1). |
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast. |
(5) Om deze verbintenissen en de bijdragen van de Unie ten aanzien van de in het kader van het UNFCCC aangenomen Overeenkomst van Parijs33 na te komen, moet het regelgevingskader voor het verwezenlijken van de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie worden aangepast, zowel tot als na 2030. Het moet er met name voor zorgen dat een evenwicht wordt gevonden tussen, enerzijds, de noodzaak om de ambitieuze klimaatdoelstellingen te halen en, anderzijds, de noodzaak om te zorgen voor een optimale verdeling van de inspanningen over de sectoren in de lidstaten om zich aan de doelstellingen aan te passen, zodat de convergentie tussen de regio’s gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt b, van de Overeenkomst van Parijs moet tegen 2050 klimaatneutraliteit worden bereikt op een manier die op lange termijn een toereikende voedselproductie garandeert, een rechtvaardige overgang waarborgt, de voedselzekerheid niet in gevaar brengt en rekening houdt met de inspanningen die de landbouwsector nu al levert. |
__________________ |
__________________ |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
33 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4). |
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(7) Hoewel de handel in emissierechten ook van toepassing zal zijn op broeikasgasemissies van weg- en zeevervoer en gebouwen, blijft het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 ongewijzigd. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald. |
(7) Het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 blijft ongewijzigd en de handel in emissierechten moet gepaard gaan met nationale emissiereductiemaatregelen, om de negatieve gevolgen van koolstofbeprijzing voor kwetsbare consumenten te verzachten. Verordening (EU) 2018/842 blijft daarom van toepassing op de broeikasgasemissies van de binnenlandse scheepvaart, maar niet op die van de internationale scheepvaart. De voor nalevingscontroles in aanmerking te nemen broeikasgasemissies van een lidstaat die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/842 vallen, zullen nog altijd na de voltooiing van de inventarisevaluaties uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad34 worden bepaald, en het is absoluut noodzakelijk dat bij de nalevingscontrole rekening wordt gehouden met de meest recente gegevens op nationaal, Unie- en internationaal niveau, om een realistisch beeld van de feitelijke situatie te verkrijgen. |
__________________ |
__________________ |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
34 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1). |
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(9 bis) Bij de uitvoering van deze verordening moet rekening worden gehouden met artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de bijzondere kwetsbaarheid van de ultraperifere regio’s wordt erkend als gevolg van hun afgelegen ligging ten opzichte van het vasteland, het insulaire karakter, de kleine omvang, de ongunstige topografische omstandigheden en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, een combinatie die de ontwikkeling ervan ernstig belemmert en op veel gebieden aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt, met name voor vervoer. De inspanningen die op Unieniveau worden geleverd en de doelstellingen voor broeikasgasreductie moeten worden aangepast aan deze moeilijke situatie, waarbij de milieudoelstellingen worden afgewogen tegen de hoge maatschappelijke kosten voor deze regio’s. |
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 voor elke lidstaat worden herzien. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet dezelfde methode worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. |
(11) Daartoe moeten de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers voor 2030 worden herzien, rekening houdend met de sociale gevolgen die kunnen voortvloeien uit de dynamiek van de broeikasgasemissiereducties, zodat elke lidstaat zijn taak kan vervullen bij het aanpakken van deze transnationale uitdaging. Bij de herziening van de broeikasgasemissiereductiestreefcijfers moet het beginsel “niemand achterlaten” worden geëerbiedigd en moet worden voorkomen dat de verantwoordelijkheid komt te berusten bij de lidstaten die te maken hebben met de grootste uitdagingen bij de transformatie. Dezelfde methodologische elementen moeten worden gehanteerd als bij de vaststelling van Verordening (EU) 2018/842, waarvoor bij het vaststellen van de nationale bijdragen rekening werd gehouden met de verschillende capaciteiten van en mogelijkheden wat betreft kostenefficiëntie in de lidstaten met het oog op een billijke en evenwichtige verdeling van de inspanningen. De mate waarin elke lidstaat de maximale broeikasgasemissies in 2030 moet hebben gereduceerd, moet daarom worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid onder deze verordening vallende broeikasgasemissies die in 2005 is vastgesteld, met uitsluiting van de geverifieerde broeikasgasemissies van installaties die in 2005 bestonden en pas na 2005 in het emissiehandelssysteem van de Unie zijn opgenomen. Aangezien de lidstaten deze streefcijfers met behulp van nationale maatregelen moeten bereiken, moet de lidstaten enige flexibiliteit worden gegund bij de keuze van de middelen om deze streefcijfers te verwezenlijken. |
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(12) Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie36. |
(12) Bijgevolg zullen vanaf het jaar van vaststelling van deze verordening, en in overeenstemming met de relevante milieueffectenstudie, nieuwe bindende nationale grenswaarden, uitgedrukt in jaarlijkse emissieruimten, moeten worden vastgesteld die geleidelijk leiden tot de streefwaarde voor 2030 van elke lidstaat, met behoud van de jaarlijkse grenswaarden die zijn vastgesteld voor de daaraan voorafgaande jaren zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie36 en rekening houdend met de specifieke kosten-batenverhouding voor elke regio. |
__________________ |
__________________ |
36 Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2018, blz. 58). |
36 Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2126 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van de jaarlijkse emissieruimten voor de lidstaten voor de periode 2021 tot en met 2030 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 426 van 17.12.2018, blz. 58). |
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen. |
(13) De COVID-19-pandemie heeft gevolgen gehad voor de economie van de Unie en de emissieniveaus in een mate die nog niet volledig kan worden gekwantificeerd. Aan de andere kant zet de Unie haar grootste stimuleringspakket ooit in, dat ook gevolgen voor de emissieniveaus kan hebben. Daarbij moet erop worden gelet dat de doelstellingen van deze verordening er niet toe leiden dat de levensmiddelenproductie naar landen buiten de Unie wordt verplaatst en dat de desbetreffende sectoren ook op internationaal niveau kunnen blijven concurreren. Gezien deze onzekerheden is het passend de emissiegegevens in 2025 te evalueren en de jaarlijkse emissieruimten zo nodig bij te stellen. |
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(15) Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen. |
(15) Krachtens Verordening (EU) 2018/842 kan de annulering van een beperkte hoeveelheid emissierechten in het emissiehandelssysteem van de Europese Unie voor de naleving van de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 van sommige lidstaten in aanmerking worden genomen. Gezien de specifieke structuur van de Maltese economie is het nationale reductiestreefcijfer van die lidstaat op basis van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking aanzienlijk hoger dan zijn kosteneffectief reductiepotentieel. Het is daarom passend Malta uitgebreider toegang tot die flexibiliteit te geven, zonder daarbij de doelstelling van de Unie inzake emissiereducties voor 2030 in het gedrang te brengen. De lidstaten die recht hebben op deze flexibiliteit, maar hiervan in de context van 2019 geen gebruik maakten, moeten de mogelijkheid krijgen om deze beslissing te herzien om rekening te houden met de nieuwe nationale reductiestreefcijfers. De desbetreffende lidstaten moet ook worden toegestaan hun meegedeelde percentages op doelgerichtere wijze te herzien. |
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(16) Naast die flexibiliteit kan een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen en netto-emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“LULUCF”) voor de naleving van de verplichtingen van lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 in aanmerking worden genomen (“de LULUCF-flexibiliteit”). Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, is het passend het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit te beperken door het gebruik van deze flexibiliteit op te splitsen in twee afzonderlijke perioden, met voor elk een bovengrens die overeenkomt met de helft van de in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen. Het is ook passend de titel van bijlage III in overeenstemming te brengen met de wijziging van Verordening (EU) 2018/841 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 202037. Bijgevolg hoeft Verordening (EU) 2018/842 niet langer te voorzien in een rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie gedelegeerde handelingen kan vaststellen om de titel van bijlage III bij die verordening te wijzigen. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet daarom worden geschrapt. |
(16) Naast die flexibiliteit kan, gezien de nauwe relatie tussen de landbouw- en de bosbouwsector, bij het vaststellen van een nieuw politiek en rechtskader voor het behalen van de klimaatdoelstellingen van de EU een beperkte hoeveelheid nettoverwijderingen en netto-emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“LULUCF”) voor de naleving van de verplichtingen van lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 in aanmerking worden genomen (“de LULUCF-flexibiliteit”). Om ervoor te zorgen dat tot 2030 voldoende mitigatie-inspanningen worden geleverd, is het passend het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit te beperken door het gebruik van deze flexibiliteit op te splitsen in twee afzonderlijke perioden, met voor elk een bovengrens die overeenkomt met de helft van de in bijlage III bij Verordening (EU) 2018/842 vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen. Het is ook passend de titel van bijlage III in overeenstemming te brengen met de wijziging van Verordening (EU) 2018/841 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 202037. Bijgevolg hoeft Verordening (EU) 2018/842 niet langer te voorzien in een rechtsgrondslag op grond waarvan de Commissie gedelegeerde handelingen kan vaststellen om de titel van bijlage III bij die verordening te wijzigen. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/842 moet daarom worden geschrapt. |
__________________ |
__________________ |
37 Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025 (PB L 60 van 22.2.2021, blz. 21) |
37 Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/268 van de Commissie van 28 oktober 2020 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de referentieniveaus voor bossen die door de lidstaten moeten worden toegepast voor de periode van 2021 tot en met 2025 (PB L 60 van 22.2.2021, blz. 21). |
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(17 bis) De lidstaten en de bevoegde autoriteiten moeten specifieke budgetten toewijzen om landbouwers te stimuleren voor emissiereducties te zorgen en voorzien in investeringen in infrastructuur voor decarbonisatietechnologieën, ook voor kleine en middelgrote landbouwbedrijven. De Unie- en nationale autoriteiten moeten nauw samenwerken met alle relevante belanghebbenden om een gunstig klimaat en essentiële mechanismen voor financiële steun te ontwikkelen voor de transitie naar koolstofneutraliteit, zodat de sector volledig kan bijdragen tot de doelstelling van netto nul broeikasgasemissies. |
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(17 ter) Instrumenten zoals de goedgekeurde richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat (CEEAG), milieubescherming en energie zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de landbouwsector een volwaardige rol speelt bij het behalen van de klimaatdoelstellingen van de EU, terwijl de voedselproductie betaalbaar blijft. De Commissie moet ervoor zorgen dat nieuwe subsectoren waar nodig worden toegevoegd aan de richtsnoeren, zoals de subsectoren die vallen onder het emissiehandelssysteem of die zijn opgenomen in de koolstoflekkagelijst. |
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen na te komen. |
(18) De vaststelling van ambitieuzere doelstellingen in het kader van Verordening (EU) 2018/841 zal het voor de lidstaten moeilijker maken om nettoverwijderingen te genereren die voor naleving in het kader van Verordening (EU) 2018/842 kunnen worden gebruikt. Bovendien zal de opsplitsing van het gebruik van de LULUCF-flexibiliteit in twee afzonderlijke perioden de beschikbaarheid van nettoverwijderingen voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842 verder inperken. Als gevolg daarvan zouden sommige lidstaten moeite kunnen hebben hun doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 te halen, terwijl sommige lidstaten — dezelfde of andere — nettoverwijderingen zullen genereren die niet kunnen worden gebruikt voor de naleving van Verordening (EU) 2018/842. Zolang aan de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde doelstellingen van de Unie wordt voldaan, met name wat betreft de maximumbijdrage van nettoverwijderingen, is het passend een nieuw vrijwillig mechanisme in de vorm van een aanvullende reserve aan te leggen dat de lidstaten zal helpen hun verplichtingen op de meest kosteneffectieve wijze na te komen. |
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 bis) Het verwezenlijken van de doelstellingen van de verordening zal sommige lidstaten voor grote uitdagingen plaatsen. Het is daarom belangrijk te zorgen voor flexibiliteit, vooruitziendheid en overdraagbaarheid. De invoering van sectorspecifieke minimumbijdragen kan het verwezenlijken van de doelstellingen in gevaar brengen en is niet doeltreffend. |
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 ter (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 ter) Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening moet rekening worden gehouden met het feit dat de uitgangssituaties in de lidstaten verschillen, zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de landbouw bij het verwezenlijken van de reductiedoelstellingen in staat blijft te zorgen voor de voedselzekerheid van Europa en de wereld. |
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 quater (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(18 quater) De Commissie wordt verzocht een traject uit te werken voor het vaststellen van de doelstellingen van de Unie voor de beperking van de broeikasgasemissies na 2030 in bepaalde sectoren. De Commissie wordt daarnaast verzocht te onderzoeken hoe de landbouwsector na 2030 kan worden samengevoegd met het deel van de bosbouwsector dat valt onder LULUCF. De uitvoering van een effectbeoordeling van de regelgeving is een verplichte voorwaarde voor alle wetgevingsmaatregelen. |
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
(1) In artikel 1 wordt “30 %” vervangen door “40 %”; |
Schrappen |
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 1
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(1 bis) Artikel 1 wordt vervangen door: |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Onderwerp |
Onderwerp |
Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de overhevelingminimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 30 % te hebben verminderd in vergelijking met het niveau van 2005, en draagt bij tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Bij deze verordening worden tevens regels vastgesteld voor het bepalen van de jaarlijkse emissieruimten en voor de evaluatie van de vorderingen van de lidstaten bij het leveren van hun minimumbijdrage. |
1. Deze verordening draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en van de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1119 (“Europese klimaatwet”). |
|
De Commissie wordt verzocht bij de vaststelling van de lineaire reductiedoelstellingen rekening te houden met het feit dat een geleidelijke harmonisatie van de lastenverdeling tussen de lidstaten moet plaatsvinden. De doelstelling voor het jaar 2050 is dat alle lidstaten klimaatneutraal zijn. Daarom mogen geen te grote verschillen tussen de lidstaten ontstaan. Bij de lastenverdeling moet, naast de verdeling op basis van het bbp per hoofd van de bevolking, in toenemende mate rekening worden gehouden met kostenefficiëntie en rechtvaardigheid, ook in de periode na 2030. |
|
2. Deze verordening legt verplichtingen vast voor de lidstaten met betrekking tot de overhevelingminimumbijdragen die zij in de periode 2021 tot en met 2030 moeten leveren om het streefdoel van de Unie te halen, namelijk haar uitstoot van broeikasgassen in de door artikel 2 van deze verordening bestreken sectoren in 2030 met 40 % te hebben verminderd in vergelijking met het niveau van 2005; |
(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32018R0842&from=NL#d1e508-26-1)
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 3 bis (nieuw)
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
|
(2 bis) Het volgende artikel 3 bis wordt toegevoegd: |
|
“Artikel 3 bis |
|
De indeling van duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt geregeld in Richtlijn (EU) 2018/2001.”. |
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 4 – lid 3 – alinea 1
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten. |
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de jaarlijkse emissieruimten voor elke lidstaat voor de jaren 2021 tot en met 2030, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde lineaire trajecten, rekening houdend met kostenefficiëntie en evenredigheid. |
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 5 – lid 4
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(3 bis) Artikel 5, lid 4, wordt als volgt gewijzigd: |
4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De ontvangende lidstaat kan die hoeveelheid gebruiken om te voldoen aan zijn verplichtingen overeenkomstig artikel 9 voor het betrokken jaar of de daaropvolgende jaren, tot en met 2030. |
“4. Een lidstaat kan maximaal 5 % van zijn jaarlijkse emissieruimte voor een bepaald jaar overdragen aan andere lidstaten met betrekking tot de jaren 2021 tot en met 2025, en maximaal 10 % met betrekking tot de jaren 2026 tot en met 2030. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen en van de overdrachtsprijs per ton CO2-equivalent.”. |
(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32018R0842&from=NL#d1e636-26-1)
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – b – ii
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 7 – lid 1 – punt a
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen; |
a) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2025 niet hoger ligt dan 75 % van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen; |
a bis) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen; |
a bis) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2026 tot en met 2030 niet hoger ligt dan 75 % van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen; |
|
a bis bis) de totale hoeveelheid die voor die lidstaat wordt meegerekend voor de jaren 2021 tot en met 2030 niet hoger ligt dan de helft van de in bijlage III bij deze verordening voor die lidstaat vastgestelde maximumhoeveelheid totale nettoverwijderingen; |
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 8 – lid 3
|
|
Bestaande tekst |
Amendement |
|
(5 bis) In artikel 8 wordt de derde alinea vervangen door: |
3. De Commissie kan over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uitbrengen. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en kan zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig herzien. |
3. De Commissie brengt over de soliditeit van de overeenkomstig lid 1 ingediende actieplannen met corrigerende maatregelen advies uit. Zij doet dat in voorkomend geval binnen vier maanden na de ontvangst van die plannen. De betrokken lidstaat houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie en herziet zijn actieplan met corrigerende maatregelen dienovereenkomstig. Indien de betrokken lidstaat een aanbeveling of een substantieel deel daarvan niet opvolgt, geeft die lidstaat zijn redenen daarvoor op en maakt deze openbaar. |
(https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32018R0842&from=NL#d1e508-26-1)
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Verordening (EU) 2018/842
Artikel 9 – lid 2
|
|
Door de Commissie voorgestelde tekst |
Amendement |
2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren.”. |
2. Indien de broeikasgasemissies van een lidstaat in de in artikel 4 van Verordening (EU) 2018/841 bedoelde periode van 2021 tot en met 2025 hoger lagen dan de verwijderingen, zoals bepaald overeenkomstig artikel 12 van die verordening, verkleint de centrale administrateur de jaarlijkse emissieruimten voor deze lidstaat met een hoeveelheid gelijk aan de omvang in ton CO2-equivalent van die bovenmatige broeikasgasemissies voor de desbetreffende jaren. Indien een lidstaat zijn emissieruimten in twee opeenvolgende jaren overschrijdt, moet hij de Commissie in een verslag in kennis stellen van de redenen hiervan en uitleggen hoe hij zijn nationale langetermijnstrategie wil herzien. |
PROCEDURE VAN DE ADVISERENDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2021)0555 – C9-0321/2021 – 2021/0200(COD) |
|||
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
ENVI 13.9.2021 |
|
|
|
Advies uitgebracht door Datum bekendmaking |
AGRI 13.9.2021 |
|||
Rapporteur voor advies Datum benoeming |
Norbert Lins 23.3.2022 |
|||
Vervangen rapporteur voor advies |
Pär Holmgren |
|||
Behandeling in de commissie |
25.1.2022 |
|
|
|
Datum goedkeuring |
22.3.2022 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
30 14 3 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mazaly Aguilar, Clara Aguilera, Atidzhe Alieva-Veli, Álvaro Amaro, Carmen Avram, Adrian-Dragoş Benea, Mara Bizzotto, Daniel Buda, Isabel Carvalhais, Asger Christensen, Angelo Ciocca, Ivan David, Paolo De Castro, Jérémy Decerle, Salvatore De Meo, Herbert Dorfmann, Luke Ming Flanagan, Dino Giarrusso, Francisco Guerreiro, Martin Häusling, Martin Hlaváček, Krzysztof Jurgiel, Jarosław Kalinowski, Elsi Katainen, Camilla Laureti, Gilles Lebreton, Julie Lechanteux, Norbert Lins, Colm Markey, Ulrike Müller, Maria Noichl, Juozas Olekas, Eugenia Rodríguez Palop, Bronis Ropė, Bert-Jan Ruissen, Anne Sander, Petri Sarvamaa, Simone Schmiedtbauer, Annie Schreijer-Pierik, Marc Tarabella, Veronika Vrecionová, Sarah Wiener, Juan Ignacio Zoido Álvarez |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Pär Holmgren, Cristina Maestre Martín De Almagro, Alin Mituța, Christine Schneider |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE ADVISERENDE COMMISSIE
30 |
+ |
ID |
Ivan David |
PPE |
Álvaro Amaro, Daniel Buda, Salvatore De Meo, Herbert Dorfmann, Jarosław Kalinowski, Norbert Lins, Colm Markey, Anne Sander, Petri Sarvamaa, Simone Schmiedtbauer, Christine Schneider, Annie Schreijer-Pierik, Juan Ignacio Zoido Álvarez |
Renew |
Atidzhe Alieva-Veli, Asger Christensen, Jérémy Decerle, Martin Hlaváček, Elsi Katainen, Alin Mituța, Ulrike Müller |
S&D |
Clara Aguilera, Carmen Avram, Adrian-Dragoş Benea, Isabel Carvalhais, Paolo De Castro, Camilla Laureti, Cristina Maestre Martín De Almagro, Juozas Olekas, Marc Tarabella |
14 |
- |
ECR |
Mazaly Aguilar, Krzysztof Jurgiel, Bert-Jan Ruissen, Veronika Vrecionová |
ID |
Gilles Lebreton, Julie Lechanteux |
S&D |
Maria Noichl |
The Left |
Luke Ming Flanagan, Eugenia Rodríguez Palop |
Verts/ALE |
Francisco Guerreiro, Martin Häusling, Pär Holmgren, Bronis Ropė, Sarah Wiener |
3 |
0 |
ID |
Mara Bizzotto, Angelo Ciocca |
NI |
Dino Giarrusso |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
PROCEDURE VAN DE BEVOEGDE COMMISSIE
Titel |
Wijziging van Verordening (EU) 2018/842 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen |
|||
Document- en procedurenummers |
COM(2021)0555 – C9-0321/2021 – 2021/0200(COD) |
|||
Datum indiening bij EP |
14.7.2021 |
|
|
|
Bevoegde commissie Datum bekendmaking |
ENVI 13.9.2021 |
|
|
|
Adviserende commissies Datum bekendmaking |
BUDG 13.9.2021 |
ITRE 13.9.2021 |
TRAN 13.9.2021 |
REGI 13.9.2021 |
|
AGRI 13.9.2021 |
|
|
|
Geen advies Datum besluit |
BUDG 31.8.2021 |
ITRE 15.9.2021 |
|
|
Rapporteurs Datum benoeming |
Jessica Polfjärd 17.9.2021 |
|
|
|
Behandeling in de commissie |
27.9.2021 |
10.2.2022 |
|
|
Datum goedkeuring |
17.5.2022 |
|
|
|
Uitslag eindstemming |
+: –: 0: |
61 20 6 |
||
Bij de eindstemming aanwezige leden |
Mathilde Androuët, Margrete Auken, Simona Baldassarre, Marek Paweł Balt, Traian Băsescu, Hildegard Bentele, Alexander Bernhuber, Simona Bonafè, Delara Burkhardt, Pascal Canfin, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Nathalie Colin-Oesterlé, Esther de Lange, Christian Doleschal, Marco Dreosto, Bas Eickhout, Cyrus Engerer, Agnès Evren, Pietro Fiocchi, Raffaele Fitto, Catherine Griset, Jytte Guteland, Teuvo Hakkarainen, Martin Hojsík, Pär Holmgren, Yannick Jadot, Adam Jarubas, Petros Kokkalis, Ewa Kopacz, Peter Liese, Sylvia Limmer, Javi López, César Luena, Marian-Jean Marinescu, Fulvio Martusciello, Liudas Mažylis, Joëlle Mélin, Tilly Metz, Silvia Modig, Dolors Montserrat, Alessandra Moretti, Ville Niinistö, Ljudmila Novak, Grace O’Sullivan, Jutta Paulus, Stanislav Polčák, Jessica Polfjärd, Nicola Procaccini, Luisa Regimenti, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Sándor Rónai, Rob Rooken, Silvia Sardone, Christine Schneider, Günther Sidl, Ivan Vilibor Sinčić, Linea Søgaard-Lidell, Nils Torvalds, Edina Tóth, Véronique Trillet-Lenoir, Petar Vitanov, Alexandr Vondra, Mick Wallace, Pernille Weiss, Emma Wiesner, Michal Wiezik, Tiemo Wölken, Anna Zalewska |
|||
Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers |
Michael Bloss, Manuel Bompard, Milan Brglez, Stelios Kympouropoulos, Manuela Ripa, Christel Schaldemose, Vincenzo Sofo, Idoia Villanueva Ruiz |
|||
Datum indiening |
24.5.2022 |
HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE
61 |
+ |
NI |
Ivan Vilibor Sinčić |
PPE |
Hildegard Bentele,Alexander Bernhuber,Nathalie Colin‑Oesterlé, Christian Doleschal, Agnès Evren, Adam Jarubas, Ewa Kopacz, Stelios Kympouropoulos, Peter Liese, Fulvio Martusciello, Liudas Mažylis, Dolors Montserrat, Ljudmila Novak, Jessica Polfjärd, Stanislav Polčák, Luisa Regimenti, Christine Schneider, Maria Spyraki, Pernille Weiss, Esther de Lange |
Renew |
Pascal Canfin, Andreas Glück, Martin Hojsík, Jan Huitema, Frédérique Ries, María Soraya Rodríguez Ramos, Linea Søgaard‑Lidell, Nils Torvalds, Véronique Trillet‑Lenoir, Emma Wiesner, Michal Wiezik, Nicolae Ştefănuță |
S&D |
Marek Paweł Balt, Monika Beňová, Simona Bonafè, Milan Brglez, Delara Burkhardt, Sara Cerdas, Mohammed Chahim, Tudor Ciuhodaru, Cyrus Engerer, Jytte Guteland, César Luena, Javi López, Alessandra Moretti, Sándor Rónai, Christel Schaldemose, Günther Sidl, Petar Vitanov, Tiemo Wölken |
Verts/ALE |
Margrete Auken, Michael Bloss, Bas Eickhout, Pär Holmgren, Yannick Jadot, Tilly Metz, Ville Niinistö, Grace O'Sullivan, Jutta Paulus, Manuela Ripa |
20 |
- |
ECR |
Sergio Berlato, Pietro Fiocchi, Raffaele Fitto, Nicola Procaccini, Rob Rooken, Vincenzo Sofo, Alexandr Vondra, Anna Zalewska |
ID |
Mathilde Androuët, Simona Baldassarre, Aurélia Beigneux, Marco Dreosto, Catherine Griset, Teuvo Hakkarainen, Sylvia Limmer, Joëlle Mélin, Silvia Sardone |
NI |
Edina Tóth |
PPE |
Traian Băsescu, Marian‑Jean Marinescu |
6 |
0 |
The Left |
Malin Björk, Manuel Bompard, Petros Kokkalis, Silvia Modig, Idoia Villanueva Ruiz, Mick Wallace |
Verklaring van de gebruikte tekens:
+ : voor
- : tegen
0 : onthouding
- [1] Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
- [2] Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
-
[3] https://www.ipcc.ch/report/ar6/wg1/
-
[4] Europees Milieuagentschap, National action across all sectors needed to reach greenhouse gas Effort Sharing targets, briefing van 10 maart 2020 – https://www.eea.europa.eu/themes/climate/trends-and-projections-in-europe/national-action-across-all-sectors