VERSLAG Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: werkgelegenheids- en sociale prioriteiten voor 2023

7.3.2023 - (2022/2151(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Estrella Durá Ferrandis


Procedure : 2022/2151(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A9-0051/2023
Ingediende teksten :
A9-0051/2023
Aangenomen teksten :


PR_INI

INHOUD

Blz.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

TOELICHTING

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

 



 

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: werkgelegenheids- en sociale prioriteiten voor 2023

(2022/2151(INI))

Het Europees Parlement,

 gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

 gezien de artikelen 9 en 149 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

 gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2022 getiteld “Jaarlijkse duurzamegroeianalyse 2023” (COM(2022)0780),

 gezien het voorstel van de Commissie van 22 november 2022 voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad (COM(2022)0783),

 gezien de aanbeveling van de Commissie van 22 november 2022 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2022)0782),

 gezien het verslag van de Commissie van 22 november 2022 getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2023” (COM(2022)0781),

 gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2022 over de ontwerpbegrotingsplannen 2023: algemene beoordeling (COM(2022)0900),

 gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), die in november 2017 werd afgekondigd door de Raad, het Parlement en de Commissie,

 gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2022 over een leidraad voor een hervorming van het EU-kader voor economische governance (COM(2022)0583),

 gezien het verslag van de Europese Arbeidsautoriteit van november 2021 over tekorten en overschotten op de arbeidsmarkt,

 gezien artikel 54 van zijn Reglement,

 gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9‑0051/2023),

A. overwegende dat in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid voor 2023 de nadruk wordt gelegd op de tenuitvoerlegging van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s) de doelstellingen van de Europese Green Deal en de EPSR, overeenkomstig de toezeggingen in het EPSR-actieplan van maart 2021 en de Verklaring van Porto van de EU-leiders van 8 mei 2021; overwegende dat de uitvoering ervan het streven van de Unie naar een groene, digitale en eerlijke transitie moet versterken en moet bijdragen tot opwaartse sociale en economische convergentie; overwegende dat een groot aantal evaluaties van het Europees Semester door de Commissie erop lijken te wijzen dat de aanbevelingen ervan slechts in geringe mate worden opgevolgd, deels vanwege de beperkte afdwingbaarheid, onder andere op het gebied van sociaal beleid;

B. overwegende dat uit een Eurofound-enquête[1] blijkt dat in alle EU-lidstaten nog steeds problemen met de kosten van levensonderhoud worden gemeld, waarbij 48 % van de respondenten moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen; overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne humanitaire, energie- en economische crises in de EU heeft veroorzaakt en de bestaande ongelijkheden heeft vergroot; overwegende dat acties in het kader van de EPSR zouden helpen hoogwaardige werkgelegenheidskansen te scheppen en billijke socialebeschermingsstelsels tot stand te brengen, die essentieel zijn voor het verbeteren van de veerkracht in de toekomst;

C. overwegende dat het werkloosheidspercentage in de EU in augustus 2022 stabiel bleef op 6 %, maar dat bedrijven in de EU moeite hebben om werknemers met de vereiste vaardigheden te vinden; overwegende dat de beschikbaarheid van geschoolde werknemers en ervaren managers het belangrijkste probleem is voor een kwart van de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU, die goed zijn voor 99 % van alle bedrijven in de EU[2];

D. overwegende dat uit een Eurobarometer-enquête is gebleken dat sociale ongelijkheid de grootste zorg is voor mensen in de EU en dat deze ongelijkheid is vergroot door de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie en andere structurele problemen; overwegende dat een grote inkomensongelijkheid schadelijke gevolgen voor de economische groei kan hebben en de sociale cohesie kan ondermijnen; overwegende dat de stijgende kosten van levensonderhoud en de torenhoge inflatie, als gevolg van enorme prijsstijgingen voor energie, brandstof, voedsel en essentiële goederen in heel Europa, een economische en sociale crisis veroorzaken; overwegende dat 78 % van de mensen in de EU al vóór de pandemie wilde dat hun nationale regering meer ondernam om de inkomensongelijkheid te verminderen[3]; overwegende dat de komende herziening van het kader voor economische governance een unieke kans biedt voor het ondersteunen van sociale investeringen;

E. overwegende dat armoede, met inbegrip van armoede onder werkenden, een uitdaging blijft in vele lidstaten; overwegende dat werknemers met een tijdelijk contract een veel hoger risico lopen op armoede dan werknemers met een vast contract; overwegende dat de armoede onder werkenden in de EU is gestegen van 8,5 % in 2010 tot 9 % in 2019, maar tussen 2020 en 2021 stabiel is gebleven als gevolg van de snelle beleidsinterventie tijdens de pandemie; overwegende dat armoede onder werkenden nauwlettend moet worden gemonitord, met name in het licht van de recente negatieve gevolgen van de inflatie voor de reële lonen; overwegende dat het niveau van de reële lonen in veel EU-landen nog altijd lager ligt dan in het crisisjaar 2009; overwegende dat de winst van bedrijven en de uitbetaling van dividenden in het tweede kwartaal van 2022 recordhoogten hebben bereikt; overwegende dat werknemers met een laag inkomen en kwetsbare groepen het zwaarst worden getroffen, maar dat de levensstandaard van de middenklasse ook snel verslechtert;

F. overwegende dat het risico op armoede of sociale uitsluiting in de EU in 2021 voor mensen met een baan 11,1 % bedroeg; overwegende dat meer dan 8 % van de mensen nog steeds meer dan 40 % van zijn beschikbaar inkomen besteedt aan huisvesting en dat er weinig vooruitgang is geboekt bij het terugdringen van het aantal daklozen in de EU-lidstaten; overwegende dat de socialebeschermingsstelsels zwaar op de proef worden gesteld om de sociale gevolgen van de crisis te beperken en iedereen behoorlijke levensomstandigheden en toegang tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting te verschaffen; overwegende dat de sociale diensten in sommige lidstaten ongelijk ontwikkeld zijn ten opzichte van de EU als geheel en te kampen hebben met onderfinanciering en ontbrekende kwaliteitsnormen;

G. overwegende dat de klimaatverandering en de vernietiging van het milieu de ongelijkheid hebben verergerd en de armen en de meest kwetsbare groepen onevenredig zwaar treffen; overwegende dat een Green Deal die gericht is op investeringen om de overgang naar een koolstofvrije, klimaatneutrale economie te maken, hand in hand moet gaan met investeringen in de mensen die zich de verandering niet kunnen veroorloven; overwegende dat een duurzame toekomst voor iedereen moet worden gewaarborgd;

H. overwegende dat de klimaatverandering, de opwarming van de aarde en het verlies aan biodiversiteit volgens het meest recente verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) exponentieel toenemen, zoals blijkt uit recente dramatische en extreme weersomstandigheden over de hele wereld; overwegende dat de mensen in Europa steeds meer de gevolgen ervaren van de klimaatverstoring en de extreme weersomstandigheden die door de klimaatverandering worden veroorzaakt; overwegende dat de doelstellingen voor decarbonisatie voor 2030 zijn aangescherpt om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te realiseren; overwegende de vergroting van de inspanningen op het gebied van mitigatie en aanpassing leiden tot een grondige transformatie van de Europese en nationale economieën en arbeidsmarkten;

I. overwegende dat de hoge inflatie in de EU, met een snelle stijging van de energie- en voedselprijzen, een last vormt voor gezinnen en kmo’s, en dat zij de zwaarste gevolgen heeft voor de meest kwetsbaren, die het laagste inkomen hebben; overwegende dat de situatie op de energiemarkt en de snelle prijsstijgingen leiden tot een verergering van de energiearmoede, waarmee meer dan 50 miljoen mensen in de EU reeds te kampen hadden in 2019, voor de start van de pandemie; overwegende dat de Europese Centrale Bank (ECB) voorspelt dat de inflatie in 2023 hoog zal blijven (boven zijn streefcijfer van 2 %) en de rentevoeten de komende maanden zal blijven verhogen; overwegende dat de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud en verstoringen op de woningmarkt, zoals de toegenomen financialisering, negatieve gevolgen hebben voor de betaalbaarheid van huisvesting, met het risico op een verdere toename van dakloosheid;

J. overwegende dat de EU behoefte heeft aan een industriestrategie die haar industriële basis veerkrachtiger, sociaal effectiever en ecologisch duurzamer maakt; overwegende dat een sociaal rechtvaardige transitie en de toekomst van de industrie massale overheidsinvesteringen vereisen; overwegende dat een dergelijke strategie van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat de klimaatdoelstellingen in acht worden genomen, met name die van de Overeenkomst van Parijs; overwegende dat de industriestrategie van de EU hand in hand moet gaan met een arbeidsstrategie; overwegende dat bij het inrichten van een rechtvaardig en duurzaam productiemodel de werknemers en de vakbonden, alsook de belangen en jarenlange ervaring van werknemers centraal moeten staan teneinde de democratische werking van het model te waarborgen;

K. overwegende dat, indien goed gereguleerd, de nieuwe digitale economie, met inbegrip van artificiële intelligentie (AI), de samenleving als geheel ten goede kan komen door de levenskwaliteit en de arbeidsomstandigheden te verbeteren en zowel de werkgelegenheid te behouden als nieuwe hoogwaardige arbeidskansen te creëren, en tegelijkertijd welvaart te bevorderen en de overgang naar een duurzamere, robuustere en veerkrachtigere economie te faciliteren;

L. overwegende dat volgens Eurofound 20 % van de banen in Europa in 2017 van “slechte kwaliteit” was en een verhoogd risico voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de werknemers inhield; overwegende dat volgens de OESO financiële onzekerheid en baanonzekerheid risicofactoren zijn die in verband worden gebracht met een slechte geestelijke gezondheid; overwegende dat investeren in vaste, hoogwaardige banen van cruciaal belang is om een slechte geestelijke gezondheid onder werknemers te bestrijden;

M. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft benadrukt dat er in alle lidstaten meer waakzaamheid en investeringen nodig zijn om te waarborgen dat de lidstaten adequaat op toekomstige gezondheidscrises voorbereid zijn en ook de kwaliteit van de zorg voor alle andere ziekten en aandoeningen in stand kunnen houden; overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de behoeften van kwetsbare groepen;

N. overwegende dat gendergelijkheid en gendermainstreaming centraal moeten staan in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2023;

O. overwegende dat geschoolde werknemers, onderwijs, opleiding en een leven lang leren van cruciaal belang zijn om de duurzame en rechtvaardige transitie van de Europese economie te waarborgen; overwegende dat alle werknemers, ook werknemers met een handicap, toegang moeten hebben tot programma’s voor bijscholing, omscholing en opleidingen, die bovendien op de behoeften en vaardigheden van de werknemers moeten worden afgestemd;

P. overwegende dat werknemers recht hebben op een hoog niveau van bescherming van hun gezondheid en veiligheid, met een toegankelijke werkplek en werkomgeving die voldoet aan en bijdraagt tot de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en de normen voor gezondheid en veiligheid op het werk;

1. benadrukt dat de snelle en gecoördineerde beleidsmaatregelen van de EU tijdens de COVID-19-pandemie economische schokken hebben verzacht en de bevolking hebben beschermd tegen de meest nadelige gevolgen van de crisis; is van mening dat, hoewel de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne tal van nieuwe economische, sociale en geopolitieke uitdagingen voor de economie en de samenleving van de EU met zich meebrengen, andere, al langer bestaande sociale uitdagingen, zoals armoede, sociale exclusie, noodsituaties op het gebied van klimaat en biodiversiteit en ongelijkheden blijven toenemen en ook moeten worden aangepakt;

2. onderschrijft de ambitie van de Commissie en de lidstaten om de beleidsreacties van de EU nauwer te coördineren, teneinde de lasten te verlichten die de hoge energie- en voedselprijzen, inflatie, verstoringen van de toeleveringsketen, met inbegrip van geneesmiddelentekorten, stijgende schuldniveaus en hogere financieringskosten, met inbegrip van hypotheekleningen, op korte termijn voor Europese gezinnen en bedrijven, met name kmo’s en ondernemers, met zich meebrengen; benadrukt het feit dat de Europese Unie behoefte heeft aan een energiemodel dat universele toegang tot koolstofvrije energiebronnen waarborgt en een einde maakt aan energiearmoede; benadrukt dat sociale investeringen essentieel zijn om duurzame ontwikkeling op middellange en lange termijn mogelijk te maken en dat de nationale socialezekerheidsstelsels een essentiële stabilisatiefunctie vervullen; benadrukt de noodzaak van een Eu-soevereiniteitsfonds, onder andere om ervoor te zorgen dat alle lidstaten over de nodige flexibiliteit beschikken om de sociale, klimaat- en milieu-uitdagingen aan te pakken;

3. benadrukt dat duurzame economische groei onder andere tot doel moet hebben een inclusieve sociaal-ecologische transformatie van onze economieën te waarborgen, waarbij sociale, economische en ecologische onevenwichtigheden moeten worden voorkomen door armoede te bestrijden, ongelijkheden terug te dringen, en behoorlijke banen met een passend loon en passende arbeidsvoorwaarden te scheppen, met inachtneming van de SDG’s en de EPSR;

4. is bezorgd over het feit dat 21,7 % van de EU-bevolking risico loopt op armoede of sociale uitsluiting, waarbij vrouwen en jonge volwassenen een hoger risico lopen; merkt op dat het kerndoel om het aantal mensen dat in armoede leeft met 15 miljoen te verlagen, niet kan worden verwezenlijkt zonder speciale aandacht voor de meest kwetsbaren; verzoekt de Commissie en de lidstaten gerichte methoden te ontwikkelen voor het ondersteunen van langdurig werklozen en daklozen, alsook mensen die met meervoudige belemmeringen en vormen van discriminatie te kampen hebben; benadrukt dat adequate minimuminkomens nodig zijn om mensen uit de armoede te halen; benadrukt dat dakloosheid een van de meest extreme vormen van sociale uitsluiting is en dat het Europees platform voor de bestrijding van dakloosheid een essentieel instrument is met als uiteindelijk doel dakloosheid uiterlijk in 2030 te beëindigen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ambitieuze nationale strategieën met adequate nationale en EU-financiering vast te stellen op basis van het beginsel “huisvesting eerst”, om de preventie van dakloosheid te bevorderen en toegang te bieden tot adequate, veilige en betaalbare huisvesting voor iedereen; wijst erop dat de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud de uitvoering op nationaal niveau van de kindergarantie, de versterkte jongerengarantie en de EU-strategie inzake de rechten van personen met een handicap nog belangrijker maakt; verzoekt de Commissie zich actiever in te zetten voor de bestrijding van armoede, met name kinderarmoede en armoede onder werkenden; verzoekt de Commissie te streven naar een gedetailleerd toezicht op de tenuitvoerlegging van de kindergarantie in alle lidstaten;

5. benadrukt dat hoogwaardige en goed gefinancierde openbare diensten, met inbegrip van sociale diensten, bijdragen tot essentiële democratische waarden, zoals de eerbiediging van de grondrechten en de mensenrechten, en een cruciale rol spelen bij het overwinnen van crises; waarschuwt dat kwetsbare mensen die geen of beperkte toegang hebben tot gerichte sociale diensten ook negatieve gevolgen ondervinden voor hun toegang tot andere belangrijke openbare diensten, zoals gezondheidszorg of opleiding; verzoekt de Commissie na te gaan of het EU-kwaliteitskader voor diensten van algemeen economisch belang kan worden herzien om de lidstaten te helpen de toegang tot hoogwaardige essentiële diensten, met name huisvesting, energie, vervoer, water, sanitaire voorzieningen, financiële diensten en digitale communicatie, te verbeteren; verzoekt de Commissie bij staatssteun op effectievere wijze rekening te houden met sociale overwegingen en bij de volgende herziening van de algemene groepsvrijstellingsverordening het toepassingsgebied hiervan uit te breiden, om bij te dragen tot een betere toegang tot en kwaliteit van essentiële goederen en diensten;

6. benadrukt dat de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester investeringen moeten omvatten in passende uitkeringen voor gehandicapten die verenigbaar zijn met andere vormen van inkomen, teneinde het risico op armoede onder personen met een handicap terug te dringen;

7. is van mening dat het gendergelijkheidsbeleid in alle fasen van economische governance moet worden verankerd en geïntegreerd; wijst erop dat gendergelijkheid, non-discriminatie en sociale gelijkheid in arbeidsverhoudingen moeten worden gewaarborgd; verzoekt de Commissie en de lidstaten de feminisering van armoede in al haar vormen aan te pakken, met name door de arbeidsomstandigheden in gefeminiseerde sectoren te verbeteren; roept op tot een versterking van gendergevoelig beleid op EU-niveau, dat van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat de gevolgen van de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud de genderongelijkheid niet vergroten;

8. roept op tot een democratischer proces van het Europees Semester, met nauwe betrokkenheid van het Parlement, met name bij de vaststelling van de prioriteiten van het macro-economisch en sociaal beleid; is van mening dat een herzien proces van het Europees Semester de gewone wetgevingsprocedure moet volgen en dus moet worden overeengekomen tussen de Raad en het Parlement; verzoekt de Commissie een architectuur voor economische governance in de EU te ontwikkelen die gebaseerd is op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en convergentie, gendergelijkheid, hoogwaardige openbare diensten, met inbegrip van een hoogwaardig openbaar onderwijssysteem voor iedereen, hoogwaardige werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling;

9. uit zijn bezorgdheid over de ernstige sociale en werkgelegenheidseffecten van de huidige crisis, met name op jongeren; verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat elke jongere in Europa toegang heeft tot onderwijs, opleiding en betaalde stages, alsmede tot de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten en de Commissie prioriteit te geven aan de bestrijding van werkloosheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom het Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) te versterken ter ondersteuning van werktijdverkortingsregelingen, het inkomen van werknemers en werknemers die tijdelijk worden ontslagen wegens de stijging van de energieprijzen, naast andere oorzaken, alsmede om de effecten te verzachten van asymmetrische schokken;

10. steunt een verschuiving naar een duurzaam, inclusief en veerkrachtig groeimodel dat opwaartse sociale convergentie ondersteunt en de duurzame ontwikkeling en de veerkracht van de economie en maatschappijen van de EU versterkt; is tevreden met de vooruitgang die dit jaar is geboekt in de richting van de volledige uitvoering van de EPSR, maar kijkt nog steeds uit naar een volledige uitvoering, met inbegrip van de relevante kerndoelen voor 2030, een protocol inzake sociale vooruitgang en de bevordering van toekomstgerichte investeringen ter ondersteuning van de rechtvaardige groene en digitale transitie, met een sterke sociale dimensie, met inbegrip van gendergelijkheid;

11. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat toekomstige financieringsinitiatieven van de EU ter ondersteuning van de industrie en de soevereiniteit zorgen voor duurzame groei op lange termijn en voor sociale vooruitgang; acht het van essentieel belang dat de volgende relevante aspecten in een toekomstig financieringsinstrument worden geïntegreerd:

- sociale rechtvaardigheid als leidend beginsel, om de EU beter bestand te maken tegen de toenemende bedreigingen voor gezondheid en welzijn;

- een sterke focus op werknemers, zodat investeringen hoogwaardige banen creëren die de lagere en middenklasse opstuwen, en tastbare voordelen opleveren voor werknemers en gemeenschappen die vaak over het hoofd worden gezien en in de steek worden gelaten;

- ecologische rechtvaardigheid, om te zorgen voor een eerlijke verdeling van de projecten, zodat deze ten goede komen aan kansarme gemeenschappen, die in onevenredige mate getroffen worden door onderinvesteringen in kritieke infrastructuur, door verontreiniging en door de klimaatverandering;

12. neemt kennis van het herziene proces van het Europees Semester, met een breder toepassingsgebied en versterkt multilateraal toezicht, om te zorgen voor duurzaamheid en essentiële investeringen en tegelijkertijd fiscale stabiliteit te garanderen, rekening houdend met hervormingen en investeringen via de nationale herstel- en veerkrachtplannen (NRRP’s), de transitie van Europa naar schone energie via REPowerEU en de SDG’s van de VN; is van mening dat de Europese begrotingsregels het mogelijk moeten maken de noodzakelijke overheidsinvesteringen te doen in de rechtvaardige transitie naar een koolstofvrije economie en hiervoor de nodige financiering te verstrekken, en dat zij een behoorlijke uitvoering mogelijk moeten maken van de beginselen van de EPSR; benadrukt dat, hoewel de overheidsschuld binnen een redelijke termijn moet worden teruggedrongen, kleinere of meer schuldplichtige lidstaten behoefte hebben aan flexibelere, individuele aanpassingstrajecten die hun voldoende begrotingsruimte bieden om de investeringen en hervormingen die nodig zijn voor een sociaal rechtvaardige groene en digitale transitie op zodanige wijze uit te voeren dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; herinnert de lidstaten aan hun toezegging om hervormingen uit te voeren en investeringen te doen die bijdragen tot de economische, sociale en territoriale cohesie en duurzame en inclusieve groei van de EU, de sociale en economische gevolgen van de crisis beperken, met name voor kwetsbare groepen, en bijdragen aan de uitvoering van de EPSR via hun NRRP’s; benadrukt dat zij vastbesloten zijn deze tenuitvoerlegging op EU- en nationaal niveau voort te zetten teneinde ongelijkheden te verminderen, behoorlijke lonen te verdedigen en sociale uitsluiting en armoede te bestrijden, en daarbij de doelstelling na te streven om kinderarmoede te bestrijden en de risico’s van sociale uitsluiting aan te pakken, teneinde opwaartse economische en sociale convergentie en het scheppen van hoogwaardige banen te bevorderen;

13. herinnert eraan dat de beginselen van de EPSR verder in het Europees Semester moeten worden geïntegreerd, met inbegrip van beginsel nr. 11 inzake kinderopvang en hulp aan kinderen; wijst erop dat de beschikbaarheid van kosteloze, hoogwaardige diensten zoals voor- en vroegschoolse educatie en opvang, onderwijs, gezondheid en toegang tot adequate huisvesting en gezonde voeding noodzakelijke voorwaarden zijn om gelijke kansen te waarborgen en armoede en sociale uitsluiting te bestrijden; merkt op dat de bestrijding van kinderarmoede behoorlijk gefinancierde, alomvattende en geïntegreerde maatregelen vereist, samen met het uitvoeren van de Europese kindergarantie op nationaal niveau; herhaalt zijn oproep om de financiering van de Europese kindergarantie te verhogen met een specifieke begroting van ten minste 20 miljard EUR en zijn verzoek aan de lidstaten om ten minste 5 % van de hun toegewezen ESF+-middelen toe te wijzen aan de bestrijding van kinderarmoede en de bevordering van het kinderwelzijn; 

14. benadrukt dat de sociale dimensie van het Europees Semester en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten moeten worden versterkt, met name in het licht van de evaluatie van de economische governance en de aanstaande deactivering van de ontsnappingsclausule; verzoekt de Commissie de indiening te overwegen van een instrument waarmee een kader voor sociale convergentie kan worden gecreëerd, om risico’s op het gebied van sociale convergentie te monitoren, te voorkomen dat andere beleidsmaatregelen of economische schokken negatieve sociale overloopeffecten op opwaartse sociale convergentie hebben, mogelijke probleempunten voor de correcte uitvoering van de EPSR op te sporen en sociale doelstellingen te bepalen; is van mening dat de risico’s van sociale divergentie moeten worden opgenomen in de landspecifieke aanbevelingen en in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van begrotingsaanpassingstrajecten;

15. wijst erop dat er publieke en particuliere investeringen nodig zijn om het scheppen van hoogwaardige banen te bevorderen en kmo’s te ondersteunen; onderstreept het feit dat het belangrijk is bij de beroepsbevolking de juiste vaardigheden en kwalificaties te ontwikkelen om gelijke tred te houden met de vraag naar geschoolde werknemers tijdens de groene en de digitale transitie; blijft de Commissie steunen bij haar inspanningen om de arbeidsomstandigheden en de bescherming van Europese werkgevers en werknemers te verbeteren door processen van de sociale dialoog en een hoge dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te bevorderen en aan te moedigen; is ingenomen met het feit dat de Commissie bepalingen inzake sociale dialoog en collectieve onderhandelingen heeft opgenomen in de landspecifieke aanbevelingen voor 2020-2021; betreurt dat sociale dialoog weliswaar is opgenomen in 15 landspecifieke aanbevelingen in 2020, maar in 2022 slechts in twee landspecifieke aanbevelingen is opgenomen; dringt er bij de Commissie op aan collectieve onderhandelingen, democratie op het werk en sociale dialoog te bevorderen door middel van het Europees Semester, en met name in de landspecifieke aanbevelingen, om te zorgen voor behoorlijke lonen door middel van collectieve onderhandelingen;

16. benadrukt het feit dat het belangrijk is een betere beoordeling uit te voeren van de verdelingseffecten van bestaande en nieuwe beleidsmaatregelen en hervormingen die in het kader van het Europees Semester worden gemonitord; verzoekt de Commissie voor de nationale hervormingsprogramma’s vereisten voor de beoordeling van de verdelingseffecten op te stellen; wijst erop dat fiscale consolidatie alleen eerlijk en houdbaar kan zijn als het verdelingseffect van herschikte uitgaven of verschuivingen in inkomsten goed uitgebalanceerd is en bijdraagt tot het verminderen van sociale, economische en regionale ongelijkheden; verzoekt de Commissie een methodologie en duidelijke streefdoelen voor te stellen met betrekking tot het scheppen van hoogwaardige banen; herinnert de lidstaten aan de vereisten om in de nationale hervormingsprogramma’s een toelichting op te nemen over de wijze waarop de maatregelen naar verwachting zullen bijdragen tot gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen en de mainstreaming van deze doelstellingen;

17. is van mening dat het herziene sociaal scorebord de twintig EPSR-beginselen mogelijk niet op adequate wijze bestrijkt; roept de Commissie daarom op een bijkomende herziening en verbetering van het sociaal scorebord te overwegen, met de opname van relevante indicatoren, bijvoorbeeld in verband met maatschappelijk welzijn, en uitsplitsing van gegevens naar verschillende factoren, zoals gender, leeftijd en inkomen, om sociale verschillen en de impact van beleid op verschillende groepen, met name die in kwetsbare situaties, op te sporen door middel van een dynamische beoordeling; vestigt er de aandacht op dat het belangrijk is indicatoren op te nemen die de trends en de oorzaken op het gebied van ongelijkheid volledig weergeven, zoals indicatoren voor gelijke kansen, hoogwaardige werkgelegenheid, welvaartsverdeling, universele toegang tot openbare diensten van goede kwaliteit, met inbegrip van energie, water en sanitaire voorzieningen, toereikende pensioenen, het percentage daklozen, minimuminkomensregelingen, beroepsziekten (met inbegrip van geestelijke gezondheidsproblemen) en werkloosheidsuitkeringen, alsook indicatoren voor het meten van de sociale gevolgen van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu; herinnert de Commissie eraan dat de indicator “aantal personen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd” geen beeld geeft van de bredere en complexere oorzaken van ongelijkheid;

18. neemt kennis van de mededeling van de Commissie met richtsnoeren voor de herziening van het kader voor economische governance om de schuld houdbaarder te maken en duurzame en inclusieve groei te bevorderen door middel van investeringen en hervormingen; verzoekt de Commissie na te gaan welke uitgaven en investeringen nodig zijn om de sociaal-economische langetermijndoelstellingen te verwezenlijken en vereist zijn om de mijlpalen van de NRRP’s in acht te nemen, en een nieuw systeem voor de berekening van buitensporige tekorten voor te stellen dat mede op een dergelijke beoordeling gebaseerd is, om de billijkheid bij de groene en de digitale transitie, de sociale veerkracht en de uitvoering van de EPSR te vergroten en tegelijkertijd de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de lidstaten te waarborgen; is van mening dat belastingstelsels zodanig moeten worden ontworpen dat ongelijkheden worden verminderd, billijkheid wordt bevorderd en gezinnen worden beschermd, en dat zij evenwichtig moeten zijn om de stelsels eerlijker en efficiënter te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten effectieve maatregelen te nemen om belastingontwijking en belastingfraude te bestrijden, aangezien dit een belangrijke manier is om economische ongelijkheid te beperken en de belastinginning in de lidstaten te verbeteren; herinnert eraan dat een effectief minimumbelastingtarief voor grote multinationals in de Europese Unie kan bijdragen tot het aanpakken van het probleem van fiscale dumping en ervoor kan zorgen dat alle ondernemingen een billijke belasting betalen op de winsten die zij maken als gevolg van hun activiteiten in de EU;

19. is bezorgd door het huidige economische landschap, de voorspellingen voor de korte termijn en de gevolgen die onder de inflatie blijvende loonsverhogingen kunnen hebben voor de levensstandaard in de EU; is van mening dat een verhoging van de koopkracht een van de manieren is om verder economisch herstel te waarborgen, maar dat de loonstijging het komende jaar over het algemeen geen gelijke tred zal houden met de inflatie, zodat werknemers aan koopkracht zullen inboeten; herinnert eraan dat behoorlijke lonen een essentieel instrument zijn om gezinnen te helpen het hoofd te bieden aan de stijgende energieprijzen; verzoekt de lidstaten concurrentiepraktijken op basis van lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden te bestrijden en de bepalingen van de richtlijn betreffende toereikende minimumlonen[4] snel ten uitvoer te leggen, zodat de minimumlonen, zoals aanbevolen, worden verhoogd tot ten minste 60 % van het mediane brutoloon van een land of 50 % van het gemiddelde brutoloon; verzoekt de Commissie te werken aan een verbetering van de levensomstandigheden te verdedigen en de situatie met betrekking tot minimumlonen te monitoren en ervoor te zorgen dat lage lonen, en met name de minimumlonen, de scherpe stijging van de kosten van levensonderhoud weerspiegelen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor passende minimumlonen, om een behoorlijke levensstandaard te realiseren, de armoede onder werkenden te verminderen en sociale cohesie en opwaartse sociale convergentie te bevorderen, en tegelijkertijd de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen; benadrukt het feit dat, om het aandeel van gezinnen in de middeninkomensgroep uit te breiden, deze inspanningen moeten worden gecombineerd met beleid om de dekking van collectieve onderhandelingen te verruimen en het aantal vakbondsleden te verhogen;

20. verzoekt de Commissie na te gaan of een herziening mogelijk is van de Europese richtlijn inzake overheidsopdrachten, om de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te versterken door bedrijven te verplichten collectieve arbeidsovereenkomsten na te leven, met inbegrip van een versterking van de sociale clausule, en om ondernemingen te bevoordelen die de arbeids- en sociale rechten eerbiedigen en bedrijven die bestraft zijn voor het toepassen van praktijken om vakbonden te onderdrukken, van aanbestedingen uit te sluiten;

21. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor behoorlijke lonen en hoogwaardige banen, alsmede behoorlijke arbeidsomstandigheden, en zowel een goede lichamelijke als een goede geestelijke gezondheid te bevorderen, niet in de laatste plaats door middel van veiligheid op het werk; herinnert er in verband hiermee aan dat een evenwicht tussen werk en privéleven en het recht om offline te zijn belangrijk zijn, met name nu de grenzen tussen werk- en privé-omgevingen in toenemende mate vervagen door de ontwikkeling van telewerken; is ingenomen met het akkoord tussen het Parlement en de Raad over de richtlijn inzake loontransparantie[5] en dringt aan op een snelle uitvoering hiervan; verzoekt de lidstaten arbeid van gelijke waarde te beoordelen aan de hand van objectieve, genderneutrale criteria;

22. is ingenomen met het akkoord over de goedkeuring van het sociaal klimaatfonds, waarmee op ambitieuze wijze een begin wordt gemaakt met het aanpakken van de gevolgen die de uitbreiding van de emissiehandel tot gebouwen en vervoer zal hebben voor kwetsbare gezinnen, vervoersgebruikers en micro-ondernemingen; benadrukt dat het algemene doel is bij te dragen tot een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit waarbij niemand in de steek wordt gelaten; vraagt meer instrumenten om de ongelijke gevolgen aan te pakken van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu voor verschillende inkomensgroepen, alsmede de sociale gevolgen van het feit dat onze samenlevingen worden getransformeerd om ze klimaatneutraal te maken; benadrukt dat er dringend instrumenten moeten worden vastgesteld die alle geledingen van de samenleving in staat stellen de voordelen van een klimaatneutrale economie te genieten en die gezinnen, kwetsbare vervoersgebruikers en micro-ondernemingen beschermen tegen de gevolgen zowel van de klimaatverandering als van vervuiling; dringt erop aan dat sociale en ecologische beleidsmaatregelen en doelstellingen op gelijke voet met economische beleidsmaatregelen en doelstellingen worden geïntegreerd; is er in verband hiermee van overtuigd dat het stabiliteits- en groeipact achterhaald is en noch in de flexibiliteit noch in de architectuur voorziet die nodig zijn voor de instelling van een nieuw kader voor governance met betrekking tot duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang in de EU; verzoekt de Commissie het recht op gezondheid en een gezonde omgeving op het niveau van de EU te waarborgen, aangezien dit recht essentieel is om de uitoefening van de meeste andere grondrechten te waarborgen en een inclusieve transitie te verwezenlijken;

23. verzoekt de Commissie en de lidstaten voort te bouwen op het sociaal klimaatfonds en de basis te leggen voor de ontwikkeling van groene socialebeschermingsregelingen op nationaal niveau met steun van de EU, teneinde de maatschappelijke weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu te versterken door de neveneffecten van groen beleid op de werkgelegenheid en de levensomstandigheden aan te pakken en ervoor te zorgen dat de getroffen gemeenschappen volledig voorbereid zijn op een nieuwe arbeidsmarkt; wijst erop dat voor deze regelingen de volgende aspecten in overweging kunnen worden genomen:

a) sociaal-medische bescherming voor mensen die getroffen worden door gebeurtenissen die verband houden met de klimaatverandering;

b) bescherming tegen werkloosheid, aangevuld met een actief arbeidsmarktbeleid voor werknemers die werktijd of hun baan verliezen als gevolg van extreme klimaatomstandigheden of daaraan gerelateerde gebeurtenissen, of die worden ontslagen als gevolg van de sluiting van koolstofintensieve industrieën;

c) programma’s voor openbare werken die geld of steun in natura verstrekken en bijdragen tot het herstel van activa en infrastructuur en tegelijkertijd de vaardigheden en inzetbaarheid van werknemers verbeteren en ervoor zorgen dat zij over de instrumenten beschikken om zich aan een nieuwe arbeidsmarkt aan te passen;

d) socialebijstandsuitkeringen voor mensen die door klimaatschokken worden getroffen, ter ondersteuning van hun inkomen en voedselzekerheid;

e) werkgelegenheidsgarantieregelingen en opleidingen of beroepsheroriëntering die nieuwe kansen creëren voor werknemers en gemeenschappen die met hun eerdere activiteiten niet langer in hun levensonderhoud kunnen voorzien als gevolg van maatregelen ter bescherming van het milieu en die ervoor zorgen dat zij toch op de arbeidsmarkt kunnen worden opgenomen;

f) strategieën voor de ontwikkeling van vaardigheden en anticipatie, met als doel de generieke, sectorale en beroepsspecifieke vaardigheden voor de groene economie te verbeteren;

g) financieringsregelingen ter ondersteuning van gezinnen bij energie-efficiëntierenovaties teneinde energiearmoede aan te pakken;

24. benadrukt het feit dat steun voor kmo’s, met inbegrip van het verminderen van onnodige administratieve lasten, van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat zij hun activiteiten volledig kunnen aanpassen aan de groene transitie en hun werknemers kunnen behouden, met name in het geval van startende ondernemingen, terwijl tegelijkertijd de hoogste niveaus van bescherming van werknemers en het milieu worden gewaarborgd en Europese werkgevers worden geholpen te investeren in duurzame groei en het scheppen van hoogwaardige banen;

25. verzoekt de Commissie een richtlijn voor te stellen om telewerkvoorwaarden in de hele EU te reguleren en te zorgen voor behoorlijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden in de digitale economie; is van mening dat het recht om offline te zijn van essentieel belang is om het geestelijk welzijn van werknemers en zelfstandigen te waarborgen, niet in de laatste plaats voor vrouwelijke werknemers en werknemers met atypische vormen van werk, en dat dit recht moet worden aangevuld met een richtlijn inzake psychosociale risico’s en welzijn op het werk; verzoekt de Commissie in overleg met de sociale partners een richtlijn inzake minimumnormen en -voorwaarden voor te stellen om ervoor te zorgen dat alle werknemers hun recht om offline te zijn daadwerkelijk kunnen uitoefenen; benadrukt dat het komende initiatief van de Commissie inzake “een alomvattende aanpak van de geestelijke gezondheid”, dat in juni zal worden gepubliceerd, een goede gelegenheid is om aan deze richtlijnen te beginnen;

26. benadrukt dat het gezien de krimpende beroepsbevolking van essentieel belang is beleid te voeren dat tot doel heeft meer mensen op de arbeidsmarkt te brengen; is van mening dat de integratie van migranten in de arbeidsmarkt positieve gevolgen zal hebben voor het arbeidsaanbod, de arbeidstekorten zal terugdringen en zal bijdragen tot hogere werkgelegenheidspercentages[6]; merkt echter op dat migrerende werknemers nog steeds te maken hebben met ongelijke behandeling en arbeidsuitbuiting; benadrukt dat alle migrerende werknemers moeten worden beschermd tegen uitbuiting, onder meer door hun effectieve toegang te waarborgen tot de rechter en tot rechtsmiddelen; is van mening dat dit moet worden gecombineerd met ander beleid, dat een gezonder beroepsleven mogelijk maakt, de arbeidsvoorwaarden verbetert en leidt tot een betere afstemming van de arbeidsmarkt op de veranderende behoeften van werknemers in de loop van hun leven;

27. dringt aan op een betere integratie van kwetsbare groepen in het Europees Semester, de uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren en ouderen en betere kansen voor personen met een handicap, en op efficiënte instrumenten ter voorkoming van discriminatie; benadrukt het feit dat het belangrijk is maatregelen te nemen voor de integratie van onderdanen van derde landen, met inbegrip van het leren van talen, aangezien dit de basis vormt voor communicatie op alle gebieden van de bedrijfsactiviteit, waardoor het mogelijk wordt om deel te nemen aan beroepsopleiding en omscholingsactiviteiten met het oog op het ontwikkelen van relevante vaardigheden;

28. benadrukt dat werkgevers intergenerationele banden binnen het bedrijf en intergenerationeel leren tussen jongeren en ouderen, en vice versa, moeten bevorderen; benadrukt dat een oudere beroepsbevolking een bedrijf kan helpen nieuwe producten en diensten te ontwikkelen om zich op een creatievere en productievere manier aan te passen aan de behoeften van een vergrijzende samenleving; verzoekt de Commissie en de lidstaten stimulansen te creëren om de overdracht van kennis tussen generaties aan te moedigen en specifieke maatregelen te treffen om de werkgelegenheid voor jongeren en de overgang naar vervroegde uittreding te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij de beoordeling van het beleid rekening te houden met de mogelijke gevolgen voor jongeren, in overleg met jongerenorganisaties;

29. is bezorgd over het hoge aantal voortijdige schoolverlaters, omdat zij het risico lopen werkloos te worden en de cyclus van generatiearmoede te voeden, aangezien in 2021 11,4 % van de jonge mannen en 7,9 % van de jonge vrouwen in de EU voortijdig de school vaarwel heeft gezegd; verzoekt de Commissie samen met de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en de relevante belanghebbenden de uitvoering van passende oplossingen te coördineren om kinderen en jongeren op de schoolbanken te houden; verzoekt de lidstaten de toegang van jongeren tot betaalde, hoogwaardige en inclusieve stages en leerlingplaatsen te waarborgen; dringt erop aan dat jongeren een adequate en hoogwaardige eerste werkervaring opdoen en mogelijkheden krijgen voor bijscholing en nieuwe kwalificaties of referenties; veroordeelt de praktijk van onbetaalde stages, omdat die een vorm van uitbuiting van jonge werknemers zijn en een schending inhouden van hun rechten, en verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in samenwerking met het Parlement en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een einde te maken aan onbetaalde stages en een gemeenschappelijk rechtskader voor te stellen om een billijke beloning voor stages en leerlingplaatsen te waarborgen, teneinde uitbuitingspraktijken te voorkomen; veroordeelt de praktijk van nulurencontracten en verzoekt de lidstaten werkgevers die stages en leerlingplaatsen aanbieden aan jongeren met een handicap te ondersteunen; verzoekt de Commissie bestaande Europese instrumenten, zoals het kwaliteitskader voor stages en het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen, te herzien en kwaliteitscriteria in te voeren voor de aanbiedingen die aan jongeren worden gedaan, onder meer om een billijke vergoeding voor stagiairs en jongeren in een praktijk- of leerlingplaats te waarborgen, alsmede toegang tot sociale bescherming, duurzame werkgelegenheid en sociale rechten;

30. is bezorgd over de discrepanties tussen enerzijds de analyse en de aanbevelingen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) inzake het vaardighedenbeleid en anderzijds het beleid dat op EU- en nationaal niveau ten uitvoer wordt gelegd, hetgeen tot inefficiëntie kan leiden; vestigt de aandacht op de gegevens in de verslagen van Cedefop over de onderbenutting van vaardigheden, overkwalificatie, lage vraag naar vaardigheden en beperkte complexiteit in veel Europese banen en het relatief bescheiden niveau van de vraag naar digitale vaardigheden in Europa, wat de digitale transitie kan belemmeren en gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van Europa; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen en beleidsmaatregelen te coördineren die het aantal digitaal complexere banen helpen doen toenemen en bijdragen tot het ontwikkelen van prikkels om de digitale bijscholing van werknemers te stimuleren, met inbegrip van opleiding en levenslang onderwijs; benadrukt dat dergelijke initiatieven ook gericht moeten zijn op kwetsbare groepen en minderheden om de toegang tot de arbeidsmarkt voor iedereen te vergemakkelijken, aangezien 45 % van de beroepsbevolking in de EU van mening is dat zij vanwege de nieuwe digitale technologieën op hun werkplek behoefte hebben aan nieuwe kennis en vaardigheden;

31. herinnert eraan dat het scheppen van hoogwaardige banen en de uitvoering van strategieën om werknemers te behouden de beste manier zijn om geschoolde werknemers aan te trekken en werkgevers te stimuleren om te investeren in hun medewerkers; herinnert eraan dat in de verslagen van Cedefop wordt benadrukt dat aanwervingsproblemen (onder meer als gevolg van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden) ook in aanzienlijke mate wijzen op een slechte kwaliteit van banen, een gebrek aan mensgericht personeelsbeleid en onbenutte mogelijkheden op het gebied van het ontwerpen van banen; verzoekt de Commissie bij te dragen aan het dichten van de bestaande competentiekloof in Europa en haar bij- en omscholingsbeleid te herzien in het licht van de bevindingen van Cedefop; benadrukt de acute behoefte aan meer steun voor opleidingen gedurende het gehele leven en voor beroepsheroriëntatie, overeenkomstig de doelstelling voor 2030 dat jaarlijks ten minste 60 % van alle volwassenen een opleiding volgt;

32. wijst erop dat anticiperen op de arbeidsmarkt leidt tot veerkrachtigere economieën, die een actief arbeidsmarktbeleid vereisen, met inbegrip van bij- en omscholing, alsmede sterke socialebeschermingsstelsels; is bezorgd door de gemelde tekorten aan arbeidskrachten in veel beroepen, met name wanneer kwalificaties worden gevraagd op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), alsmede in het onderwijs en in de gezondheidszorg; benadrukt dat de arbeidsomstandigheden daar moeten worden verbeterd, hetgeen ook zou helpen om de tekorten op de arbeidsmarkt te verminderen, en dat de onderwijsprogramma’s van de EU moeten worden versterkt, ter ondersteuning van de inspanningen van werknemers en leerkrachten om opleidingen te volgen of te verstrekken die betrekking hebben op de juiste vaardigheden;

33. dringt erop aan dat de groene industriestrategie van de EU waarborgt dat de banen van morgen niet alleen groen zijn, maar bovenal behoorlijk, goedbetaald en gebaseerd op goede arbeidsvoorwaarden, met gezondheid en veiligheid op de werkplek, degelijke sociale bescherming en gendergelijkheid; dringt er tevens op aan dat deze strategie ervoor zorgt dat mensen naar behoren worden beloond, op een manier die strookt met hun kwalificaties en gecertificeerde vaardigheden; benadrukt dat moet worden gezorgd voor een gelijk speelveld om sociale en economische convergentie te bevorderen en om te voorkomen dat er een groeiende kloof ontstaat op het gebied van overheidsinvesteringen en steun als gevolg van de uiteenlopende begrotingscapaciteit van de lidstaten; verzoekt de lidstaten goed gebruik te maken van het Fonds voor een rechtvaardige transitie en andere relevante EU-fondsen en -platforms, om ervoor te zorgen dat de banen die als gevolg van de groene transitie worden uitgefaseerd, worden vervangen door hoogwaardige banen op dezelfde gebieden; wijst in verband hiermee op het potentieel van de circulaire economie en op de rol die aanbestedingsprocedures moeten spelen om collectieve onderhandelingen en goede arbeidsomstandigheden te bevorderen; wijst erop dat een groen industriebeleid van de EU de komende jaren een van de belangrijkste bronnen van banencreatie in Europa kan worden, zowel in opkomende als in traditionele sectoren, als gevolg van het feit dat duurzame economische activiteiten arbeidsintensiever zijn dan de activiteiten die zij vervangen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het industriële plan van de EU de rechtvaardige transitie en de doelstellingen hiervan realiseert, met inbegrip van het scheppen van hoogwaardige banen met billijke arbeidsvoorwaarden en een goede beloning, de bevordering van collectieve onderhandelingen en de eerbiediging van collectieve overeenkomsten;

34. herinnert aan de cruciale rol die wordt vervuld door de Europese, nationale en sectorale sociale partners bij het anticiperen op veranderingen; wijst erop dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers in het kader van het besluitvormingsproces nauw moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd, met het oog op het waarborgen van rechtvaardige transities; verzoekt de lidstaten de sociale partners te raadplegen bij het ontwerp en de uitvoering van nationale plannen (nationale hervormingsprogramma’s, stabiliteits-/convergentieplannen of nationale herstel- en veerkrachtplannen); onderstreept de cruciale rol die collectieve onderhandelingen spelen bij het waarborgen van de strengst mogelijke normen op het gebied van gezondheid en veiligheid, de ontwikkeling van relevante vaardigheden en het op strategische wijze anticiperen op veranderingen; wijst erop dat de Europese en internationale mensenrechten garanderen dat alle werknemers het recht hebben om zich te organiseren, vakbonden op te richten en zich hierbij aan te sluiten, collectieve onderhandelingen te voeren, collectieve actie te ondernemen om hun rechten te beschermen, en bescherming te genieten op grond van collectieve overeenkomsten; verzoekt de lidstaten eventuele nationale wetgeving die in de weg staat van collectieve onderhandelingen op te heffen, onder meer door vakbonden toegang tot de werkplek te verlenen met het oog op organisatie, het delen van informatie en overleg, om de vertegenwoordiging van werknemers te versterken;

35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 



 

TOELICHTING

Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid en de werkgelegenheids- en sociale aspecten in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2023 zijn bijzonder belangrijk gezien de stijgende inflatie en kosten van levensonderhoud als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne. Een jaar geleden was onze belangrijkste kopzorg de sociale en economische crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie, samen met de ongelijkheden en sociale onevenwichtigheden die door de klimaatverandering en de digitale transformatie ontstaan zouden kunnen zijn. Daarbij komt nu, in 2023, een sociale en economische context in Europa waarin de meeste gezinnen hun gas- en elektriciteitsrekeningen niet meer kunnen betalen en moeten kiezen tussen het voeden van hun gezin of het verwarmen van hun woning. Bovendien treft de stijging van de inflatie en de voedsel- en energieprijzen de meest kwetsbare groepen, wat op zijn beurt de ongelijkheid vergroot en de armoede – met name energiearmoede – verergert. Daarenboven houden de loonstijgingen geen gelijke tred met de inflatie, waardoor de armoede onder werkenden toeneemt en werknemers koopkracht verliezen en hun levensomstandigheden erop achteruit zien gaan.

In de verslagen van het Europees Semester 2023 erkent de Commissie dat de minimumlonen in bijna elke lidstaat zullen dalen, dat de armoede onder werkenden in de EU de afgelopen tien jaar niet is afgenomen, dat de minimuminkomens in de meeste lidstaten minder toereikend zijn geworden en dat de huizenprijzen voor meer dan 8 % van de bevolking nog steeds boven de 40 % liggen, terwijl we nauwelijks vooruitgang hebben geboekt op het gebied van dakloosheid. Tegelijkertijd hebben de klimaatverandering en de vernietiging van het milieu de ongelijkheid verergerd en treffen zij de arme en meest kwetsbare groepen onevenredig zwaar.

In dit verband moet voor ogen worden gehouden dat de vermindering van ongelijkheden een gedeelde verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten is. In artikel 9 van het VWEU is bepaald dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houdt met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de menselijke gezondheid. Als zodanig moet het Europees Semester, als mechanisme voor de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de EU, maatregelen vergemakkelijken die de lidstaten in staat stellen de ernstige economische en sociale crisis van vandaag aan te pakken. Dit zal zorgen voor een gelijkere en rechtvaardigere Europese samenleving en voor opwaartse sociale convergentie.

In het ontwerpverslag gaat de rapporteur ervan uit dat de in dit verband noodzakelijke maatregelen een nieuw model van economische governance in de EU vereisen. Het huidige stabiliteits- en groeipact is achterhaald en biedt niet de flexibiliteit of architectuur die nodig is om een nieuwe governance op het gebied van welzijn, duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang tot stand te brengen.

De recente oriëntaties van de door de Europese Commissie voorgestelde herziening van het EU-kader voor economische governance voorzien in begrotingshervormingsplannen die zijn aangepast aan de omstandigheden van elke lidstaat. Er zijn echter geen tijdelijke lapmiddelen nodig. In plaats daarvan hebben we structurele maatregelen op middellange en lange termijn nodig die een nieuw model van economische governance tot stand brengen dat gebaseerd is op solidariteit, sociale rechtvaardigheid en sociaal welzijn voor alle Europese burgers. De middellange- en langetermijndoelstellingen van de EU om de economische en sociale veerkracht te vergroten, hebben als kompas de in artikel 3 VEU genoemde doelstellingen van de Unie, en met name de duurzame ontwikkeling van Europa met volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang.

Daartoe is het van essentieel belang het huidige stabiliteits- en groeipact te moderniseren, met een kader dat de verlenging van de algemene ontsnappingsclausule mogelijk maakt zolang die nodig wordt geacht om overheidsinvesteringen te vergemakkelijken, waarbij investeringen in de socialebeschermingsstelsels niet meetellen in de berekening van het tekort (de “gouden regel”).

Afstappen van een op bezuinigingen gebaseerd begrotingsbeleid is niet langer een optie, maar een noodzaak om fatsoenlijke levensomstandigheden en een geleidelijke en duurzame ontwikkeling voor alle burgers te waarborgen. We worstelen al jarenlang met een structureel sociaal-economische crisis. De enige manier om ongelijkheden en armoede binnen de EU terug te dringen is een dringende herverdeling van rijkdom en een krachtige investering in onze stelsels voor sociaal welzijn. Sociale investeringen zijn essentieel om duurzame groei op middellange en lange termijn mogelijk te maken en de nationale socialezekerheidsstelsels vervullen daarbij een essentiële stabilisatiefunctie.

Daarom moet het Europees Semester een sterke sociale dimensie omvatten waarbij sociale doelstellingen even belangrijk zijn als economische en milieudoelstellingen.

We hebben een Europees Semester nodig dat zorgt voor samenhang tussen de landspecifieke aanbevelingen en de doelstellingen van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, dat alle beginselen van de sociale pijler in acht neemt en dat de verdelingseffecten van bestaande en nieuwe beleidsmaatregelen en hervormingen die worden gemonitord, beter evalueert. Dat proces moet een groter aantal sociale indicatoren omvatten die een volledig beeld geven van de trends en oorzaken van ongelijkheid, hoogwaardige werkgelegenheid, welvaartsverdeling, toegang tot hoogwaardige openbare diensten, toereikendheid van de pensioenen, minimuminkomensregelingen en werkloosheidsuitkeringen. Tot slot hebben we een Semester nodig dat indicatoren omvat om de sociale gevolgen van de aantasting van het milieu en de klimaatverandering te meten.

In het kader van het Semester 2023 roept de rapporteur de Europese Commissie en de lidstaten onder meer op tot:

- de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende minimumlonen;

- een SURE-mechanisme van permanente aard;

- een richtlijn inzake minimuminkomensregelingen en niet alleen een aanbeveling;

- een versterkte Europese kindergarantieregeling met een specifieke financiering van ten minste 20 miljard EUR;

- wetgeving die de toegang tot essentiële diensten zoals huisvesting, energie, vervoer, water en vuilnisophaal waarborgt, en een verbod op het afsluiten van energieverbindingen voor kwetsbare groepen;

- de invoering van een solidariteitspakket om mensen en kmo’s te helpen het hoofd te bieden aan de stijgende kosten van levensonderhoud;

- een verordening betreffende een kader voor sociale convergentie om risico’s op het gebied van sociale convergentie te monitoren, negatieve sociale overloopeffecten van beleidsmaatregelen of economische schokken te voorkomen, potentiële schade op te sporen en verplichte sociale doelstellingen vast te stellen;

- de ontwikkeling van groene socialebeschermingsregelingen op nationaal niveau om de sociale weerbaarheid tegen de gevolgen van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu te versterken.

De rapporteur steunt een verschuiving naar een duurzaam, inclusief en veerkrachtig groeimodel dat de duurzame ontwikkeling en de veerkracht van de economie van de EU en de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten ten goede komt, met inbegrip van de relevante kerndoelen voor 2030, een protocol inzake sociale vooruitgang en de bevordering van toekomstgerichte investeringen met het oog op een rechtvaardige groene en sociale transitie. Kortom, een Europa met een sterk eco-sociaal perspectief.

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

1.3.2023

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

10

13

Bij de eindstemming aanwezige leden

João Albuquerque, Marc Angel, Dominique Bilde, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Brglez, Jordi Cañas, David Casa, Ilan De Basso, Margarita de la Pisa Carrión, Jarosław Duda, Estrella Durá Ferrandis, Lucia Ďuriš Nicholsonová, Loucas Fourlas, Elisabetta Gualmini, Agnes Jongerius, Irena Joveva, Radan Kanev, Ádám Kósa, Katrin Langensiepen, Miriam Lexmann, Elena Lizzi, Sara Matthieu, Jörg Meuthen, Max Orville, Kira Marie Peter-Hansen, Dragoş Pîslaru, Dennis Radtke, Elżbieta Rafalska, Guido Reil, Daniela Rondinelli, Mounir Satouri, Monica Semedo, Beata Szydło, Eugen Tomac, Romana Tomc, Nikolaj Villumsen, Marianne Vind, Maria Walsh, Stefania Zambelli, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Marc Botenga, Gheorghe Falcă, Lina Gálvez Muñoz, José Gusmão, Pierre Larrouturou, Antonius Manders, Samira Rafaela, Evelyn Regner, Marie-Pierre Vedrenne

 

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

26

+

PPE

David Casa

Renew

Jordi Cañas, Lucia Ďuriš Nicholsonová, Irena Joveva, Max Orville, Dragoş Pîslaru, Samira Rafaela, Monica Semedo, Marie-Pierre Vedrenne

S&D

João Albuquerque, Marc Angel, Vilija Blinkevičiūtė, Milan Brglez, Estrella Durá Ferrandis, Lina Gálvez Muñoz, Elisabetta Gualmini, Agnes Jongerius, Pierre Larrouturou, Evelyn Regner, Daniela Rondinelli

The Left

José Gusmão, Nikolaj Villumsen

Verts/ALE

Katrin Langensiepen, Sara Matthieu, Kira Marie Peter-Hansen, Mounir Satouri

 

10

-

ECR

Margarita de la Pisa Carrión, Elżbieta Rafalska, Beata Szydło

ID

Dominique Bilde, Guido Reil

NI

Ádám Kósa, Jörg Meuthen

PPE

Radan Kanev, Miriam Lexmann, Tomáš Zdechovský

 

13

0

ID

Elena Lizzi, Stefania Zambelli

PPE

Jarosław Duda, Gheorghe Falcă, Loucas Fourlas, Antonius Manders, Dennis Radtke, Eugen Tomac, Romana Tomc, Maria Walsh

S&D

Ilan De Basso, Marianne Vind

The Left

Marc Botenga

 

Verklaring van de gebruikte tekens:

+ : voor

- : tegen

0 : onthouding

 

Laatst bijgewerkt op: 9 maart 2023
Juridische mededeling - Privacybeleid