Ontwerpresolutie - B10-0209/2025Ontwerpresolutie
B10-0209/2025

ONTWERPRESOLUTIE over energie-intensieve industrieën

24.3.2025 - (2025/2536(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 136, lid 2, van het Reglement

Giorgio Gori, Wouter Beke, Brigitte van den Berg, Benedetta Scuderi
namens de Commissie industrie, onderzoek en energie


Procedure : 2025/2536(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B10-0209/2025
Ingediende teksten :
B10-0209/2025
Debatten :
Aangenomen teksten :

B10‑0209/2025

Resolutie van het Europees Parlement over energie-intensieve industrieën

(2025/2536(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien het rapport van Mario Draghi van september 2024 getiteld “The future of European competitiveness” (De toekomst van het Europese concurrentievermogen),

 gezien het rapport van Enrico Letta van april 2024 getiteld “Much more than a market” (Veel meer dan een markt),

 gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 met als titel “De Clean Industrial Deal: Een gezamenlijke routekaart voor concurrentievermogen en decarbonisatie” (COM(2025)0085),

 gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2025 getiteld “Actieplan voor betaalbare energie” (COM(2025)0079),

 gezien artikel 136, lid 2, van zijn Reglement,

 gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie,

A. overwegende dat energie-intensieve industrieën een aanzienlijke bijdrage leveren aan de Europese economie en aan de werkgelegenheid, met name in gebieden en regio’s waar zich veel van dergelijke industrieën bevinden; overwegende dat energie-intensieve industrieën uiterst belangrijk zijn voor de strategische autonomie en het concurrentievermogen van de EU; overwegende dat het koolstofvrij maken van deze industrieën, gelet op hun energievoetafdruk, cruciaal is;

B. overwegende dat de transitie naar een koolstofvrije economie en een schoon energiesysteem moet uitmonden in lagere energieprijzen en dat bij die transitie gebruik moet worden gemaakt van alle beschikbare technologieën die ertoe kunnen bijdragen dat de EU-doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn zo kostenefficiënt mogelijk wordt bereikt, en dat hierbij lock-in-effecten moeten worden voorkomen en rekening moet worden gehouden met het feit dat de energiemix niet in alle lidstaten gelijk is en dat er bijvoorbeeld verschillen zijn wat betreft het aandeel hernieuwbare energie en kernenergie;

C. overwegende dat het bij het koolstofvrij maken van energie-intensieve industrieën met name gaat om elektrificatie; overwegende dat het bij energie-intensieve industrieën onder meer gaat om sectoren die afhankelijk zijn van fossiele hulpbronnen om te voldoen aan vereisten inzake temperatuur, druk of reactie, zoals chemische stoffen, staal, papier, kunststoffen, mijnbouw, raffinaderijen, cement, kalk, non-ferrometalen, glas, keramiek en meststoffen, waarbij het moeilijk is om de uitstoot van broeikasgassen omlaag te brengen omdat het proces per definitie gepaard gaat met een hoge uitstoot of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of een lage technologische rijpheid;

D. overwegende dat de energieprijskloof tussen de EU en de VS en China het concurrentievermogen van de Europese industrieën aantast; overwegende dat de hoge en volatiele prijzen van fossiele brandstoffen een grote invloed hebben op de elektriciteitsprijzen en dat de lagere kosten van hernieuwbare energie niet tot uitdrukking komen op de energierekeningen;

E. overwegende dat een onvoldoende geïntegreerde energie-unie problemen oplevert voor energie-intensieve industrieën, met name omdat het nog ontbreekt aan voldoende grensoverschrijdende interconnecties en omdat schone energie nog onvoldoende beschikbaar is doordat vergunningsprocedures erg veel tijd in beslag nemen of vanwege hoge kapitaal- of exploitatiekosten of congestie op het net;

F. overwegende dat het emissiehandelssysteem (ETS) investeringen op lange termijn heeft gestimuleerd en heeft geholpen de emissies van ETS-sectoren met 47 % terug te dringen; overwegende dat de energiemarkt sinds de invoering van het ETS ingrijpend is veranderd, met name sinds de Russische invasie van Oekraïne en de overstap van leidinggas naar vloeibaar aardgas (lng); overwegende dat het gebrek aan transparantie van de koolstofmarkt het concurrentievermogen van energie-intensieve industrieën dreigt aan te tasten; overwegende dat ETS-inkomsten in de lidstaten ongelijk worden gebruikt en dat decarbonisatie van energie-intensieve industrieën onvoldoende wordt ondersteund;

G. overwegende dat het zakelijk minder interessant wordt om te investeren in decarbonisatie in Europa vanwege onnodige regelgevingslasten en vanwege het feit dat vergunningsprocedures veel te lang duren; overwegende dat het concept “hoger openbaar belang” is neergelegd in EU-wetgeving; overwegende dat het complexe en versnipperde EU-financieringslandschap in de weg staat aan tijdige investeringen in nettonultechnologieën en digitalisering, en dat met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hier last van hebben;

H. overwegende dat het gebrek aan noodzakelijke particuliere investeringen de decarbonisatie van de energie-intensieve industrieën dreigt te belemmeren; overwegende dat een te grote afhankelijkheid van staatssteun ongewenste gevolgen kan hebben, namelijk dat verschillen worden vergroot en de mededinging binnen de EU wordt verstoord;

I. overwegende dat de afhankelijkheid van de EU van primaire en secundaire grondstoffen en de beperkte toegang die de EU tot deze grondstoffen heeft, zowel kwantitatief als kwalitatief, voor energie-intensieve industrieën aanzienlijke problemen met zich meebrengt; overwegende dat circulariteit en efficiëntie de jaarlijkse investeringsbehoeften in de industrie en de energievoorziening kunnen helpen verminderen; overwegende dat momenteel meer dan de helft van de totale uitvoer van afval uit de EU de uitvoer van ferrometalen naar niet-EU-landen betreft, en dat men zich kan afvragen of de afvalverwerking in die gevallen wel altijd correct gebeurt;

J. overwegende dat oneerlijke concurrentie door niet-EU-landen, onder meer in de vorm van subsidies die bijdragen tot overcapaciteit, een grote uitdaging vormt voor bedrijven in de EU; overwegende dat veel regio’s in de wereld nog geen ambitieuze decarbonisatiedoelstellingen hebben vastgesteld, waardoor het risico op koolstoflekkage toeneemt;

K. overwegende dat een ingrijpende transformatie van energie-intensieve industrieën alleen maar mogelijk is als lokale en regionale gemeenschappen, werknemers en sociale partners daarbij betrokken worden, omdat zij de transitie het meeste voelen;

1. deelt nogmaals mee de decarbonisatiedoelstellingen van de EU te steunen en voorstander te zijn van een stabiel en voorspelbaar klimaat- en industriebeleid;

2. dringt er bij de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de toestemmings- en vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van schone energie sneller worden afgewikkeld en dat er daarvoor voldoende administratieve capaciteit beschikbaar is, en om aansluiting op het energienet, met name in afgelegen gebieden, te bevorderen, om het opwekken van schone energie ter plaatse mogelijk te maken; wijst erop dat het niet mogelijk is om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te doen stijgen en elektrificatie te bevorderen zonder enorme investeringen te doen in netten, flexibiliteitsmaatregelen, opslag en distributienetwerken; verzoekt de Commissie om, in aansluiting op het concept “hoger openbaar belang”, te werken aan oplossingen voor het versnellen van decarbonisatieprojecten;

3. is van mening dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om de regels inzake de opzet van de elektriciteitsmarkt (electricity market design, EMD) ten uitvoer te leggen, met name in de vorm van maatrelen ter bevordering van stroomafnameovereenkomsten (PPA’s) en tweerichtingscontracten ter verrekening van verschillen (CfD’s), om de volatiliteit en de energiekosten voor energie-intensieve industrieën te verminderen; verzoekt de Commissie om met spoed maatregelen voor te stellen om de huidige obstakels voor de ondertekening van langetermijnovereenkomsten, met name voor kmo’s, aan te pakken, waarbij toepassing moet worden gegeven aan instrumenten en garanties voor risicovermindering, waaronder overheidsgaranties, bijvoorbeeld door de Europese Investeringsbank (EIB); pleit ervoor dat er nader onderzoek wordt gedaan naar manieren, binnen het kader van de EMD-verordening, om de prijzen van fossiele brandstoffen los te koppelen van de elektriciteitsprijzen, onder meer met als doel langetermijncontracten te bevorderen, in lijn met het actieplan voor betaalbare energie, en dat in verband hiermee de analyse van de kortetermijnmarkten wordt vervroegd naar 2025;

4. verzoekt de Commissie om te bestuderen of het mogelijk is meer gebruik te maken van de beste praktijken inzake energie-intensieve industrieën van de lidstaten, zoals het Italiaanse “Decreto Energy Release”; verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen om ervoor te zorgen dat consumenten, en met name energie-intensieve industrieën, minder te kampen krijgen met stijgende energiekosten, bijvoorbeeld aanbevelingen om belastingen en heffingen te verlagen en nettarieven te harmoniseren en tegelijkertijd overheidsinvesteringen in netten te waarborgen;

5. dringt aan op een betere integratie van energiesystemen, met name met betrekking tot grensoverschrijdende interconnecties, om een veerkrachtige voorziening van schone energie te waarborgen; dringt erop aan dat er meer geïnvesteerd wordt in flexibiliteit, zoals opslag, waaronder in de vorm van pompcentrales en opslag van warmte en afvalwarmte, en in vraagrespons, om de stabiliteit van het net te optimaliseren; wijst erop dat energie-efficiëntie belangrijk is voor het verlagen van de kosten;

6. is van mening dat het gebruik van aardgas zo snel mogelijk moet worden afgebouwd; wijst erop dat er sectoren zijn die op de korte tot middellange termijn nog niet in staat zijn geheel over te stappen op elektriciteit; verzoekt de lidstaten om - gedurende dezelfde periode en ten behoeve van deze specifieke sectoren - maatregelen te ontwikkelen om pieken in de gasprijzen op te vangen, mits daar goede redenen voor zijn; verzoekt de Commissie om instrumenten te ontwikkelen die erop gericht zijn gaslevering tegen beperkte kosten te waarborgen, zoals het bundelen van de vraag, met gebruikmaking van AggregateEU, en het gezamenlijk aankopen van gas, waarbij evenwel de decarbonisatiedoelstellingen in het oog moeten worden gehouden; vindt het belangrijk dat stabiele contracten met gasleveranciers worden bevorderd en dat gewerkt wordt aan het diversifiëren van aanvoerroutes en aan het verbeteren van de transparantie en stabiliteit van de markt, in overeenstemming met de huidige wetgeving; pleit ervoor dat er bij de komende herziening van het ETS een effectbeoordeling wordt uitgevoerd om het verband tussen de gasmarkt en de CO2-prijzen en de rol van de marktstabiliteitsreserve en de parameters daarvan te analyseren;

7. verzoekt de Commissie om energie-intensieve industrieën te ondersteunen bij de overstap naar schone en nettonultechnologieën, waaronder waterstoftechnologie, en bij de overstap naar energie-efficiënte productiemethoden, door de financieringsmechanismen hiervoor te versterken en door te waarborgen dat de ETS-inkomsten door de lidstaten op doeltreffende wijze worden gebruikt; dringt erop aan dat de EU-steun wordt aangevuld met staatssteun die erop gericht is energie-intensieve industrieën te ondersteunen, waarbij er evenwel voor gezorgd moet worden dat een gelijk speelveld binnen de interne markt gewaarborgd blijft;

8. dringt erop aan dat InvestEU vóór het volgende meerjarig financieel kader (MFK) wordt aangevuld en dat resterende leningen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit worden benut ter ondersteuning van investeringen in decarbonisatie van energie-intensieve industrieën; merkt op dat het platform voor strategische technologieën voor Europa reeds flexibiliteit biedt binnen de huidige programma’s, maar dat dit onvoldoende is; dringt erop aan dat in het komende MFK meer financiële middelen beschikbaar worden gesteld ter ondersteuning van energie-intensieve industrieën, voortbouwend op het Innovatiefonds en de Connecting Europe Facility - Energie of via het Europees Fonds voor concurrentievermogen; is van mening dat de Europese waterstofbank en het programma voor koolstofcontracten ter verrekening van verschillen moeten worden opgeschaald; verzoekt de Commissie om in de wetgeving inzake een versnelling van industriële decarbonisatie, waaraan momenteel wordt gewerkt, voort te bouwen op de verordening voor een nettonulindustrie[1], om de procedures voor het verlenen van vergunningen en erkenning van projecten als strategisch project te stroomlijnen;

9. vindt het belangrijk dat bureaucratische procedures worden vereenvoudigd, om het voor particulieren aantrekkelijker te maken om te investeren en om de transitie van energie-intensieve industrieën ondersteunen; is van mening dat InvestEU en de EIB een cruciale rol spelen bij het aantrekken van particuliere financiering, met name via maatregelen ter beperking van de financiële risico’s;

10. wijst erop dat het belangrijk is dat de toegang tot kritieke grondstoffen wordt gewaarborgd; wijst erop dat de wetgeving op het gebied van circulaire economie, waaraan momenteel wordt gewerkt, de hulpbronnenefficiëntie moet verbeteren, onder meer door middel van een beter afvalbeheer met betrekking tot producten die kritieke grondstoffen bevatten, en door de vraag naar en de beschikbaarheid van secundaire grondstoffen te stimuleren; benadrukt dat in kaart moet worden gebracht welke secundaire grondstoffen van strategisch belang zijn en die dus onderworpen moeten worden aan uitvoercontrole, zoals staal en schroot, en dat er actie moet worden ondernomen als er sprake is van een verstoord evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van die grondstoffen, bijvoorbeeld door na te gaan of invoering van een uitvoerbeperking wenselijk is; vindt het zeer belangrijk dat de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen[2] op doeltreffende wijze wordt gehandhaafd;

11. verzoekt de Commissie om ten volle en op efficiënte wijze gebruik te maken van handelsbeschermingsinstrumenten; verzoekt de Commissie om vóór het verstrijken van de huidige vrijwaringsmaatregelen voor staal in 2026 een permanente oplossing te vinden om oneerlijke concurrentie en structurele overcapaciteit aan te pakken; verzoekt de Commissie om met de VS in overleg te gaan over de aangekondigde importheffingen op producten uit de EU, om te voorkomen dat deze kwestie escaleert, met alle schadelijke gevolgen van dien;

12. benadrukt dat een doeltreffende uitvoering van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM) van essentieel belang is om een gelijk speelveld voor EU-industrieën te waarborgen en koolstoflekkage te voorkomen, gelet op de gevolgen van de uitfasering van de gratis ETS-emissierechten die tegelijkertijd plaatsvindt en het risico op hogere productiekosten; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om herschikking van hulpbronnen en omzeiling van het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens te voorkomen; wenst voorts dat er een doeltreffende oplossing wordt uitgewerkt voor EU-exporteurs en dat er onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van uitbreiding naar andere sectoren en downstreamproducten, voorafgegaan door een effectbeoordeling;

13. wenst dat er gewerkt wordt aan de totstandbrenging van leidende markten voor schone en circulaire Europese producten, door in het kader van EU-overheidsopdrachten niet-prijsgerelateerde criteria te hanteren, zoals duurzaamheid en veerkracht, en voorkeur te geven aan strategische sectoren, en door regelingen in te voeren voor vrijwillige etikettering en minimale EU-inhoudsvereisten, een en ander op een kostenefficiënte manier;

14. wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de transitie in gebieden die sterk afhankelijk zijn van energie-intensieve industrieën rechtvaardig verloopt, in die zin dat hoogwaardige banen behouden blijven en gecreëerd worden door middel van programma’s voor bij- en omscholing van werknemers, waarbij doeltreffend gebruik wordt gemaakt van regionale steunmechanismen, zoals het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Cohesiefonds; benadrukt dat overheidssteun van cruciaal belang zal zijn voor de transitie van energie-intensieve industrieën en dat aan dergelijke steunverlening de voorwaarde moet worden verbonden dat deze industrieën zich inzetten voor het behoud van werkgelegenheid en goede arbeidsomstandigheden en het voorkomen van off-shoring; is ingenomen met het initiatief “Vaardighedenunie” dat ten doel heeft te zorgen voor een goede afstemming tussen vaardigheden en de vraag op de arbeidsmarkt;

15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

Laatst bijgewerkt op: 28 maart 2025
Juridische mededeling - Privacybeleid