Ontwerpresolutie - B6-0076/2005Ontwerpresolutie
B6-0076/2005

ONTWERPRESOLUTIE

19.1.2005

naar aanleiding van de vragen voor mondeling antwoord B6‑0003/05 en B6‑0004/05
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Hans-Gert Poettering, Ewa Klamt, Patrick Gaubert, Timothy Kirkhope en Bogusław Sonik
namens de PPE-DE-Fractie
over antisemitisme

Procedure : 2004/2634(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0076/2005
Ingediende teksten :
B6-0076/2005
Aangenomen teksten :

B6‑0076/2005

Resolutie van het Europees Parlement over antisemitisme

Het Europees Parlement,

–  gelet op de artikelen 2, 6, 7 en 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 13 van het EG-Verdrag, die de lidstaten verplichten tot handhaving van de hoogste normen op het gebied van mensenrechten en non-discriminatie, en gelet op het Europees Handvest van de grondrechten,

–  gezien het verslag van zijn Onderzoekscommissie racisme en vreemdelingenhaat uit 1990,

–  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme van 27 oktober 1994, 27 april 1995, 26 oktober 1995, 30 januari 1997 en 16 maart 2000,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, en gezien het door dit Waarnemingscentrum gepubliceerde rapport "Manifestations of anti-Semitism in the EU 2002-2003" alsmede het rapport "Perceptions of anti-Semitism in the European Union", die beide in maart 2004 zijn verschenen,

–  gezien de Verklaring van Berlijn van de tweede OVSE-Conferentie over antisemitisme, die op 28 en 29 april 2004 in Berlijn is gehouden, en gezien de recente benoeming van de persoonlijke vertegenwoordiger voor de bestrijding van antisemitisme,

–  gezien de Verklaring van Stockholm van het Internationale Forum over de holocaust (Stockholm, 26-28 januari 2000), waarin werd opgeroepen tot meer onderwijs over de holocaust,

–  gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat 60 jaar geleden, op 27 januari 1945, Auschwitz-Birkenau, in mei 1940 door de Duitsers in de buitenwijken van Oświęcim gebouwd als grootste van Hitlers vernietigingskampen, is bevrijd,

B.  overwegende dat enkele van de grootste misdaden in de geschiedenis van de mensheid zijn begaan in Auschwitz-Birkenau, waar honderdduizenden joden, Roma, Polen en gevangenen van allerlei nationaliteiten, zoals Russen, Roemenen, Hongaren, Tsjechen en Slowaken, stelselmatig en met voorbedachten rade zijn vermoord; dat het kamp van 1942 tot 1944 heeft gediend voor de genocide op de Europese joden als onderdeel van het plan van de nazi's om het joodse volk volledig uit te roeien; dat de gevangenen door een vuurpeloton zijn geëxecuteerd of vergast dan wel als gevolg van honger, ziekte of medische experimenten zijn gestorven, en het totale aantal slachtoffers geschat wordt op ongeveer 1,5 miljoen,

C.  overwegende dat Europa zijn eigen geschiedenis niet mag vergeten: de concentratie- en vernietigingskampen van de Duitse nazi's behoren tot de schandelijkste en pijnlijkste bladzijden in de geschiedenis van ons continent; dat de in Auschwitz begane misdaden moeten voortleven in het geheugen van toekomstige generaties, als waarschuwing tegen een dergelijke volkenmoord, die voortsproot uit verachting van andere mensen, haat, antisemitisme, racisme en totalitarisme,

D.  overwegende dat Europa zich moet verzetten tegen pogingen om de geschiedenis te vervalsen door het verspreiden van opvattingen waarin de door de nazi's begane misdaden in twijfel worden getrokken; dat ook getracht wordt de verantwoordelijkheid voor deze misdaden op andere naties af te schuiven en de slachtoffers als onderdrukkers af te schilderen,

E.  overwegende dat er nog steeds uitingen van antisemitisme voorkomen in de vorm van aanvallen op en de schending van religieuze plaatsen en openbare instellingen, zoals synagogen, begraafplaatsen, culturele centra enz., en gericht tegen leden van joodse gemeenschappen in Europa,

F.  overwegende dat zich de afgelopen jaren in verscheidene lidstaten een verontrustende toename van het aantal antisemitische aanvallen heeft voorgedaan, en dat voor deze aanvallen steeds vaker niet de rechts-extremistische groeperingen verantwoordelijk zijn die men gewoonlijk met zulke aanvallen vereenzelvigt, maar in toenemende mate radicale islamistische en radicale links-extremistische groeperingen,

G.  overwegende dat discriminatie op grond van godsdienst en etnische afstamming nog steeds op diverse niveaus voorkomt, ondanks de belangrijke maatregelen die de Europese Unie uit hoofde van artikel 13 van het EG-Verdrag heeft genomen,

1.  bewijst zijn eer aan alle mensen die door toedoen van de beulen van Hitler om het leven zijn gekomen;

2.  wijst erop dat de herinnering aan zijn geschiedenis de basis vormt voor duurzame vrede en verzoening in Europa;

3.  verwerpt en veroordeelt revisionistische denkbeelden als schadelijk en in strijd met de historische waarheid;

4.  verzoekt de instellingen van de Europese Unie, de lidstaten en alle Europese democratische politieke partijen:

  • -elke daad van onverdraagzaamheid en het aanzetten tot rassenhaat, alsook elke daad van intimidatie en racistisch geweld te veroordelen;
  • -met name alle vormen van antisemitisme, hoe deze zich ook uiten, onvoorwaardelijk te veroordelen;
  • -met name alle gewelddaden te veroordelen die worden ingegeven door godsdienst- of rassenhaat of onverdraagzaamheid, met inbegrip van aanvallen op religieuze plaatsen, locaties en heiligdommen van joden, moslims of andere geloofsrichtingen, alsmede op minderheden, zoals de Roma;

5.  dringt er bij de Europese Raad en de Commissie alsmede bij de diverse lokale, regionale en nationale overheden van de lidstaten op aan dat zij alle nodige maatregelen nemen voor de coördinatie van hun optreden tegen racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme;

6.  dringt er bij de Europese Raad en de Commissie op aan dat zij ervoor zorgen dat in de onderwijsprogramma's van de 25 EU-landen wordt bepaald dat de tweede wereldoorlog met de grootst mogelijke historische nauwkeurigheid moet worden behandeld en dat de huidige bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme tegen de achtergrond van de shoah (holocaust) moet worden geplaatst;

7.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en kandidaat-landen.