Ontwerpresolutie - B6-0177/2005Ontwerpresolutie
B6-0177/2005

ONTWERPRESOLUTIE

2.3.2005

naar aanleiding van vragen voor mondeling antwoord B6‑0015/2005 en B6‑0016/2005
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Maria Carlshamre
namens de ALDE-Fractie
over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het Actieplatform van Beijing (Beijing +10)

Procedure : 2004/2626(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0177/2005
Ingediende teksten :
B6-0177/2005
Aangenomen teksten :

B6‑0177/2005

Resolutie van het Europees Parlement over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie - Het Actieplatform van Beijing (Beijing +10)

Het Europees Parlement,

–  gezien de viering van 8 maart 2005, internationale vrouwendag,

–  gezien het VN-Verdrag betreffende de politieke rechten van de vrouw (31 maart 1953),

–  gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979,

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 1986 over de resultaten van de VN-conferentie te Nairobi (15 t/m 26 juli 1985) ter afsluiting van het decennium van de vrouw (1975-1985)[1],

–  gezien de Internationale Conferentie inzake de rechten van de mens van Wenen in 1993,

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 1996 over de follow-up van de Conferentie van Caïro over bevolking en ontwikkeling[2],

–  gezien zijn resolutie van 15 juni 1995 over de deelname van de Europese Unie aan de vierde wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties te Beijing: "Acties voor gelijke rechten, ontwikkeling en vrede"[3],

–  gezien de Verklaring en het Actieplan van Beijing, goedgekeurd in Beijing op 15 september 1995 door de vierde wereldvrouwenconferentie: gelijkheid, ontwikkeling en vrede,

–  gezien zijn resolutie van 21 september 1995 over de Vierde Wereldvrouwenconferentie in Beijing[4],

–  gezien de Aanbeveling van de Raad van 2 december 1996 betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces[5],

–  gezien zijn resolutie van 16 september 1997 over de mededeling van de Commissie "Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties"[6],

–  gezien zijn resolutie van 3 mei 2000 over de follow-up van het Actieplatform van Beijing (2000/2020(INI))[7],

–  gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat, hoewel vrouwen meer dan de helft van de bevolking en het electoraat in de Europese Unie uitmaken, zij nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in economische, sociale en politieke besluitvormingsorganen in de hele Unie,

B.  overwegende dat de rechten van vrouwen en kinderen nog altijd met voeten worden getreden in de hele wereld, maar een integrerend, onvervreemdbaar en ondeelbaar onderdeel van de universele rechten van de mens uitmaken,

C.  overwegende dat gelijke toegang tot goederen en diensten, en economische onafhankelijkheid van vrouwen essentieel is voor het bereiken van gelijkheid in alle onderdelen van de samenleving,

D.  overwegende dat 'empowerment' van vrouwen een cruciale factor is voor het uitroeien van armoede en noodzakelijk voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de strategie van Lissabon en het bereiken van het doel dat tegen 2010 60% van de vrouwen aan het arbeidsproces deelnemen,

E.  overwegende dat de oplopende werkloosheid in Europa de bevordering vereist van specifieke maatregelen voor het vergemakkelijken van de toegang van vrouwen tot hoogwaardige banen, omdat zij het eerst met werkloosheid te maken krijgen,

F.  overwegende dat de salariskloof tussen mannen en vrouwen in Europa gemiddeld nog altijd 16 tot 33% bedraagt en dat op het vlak van de toepassing in de praktijk van het beginsel van gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, dat 30 jaar geleden werd geïntroduceerd middels richtlijn 75/117/EEG inzake gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, niet echt vooruitgang is geboekt,

G.  overwegende dat maatregelen voor het vergemakkelijken van het combineren van werk en privé-leven een absolute voorwaarde zijn voor het bevorderen van gendergelijkheid in werkgelegenheid en sociaal leven, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Barcelona en Lissabon,

H.  overwegende dat de ervaring leert dat ten minste eenderde gekozen vrouwen in alle institutionele organen het minimum is om volledig rekening te houden met de belangen van vrouwen in de samenleving en dat 50% het gerechtvaardigde doel is om paritaire democratie te bereiken,

I.  overwegende dat miljoenen vrouwen geen informatie en onderwijs ontvangen met betrekking tot hun gezondheid en geen toegang hebben tot noodzakelijke medische behandeling, in het bijzonder met betrekking tot overdraagbare ziekten zoals HIV/aids,

J.  overwegende dat het Actieplatform van 1995 nadrukkelijk melding maakt van de vrijheid van beslissing en van verantwoordelijkheid met betrekking tot aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen, volledige eerbiediging van de integriteit van het individu en gelijkheid op het gebied van seksuele betrekkingen en reproductie,

K.  overwegende dat het Luxemburgse voorzitterschap en de Commissie een goede rol hebben vervuld bij de voorbereidende werkzaamheden voor en tijdens de onderhandelingen in het kader van de 49-ste zitting van de VN-Commissie inzake de status van de vrouw,

1.  herinnert eraan dat de rechten van de vrouw een integrerend, onvervreemdbaar en ondeelbaar onderdeel uitmaken van de universele rechten van de mens en is van mening dat het bevorderen van de rechten van de vrouw een fundamentele voorwaarde is voor het tot stand brengen van ware democratie;

2.  onderstreept dat de situatie van vrouwen in de EU sinds 1995 niet daadwerkelijk is verbeterd, in het bijzonder gezien de implementatie en toepassing van bestaande wetgeving, zoals Richtlijn 75/117/EEG inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers en Richtlijn 76/207/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces en de beroepsopleiding;

3.  verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werk en beroep (nieuwe versie) als een belangrijke stap in de richting van meer zekerheid en duidelijkheid op het vlak van gendergelijkheid;

4.  verwelkomt de goedkeuring van de richtlijn tot toepassing van het beginsel van gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen bij de toegang tot en het leveren van goederen en diensten, en is van mening dat deze richtlijn een belangrijk instrument is voor gendergelijkheid, maar betreurt dat niet genoeg vooruitgang is geboekt in de richting van het volledig afschaffen van het gebruik van gender als een discriminerende factor bij het vaststellen van premies en verstrekkingen op het gebied van verzekeringen en daaraan gerelateerde activiteiten;

5.  erkent dat er enkele positieve maatregelen zijn genomen in verband met geweld tegen vrouwen, maar onderstreept het gebrek aan echte politieke wil om huiselijk geweld tegen vrouwen en vrouwenhandel aan te pakken en uit te roeien, inclusief wettelijke maatregelen zoals het asielrecht voor slachtoffers van deze vormen van geweld; verzoekt de Commissie derhalve om 2006 uit te roepen tot het Europees jaar tegen geweld tegen vrouwen;

6.  herinnert eraan dat onderwijs en opleiding essentieel zijn voor het bereiken van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, en onderstreept de noodzaak van levenslang leren en beroepsopleiding voor het bevorderen van de gelijke toegang van vrouwen tot hoogwaardige banen en alle niveaus van het beroepsleven;

7.  dringt er met klem op aan de genderdimensie prioriteit toe te kennen in wereldconferenties van de VN, zoals Caïro +10 en de Wereldtop over sociale ontwikkeling in 2005, rekening houdende met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN;

8.  erkent dat de gezondheidssituatie van vrouwen in de EU het voorbije decennium aanzienlijk is verbeterd, maar wijst erop dat er nog altijd een groot aantal factoren is dat gendergelijkheid in verband met gezondheid in de weg staat; verzoekt dan ook dat, wanneer Europese programma's worden vastgesteld, rekening wordt gehouden met verschillende patronen van de gezondheid van vrouwen en in het bijzonder met reproductieve gezondheid;

9.  roept de Raad op goedkeuring te hechten aan genderspecifieke indicatoren gerelateerd aan de 'feminisering' van armoede, teneinde te komen tot een onderling beter afgestemd beleid inzake sociale bescherming;

10.  herhaalt dat een quotum van 40% is gegarandeerd wat de participatie van vrouwen betreft op bemiddelings-, vredeshandhavings-, conflictpreventie- en aan noodhulp gerelateerde posten, inclusief fact finding- en waarnemersmissies van de EU en de lidstaten;

11.  herinnert aan het belang van het individuele recht van vrijheid van meningsuiting, maar onderstreept de rol van de media bij het vormen van waarden en genderstereotypen, en zou derhalve verheugd zijn over een debat over de rol van de media, teneinde tot een juist evenwicht te komen tussen vrijheid van meningsuiting en het recht op menselijke waardigheid;

12.  roept de Commissie en de Raad op maatregelen voor te stellen voor het verbeteren van de toegang van vrouwen tot economische, sociale en politieke besluitvormingsorganen en beklemtoont het belang van toepassing van gendermainstreaming in alle Europese beleidsmaatregelen;

13.  verwelkomt de hervormingen van de wetgeving in Turkije, maar herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat vrouwen nog altijd het slachtoffer worden van vormen van eerwraak (moorden en geweldpleging) en herhaalt derhalve zijn oproep aan de Commissie en de Raad de samenwerking met de Turkse autoriteiten voort te zetten en de vrouwenrechtensituatie in Turkije nauw te blijven volgen;

14.  roept de Commissie en de Raad op ervoor te zorgen dat bij alle programma's en activiteiten die met geld van EU-begrotingen worden gefinancierd, met name bij de Structuurfondsen, aan genderbudgettering wordt gedaan;

15.  roept politieke partijen op zowel het nationale, als het Europese niveau op hun partijstructuren en -procedures opnieuw te bekijken om alle directe en indirecte belemmeringen voor de participatie van vrouwen weg te nemen en adequate strategieën te ontwikkelen om te komen tot een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen in gekozen fora, waaronder positieve maatregelen zoals quota's;

16.  roept de Commissie op een voorstel te doen voor een follow-upstrategie met betrekking tot de door de verschillende EU-voorzitterschappen uitgewerkte indicatoren;

17.  hoopt dat zo snel mogelijk overeenstemming wordt bereikt over een vijfde VN-wereldvrouwenconferentie, teneinde de vooruitgang voor vrouwen op de gebieden gelijkheid, ontwikkeling en vrede te kunnen beoordelen;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de VN.