Ontwerpresolutie - B6-0482/2005Ontwerpresolutie
B6-0482/2005

ONTWERPRESOLUTIE

21.9.2005

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Claude Turmes
namens de Verts/ALE-Fractie
over olieprijzen en afhankelijkheid van olie

Procedure : 2005/2603(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0482/2005
Ingediende teksten :
B6-0482/2005
Aangenomen teksten :

B6‑0482/2005

Resolutie van het Europees Parlement over olieprijzen en afhankelijkheid van olie

Het Europees Parlement,

-  gelet op artikel 103, lid2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de verandering van het klimaat een belangrijke bedreiging vormt voor de wereld; dat de belangrijkste reden voor de stijgende temperaturen gelegen is in de verbranding van steeds grotere hoeveelheden olie, gas, en steenkool, het kappen van de bossen en het gebruik van bepaalde landbouwmethoden,

B.  overwegende dat de uitstoot van broeikasgassen in 2050 op wereldniveau met de helft moet worden teruggedrongen en met 80% voor de geïndustrialiseerde landen, om de globale opwarming onder de 2°C te houden,

C.  overwegende dat de hoge olieprijs van circa 70 dollar per vat waarmee wij sinds kort worden geconfronteerd, het gevolg is van een aantal factoren, enkele met een langetermijn- en structureel karakter, andere meer kortlopend van aard; dat een van de belangrijkste onderliggende oorzaken van de recente prijsstijgingen gelegen is in de zeer sterke stijging van de vraag naar olie in de afgelopen jaren (anders dan de oliecrises van de jaren zeventig); dat een structureel sterke vraag naar olie gepaard kan gaan met een permanente stijging van de olieprijs op de lange termijn,

D.  overwegende dat de gestegen olieprijzen en de afhankelijkheid van olie tot meer potentiële conflicten en oorlogen op de wereld kunnen leiden en tot een stijging van terroristisch geweld,

E.  overwegende dat de stijgingen en de schommelingen van de olieprijzen de macro-economische groei te niet doen door het oplopen van inflatie en werkloosheid en door een neerwaartse druk op de waarde van financiële en andere activa; dat de ECB onlangs zijn groeivoorspellingen als gevolg daarvan licht heeft verlaagd (tussen 1% en 1,6% van het BBP voor 2005 en tussen 1,3% en 2,3% in 2006); dat de ECB ook verwacht dat de inflatievoorspellingen in de eurozone voor het komend jaar een stijging te zien zullen geven als gevolg van de veranderingen van de olieprijzen (tussen 2,1% en 2,3% in 2005 en tussen 1,4% en 2,4% in 2006);

F.  overwegende dat de zeer hoge winsten van de zeventig grootste ondernemingen in de oliesector volgens sommige studies waarschijnlijk zullen stijgen tot 230 miljard dollar, wat neerkomt op verkopen ten bedrage van 2,57 biljoen dollar, dat wil zeggen bijna 10%; meer; dat deze enorme winsten een rechtstreeks gevolg zijn van de hoge olieprijzen en de grote marges voor raffinage, en van een stijging van de winningskosten, met name de tarieven voor opsporing of ontginning[1],

G.  overwegende dat de EU thans 82,5% van haar olie invoert en dat de huidige reserves van de lidstaten voldoende zouden zijn voor 15 maanden als de EU met onmiddellijke ingang haar olie-invoer zou staken,

H.  overwegende dat circa 70% van het olieverbruik in Europa voor rekening komt van de transportsector, 20% voor gebouwen en 10% als grondstof; dat de energiebehoefte in de vervoerssector volgens de Commissie waarschijnlijk tot tenminste 30% zal stijgen in het jaar 2030, en dat daarvan het luchtvervoer een onaanvaardbare groei van maximaal 5% per jaar voor zijn rekening neemt, waardoor de uitstoot van CO2 en de afhankelijkheid van ingevoerde energie toeneemt,

1.  stelt vast het internationale energieagentschap (IEA) ervan uitgaat dat elke 10% stijging van de olieprijs leidt tot een daling van 0,5% van het mondiale BBP; is derhalve bezorgd over het feit dat de gevolgen van de hoge olieprijzen zeer ernstig zullen zijn voor de meest ontwikkelde economieën, maar nog veel schadelijker voor de minder ontwikkelde landen, hetgeen snel kan uitmonden in sociale ontwrichting;

2.  verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te helpen door een duurzame energievoorziening te integreren in haar beleid voor ontwikkelingssamenwerking, teneinde hun afhankelijkheid van dure invoer van fossiele brandstoffen te verminderen en te voldoen aan de verplichting van de Commissie om de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken;

3.  erkent dat de olieprijzen zullen blijven groeien, omdat verdere verhoging van de productie zeer snel niet meer mogelijk is en is, met het oog op de negatieve gevolgen van de olieprijzen op duurzame ontwikkeling, inflatie, groei en werkgelegenheid, bereid om bij te dragen aan de beëindiging van het olietijdperk;

4.  dringt er bij de Commissie op aan regelmatig geconsolideerde statistieken te publiceren om de transparantie van de gegarandeerde olievoorraden in de EU te verbeteren;

5.  verwerpt het denkbeeld om overheidsgeld te investeren in een grotere capaciteit voor de raffinage van olie; verzoekt het met mededinging belaste DG van de Commissie, samen met haar tegenhanger in de VS, onverwijld een onderzoek te starten naar de vraag of olieondernemingen kunstmatig een raffinagetekort hebben gecreëerd om hun winsten te verhogen;

6.  dringt er derhalve bij de EU en de lidstaten op aan concrete maatregelen te nemen om de vraag naar energie in te perken en zo spoedig mogelijk en op grote schaal te investeren in een energie-efficiënte economie, teneinde onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen drastisch te verlagen en om te voldoen aan het kaderverdrag van de VN over klimaatverandering en het daarmee samenhangende Protocol van Kyoto; verzoekt de Commissie derhalve een uitgebreid programma te lanceren dat ertoe zou leiden dat de economie van de EU in 2020 de minst afhankelijke van fossiele brandstoffen en de meest energie-efficiënte wordt;

7.  onderstreept dat de ontwikkeling van de vervoerssector van wezenlijk belang zijn voor de olieafhankelijkheid en een beter milieu; betreurt dat de Commissie in haar mededeling van 6 september 2005 over het "vijfpuntenplan als reactie op de stijging van de olieprijzen" volledig voorbij is gegaan aan de vervoerssector;

8.  dringt er bij de Commissie op aan de vervoerssector minder afhankelijk te maken van het verbruik van olie en geharmoniseerde snelheidslimieten van 120 km/uur op autosnelwegen en 30 km/uur in stadsgebieden voor te stellen en in het kader van de herziening van het Witboek openbaarvervoersbeleid tot 2010 sterker aan te dringen op een overgang naar het vervoer per spoor, watervervoer, collectief/openbaar vervoer, verplaatsingen te voet en op de fiets;

9.  betreurt het feit dat de vrijwillige afspraak met autoproducenten waarschijnlijk niet tot de verwachte resultaten zal leiden; doet derhalve een beroep op de Commissie om zo snel mogelijk voorstellen voor verplichte limieten voor de uitstoot van CO2 van auto's in te dienen om gemiddelde emissienormen van maximaal 120 g CO2/km in 2010 en 60 g CO2/km in 2020 te verwezenlijken; verzoekt de Commissie voorts met klem de verkoop van brandstofverslindende auto's te verbieden, zoals in China is gebeurd;

10.  is ingenomen met het initiatief om de belasting op het energieverbruik van auto's te harmoniseren; is van mening dat deze belasting op exponentiële wijze moet stijgen naar gelang van de CO2-uitstoot, en verlangt dat de Raad daarmee akkoord gaat en is het niet eens met de noodzaak om de motorrijtuigenbelasting af te schaffen;

11.  verzoekt de Commissie de richtlijn inzake biobrandstoffen te actualiseren en rekening te houden met de berekende of geschatte gevolgen voor de verandering van het klimaat op grond van een overkoepelende analyse voor elke biobrandstof en stimulansen in het leven te roepen voor bedrijfswagenparken die op biobrandstof rijden;

12.  dringt erop aan dat met een beter mobiliteitsbeheer, vervoerslogistiek en een innovatiever ruimtelijkeordeningsbeleid de vraag naar vervoer drastisch voorkomen danwel verminderd zou kunnen worden; verzoekt de Commissie derhalve een algemene mobiliteit-21-strategie in te voeren, waarmee de ontwikkeling van innovatieve vervoersdiensten, zoals carpoolen, het aantrekkelijker maken van openbarevervoerssystemen, enz. kan worden gewaarborgd; verzoekt de EIB voorts investeringen in steden te steunen die beschikken over een duurzaam vervoersplan voor de lange termijn en over infrastructuren voor energie-efficiënte vervoerswijzen;

13.  dringt er bij het EP en de Raad op aan het meerekenen van de externe kosten in de nieuwe richtlijn inzake eurovignet op te nemen; stelt voorts voor dat de Commissie nieuwe wetgeving over de kosten van het energieverbruik voor alle gemotoriseerd vervoer voorstelt, met inbegrip van een belasting op kerosine voor Europese vluchten;

14.  verlangt dat de uitstoot van internationale vluchten en schepen met ingang van 2012 worden opgenomen in de doelstellingen inzake emissiebeperking;

15.  erkent dat de visserij-industrie wordt getroffen door de stijgende brandstofkosten, waardoor hun operationele kosten stijgen; is van mening dat dit voor een groot deel het gevolg is van de snelle stijging van het vermogen van visserijvaartuigen en de omvang van deze vaartuigen, die in het kader van het FIOV eerder tot 2005 zijn gesubsidieerd, zonder rekening te houden met het energieverbruik, hetgeen heeft geleid tot een steeds sterkere bevissing van de bestanden die al waren uitgeput; verwerpt derhalve voorstellen om enigerlei vorm van subsidie te geven om de brandstofkosten voor de industrie te verlagen;

16.  wijst erop dat er tot 40% aan energie in de EU kan worden bespaard, maar dat voor de verwezenlijking hiervan bindende doelen moeten worden vastgesteld;

17.  verzoekt de Commissie een huisvestingsplan voor te leggen waarmee de energie-efficiency in bestaande gebouwen kan worden verbeterd en nieuwe gebouwen die geen of weinig energie verbruiken worden gesteund; verlangt derhalve uitbreiding van de reikwijdte van de gebouwenrichtlijn tot bestaande gebouwen met een oppervlakte van 200 m2; verzoekt de EIB en andere financiële instellingen en autoriteiten potentiële investeerders financieringsregelingen (bijvoorbeeld derdepartij-investeerder) en goedkope kredieten toe te kennen;

18.  erkent het buitengewoon grote belang van hernieuwbare energie en van energie-efficiency en instandhouding, niet alleen met het oog op de bestrijding van de achteruitgang van gezondheid en milieu en ter waarborging van een duurzame ontwikkeling die voldoet aan de Europese klimaatdoelstellingen, maar ook om een bijdrage te leveren aan innovatie en aan regionale en nationale ontwikkeling, handelsmogelijkheden en het scheppen van banen conform de agenda van Lissabon;

19.  dringt er voorts op aan dat hernieuwbare energiebronnen in combinatie met maatregelen voor het behoud van energie de afhankelijkheid van Europa van energie-invoer vermindert en dus ook de politieke en economische risico's als gevolg van deze invoer;

20.  stelt vast dat het met een systematische benadering mogelijk zou moeten zijn dat hernieuwbare energieën in 2002 25% van de energieconsumptie in de EU voor hun rekening nemen, mits op hetzelfde moment serieuze maatregelen voor het behoud van energie worden genomen, verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen krachtig te steunen en verzoekt de Commissie in haar verslag van 2005 over richtlijn 2001/77/EG verdere maatregelen over het wegnemen van alle belemmeringen (bijvoorbeeld administratieve, politieke) op te nemen alsmede een vrije toegang tot het netwerk en tot niet-discriminatoire tarieven, die op dit moment de ontwikkeling van hernieuwbare elektriciteitsbronnen in verschillende lidstaten onmogelijk maken;

21.  stelt vast dat anders dan de situatie van de jaren zeventig, er slechts sprake is van een marginaal gebruik van olie voor de productie van elektriciteit in de EU van de 25 en dat derhalve een groter beroep op kernenergie geen gevolgen heeft voor de afhankelijkheid van de EU van aardolie;

22.  stelt vast dat de IPCC in 1996 heeft geconcludeerd dat kernenergie geen oplossing is voor de afhankelijkheid van olie en klimaatverandering, omdat daarvoor tot het jaar 2100 circa 70 reactoren per jaar zouden moeten worden gebouwd om de bijdrage van kernenergie tot 47% van de mondiale behoefte aan elektriciteit te verhogen.

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.