Ontwerpresolutie - B6-0089/2006Ontwerpresolutie
B6-0089/2006

ONTWERPRESOLUTIE

30.1.2006

naar aanleiding van een verklaring van de Raad
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Francis Wurtz, Adamos Adamou, Luisa Morgantini, Bairbre de Brún, Miguel Portas, Dimitrios Papadimoulis en Jonas Sjöstedt
namens de GUE/NGL-Fractie
over het besluit van de Raad af te zien van publicatie van het verslag over het beleid van Israël in Oost-Jeruzalem en over de uitslag van de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad van 25 januari 2006

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0089/2006
Ingediende teksten :
B6-0089/2006
Aangenomen teksten :

B6‑0089/2006

Resolutie van het Europees Parlement over het besluit van de Raad af te zien van publicatie van het verslag over het beleid van Israël in Oost-Jeruzalem en over de uitslag van de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad van 25 januari 2006

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over het conflict in het Midden-Oosten,

–  gezien de resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

–  gezien resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–  gezien de uitslag van de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad van 25 januari 2006, die onder Israëlische bezetting werden gehouden,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er sprake was van onaanvaardbare beperkingen aan de democratische uitoefening van het stemrecht van de in Oost-Jeruzalem wonende Palestijnen, beperkingen die door de Israëlische regering onder schending van het internationaal recht en resoluties van de Verenigde Naties werden opgelegd,

B.  overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat de internationale gemeenschap aandringt op de volledige uitvoering van de "routekaart naar vrede" en met nieuwe initiatieven komt om te trachten een eind aan het geweld te maken, vertrouwen te winnen en tot hervatting te komen van de onderhandelingen tussen de twee partijen met eerbiediging van het internationaal recht en de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties,

C.  overwegende dat het recht van de Palestijnen op een soevereine, veilige, democratische en levensvatbare staat volledig moet worden erkend en geëerbiedigd, evenals het recht van de staat Israël op een voortbestaan in veiligheid met zekere, erkende en geëerbiedigde grenzen,

D.  overwegende dat de Raad heeft besloten niet over te gaan tot publicatie van het verslag over het Israëlische beleid in Oost-Jeruzalem dat afkomstig was van Europese diplomaten met een standplaats in de bezette gebieden,

E.  overwegende dat dit verslag een gedetailleerde analyse bevat van hetgeen de EU-diplomaten beschrijven als "het opzettelijke beleid van de Israëliërs om de annexatie van Oost-Jeruzalem te voltooien"; overwegende dat in dit verslag wordt onderstreept dat de genomen maatregelen "worden uitgevoerd onder schending van de verplichtingen op grond van de "routekaart naar vrede" en het "internationaal recht"",

F.  overwegende dat het verslag de aandacht van de Raad erop vestigt dat de strategie "de stad volledig met nederzettingen te omgeven" en het Palestijnse deel van Jeruzalem van de andere Palestijnse gebieden te isoleren een gevaar vormt voor de "levensvatbaarheid van een Palestijnse staat" en een "gevaar vormt dat het Palestijnse volk wordt geradicaliseerd", gelet op "het eminente belang voor de Palestijnen van de kwestie Oost-Jeruzalem",

G.  overwegende dat in het niet-gepubliceerde document een reeks "aanbevelingen" wordt gedaan die reiken van "duidelijke verklaringen door de Europese Unie" over de organisatie van "bijeenkomsten op ministerieel niveau" in Oost-Jeruzalem tot zelfs de mogelijkheid "Oost-Jeruzalem uit te sluiten van het terrein van een bepaalde samenwerking tussen de EU en Israël",

H.  overwegende dat de Raad blijft volharden in een "benadering achteraf" tegenover het Europees Parlement door uitsluitend een beschrijvende lijst van de activiteiten in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid die in het voorafgaande jaar zijn uitgevoerd voor te leggen, en niet het Parlement vooraf raadpleegt zoals bepaald in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999,

I.  overwegende dat het de Raad herhaaldelijk heeft verzocht deze praktijk te vervangen door een werkelijke raadpleging van het Parlement om ervoor te zorgen dat het standpunt van deze instelling werkelijke consequenties heeft voor de politieke keuzen die de Europese Unie maakt,

De Palestijnse verkiezingen en de status van Oost-Jeruzalem

1.  is verheugd over het goede verloop van de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad van 25 januari 2006 die voor het gehele gebied een uitstekend voorbeeld vormden op het vlak van doorzichtigheid en eerlijkheid; wenst het Palestijnse volk geluk, dat tijdens het gehele verkiezingsproces ervan blijk gaf vastbesloten te zijn de door de Israëlische bezetting veroorzaakte moeilijkheden te overwinnen en zich volledig aan de opbouw van een democratie te wijden;

2.  veroordeelt de beperkingen die de Israëlische regering heeft opgelegd aan de democratische uitoefening van het stemrecht door de Palestijnen in de stad Oost-Jeruzalem; verzoekt het "kwartet" de nodige druk op de Israëlische regering uit te oefenen opdat de Palestijnse soevereiniteit over Oost-Jeruzalem overeenkomstig het internationaal recht wordt erkend;

3.  neemt kennis van de uitslag van de verkiezingen voor de Palestijnse Wetgevende Raad van 25 januari 2006, die vooral een uiting vormt van de wanhoop waarin de Israëlische leiders dit volk hebben gedompeld als gevolg van de bezetting, de vernedering, de ellende en de frustraties - kortom: door de blokkering van het vredesproces;

4.  is ervan overtuigd dat er geen alternatieven zijn voor de toepassing van het beginsel "twee volkeren, twee staten" om tot een rechtvaardige en duurzame oplossing te komen van het conflict tussen Israël en Palestina door middel van een onderhandelingsproces tussen de verschillende partijen; roept derhalve alle partijen op tot wederzijdse erkenning van hun fundamentele rechten en tot hervatting van het onderhandelingsproces;

5.  onderstreept opnieuw krachtig dat het alle terreurdaden die alleen tot een escalatie van het geweld leiden, veroordeelt;

6.  bevestigt opnieuw dat de Palestijnen het recht hebben op een soevereine, veilige, democratische en levensvatbare staat en dat de staat Israël er recht op heeft in veiligheid voort te bestaan met veilige en erkende grenzen die geëerbiedigd worden;

7.  wijst er opnieuw op dat er geen sprake van militaire oplossingen in het conflict in het Nabije Oosten kan zijn en dat de vrede en veiligheid op termijn slechts kunnen worden gegarandeerd door onderhandelingen tussen de partijen die zijn gebaseerd op:

  • eerbiediging van het internationaal recht en de resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties door middel van de onmiddellijke toepassing van de "routekaart naar vrede",
  • terugtrekking van de Israëlische bezettingsstrijdkrachten en ontmanteling van de nederzettingen in de bezette gebieden,
  • erkenning van het beginsel van recht op terugkeer van de vluchtelingen onder toepassing van resolutie 194 van de Verenigde Naties en met de vrijlating van de politieke gevangenen,
  • het recht van het Palestijnse volk op een soevereine, levensvatbare staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, en het recht van de staat Israël in veiligheid te leven binnen grenzen die erkend en geëerbiedigd worden;

8.  dringt er bij de Israëlische regering op aan onmiddellijk over te gaan tot sloop van de "scheidingsmuur", met name rond Oost-Jeruzalem, en de bouw en uitbreiding van Israëlische nederzettingen onmiddellijk stop te zetten, met name die van de nederzetting Ma'aleh Adumim waarmee de omsingeling van Jeruzalem door Israëlische nederzettingen dreigt te worden voltooid en waarmee de westelijke Jordaanoever in twee afzonderlijke geografische gebieden wordt opgedeeld;

9.  herhaalt zijn verzoekt om heropening van de Palestijnse instellingen in Oost-Jeruzalem overeenkomstig de "routekaart naar vrede", met name van het "Orient House" en de Palestijnse "Kamer van koophandel";

10.  dringt er bij de Europese Unie op aan haar streven af te stemmen op de democratische aspiraties van de Palestijnse samenleving en haar legitieme verlangen naar een rechtvaardige en duurzame vrede door een actieve hernieuwde erkenning van het recht van het Palestijnse volk op een levensvatbare staat en de plicht van de Israëlische leiders zich te kwijten van de verplichtingen in de "routekaart naar vrede" van het "kwartet";

11.  doet een beroep op de Commissie tot versterking van haar projecten voor het ondersteunen van activiteiten van mens tot mens om meer mogelijkheden voor dialoog te scheppen en voor het delen van ervaringen door de twee gemeenschappen in Jeruzalem;

Het niet gepubliceerde document van de EU-diplomaten

12.  doet een beroep op de Raad zich in zijn optreden in het Midden-Oostenbeleid te houden aan het internationaal recht, de resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de "routekaart naar vrede"; herinnert de Raad aan zijn verplichting "de onwettige situatie als gevolg van de bouw van de muur in de Palestijnse bezette gebieden, waaronder binnen en rond Oost-Jeruzalem, niet te erkennen", zoals het Internationaal Strafhof in zijn advies van 9 juli 2004 inzake de "scheidingsmuur" heeft uitgesproken;

13.  betreurt het dat de Raad heeft besloten niet over te gaan tot publicatie van het document van de Europese diplomaten betreffende de beoordeling van het Israëlische beleid in Oost-Jeruzalem, een besluit dat waarschijnlijk zal leiden tot feitelijke ondersteuning van het bezettingsbeleid van Israël en dat genomen werd onder overduidelijke schending van het autonomie- en onafhankelijkheidsbeginsel van het Europese beleid in het gebied;

14.  houdt vast aan zijn recht vooraf werkelijk te worden geraadpleegd over prioriteiten in en benaderingen van buitenlandse zaken, zoals bepaald in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999; doet een beroep op de Raad het door Europese diplomaten in Oost-Jeruzalem opgestelde document te publiceren en gevolg te geven aan de daarin vervatte aanbevelingen;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de consuls van de lidstaten met diplomatieke missies in Oost-Jeruzalem en de bezette gebieden, de regeringen en parlementen van Israël en Palestina, de Palestijnse Nationale Autoriteit, de regeringen en parlementen van de Verenigde Staten van Amerika en Rusland, en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.