ONTWERPRESOLUTIE
8.2.2006
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Michael Gahler en Charles Tannock
namens de PPE-DE-Fractie
over de confrontatie tussen Iran en de internationale gemeenschap
B6‑0103/2006
Resolutie van het Europees Parlement over de confrontatie tussen Iran en de internationale gemeenschap
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name die van 13 oktober en 17 november 2005,
– gezien de conclusies van de Raad Externe Betrekkingen van 30 januari 2006,
– gelet op het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (Non-proliferatieverdrag-NPV) van 22 april 1970, inzonderheid artikel IV volgens welk "geen enkele bepaling in dit verdrag mag worden uitgelegd als van invloed te zijn op het onvervreemdbaar recht van alle partijen bij het verdrag om het onderzoek met betrekking tot en de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden zonder discriminatie en in overeenstemming met de artikelen I en II van dit verdrag te ontwikkelen",
– gezien de resoluties van de Raad van gouverneurs van het IAEA van 24 september 2005 en, met name, van 4 februari 2006,
– gezien de rapporten van de Raad van de IAEA van 2 september en 18 november 2005,
– gezien de E3/EU-verklaring van 13 januari 2006 en de verklaring van de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Jack Straw, na de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van China, Frankrijk, Duitsland, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten van Amerika en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie in Londen op 30 januari 2006,
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat Iran partij is bij het NPV en de EU-3 (Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) de toezegging heeft gedaan dat Iran het op 18 december 2003 ondertekende maar nog niet geratificeerde aanvullende protocol bij het NPV zal uitvoeren,
B. overwegende dat Iran op 1 augustus 2005 heeft besloten om de uraniumconversie-activiteiten in strijd met de verplichtingen van de Overeenkomst van Parijs te hervatten en dat Iran op 10 augustus 2005 de verzegeling van haar productielijnen voor uranium- tetrafluoride in de uraniumconversie-installatie bij Isfahan heeft verbroken en sindsdien de splijtstofcyclus heeft hervat,
C. overwegende dat het IAEA op 10 januari 2006 heeft bevestigd dat Iran ook de verzegeling heeft verbroken op verrijkingsuitrusting en -materiaal in Natanz,
D. overwegende dat als gevolg van de publieke verklaring van president Ahmadinejad dat Israël geen recht van bestaan heeft en de holocaust nooit heeft plaatsgevonden en als gevolg van de eenzijdige stappen die Iran in de afgelopen maanden heeft genomen in strijd met de verplichtingen krachtens het NPV en het aanvullend protocol het nodige politieke vertrouwen in Iran volledig is verdwenen,
E. overwegende dat de tijd om het Iraanse regime te verhinderen om in het bezit te komen van kernwapens volgens ieders inschatting beperkt is,
F. overwegende dat de directeur-generaal van het IAEA, de heer Mohammed Al Baradei, bij diverse gelegenheden zijn ernstige ongerustheid heeft uitgesproken en heeft verklaard dat het IAEA nog niet in de positie is om na tweeënhalf jaar intensieve inspecties en onderzoek duidelijkheid te geven over een aantal belangrijke kwesties en dat het slechts een kwestie van tijd is alvorens kernwapens kunnen worden geproduceerd,
G. overwegende dat het IAEA Iran bij herhaling heeft gevraagd gevolg te geven aan de rapporten en diverse oplossingen heeft geboden, waaronder met name het verrijken van uranium in Rusland, maar dat Iran zijn standpunt over de voorstellen niet duidelijk heeft gemaakt,
H. overwegende dat de directeur-generaal van het IAEA in november 2005 heeft gerapporteerd dat Iran een document bezit over het procédé voor de reductie, in kleine hoeveelheden, van UF6 tot metaal en over het gieten en machinaal produceren van verrijkt, natuurlijk en verarmd uraniummetaal in halve bollen, een procédé dat volgens het IAEA is gerelateerd aan de vervaardiging van componenten voor kernwapens,
I. overwegende dat de Raad op 30 januari 2006 heeft aangekondigd dat de EU-lidstaten gecoördineerd te werk zullen gaan en zullen samenwerken met de Raad van gouverneurs van het IAEA om de VN-Veiligheidsraad in te schakelen ten einde het gezag van het IAEA te versterken,
J. overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van China, Frankrijk, Duitsland, Rusland, het VK, de VS en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU op 30 januari 2006 zijn overeengekomen dat de buitengewone vergadering van de Raad van het IAEA zal rapporteren aan de VN-Veiligheidsraad en dat alle acties zullen worden opgeschort tot na 6 maart 2006 en na een volgend rapport van de directeur-generaal van het IAEA,
K. overwegende dat de Iraanse regering op 5 februari 2006 heeft aangekondigd de vrijwillige samenwerking met het IAEA stop te zetten en niet langer toe te staan dat het IAEA onaangekondigde inspecties uitvoert in Iraanse nucleaire installaties, zoals toegestaan in het aanvullend protocol bij het NPV, en vervolgens op 6 februari 2006 heeft gemeld dat het de surveillancecamera's van het IAEA en de verzegelingen van het agentschap zal verwijderen van installaties en nucleair materiaal,
L. overwegende dat de betrekkingen van de EU met Iran in de afgelopen jaren waren gebaseerd op een drieledige aanpak in de vorm van onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, een politieke dialoog en een dialoog over de mensenrechten en dat deze drie aspecten niet los van elkaar kunnen worden gezien,
M. overwegende dat het hier niet gaat om een geschil tussen Iran en Europa, maar tussen Iran en de internationale gemeenschap,
1. maakt zich ernstige zorgen over het kernprogramma van Iran, vooral gezien de toename van de raketcapaciteit van Iran in het afgelopen jaar, en zal vastberaden blijven streven naar het voorkomen van de verspreiding van kernwapens;
2. doet een beroep op Iran om het aanvullend protocol bij het NPV te ratificeren en volledig ten uitvoer te leggen en te handelen in overeenstemming met de bepalingen van dit op 18 december 2003 door Iran ondertekende protocol;
3. verzoekt Iran eveneens om de verzegelingen opnieuw aan te brengen en om alle activiteiten in verband met verrijking en opwerking, inclusief onderzoek en ontwikkeling, opnieuw volledig, duurzaam en verifieerbaar op te schorten, zoals herhaaldelijk gevraagd in de resoluties van de Raad van gouverneurs van het IAEA, ten einde het nodige vertrouwen op te bouwen in de uitsluitend vreedzame aard van het kernprogramma;
4. dringt er bij Iran op aan het IAEA volledige toegang te verlenen tot alle installaties en alle transparantiemaatregelen volledig ten uitvoer te leggen, zoals gevraagd door het IAEA, ten einde het IAEA in staat te stellen alle kwesties in verband met het kernprogramma van Iran op te helderen; maakt zich zorgen over het bewijs dat Iran in het bezit is van een document over de productie van halve bollen van uraniummetaal en verzoekt Iran dit document onder IAEA-verzegeling te houden en een volledige kopie aan het IAEA te doen toekomen;
5. wijst Iran op de noodzaak af te zien van alle activiteiten in verband met verrijking en opwerking totdat het internationaal vertrouwen is hersteld en wijst erop dat het absoluut noodzakelijk en de hoogste tijd is dat Iran volledige transparantie betracht;
6. merkt op dat het in beginsel niet tornt aan het recht van Iran om kernenergie voor vreedzame doeleinden te gebruiken in overeenstemming met de verplichtingen van het land krachtens het NPV en dat dit recht altijd door de internationale gemeenschap is erkend;
7. steunt het besluit van de Raad van gouverneurs van het IAEA om de directeur-generaal van het IAEA te verzoeken om te rapporteren aan de VN-Veiligheidsraad en alle aangenomen rapporten en resoluties van het IAEA over deze kwestie nader toe te lichten;
8. hoopt dat het geschil kan worden opgelost dankzij diplomatieke onderhandelingen en goede wil, maar wijst erop dat hiervoor een coöperatieve en transparante aanpak van de kant van de Iraanse regering ten opzichte van het IAEA is vereist; steunt in dit verband de toezegging van de EU-3 om de verspreiding van kernwapens tegen te gaan en doet een beroep op alle betrokken partijen om hun uiterste best te doen om vóór het volgende rapport van de directeur-generaal van het IAEA op 6 maart 2006 via onderhandelingen een oplossing te vinden voor dit geschil over kernenergie;
9. prijst de directeur-generaal en het secretariaat van het IAEA voor de professionele en onpartijdige inspanningen met het oog op de uitvoering van de Waarborgovereenkomst in Iran; onderstreept dat het inschakelen van de Veiligheidsraad het IAEA niet ontslaat van zijn huidige verantwoordelijkheden en dringt er bij Iran op aan ervoor te zorgen dat alle controles en inspecties kunnen blijven plaatsvinden;
10. is verheugd dat de heer Hamid Reza Asefi, woordvoerder van de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken, op 5 februari heeft verklaard dat Iran op 16 februari alsnog zal overleggen met Rusland over het voorstel voor het verrijken van uranium in Rusland en dringt er bij Iran sterk op aan deze mogelijkheid in overweging te nemen;
11. is van mening dat een dergelijk totaalakkoord zal bijdragen aan het tot stand brengen van een regionaal veiligheidssysteem waaronder ook andere kernmachten in de regio vallen en is voorts van mening dat Iran zijn verantwoordelijkheden moet nemen als speler op het regionale toneel en moet bijdragen aan de stabiliteit in het Midden-Oosten;
12. is verheugd over het besluit van de Raad dat de lidstaten van de Europese Unie gecoördineerd en nauw zullen samenwerken met het oog op de onderhandelingen met Iran;
13. is ernstig verontrust over de systematische en voortdurende onderdrukking van de mensenrechten in Iran en verzoekt derhalve de Commissie en de Raad om de democratische aspiraties van het Iraanse volk te steunen door bijstand te verlenen aan de rechtmatige democratische oppositie en krachten uit het maatschappelijk middenveld;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran en van Israël, alsmede aan de directeur-generaal van het IAEA en de secretaris-generaal van de VN.