Ontwerpresolutie - B6-0148/2006Ontwerpresolutie
B6-0148/2006

ONTWERPRESOLUTIE

7.3.2006

ingediend overeenkomstig artikel 91 van het Reglement
door de Commissie ontwikkelingssamenwerking
over de situatie van de mensenrechten in Tsjaad

Procedure : 2006/2542(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0148/2006
Ingediende teksten :
B6-0148/2006
Debatten :
Aangenomen teksten :

B6‑0148/2006

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de mensenrechten in Tsjaad

Het Europees Parlement,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou, inzonderheid artikel 8 daarvan betreffende de politieke dialoog,

–  gezien de gedachtewisseling op de vergadering van 20 februari 2006 van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar de dringende resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de situatie in Soedan, aangenomen in Bamako (Mali) op 21 april 2005[1],

–  onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 september 2004 over Darfour[2] en 12 mei 2005 over de situatie in Soedan[3],

–  gezien het verslag van de reis van de ad hoc-delegatie van het Europees Parlement naar Soedan en Tsjaad van 2 t/m 7 september 2004,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 juni 2001 over de presidentsverkiezingen in Tsjaad[4],

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 januari 2000 over de schendingen van de mensenrechten in verband met het aardoliewinning- en pijplijnproject van Tsjaad en Kameroen[5],

–  gezien het strategiedocument "Stratégie de coopération et Programme indicatif 2002-2007" dat op 11 februari 2002 door de regering van de Republiek Tsjaad en de Commissie is geratificeerd,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 juni 1998 over het project van Tsjaad en Kameroen en de schendingen van de mensenrechten gedurende de periode oktober 1997-maart 1998[6],

–  onder verwijzing naar Resolutie 1590 (2005) van 24 maart 2005 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over de oprichting van de UNMIS (VN-missie in Soedan)[7],

–  gezien het besluit van de Vredes- en Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie van 20 oktober 2005 om de troepenmacht van de AMIS (Missie van de Afrikaanse Unie in Soedan) op te trekken van 300 manschappen in 2004 naar 6.964 manschappen momenteel,

–  gezien het verslag van de commissie van de Vredes- en Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie over de situatie in Darfour, van 12 januari 2006,

–  gezien het besluit van de Vredes- en Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie, van 12 januari 2006, om het mandaat van de AMIS te verlengen tot 31 maart 2006,

–  gezien de overeenkomst tussen Tsjaad en Soedan die op 8 februari 2006 in Tripoli is ondertekend naar aanleiding van de spanningen tussen beide landen,

–  onder verwijzing naar alle resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, met name Resolutie 1593 (2005) van 31 maart 2005 over de situatie in Soedan, en gezien het verslag van de internationale onderzoekscommissie over Darfour aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, overeenkomstig Resolutie 1564 (2004)[8] van de Veiligheidsraad,

–  gezien het actieplan voor Darfour dat op 5 augustus 2004 door de Verenigde Naties en de Soedanese regering is vastgesteld,

–  gezien het verslag van de Verenigde Naties, van 26 april 2005, over de situatie in Soedan,

–  gezien de overeenkomst van 1999 tussen Tsjaad en de Wereldbank inzake het programma voor het beheer van de olie-inkomsten,

–  gezien het Afrikaanse Handvest voor de rechten van de mens en de volkeren,

–  gezien de wet van de Republiek Tsjaad nr. 001/PR/99 van 11 januari 1999 betreffende het beheer van de olie-inkomsten,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, van 22 februari 2001, over de plannen voor de aanleg van een oliepijplijn tussen Tsjaad en Kameroen, en het verslag over het bezoek van de Delegatie aan Tsjaad en Kameroen van 23 t/m 30 maart 2000,

–  gelet op artikel 91 en artikel 90, lid 4 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de presidentsverkiezingen in Tsjaad zijn gepland voor mei of juni 2006,

B.  overwegende dat de voor april-mei 2006 geplande parlementsverkiezingen zijn uitgesteld,

C.  overwegende dat de nationale vergadering van Tsjaad haar goedkeuring heeft gehecht aan de herziening van wet 001/PR/99 betreffende het beheer van de olie-inkomsten,

D.  overwegende dat de Wereldbank zich ertoe heeft verbonden Tsjaad te ondersteunen bij de bestrijding van de armoede, het leggen van de grondslagen voor een duurzame groei en het verbeteren van de ontwikkelingsvooruitzichten voor het land,

E.  overwegende dat de Tsjaadse regering de 10% van het fonds voor de toekomstige generaties ook wil gebruiken voor administratie en veiligheid, en dat naar aanleiding van dit besluit de Wereldbank de uitbetaling van het krediet van 124 miljoen dollar, dat aan Tsjaad is toegekend door de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) voor de financiering van acht aan de gang zijnde projecten voor een totaal bedrag van 297 miljoen dollar, heeft geblokkeerd,

F.  overwegende dat de regering van Tsjaad op het besluit van de Wereldbank heeft gereageerd door met China en Taiwan overeenkomsten te sluiten voor de exploitatie van 's lands andere olievelden,

G.  overwegende dat Tsjaad een van de armste landen ter wereld is en dat nauwelijks 27% van de bevolking toegang heeft tot drinkwater,

H.  overwegende dat Tsjaad beschikt over aanzienlijke rijkdommen op het gebied van de landbouw, de veeteelt, de visserij, maar vooral de mijnbouw en de oliewinning, twee sectoren die de hebzucht van vele landen en multinationals aanwakkeren,

I.  overwegende dat de levensomstandigheden bijzonder moeilijk zijn als gevolg van het samenspel van oorlog, droogte en hongersnood en dat de instellingen en de infrastructuur van het land in ernstig verval verkeren,

J.  overwegende dat ongeveer 80% van de Tsjaadse bevolking analfabeet is en dat bovendien de voedselbevoorrading extreem onzeker is als gevolg van de klimaatsomstandigheden, ziektes die veroorzaakt worden door de slechte hygiënische omstandigheden, en epidemieën,

K.  overwegende dat de vrijheid van meningsuiting aan banden wordt gelegd, zoals blijkt uit het feit dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken tot twee keer toe Radio FM Liberté uit de ether heeft gehaald,

L.  verontrust over de dreigementen waar de mensenrechtenverenigingen in Tsjaad het mikpunt van zijn,

M.  overwegende dat de boeren in de oliegebieden zonder compensatie van hun land worden beroofd,

N.  ernstig verontrust over de regelmatige gewapende invallen aan de oostgrens van Tsjaad, die worden toegeschreven aan Soedan, dat ervan beschuldigd wordt de rebellen te bewapenen en te financieren, alsook over de talrijke schermutselingen tussen Tsjaad en Soedan,

O.  overwegende dat de Soedanese regering, de djandjaweed-milities en de rebellen het onderwerp uitmaken van een op 6 juni 2005 ingesteld onderzoek door het Internationale Strafhof voor misdaden en schendingen van het volkerenrecht in Darfour,

P.  gealarmeerd door de conclusies van 11 december 2005 van de heer Juan Mendez, speciaal adviseur van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties voor de voorkoming van volkerenmoord, volgens welke de UNMIS- en AMIS-missies een regelrechte mislukking zijn, aangezien de schendingen van de mensenrechten niet verminderen maar integendeel nog toenemen,

Q.  overwegende dat de crisis in Darfour de ultieme test is voor de Vredes- en Veiligheidsraad van de Afrikaanse Unie,

R.  overwegende dat het de leden van de Afrikaanse Unie ontbreekt aan voldoende personele, materiële en financiële middelen en aan een mandaat om in een zo uitgebreide zone het hoofd te bieden aan een zo ernstige situatie,

S.  overwegende dat de versterkte AMIS voor de periode van 1 juli 2005 tot 30 juni 2006 252,4 miljoen Amerikaanse dollar nodig heeft, d.w.z. 54% van de totale begroting, en dat op 31 oktober 2005 slechts 65,4 miljoen Amerikaanse dollar effectief is ontvangen, d.w.z. een kwart van het totale benodigde bedrag,

T.  overwegende dat de middelen die tot nu toe voor de versterking van AMIS zijn binnengekomen al bijna zijn opgebruikt en dat de geldnood zo sterk is dat de Afrikaanse Unie de vergoedingen voor de militaire waarnemers heeft moeten terugschroeven,

U.  overwegende dat een extra bedrag van 4,6 miljoen dollar nodig is om alle begrotingsposten te kunnen financieren en de missie tot 31 maart 2006 in stand te houden,

V.  overwegende dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 3 februari 2006 heeft opgeroepen tot het uitwerken van plannen voor de vervanging van de strijdkrachten van de Afrikaanse Unie door die van de Verenigde Naties,

W.  overwegende dat een vervanging van de strijdkrachten van de Afrikaanse Unie door troepen van de Verenigde Naties in Darfour schier onafwendbaar is geworden, net als een drastische verhoging van het aantal militairen om het hoofd te kunnen bieden aan aanvallen tegen burgers en om de djandjaweed-milities te ontwapenen,

X.  verontrust over het toenemend aantal aanvallen op dorpen in Tsjaad en op humanitaire kampen en personeel in het westen van Darfour, waardoor de regio uitermate gevaarlijk is geworden voor de internationale humanitaire organisaties, waarvan er nog slechts enkele in het grensgebied zijn overgebleven,

Y.  overwegende dat het aanhoudende conflict in Darfour al een hoge menselijke tol heeft geëist, met duizenden dodelijke slachtoffers, ongeveer 1,65 miljoen verplaatste personen en 200.000 vluchtelingen in Tsjaad, en dat het conflict om en bij de 2,5 miljoen treft,

Z.  overwegende dat de meeste verplaatste personen in Tsjaad als gevolg van de aanvallen een groot deel van hun oogst hebben verloren en in noodonderkomens leven, en dat ernstig voedseltekort dreigt te ontstaan als gevolg van de uitputting van de voedselreserves,

AA.  overwegende de verslechtering van de situatie van de mensenrechten in het land, zoals blijkt uit het voortdurende geweld, de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, de moorden door de veiligheidstroepen, alsook de armoede en de mishandeling waarvan vooral vrouwen en kinderen het slachtoffer zijn,

AB.  overwegende dat de Afrikaanse Unie op 24 januari 2005 besloten heeft een groep van rechtsdeskundigen in te stellen om alle "beschikbare opties" te onderzoeken om Hissène Habré, de voormalige dictator van Tsjaad die in 1990 naar Senegal gevlucht is, voor de rechter te brengen,

1.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de algemene situatie in Tsjaad, met name wat de mensenrechten betreft;

2.  maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de burgerbevolking, die al ernstig te lijden heeft onder de droogte en de hongersnood, geen enkel voordeel heeft bij wet nr. 001/PR/99 en van de miljarden dollars opbrengsten van de verkoop van olie; wijst erop dat de olierijkdommen van Tjsaad in de allereerste plaats ten goede moeten komen aan de bevolking van Tsjaad;

3.  veroordeelt het feit dat de 10% olie-inkomsten verdwijnen uit het fonds voor de toekomstige generaties en zijn toegewezen aan de lijst van "prioritaire sectoren", waar voortaan ook de militaire uitgaven deel van uitmaken;

4.  verzoekt de Tsjaadse regering op een ondubbelzinnige en transparante manier aan te geven waarvoor de olie-inkomsten worden gebruikt;

5.  verlangt dat de Tsjaadse regering de olie-inkomsten besteedt aan de ontwikkeling van het land en in het bijzonder de drinkwaterbevoorrading, de volksgezondheid en het onderwijs, alsook de organisatie van de verkiezingen;

6.  verlangt dat de regering van Tsjaad werk maakt van het jaarlijks plan voor de ontwikkeling van het land en dat jaarlijks plan openbaar maakt;

7.  neemt kennis van het principebesluit van de regering van Tsjaad om rekening te houden met de mening van de internationale gemeenschap, maar wijst op de noodzaak van een meer diepgaande dialoog en een open benadering;

8.  verheugt zich over de instelling van een ministerie van de rechten van de mens in Tsjaad; verzoekt de beleidspersonen van dat ministerie samen te werken met het maatschappelijk middenveld en concreet werk te maken van het nationale actieplan voor het mensenrechtenbeleid; verzoekt de Commissie dit proces van dichtbij te volgen;

9.  verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten druk uit te oefenen op de regering van Tsjaad opdat deze de rechtsstaat versterkt en een eind maakt aan het klimaat van straffeloosheid en de schendingen van de mensenrechten, met name gericht tegen de tegenstanders van het project tot herziening van wet nr. 001/PR/99;

10.  verzoekt de regering van Tsjaad een eind te maken aan de gedwongen inlijving van jonge soldaten bij het regeringsleger;

11.  is verontrust over de represailles van de ordestrijdkrachten en de gewapende bendes tegen de burgerbevolking en de actieve leden van de oppositie; roept de ordestrijdkrachten en het leger er met klem toe op zich te onthouden van alle vormen van malversaties tegen de burgerbevolking en een eind te maken aan het optreden van de gewapende bendes;

12.  verzoekt de AMIS onmiddellijk de nodige wijzigingen door te voeren om ervoor te zorgen dat de burgerbevolking beter wordt beschermd en aan te tonen dat zij effectief in staat is om de burgers in Darfour te beschermen;

13.  verzoekt de Raad, de Commissie, de lidstaten, de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie alle mogelijke pressiemiddelen aan te wenden opdat de Soedanese regering er mee ophoudt de doeltreffendheid van het optreden van de AMIS te ondermijnen;

14.  verzoekt de Raad, de Commissie, de lidstaten, de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie met aandrang veel meer financiële, materiële en militaire middelen ter beschikking te stellen van de AMIS, die verzwakt is door de ernstige financiële, logistieke en andere beperkingen;

15.  veroordeelt de aanvallen die de djandjaweed-milities, waarvan wordt vermoed dat zij in sommige gevallen optreden met hulp van de Soedanese regering, onder meer via ondersteuning door gevechtshelikopters, sinds medio december hebben uitgevoerd op 40 van de 85 dorpen in de Tsjaadse Borota-regio, ten zuiden van Adré, waardoor alle inwoners op de vlucht of dakloos zijn;

16.  verheugt zich over de overeenkomst die op 8 februari 2006 in Tripoli is ondertekend door Tsjaad en Soedan en verzoekt de twee landen hun beloften volledig na te komen;

17.  verzoekt de Tsjaadse en de Soedanese regering strikter toezicht uit te oefenen op de handel in lichte vuurwapens en wapens van klein kaliber in de regio;

18.  wijst op het ernstige probleem van de landmijnen en de niet-ontplofte munitie in het zuiden van Soedan, en verzoekt de Raad, de Commissie, de regeringen van Tsjaad en Soedan, de Verenigde Naties en alle andere actoren onverwijld een begin te maken met de ontmijning van het gebied, steunverlening aan de slachtoffers en de opvoeding van de bevolking met betrekking tot de risico's, opdat de wegen kunnen worden vrijgemaakt en de verplaatste bevolking en de vluchtelingen kunnen terugkeren;

19.  verzoekt de Tsjaadse regering met aandrang het democratisch debat over de situatie in het land en over het project van oliewinning in de streek van Doba te respecteren;

20.  verzoekt de regering van Tsjaad zo snel mogelijk het officiële tijdschema vast te stellen voor de komende presidents- en parlementsverkiezingen, overeenkomstig haar constitutionele plichten, en waarborgen te scheppen voor de neutraliteit van de onafhankelijke nationale verkiezingscommissie;

21.  is ervan overtuigd dat verkiezingen niet doeltreffend en transparant kunnen zijn in een conjunctuur waarin de meest elementaire rechten van vrije meningsuiting bedreigd worden;

22.  dringt erop aan dat, indien de voorwaarden vervuld zijn, de Europese Unie een waarnemingsmissie naar de verkiezingen in Tsjaad stuurt om het verloop van de stembusgang te volgen en te bevorderen;

23.  verzoekt de Tsjaadse regering met aandrang, verwijzend naar het rapport van "Transparency International" van 18 oktober 2005 dat Tsjaad op financieel vlak een van de minst transparante landen noemt, de strijd aan te binden tegen en zo snel mogelijk een eind te maken aan de corruptie en te zorgen voor transparantie in de uitgaven van het land;

24.  moedigt de regering ertoe aan informatiecampagnes op te zetten betreffende het verloop van de verkiezingen en ervoor te zorgen dat de verkiezingen vreedzaam en democratisch verlopen;

25.  verzoekt de regering met aandrang belangrijke en dringende economische en sociale vooruitgang mogelijk te maken, met name op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, volksgezondheid en sociale zekerheid;

26.  spreekt de wens uit dat deze vooruitgang gepaard gaat met ontwikkelingen op het gebied van de versterking van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de onafhankelijkheid van de pers;

27.  verzoekt de Tsjaadse regering de voorwaarden te creëren die gunstig zijn voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die zijn vastgesteld en aangenomen door de Verenigde Naties;

28.  verzoekt de Tsjaadse regering een eind te maken aan de onderdrukking en de segregatie van de vrouw en de exploitatie van kinderarbeid, en in het bijzonder aan de plaag van de kindsoldaten;

29.  is van mening dat de eerbiediging van de rechten van de mens en het politieke pluralisme een essentiële voorwaarde vormen opdat de bevolking zijn legitieme belangen kan beschermen en kan deelnemen aan de besluitvorming, en, in laatste instantie, opdat de armoede kan worden uitgeroeid;

30.  verzoekt de Raad, de Commissie en de internationale gemeenschap hun humanitaire hulp en hun steun aan de ontwikkeling ten behoeve van de vluchtelingen uit Soedan en de bevolking van het gastland Tsjaad voort te zetten, en met het maatschappelijk middenveld van Soedan en Tsjaad te blijven samenwerken als vredespartners;

31  verzoekt alle oliemaatschappijen zich ten volle te schikken naar het initiatief voor transparantie van de extractiebedrijven en naar de internationale beginselen op het gebied van vrijwillige veiligheid; verzoekt de Commissie toezicht te houden op dit proces in het kader van haar beleid betreffende maatschappelijk verantwoord ondernemen;

32.  verlangt dat Hissène Habré, de voormalige dictator van Tsjaad die in 1990 naar Senegal is gevlucht, uiteindelijk in Afrika voor de rechters wordt gebracht, ofwel aan België wordt uitgeleverd om een rechtvaardig en billijk proces te krijgen, overeenkomstig de bepalingen van het Internationale Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wreedaardige, onmenselijke of mensonterende straffen of behandelingen van de Verenigde Naties[9];

33.  verzoekt de Afrikaanse Unie haar verplichtingen na te komen in het kader van het proces tegen Hissène Habré, om kritiek van de internationale gemeenschap te voorkomen;

34.  verzoekt de Commissie een gestructureerde politieke dialoog in de zin van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou op gang te brengen en de Commissie ontwikkelingssamenwerking te informeren over de voortgang en de resultaten van de dialoog;

35.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de Raad van ministers ACS-EU, de presidenten, regeringen en parlementen van Tsjaad en Soedan, en de Wereldbank, alsook de niet-gouvernementele organisatie "Association tchadienne pour la promotion et la défense des droits de l'homme" (ATPDH).