Ontwerpresolutie - B6-0201/2006Ontwerpresolutie
B6-0201/2006

ONTWERPRESOLUTIE

16.3.2006

naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B6‑0009/06
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Claude Turmes, Rebecca Harms en Raül Romeva i Rueda
namens de Verts/ALE-Fractie
over een continue energievoorziening in de Europese Unie

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0201/2006
Ingediende teksten :
B6-0201/2006
Aangenomen teksten :

B6‑0201/2006

Resolutie van het Europees Parlement over een continue energievoorziening in de Europese Unie

Het Europees Parlement,

–  gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Commissie een Groenboek over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie heeft gepubliceerd (COM(2006)0105),

B.  overwegende dat er drie belangrijke doelstellingen zijn voor het energiebeleid van de EU: een continue voorziening, concurrentievermogen en bescherming van het milieu,

C.  overwegende dat de EU-25 voor 48% afhankelijk is van de invoer van energie (2002) en dat dit percentage waarschijnlijk in 2030 tot 71% zal stijgen, als geen extra maatregelen worden genomen,

D.  overwegende dat de beperkingen van het energiebeleid wereldwijd aanzienlijk zijn als gevolg van middellange grondstofproblemen voor olie en omdat sommige olie-exporterende landen politiek instabiel zijn, terwijl de gasmarkt steeds meer een globaal karakter krijgt, met enkele geopolitieke spanningen en de nucleaire proliferatie en de afvalproblemen nog altijd niet opgelost zijn en het noodzakelijk is om de uitstoot die verantwoordelijk is voor de klimaatverandering drastisch te beperken, omdat deze waarschijnlijk de grootste veroorzaker is van structurele veranderingen in de energie- en transportsector,

E.  overwegende dat het finale energieverbruik in de EU-25 in 2004 41% bedroeg in gebouwen, 31% voor het vervoer en 28% voor de industrie,

F.  overwegende dat 77% van de vraag naar olie van de EU, 51% van de vraag naar gas en bijna 100% van de vraag naar uranium en uraniumproducten met invoer wordt bevredigd,

G.  overwegende dat 59% van het olieverbruik in Europa in 2004 gebruikt wordt door de vervoerssector, 17% in gebouwen, 16% voor niet-energieverbruik en 8% in de industrie; dat in 2005 de vervoerssector in de EU voor 96% afhankelijk was van olie; dat de energievraag in de vervoerssector volgens de Commissie in 2030 waarschijnlijk tot ten minste 30% zal stijgen, en dat de vraag van de luchtvaart tot 5% per jaar kan stijgen,

H.  overwegende dat 29% van het gasverbruik in de EU-25 in 2004 gebruikt wordt voor de opwekking van elektriciteit en dat de resterende 71% wordt gebruikt voor andere productieve doeleinden (industrie, gebouwen, enz.),

I.  overwegende dat de vraag naar steenkool in de EU al vele jaren afneemt,

J.  overwegende dat de bruto productie van elektriciteit in de EU-25 voor 31% afkomstig is van kernenergie, 25% van vaste brandstoffen (met name steenkool), 18% van gas, 14% van hernieuwbare energiebronnen en 5% van olie,

K.  overwegende dat slechts 13 lidstaten kernenergie opwekken, waarvan enkele staten hebben verklaard dat zij kernenergie geleidelijk aan zullen afschaffen; overwegende dat het beheer en de verwijdering van kernafval, de veiligheid van kernreactoren, proliferatie en terroristische bedreigingen belangrijke gebieden van zorg blijven,

L.  overwegende dat de EU doelstellingen heeft bepaald voor de verhoging van het aandeel van de hernieuwbare energieën in het energieverbruik van 6% tot 12% en tot 22,1% voor elektriciteit en 5,75% voor brandstof in 2010; overwegende dat deze doelstellingen haalbaar zijn als alle lidstaten hun beleid dienovereenkomstig aanpassen,

M.  overwegende dat de hernieuwbare energieën vooral afkomstig zijn uit eigen hulpbronnen en ingezet kunnen worden in alle sectoren, d.w.z. elektriciteit, verwarming en koeling alsmede vervoer,

N.  overwegende dat volgens de laatste Eurobarometer voor energie bijna de helft van alle EU-burgers (48%) gelooft dat hun nationale regering het accent moet leggen op de ontwikkeling van het gebruik van zonne-energie, gevolgd door een bevordering van geavanceerd onderzoek naar nieuwe energietechnologieën (41%) en de ontwikkeling van het gebruik van windenergie (31%) terwijl regelgeving voor een terugdringing van de afhankelijkheid van olie (23%) en de ontwikkeling van het gebruik van kernenergie (12%) door de respondenten het minst worden gewaardeerd,

O.  overwegende dat de Commissie in haar Groenboek inzake energie-efficiency heeft vastgesteld dat energie-efficiency en energiebesparing in alle sectoren de enige ware oplossing biedt voor een gegarandeerd continue energievoorziening, concurrentievermogen en milieuproblemen,

1.  dankt de Commissie voor het Groenboek inzake een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa en haar poging om een gecoördineerder manier te vinden om het energiebeleid in de EU te definiëren;

2.  is ingenomen met het idee om in internationale fora en bilaterale betrekkingen nog meer te proberen met één stem te spreken over energiekwesties, voortbouwend op het succes van een gecoördineerde reactie van de EU zoals tijdens het gasgeschil tussen Rusland en Oekraïne;

3.  erkent het belang van goede politieke betrekkingen met de belangrijkste energieleverende patnerlanden van de EU, steunt het initiatief van de Commissie met betrekking tot Rusland en dringt erop aan dat het Energiehandvest zo spoedig mogelijk wordt geratificeerd;

4.  onderstreept het belang om in de nieuwe energiediplomatie van de EU een constructieve dialoog met alle belangrijke energieconsumenten op te nemen, en met name met opkomende economieën, over energie-efficiency en energiebesparing met het doel geleidelijk aan geharmoniseerde minimale efficiencynormen voor globale goederen zoals auto's, apparatuur, consumentenelektronica en kantoorinstallaties vast te stellen en op globaal niveau de integratie van het milieu in beslissingen over vervoer en energie te bevorderen;

5.  onderstreept de noodzaak om de EU met één stem te laten spreken goed voor te bereiden en wijst op het belang nauw overleg te plegen met het Europees Parlement en de belangrijkste belanghebbenden wanneer een gemeenschappelijk beleid over energie en buitenlandse zaken wordt geformuleerd;

6.  is het eens met de Raad dat een gedeeld standpunt over een strategie voor een continue voorziening de geografische, economische, regionale, klimatologische en structurele verschillen van de lidstaten moet respecteren;

7.  stelt vast dat een nieuw energiebeleid voor Europa gebaseerd moet zijn op individuele en gedifferentieerde strategieën van de lidstaten ter beperking van hun afhankelijkheid van olie en gas en derhalve een aanvulling is op de nationale strategieën en deze coördineert maar niet daarvoor in de plaats komt;

8.  stelt vast dat concrete maatregelen moeten worden genomen om de gas- en olievoorziening te diversifiëren en alle mogelijke middelen te onderzoeken om de mate van zelfvoorziening op het gebied van energie van de Europese Unie te verbeteren;

9.  dringt er derhalve bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk concrete maatregelen voor te stellen in haar aanstaande Actieplan voor energie-efficiency om eraan bij te dragen de energievraag in Europa met 20% te verminderen en dringend en grootscheeps in een echte energie-efficiënte economie te investeren, zodat Europa in 2020 de meest energie-efficiënte economie ter wereld wordt waardoor Europa wint aan de noodzakelijke geloofwaardigheid om eraan bij te dragen dat sterke internationale overeenkomsten over energie-efficiency en energiebesparing worden gesloten;

10.  beschouwt de graad van afhankelijkheid van olie, met name ingevoerde olie als zeer zorgwekkend; herinnert eraan dat deze afhankelijkheid vrijwel volledig is in de vervoerssector en dat deze sector derhalve prioritair moet worden aangepakt; acht het derhalve dringend gewenst dat de Commissie voorstellen indient voor duurzame, langdurige verbeteringen op het gebied van energie-efficiency en -besparing in de vervoerssector ten einde a) auto's en vrachtwagens twee maal zo zuinig te maken; b) hernieuwbare schone brandstoffen te gebruiken; c) stimulansen te geven voor een voortzetting van de overschakeling op biobrandstoffen van de tweede generatie; d) een overheveling tot stand te brengen van het vervoer over de weg en door de lucht naar spoor en water; e) meer elektrificatie van de spoorwegen te realiseren en f) te zorgen voor meer openbaar vervoer;

11.  stelt vast dat de bouwsector, die goed is voor meer dan 40% van al het energieverbruik in de EU-25, de grootste energieverbruikende sector is; stelt voorts vast dat stijgende energieprijzen niet alleen de economie als geheel maar vooral sociaal minder bedeelden treft; moedigt de Commissie en de lidstaten aan een gecoördineerd Europees bouwinitiatief voor te leggen waarin innovatieve financieringsoplossingen voorgesteld worden in nauwe samenwerking met de Europese Investeringsbank;

12.  erkent dat de ontwikkeling van stadsverwarmings- en koelingsnetwerken zeer belangrijk is om de gegarandeerde energievoorziening voor gebouwen te verbeteren, omdat daardoor een grotere flexibiliteit van het gebruik van brandstof mogelijk is; stelt vast dat warmtekrachtkoppeling en trigeneratie technologieën zijn die gestimuleerd moeten worden en die niet alleen kunnen bijdragen aan een groter aandeel in de energievoorziening voor hernieuwbare vormen van energie, maar ook de energie-efficiency verbeteren waarbij industriële cogeneratie ook een zeer belangrijke manier is om de volatiliteit van de energieprijzen voor grote industriële consumenten te verminderen;

13.  bevestigt opnieuw zijn krachtige steun voor hernieuwbare energie; dringt er bij de lidstaten op aan hun inspanningen te verdubbelen om de doelstellingen, te weten 12% aandeel van de totale energieconsumptie en 22,1% van de elektriciteit uit hernieuwbare energieën en een aandeel van 5,75% van het brandstofverbruik in 2010 te verwezenlijken en dringt aan op een voorstel voor een richtlijn ter bevordering van verwarming en koeling uit hernieuwbare energieën om de algemene doelstelling te bereiken; dringt er bij de Commissie op aan voor het eind van het jaar sectordoelstellingen voor hernieuwbare energie vast te stellen om in 2020 het algemene percentage van 25% van de energie van de EU die afkomstig moet zijn van hernieuwbare hulpbronnen te kunnen halen;

14.  is ingenomen met de nieuwe initiatieven van de Commissie in haar biomassa-actieplan en het voorstel voor biobrandstoffen en verzoekt alle EU-instellingen zich meer in te spannen om het potentieel van hernieuwbare vormen van energie uit biomassa te gebruiken zonder milieuoverwegingen uit het oog te verliezen;

15.  is ingenomen met plannen om op grote schaal energie uit wind langs de Noordzeekust op te wekken en verzoekt de Commissie en de landen die aan de Noordzee grenzen hun inspanningen te coördineren zodat deze investeringen zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden;

16.  stelt vast dat er nog een aanzienlijke ruimte is voor verdere verbeteringen van hernieuwbare energiebronnen en voor een globale markt voor nieuwe apparatuur en systemen die gebaseerd zijn op hernieuwbare energie, en verlangt dat de Europese Unie ervoor zorgt dat voor hernieuwbare energietechnologieën voldoende middelen worden uitgetrokken in het 7e kaderprogramma voor onderzoek en het MKB in deze sector ondersteunt zodat het zijn vooraanstaande rol in de technologie kunnen gebruiken om te slagen op de wereldmarkt;

17.  erkent het groeiende belang van gas als een belangrijk element ter verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU en om nieuwe openingen op de elektriciteitsmarkt van de EU te stimuleren alsmede de noodzaak om verschillende strategieën te gebruiken voor zekerheid op het gebied van gasleveranties, zoals de ontwikkeling van LNG-terminals en opslagfaciliteiten alsmede nieuwe pijpleidingen; stelt vast dat inspanningen om het geografisch aanbod te diversifiëren en netkoppelingen te verbeteren vooral noodzakelijk zijn in Midden- en Oost-Europa;

18.  is van mening dat, als kernenergie in sommige lidstaten een rol moet blijven spelen, besluiten over deze kwestie alleen op het niveau van de lidstaat kan worden genomen binnen het kader van de subsidiariteit;

19.  stelt vast dat kernenergie met 6% van de finale EU-energie een ondergeschikte rol speelt om ervoor te helpen zorgen dat de aanvoer in de grote meerderheid van de EU-lidstaten gegarandeerd blijft; stelt voorts vast dat kernenergie investeringen in een echte energie-efficiënte en klimaatvriendelijke economie dwarsboomt en een bepaald aantal problemen en risico's oplevert, zoals zeer langzaam afbreekbaar hoog-radioactief afval, het risico van grote ongelukken en het risico van proliferatie;

20.  stelt vast dat de economische uraniumreserves voldoende zullen zijn voor ca. 40-60 jaar bij het huidige gebruik; stelt vast dat de EU-instellingen bij hun beoordeling van de voordelen en nadelen van de verschillende energietechnologieën, er bij de behandeling van kernenergieopties op moeten letten dat alle kosten worden meegerekend, zoals ontmanteling en negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid alsmede de kwestie van de nucleaire proliferatie;

21.  is ervan overtuigd dat een snelle omzetting van de huidige regelgeving van de EU door alle lidstaten een wezenlijk onderdeel vormt voor het behoud van de voorzieningszekerheid, om een volledig functionerende interne markt voor elektriciteit en gas tot stand te brengen en de concurrentiepositie, transparantie en energie-efficiency te verbeteren;

22.  dringt er bij de Commissie op aan krachtig op te treden tegen de marktdominante en de marktonvolkomenheden die zijn geschetst in het "sectoronderzoek" van DG Mededinging op 16 februari 2006 en nieuwe voorstellen voor te leggen over de wijze waarop de marktdominantie en de marktonvolkomenheden kunnen worden bestreden met concrete maatregelen en instrumenten; verzoekt om een nauwere samenwerking van de Europese en de nationale mededingingsautoriteiten om een gecoördineerd en echt Europees antwoord te geven op het opkomende nationale economische patriottisme;

23.  erkent dat belastingheffing een belangrijke rol kan spelen bij de beïnvloeding van gedragspatronen, evenals regelgeving en technische maatregelen en is van mening dat er nog altijd sprake is van een oneerlijke verdeling van stimulansen, bijvoorbeeld op het gebied van de BTW, waar het verbruik van gas lager kan worden aangeslagen dan het gebruik van hernieuwbare technologieën;

24.  is derhalve van mening dat fiscale maatregelen moeten worden ingezet als een stimulans, met name voor technologieën die milieuvriendelijk, duurzaam en autochtoon zijn en verwelkomt derhalve het recente besluit van de Raad houdende wijziging van de zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1997 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zodat lidstaten een gereduceerd BTW-tarief kunnen toepassen op materialen en diensten ten behoeve van energie-efficiency;

25.  wijst op de enorme innovatiekloof die op dit moment in de energiesector bestaat en dringt er bij de Commissie op aan een routekaart voor te leggen om de marktpenetratie van bestaande beste praktijken en beste technologieën in sectoren zoals verlichting, apparatuur, kantoorinrichting, consumentenelektronica, gebouwen, auto's en gedecentraliseerde elektriciteitsproductie te versnellen met gebruikmaking van een reeks instrumenten, zoals openbare aanbesteding en innovatieve financieringsmechanismen, zoals financiering door derden;

26.  erkent het belang van meer investeringen in O&O profiterend van bestaande technologieën en om nieuwe technologieën te bevorderen zodat Europa in de voorste linies kan blijven concurreren en om nieuwe duurzame en langdurige banen te creëren, om te voldoen aan de doelstellingen van de Agenda van Lissabon en om het pad te effenen voor een globale verwezenlijking van millenniumdoelstelling 7 inzake waarborgen voor de duurzaamheid van het milieu;

27.  acht het van wezenlijk belang dat de EU het voorbeeld geeft door de uitgaven voor onderzoek binnen het zevende kaderprogramma inzake duurzame technologieën voor energie en energiebesparende maatregelen te handhaven;

28.  herinnert eraan dat er thans geen rechtsgrondslag is voor een consistent en onafhankelijk Europees energiebeleid en dat een Europese strategie gebaseerd moet zijn op consensus en overeenstemming tussen de lidstaten en een brede acceptatie van het publiek en dringt er bij alle EU-instellingen op aan hun discussies toe te spitsen op die gebieden waar zo'n consensus snel mogelijk is, zoals energie en vervoersefficiency, hernieuwbare energieën en verwezenlijking van de interne markt en om die kwesties, waar op EU-niveau geen overeenstemming mogelijk is, met name kernenergie, aan het subsidiariteitsbeginsel over te laten;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.