Ontwerpresolutie - B6-0518/2006Ontwerpresolutie
B6-0518/2006

ONTWERPRESOLUTIE

25.9.2006

ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Hiltrud Breyer, Monica Frassoni, Sepp Kusstatscher, Jean Lambert en Raül Romeva i Rueda
namens de Verts/ALE-Fractie
over het gemeenschappelijk immigratiebeleid

Procedure : 2006/2627(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0518/2006
Ingediende teksten :
B6-0518/2006
Aangenomen teksten :

B6‑0518/2006

Resolutie van het Europees Parlement over het gemeenschappelijk immigratiebeleid

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 6 van het EU-Verdrag en artikel 63 van het EG-Verdrag,

-  gezien artikel 42 van het EU-Verdrag,

-  gezien artikel 67 van het EU-Verdrag,

-  gezien de conclusies van de Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999, van Laeken op 14 en 15 december 2001, van Sevilla op 21 en 22 juni 2002 en van Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003,

-  gezien de programma’s van Tampere in 1999 en van Den Haag in 2004 betreffende de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,

-  gezien de zitting van de Raad van Justitie en Buitenlandse Zaken in Tampere op 20-22 september,

-  gezien de lopende besprekingen over de financiële vooruitzichten, waaronder het Europees Integratiefonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Terugkeerfonds,

-  gezien het rapport van het Population Fund van de VN over de Stand van de wereldbevolking in 2006, getiteld “A Passage to Hope: Women and International Migration”,

-  gezien richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese Unie, zeven jaar na de goedkeuring van het programma van Tampere, nog altijd geen samenhangend immigratiebeleid heeft en dat met name een consistent beleid inzake ontwikkeling, wettelijke migratie en terugkeer ontbreekt,

B.  overwegende dat artikel 42 van het EU-Verdrag de passerelleprocedure bij medebeslissing regelt en artikel 67, lid 2 van het EG Verdrag voorziet in stemming bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad over aangelegenheden in verband met de derde pijler,

C.  overwegende dat de Commissie een mededeling inzake migratie en ontwikkeling heeft goedgekeurd naar niet de nodige steun voor deze benadering in de Raad heeft gekregen,

D.  overwegende dat de Euro-Afrikaanse Ministerconferentie inzake migratie en ontwikkeling in Rabat op 10 en 11 juli 2006 een verklaring en actieplan heeft goedgekeurd,

E.  overwegende dat immigratie een gevolg is van economische ongelijkheid, de groeiende kloof tussen rijke en arme landen, burgeroorlogen, oorlogen om de zeggenschap over natuurlijke hulpbronnen, politieke vervolgingen, aantasting van het milieu,

F.  overwegende dat het huidige immigratiebeleid van de EU en de lidstaten ter indamming van de migratiestroom, geenszins tot een vermindering van de toevloed heeft geleid maar er juist toe heeft bijgedragen dat de situatie thans nog hachelijker is zonder dat de verklaarde doelen zijn bereikt,

G.  overwegende dat het aantal vrouwelijke immigranten in de EU voortdurend toeneemt en ongeveer 54% van het totale aantal immigranten uitmaakt en een steeds breder scala aan categorieën betreft (economische migratie, gezinshereniging, vluchtelingen, illegale immigratie, asiel),

H.  overwegende dat vrouwelijke immigranten veelal met ernstige discriminatie te maken hebben omdat zij persoonlijk van de wettelijke status van hun echtgenoot afhankelijk zijn en vanwege de mentaliteit, de heersende negatieve stereotypen en praktijken in het gastland; en overwegende dat zij in sommige samenlevingen ernstige problemen ondervinden, zoals gedwongen huwelijken, misdaden om redenen van eer en vrouwenbesnijdenis,

I.  overwegende dat schendingen van de mensenrechten van immigrerende vrouwen en meisjes in de vorm van misdaden om redenen van eer, gedwongen huwelijken, genitale verminking of andere schendingen niet kunnen worden gerechtvaardigd om enigerlei culturele of religieuze reden en onder geen enkele voorwaarde kunnen worden geduld,

1.  is er vast van overtuigd dat de lidstaten van de EU hun verplichtingen krachtens het nationale en internationale recht ten aanzien van immigranten moeten nakomen;

2.  erkent de moeilijkheden die een aantal lidstaten van de EU ondervinden, met name Malta, Italië en Spanje, bij het beheersen van de migratiestromen in de afgelopen paar jaar;

3.  meent dat het delen van verantwoordelijkheid en van de financiële lasten door de lidstaten een integraal onderdeel van het gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid moet zijn;

4.  verzoekt om een grotere leidinggevende rol van de Europese Unie bij humanitaire noodsituaties in verband met de migratiestromen en de toevloed van asielzoekers;

5.  is derhalve van mening dat landen toegang moeten krijgen tot de technische steun en financiering die wordt verleend in het kader van het ARGO-programma, het Europese Vluchtelingenfonds, het Europees Fonds voor de buitengrenzen, het Europese Integratiefonds en het Europese Terugkeerfonds voor de periode 2007-2010;

6.  verzoekt meer gelden beschikbaar te stellen voor NGO’s die ter plaatse kritieke noodhulp verlenen;

7.  gelooft in de noodzaak van het opzetten van doeltreffende voorlichtingscampagnes in de landen van oorsprong en doorreis, over de voorwaarden voor het verkrijgen van werk en toegang tot onderwijs; verzoekt tegelijkertijd om onderhandelingen met de landen van oorsprong en doorreis om te zorgen dat zij een actieve rol spelen en helpen om de immigratiestromen te beheersen; meent dat dergelijke overeenkomsten de inzet van de Europese Unie ter verdediging en bescherming van de mensenrechten niet mogen ondergraven;

8.  verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel te doen tot oprichting van een noodfonds ter financiering van "deskundige ondersteuningsteams" voor het verlenen van praktische bijstand voor opvang aan de grens en aanpak van humanitaire crises in de lidstaten, en om in de nieuwe fondsen voor de periode 2007-2013 een noodregeling op te nemen om in noodsituaties financiële hulp te kunnen verlenen;

9.  verzoekt om een gemeenschappelijk immigratiebeleid dat niet discrimineert noch op basis van het land van oorsprong noch op grond van bekwaamheden van migranten;

10.  betreurt dat de Raad, vijf jaar na de Europese Raad van Tampere en ondanks talrijke verzoeken van het Parlement, nog geen gemeenschappelijk immigratiebeleid heeft geformuleerd en niet, met gebruikmaking van de passerelle van artikel 42, deze kwestie van de derde naar de eerste pijler heeft overgeheveld; betreurt dat, volgens een bericht van Agence Europe van 22 september 2006, de Tsjechische Republiek, Ierland, Duitsland, Polen, Malta en Cyprus zich nog steeds verzetten tegen toepassing van deze procedure;

11.  meent dat een coherent Europees immigratiebeleid alleen kans van slagen heeft als het gecombineerd wordt met een integratiebeleid ten einde opneming van migranten in de arbeidsmarkt, toegang tot scholen en onderwijs, tot sociale en medische hulp, alsmede toegang tot sociale, culturele en politieke participatie te verzekeren;

12.  meent dat de grenscontroles en actie ter bestrijding van illegale immigratie maar één enkel aspect mogen vormen van het beleid van de EU jegens derde landen, en dat voor die landen een actief ontwikkelingsbeleid moet worden gevoerd om de schadelijke gevolgen van emigratie zo veel mogelijk te ondervangen;

13.  wijst nogmaals op de noodzaak van een communautair immigratiebeleid dat is gebaseerd op openstelling van wettelijke immigratiekanalen en formulering van gemeenschappelijke normen ter bescherming van de fundamentele rechten van immigranten in Unie, zoals is vastgesteld door de Europese Raad van Tampere in 1999 en is bevestigd door het programma van Den Haag;

14.  beklemtoont dat de mondiale economische instellingen, op basis van concurrentie tussen ongelijke partners en door middel van beleid, zoals structurele aanpassingsprogramma's, privatisering van overheidsondernemingen en liberalisatie van markten, dat door rijke landen en internationale financiële instellingen is opgelegd, de armoede in Afrika feitelijk hebben verergerd;

15.  beschouwt massale immigratie als een gevolg van een falende economie, verarming van de bevolking, schendingen van mensenrechten, aantasting van het milieu, de toenemende kloof tussen rijke en arme landen, burgeroorlogen, oorlogen om zeggenschap over natuurlijke hulpbronnen, politieke vervolgingen, politieke instabiliteit, corruptie en dictatuur in veel landen van oorsprong;

16.  verlangt een grotere inzet van de lidstaten van de EU en de Europese Commissie als het gaat om wijziging van hun huidige beleid, waaronder het dumpen van EU-producten op de markt van derde landen, teneinde landen in Afrika, Azië en Latijns Amerika in staat te stellen hun economie te beschermen en op te bouwen en de bevolking een behoorlijk inkomen te garanderen, wat de enige manier is om de heimelijke immigratie te beperken;

17.  beklemtoont dat iedere brede aanpak van migratie zich ook moeten richten op de oorspronkelijke factoren die mensen ertoe brengen hun land te verlaten, hetgeen vraagt om duidelijke plannen voor ontwikkeling en investeringen in de landen van oorsprong en doorreis en om het scheppen van reële mogelijkheden voor wettelijke migratie (een soort ‘groene kaart’ voor de EU) naar de Europese Unie;

18.  beklemtoont dat eventuele maatregelen ter bestrijding van illegale immigratie en ter verscherping van de controles aan de buitengrenzen, ook al geschiedt dit in samenwerking met derde landen, verenigbaar moeten zijn met de waarborgen en de fundamentele rechten van het individu, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), met name het asielrecht en het beginsel van ‘non-refoulement’;

19.  verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om te zorgen dat immigrerende vrouwen en meisjes, met name slachtoffers van fysiek en psychisch geweld, waaronder de nog altijd bestaande praktijk van gedwongen of geregelde huwelijken, een verblijfsvergunning wordt gegarandeerd en dat alle administratieve maatregelen worden genomen om hen te beschermen, waaronder regelingen voor doeltreffende toegang tot hulp en bescherming;

20.  verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om al het nodige in het werk te stellen om de rechten van immigrerende vrouwen en meisjes te beschermen en de discriminatie die zij in hun oorspronkelijke gemeenschap ondervinden, te bestrijden door alle vormen van cultureel en religieus relativisme die de fundamentele rechten van vrouwen kunnen schenden, af te wijzen;

21.  dringt er bij de Raad op aan om dringend de passerelle-clausules van artikel 42 van het EU-Verdrag en van artikel 67, lid 2 van het EG-Verdrag in werking te stellen, om door toepassing van de medebeslissingsprocedure en stemming bij gekwalificeerde meerderheid te helpen de huidige wetgevingsimpasse te doorbreken;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.