Ontwerpresolutie - B6-0521/2006Ontwerpresolutie
B6-0521/2006

ONTWERPRESOLUTIE

4.10.2006

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door
–   Maria Berger en Michel Rocard, namens de PSE-Fractie
–   Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie
–   Daniel Strož en Umberto Guidoni, namens de GUE/NGL-Fractie
–   Francesco Enrico Speroni
over de toekomst van het Europese octrooibeleid

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0521/2006
Ingediende teksten :
B6-0521/2006
Aangenomen teksten :

B6‑0521/2006

Resolutie van het Europees Parlement over de toekomst van het Europese octrooibeleid

Het Europees Parlement,

–  gezien het Groenboek van de Commissie over het Gemeenschapsoctrooi en het octrooistelsel in Europa - Bevordering van innovatie door middel van octrooien (COM(1997) 314),

–  gezien Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen,

–  gezien zijn besluit van 6 juli 2005 om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van de richtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen ("richtlijn octrooien op software", 2002/0047/COD) te verwerpen,

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2005 over octrooien op biotechnologische uitvindingen,

–  gezien de op 9 januari 2006 gestarte raadpleging van de Commissie inzake de toekomst van het octrooistelsel in Europa en de hoorzitting over dit onderwerp op 12 juli 2006,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

1.  spreekt als zijn overtuiging uit dat een evenwicht gevonden moet worden tussen de belangen van de octrooihouders en het bredere openbare belang bij innovatie en marktwerking;

2.  stelt vast dat het aantal octrooiaanvragen dat jaarlijks wordt ingediend bij het Europese Octrooibureau (EOB) de laatste jaren met ongeveer 60% is gestegen, zonder dat dit het gevolg is van meer innovatieve activiteiten, en dat er dus reden is zich zorgen te maken over de uitdijing van het aantal octrooieerbare onderwerpen, lagere kwaliteitsnormen, het ontstaan van octrooikluwens en een toenemend strategisch gebruik van octrooien als substituut voor echte innovatie;

3.  verzoekt de lidstaten om, rekening houdende met de specifieke omstandigheden in elk land, de overeenkomst van Londen over de toepassing van artikel 65 van het Europees Octrooiverdrag te ratificeren ten einde het Europese octrooistelsel op korte termijn te stroomlijnen en op langere termijn geleidelijk dichter bij een overeenkomst over het taalgebruik voor een toekomstig communautair octrooi te komen;

4.  is van mening dat de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) op het gebied van octrooien niet gediend zijn bij kostenverlaging alleen, maar bij kostenverlaging als onderdeel van een holistische strategie die ook zorgt voor verbetering van de kwaliteit van octrooien en die het gevaar van ongemerkte inbreuk op een octrooi en de kosten die daardoor kunnen ontstaan beperkt;

5.  is van mening dat de totstandbrenging van een Europese Octrooirechter (EOR) en een Europees Octrooigerecht (EOG) buiten EU-verband overeenkomstig de Europese overeenkomst inzake geschillen over octrooien (EPLA) ertoe zou leiden dat de overeenkomstsluitende staten minder zouden hechten aan onafhankelijk gerechtelijk toezicht op het octrooistelsel;

6.  onderstreept dat alleen een communautair kader de voorwaarden schept voor daadwerkelijk democratisch toezicht op het Europese octrooirecht op het internationale vlak;

7.  is van mening dat het ondemocratisch zou zijn als het comité van beheer van de Europese octrooirechter, dat uit niet-gekozen afgevaardigden van nationale ministeries zou bestaan, rechtsbevoegdheid zou hebben inzake het reglement van het Europese octrooigerecht, zoals wordt voorgesteld in artikel 17, lid 2a en artikel 87 van het ontwerp-EPLA;

8.  stelt met bezorgdheid vast dat de intergouvernementele werkgroep die is belast met de opstelling van EPLA nog geen officieel voorstel voor het reglement van het EOG heeft voorgelegd;

9.  is van mening dat de benoeming en periodieke herbenoeming van de rechters van het EOG door het comité van beheer van de EOR een gevaar zou betekenen voor de juridische onafhankelijkheid van het uitvoerend orgaan, daar de met het octrooibeleid belaste departementen van de nationale ministeries ambtenaren zouden zenden naar het comité van beheer van de EOR, dat het EOG bestuurt, en naar de raad van bestuur van het Europees Octrooibureau, die het EOB bestuurt;

10.  spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat de artikelen 2, letter b) en 6, lid 1 van het ontwerpstatuut van het EOG toestaan dat de leden van de kamers van beroep van het EOB vervolgens of zelfs gelijktijdig rechter zijn bij het EOG;

11.  is van mening dat de Europese economische belangen, met name die van Europese KMO's, niet gediend zijn bij bepaalde recente besluiten van de kamers van beroep van het EOB om het aantal octrooieerbare onderwerpen zeer groot te maken, zoals het besluit T 0424/03 - 3.5.01 van 23 februari 2006 om een octrooi op dataformaten goed te keuren; vreest dat EPLA kan leiden tot jurisprudentie die niet consistent is met de standpunten inzake het materiële octrooirecht die door parlementaire meerderheden bij diverse gelegenheden zijn ingenomen;

12.  vreest dat EPLA maar in een klein aantal gevallen van geschillen waarbij meerdere rechtbanken betrokken zijn tot lagere kosten zou leiden, terwijl de gemiddelde kosten van de meeste octrooizaken omhoog zouden gaan, zodat KMO's meer risico zouden lopen (volgens de EPLA-effectbeoordeling door het EOB zouden de totale kosten van een klein tot middelgroot geschil € 97.000 tot € 415.000 bedragen, alleen al in eerste aanleg);

13.  verzoekt de Commissie om het Europese Hof van Justitie te vragen advies uit te brengen inzake de communautaire aspecten van de mogelijke sluiting van EPLA door lidstaten in het licht van de overlappingen van EPLA met het acquis communautaire en om de procedurele rol van het Europees Parlement in verband met de mogelijke sluiting van EPLA te verduidelijken;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.