Ontwerpresolutie - B6-0266/2007Ontwerpresolutie
B6-0266/2007

ONTWERPRESOLUTIE

28.6.2007

naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B6‑0132/2007
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Jan Andersson
namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
over de mededeling van de Commissie "Het stationeren van werknemers in het kader van dienstverlening: maximaliseren van de voordelen en het potentieel maar ook garant staan voor de bescherming van werknemers

Procedure : 2007/2577(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0266/2007
Ingediende teksten :
B6-0266/2007
Debatten :
Aangenomen teksten :

B6‑0266/2007

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie "Het stationeren van werknemers in het kader van dienstverlening: maximaliseren van de voordelen en het potentieel maar ook garant staan voor de bescherming van werknemers

Het Europees Parlement,

–  gezien Richtlijn 96/71/EG over het positioneren van werknemers in het kader van dienstverlening[1],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 juni 2006 over richtsnoeren voor het positioneren van werknemers in het kader van dienstverlening[2],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 juni 2007 over het positioneren van werknemers in het kader van dienstverlening: maximaliseren van de voordelen en het potentieel maar ook garant staan voor de bescherming van werknemers[3],

–  onder verwijzing naar zijn resoluties over het stationeren van werknemers[4],

–  gezien het antwoord op mondelinge vraag B6-0132/2007 aan de Commissie over de mededeling van de Commissie over het positioneren van werknemers in het kader van dienstverlening: maximaliseren van de voordelen en het potentieel maar ook garant staan voor de bescherming van werknemers.

–  gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat volledige consequente implementatie van Richtlijn 96/71/EG moeilijk is gebleken door het ontbreken van echte implementatie in de lidstaten en coördinatie tussen hun bevoegde instanties,

B.  overwegende dat eerdere mededelingen van de Commissie over dit vraagstuk door het Parlement als onvoldoende zijn bestempeld en de problemen waar de richtlijn op stuit, niet hebben weggenomen; overwegende dat er tussen Commissie en Parlement verschil van mening bestaat over kwesties zoals de beschikbaarheid van een rechtskundig vertegenwoordiger van de stationerende onderneming in het gastland en het op de werkplek beschikbaar houden van documenten om toe te zien of de richtlijn wordt nageleefd,

C.  overwegende dat de bescherming van gestationeerde werknemers van het grootste belang is voor het waarborgen van het vrij verkeer van werknemers en instandhouding van de werkomstandigheden, zoals bepaald in het Verdrag en moet worden beschouwd als een reden van algemeen belang waar al het andere voor moet wijken,

D.  overwegende dat de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie alsook het advies van de advocaat-generaal in de zaak Laval[5] duidelijk vaststellen dat maatregelen die vallen binnen het bereik van de Richtlijn stationering van werknemers en daarmee ook van de mededeling kunnen worden gerechtvaardigd indien gemotiveerd door doelstellingen van algemeen belang zoals bescherming van werknemers,

1.  is ervan overtuigd dat volledige implementatie van Richtlijn 96/71/EG van het grootste belang is voor een juist evenwicht tussen de vrijheid om diensten te verlenen en bescherming van de werknemer, met name tegen sociale dumping;

2.  stelt voor dat de Commissie in haar richtsnoer en juridische interpretatie in bepaalde gevallen verder gaat dan hetgeen is vastgesteld in de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie;

3.  verzoekt de Commissie om volledig rekening te houden met de verschillen in arbeidsmarktmodellen in de Europese Unie wanneer maatregelen over stationering worden goedgekeurd; verzoekt de Commissie zich te houden aan het feit dat sommige lidstaten de beschikbaarheid van een gemandateerde vertegenwoordiger in het gastland verplicht stellen voor het implementeren en toezicht houden op de richtlijn; is van mening dat dit een willekeurige persoon kan zijn die een duidelijk mandaat heeft ontvangen van de onderneming (m.i.v. een werknemer);

4.  is van mening dat samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten tot op heden onvoldoende is geweest en dat het aanpakken van dit probleem een randvoorwaarde is voor een succesvolle implementatie van de richtlijn; is van mening dat de Commissie nauwkeuriger moet zijn bij het verschaffen van richtsnoeren aan de lidstaten over controlemaatregelen die acceptabel zijn in het kader van de richtlijn om gestationeerde werknemers te beschermen;

5.  is van mening dat de door lidstaten in het kader van de richtlijn uitgevoerde controles, met name de verplichting om bepaalde documenten in het gastland beschikbaar te houden, moet worden beschouwd als een belangrijk instrument ter garantie van de bescherming van de rechten van gestationeerde werknemers; is echter van mening dat deze maatregelen in proportie moeten zijn en geen verborgen belemmering mogen vormen van de uitoefening van het recht op vrij verkeer;

6.  legt er de nadruk op dat de bestaande jurisprudentie het recht van de gastlidstaat erkent om bepaalde documenten te verlangen zodat kan worden gecontroleerd of men zich houdt aan de arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in de richtlijn stationering van werknemers;

7.  verzoekt de Commissie om de juiste cocktail te vinden van maatregelen gericht aan zowel bedrijven als lidstaten zodat zij beter inzicht hebben over wat mag in het kader van de richtlijn en de desbetreffende jurisprudentie; verzoekt de Commissie om zich actief in te zetten voor nauwe samenwerking tussen de inspectieorganen in de lidstaten door een permanent Europees platform te organiseren voor grensoverschrijdende samenwerking; is in dit verband verheugd dat de Commissie een groep op hoog niveau wil instellen ter ondersteuning en assistentie van de lidstaten bij het herkennen en uitwisselen van goede praktijken en om de sociale partners op reguliere basis hierbij te betrekken;

8.  is van mening dat het terecht zou zijn wanneer de sociale partners in die lidstaten waar de richtlijn wordt geïmplementeerd door collectieve overeenkomsten, toegang krijgen tot informatie over de stationerende ondernemingen zodat zij het toezicht kunnen uitoefenen dat in andere lidstaten is voorbehouden aan de autoriteiten die deze toegang tot bedrijfsinformatie genieten;

9.  steunt de conclusie van de Commissie dat de gastlidstaat in staat moet worden gesteld om vooraf een verklaring van de dienstverlener te verlangen dat deze zich zal houden aan de arbeidsvoorwaarden;

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.