Ontwerpresolutie - B6-0477/2007Ontwerpresolutie
B6-0477/2007

ONTWERPRESOLUTIE

13.11.2007

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Pasqualina Napoletano en Robert Evans
namens de PSE-Fractie
over Pakistan

Procedure : 2007/2658(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0477/2007
Ingediende teksten :
B6-0477/2007
Aangenomen teksten :

B6‑0477/2007

Resolutie van het Europees Parlement over Pakistan

Het Europees Parlement,

–  gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake partnerschap en samenwerking van 24 november 2001 (ook wel samenwerkingsovereenkomst van de derde generatie genoemd), inzonderheid artikel 1, waarin wordt verklaard dat "De eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische beginselen ...een essentieel onderdeel van deze overeenkomst [vormt]",

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de EU en Pakistan van 8 februari 2007 over de samenwerkingsovereenkomst van 2004, waarin beide partijen zich er toe verbinden een brede formele politieke dialoog op gang te brengen over onder meer de strijd tegen het terrorisme, de non-proliferatie van kernwapens, de mensenrechten en goed bestuur,

–  gezien de verklaring van de Raad van 8 november 2007 over het uitroepen van de noodtoestand in Pakistan, alsmede de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de EU, Javier Solana, van 4 november 2007 en van de EU-missiehoofden in Islamabad van 4 november 2007,

–  gezien de mededeling van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Gemenebest van 12 november 2007 dat zij Pakistan op hun eerstvolgende vergadering van 22 november 2007 zullen schorsen, indien president Musharraf tegen die tijd de grondwettelijke orde niet heeft hersteld,

–  onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over mensenrechten en democratie in Pakistan, in het bijzonder die van 12 juli en 25 oktober 2007,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat president Musharraf op 3 november een "tijdelijk grondwettelijk decreet" heeft uitgevaardigd om de grondwet en de rechtsstaat op te schorten en te vervangen door de krijgswet,

B.  overwegende dat de vrede en veiligheid in Pakistan bedreigd worden; niettemin overwegende dat de krijgswet geen passende reactie is op de kwetsbare politieke situatie in het land,

C.  overwegende dat Pakistan een land is met een levendige en moedige civil society, gerespecteerde justitiële en media-instellingen en een lange democratische traditie;

1.  is er vast van overtuigd dat extremisme en instabiliteit het best kunnen worden tegengegaan door middel van de rechtsstaat, onder een democratische regering geleid door gematigde politieke partijen; eist derhalve onomwonden dat de krijgswet wordt opgeheven en dat alle bij de grondwet gegarandeerde grondrechten in Pakistan zo snel mogelijk worden hersteld, waarbij het onder meer gaat om de waarborging van leven en eigendom, de vrijheid van beweging en meningsuiting, gelijke rechten en gelijke juridische bescherming voor alle burgers;

2.  is in het bijzonder ongerust over de arrestatie van meer dan 3000 burgers, waaronder leiders van politieke partijen, juristen, journalisten, mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van de civil society; roept op tot de onmiddellijke beëindiging van het huisarrest van Benazir Bhutto, leider van de PPP, van Asma Jahangir, voorzitter van de onafhankelijke Mensenrechtencommissie en speciaal rapporteur van de VN over de vrijheid van godsdienst of geloof, en van I.A. Rehman, oprichter van deze organisatie;

3.  roept op tot het herstel van de rechterlijke macht en daarmee van de justitiële onafhankelijkheid; roept op tot de onmiddellijke vrijlating van alle vertegenwoordigers van de verenigingen van advocaten die zijn gearresteerd na de vreedzame straatprotesten; veroordeelt met name het onwettige huisarrest van de voorzitter van het Hooggerechtshof, de heer Chaudhry;

4.  roept de regering van Pakistan op de nodige voorwaarden te verwezenlijken om volgens de planning vrije, eerlijke en transparante verkiezingen te kunnen waarborgen, en wel binnen 60 dagen nadat het Parlement zijn termijn van 5 jaar op 15 november 2007 heeft volgemaakt; verwelkomt in dit verband de mededeling van president Musharraf van 11 november 2007 dat de verkiezingen uiterlijk 9 januari 2008 zullen plaatsvinden;

5.  herinnert eraan dat de geloofwaardigheid van het verkiezingsproces zal afhangen van de vrijlating van alle politieke gevangenen, waaronder personen in onwettige detentie van veiligheidsdiensten, en van het stoppen van de verdwijningen van politieke tegenstanders; is van mening dat de vrijheid van meningsuiting, beweging, vereniging en vergadering volledig moeten worden toegepast en dat met name alle beperkingen voor de Baloch-partijen moeten worden opgeheven;

6.  benadrukt het feit dat de inzet van een delegatie van het EP om de parlementaire verkiezingen in Pakisten waar te nemen in het kader van een waarnemersmissie van de EU afhangt van de vraag of door de Pakistaanse autoriteiten is voldaan aan de basisvoorwaarden voor het houden van vrije en eerlijke verkiezingen; benadrukt in dit verband dat het voorbereiden en houden van verkiezingen onder het krijgsrecht een duidelijk signaal zou zijn van een ondemocratisch proces;

7.  roept op tot de vorming van een volledig neutrale overgangsregering, overeenkomstig de grondwet en in overleg met alle oppositiepartijen, voor het houden van toezicht op de verkiezingen, en tot de heroprichting van het verkiezingscomité; roept op tot het toelaten tot de deelname aan deze verkiezingen van de leiders van alle politieke partijen;

8.  doet nogmaals een beroep op president Musharraf om zijn positie als legerleider op te geven vóór het afleggen van zijn eed voor een nieuwe presidentiële termijn en voordat de parlementaire vrijstelling die het hem mogelijk maakt zowel een civiele als een militaire rol te vervullen afloopt op 15 november 2007;

9.  ondersteunt ten volle de duidelijke referentiepunten die zijn vastgesteld in de verklaring van de Raad van 8 november 2007 ter beoordeling van het herstel van de grondwettelijke orde in Pakistan; verzoekt de Raad te overwegen om president Musharraf en hoge functionarissen van het leger en de regering gerichte sancties op te leggen, zoals reisverboden en het bevriezen van activa, indien de krijgswet en het tijdelijk grondwettelijk decreet niet zo snel mogelijk worden opgeheven en indien president Musharraf zijn functie van legerleider niet neerlegt;

10.  verzoekt de Commissie te overwegen de steun voor onderwijs, armoedebestrijding, gezondheidszorg en hulpverlening uit te breiden door deze middelen via seculaire NGO's te verspreiden, en tegelijkertijd de rechtstreekse begrotingssteun aan de Pakistaanse autoriteiten te verlagen;

11.  is ervan overtuigd dat alle pogingen om de media het zwijgen op te leggen het regime alleen meer verder isoleren; roept op tot het versoepelen van alle restricties die de media zijn opgelegd en tot het intrekken van decreten die de vrije verslaggeving van politieke gebeurtenissen beperken;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de regering van Pakistan.