ONTWERPRESOLUTIE
21.11.2007
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Charles Tannock, Árpád Duka-Zólyomi, Elmar Brok, Karl von Wogau, Stefano Zappalà en Corien Wortmann-Kool
namens de PPE-DE-Fractie
over de situatie in Georgië
B6‑0485/2007
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Georgië
Het Europees Parlement,
- gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Georgië anderzijds, die in 1999 van kracht geworden is,
- onder verwijzing naar zijn vroegere resoluties over de betrekkingen met de landen in de regio, met name zijn aanbeveling van 26 februari 2004 aan de Raad over het EU-beleid ten aanzien van de Zuidelijke Kaukasus en zijn resolutie van 14 oktober 2004 over de situatie in Georgië;
- gezien zijn verslagen over het Europees Nabuurschapsbeleid en met name zijn verslag van 15 november 2007 over de versterking van dat beleid;
- gezien het eindverslag van de OVSE/ODIHR over de waarnemingsmissie bij de gemeenteraadsverkiezingen in Georgië op 5 oktober 2006,
- gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de binnenlandse situatie in Georgië binnen enkele weken is verslechterd, hetgeen heeft geleid tot de ernstigste crisis sinds de rozenrevolutie van 2003,
B. overwegende dat tien oppositiepartijen zich op 17 oktober hebben verenigd in de zogeheten Nationale Raad van de Algemene Openbare Beweging en een manifest hebben gepubliceerd, dat gedeeltelijke steun heeft gekregen van andere parlementaire oppositiegroeperingen en o.a. de volgende doelstellingen bevat: democratische verkiezingen voorafgegaan door een echte concurrentiestrijd tussen politieke partijen en zonder inmenging van overheidsinstellingen; reorganisatie van het verkiezingsproces, waarbij vertegenwoordigers van alle partijen moeten worden betrokken; invoering van een parlementair stelsel "Europese stijl", waarin de macht van de uitvoerende tak wordt beperkt; een onafhankelijke rechterlijke macht en geen bemoeienis van regeringsinstanties met de rechtbanken; herstel van de territoriale integriteit en terugtrekking van Russische vredestroepen/militaire contingenten uit Georgië; lokaal zelfbestuur; uitbanning van politiek geweld, vrijlating van "politieke gevangenen" en onderzoek naar onopgehelderde sterfgevallen tijdens het presidentschap van Sjevardnadze en Saakasjvili; toenadering tot de NAVO en de EU en beëindiging van het lidmaatschap van de GOS; een oproep om de parlementsverkiezingen volgens schema in het voorjaar en niet in het najaar van 2008 te houden, en wijzigingen in het meerderheidsstelsel voor verkiezingen,
C. overwegende dat de crisis op 7 november een hoogtepunt bereikte toen de oproerpolitie - na een reeks betogingen van de oppositie waarbij het aantal demonstranten opliep tot 70.000 en vervolgens daalde tot enkele honderden die van de belangrijkste verkeersader werden verdreven - gebruik maakte van knuppels, waterkanonnen, traangas en rubberen kogels om een einde te maken aan nieuwe betogingen, en er demonstranten in elkaar werden geslagen, waaronder tientallen journalisten en de Georgische ombudsman Sozar Subari; dat na de gewelddadige botsingen meer dan 500 mensen medisch moesten worden behandeld; dat Imedi TV op 7 november onjuiste en ongegronde informatie uitzond over vermeende plannen van de politie om de belangrijkste orthodoxe kathedraal te bestormen, hetgeen voor massa's burgers in Tbilisi aanleiding was de straat op te gaan; dat diezelfde dag Imedi TV, de belangrijkste onafhankelijke televisiezender in Georgië, die financieel wordt gecontroleerd door News Corporation van Rupert Murdoch, door de militaire politie uit de lucht is gehaald en dat de nieuwsuitzendingen van alle andere, niet door de staat gecontroleerde zenders zijn verboden; dat president Saakasjvili in de avond van 7 november voor 15 dagen de noodtoestand heeft afgekondigd, die 9 dagen heeft geduurd,
D. overwegende dat president Saakasjvili en enkele onafhankelijke waarnemers Moskou hebben beschuldigd van pogingen tot het omverwerpen van zijn regering door betogingen van de oppositie te organiseren, en dat de president heeft gezegd dat het optreden van de politie tegen de demonstraties nodig was om te voorkomen dat het land naar chaos zou afglijden,
E. overwegende dat Russische ambtenaren, net als in diverse eerdere gevallen, beweringen over inmenging in de interne aangelegenheden van Georgië herhaaldelijk van de hand hebben gewezen en president Saakasjvili hebben beschuldigd van anti-Russische uitlatingen om zijn tanende populariteit op te vijzelen,
F. overwegende dat de commandant van de Russische militaire strijdkrachten in de Kaukasus, generaal Andrei Popov, op 13 november documenten heeft ondertekend waarmee het gebied van de laatste Russische basis in Batumi in de autonome republiek Ajara een jaar eerder dan gepland aan Georgië wordt overgedragen; dat Rusland de terugtrekking van zijn troepen van zijn andere basis in Georgië, Achalkalaki, in juni heeft afgerond en ermee akkoord is gegaan om de operaties in Batumi uiterlijk in oktober 2008 te beëindigen; dat de opperbevelhebber van de Russische grondstrijdkrachten, generaal Alexi Maslov, dezelfde dag heeft verklaard dat "er geen Russische troepen meer in Georgië zijn, dat er alleen vredeshandhavers in Abchazië zijn en zij die deel uitmaken van de gecombineerde troepenmacht in Zuid-Ossetië waaraan Georgië deelneemt"; dat geen neutrale of Georgische overheidswaarnemer toestemming heeft gekregen de situatie op de basis Gudauta in ogenschouw te nemen,
G. overwegende dat president Saakasjvili, die Rusland herhaaldelijk heeft beschuldigd van het ondersteunen van afscheidingsbewegingen in de afvallige provincies Abchazië en Zuid-Ossetië, op 14 november heeft beweerd dat Rusland onlangs troepen, tientallen pantservoertuigen en artilleriesystemen naar Abchazië heeft gezonden die geen deel uitmaakten van de vredesoperaties daar; dat de Russische militaire stafchef, generaal Juri Balujevsky, deze beweringen ook ontkend heeft en de verklaring van president Saakasjvili als "provocatie door informatie" heeft betiteld,
H. overwegende dat Matyas Eörsi en Kastriot Islami, corapporteurs voor Georgië van het monitoringcomité van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de Georgische autoriteiten er op 10 november aan hebben herinnerd zich in al hun handelingen strikt te houden aan de beginselen van de rechtsstaat en de bepalingen van het Europese Verdrag inzake de rechten van de mens na te leven, met name die inzake de vrijheid van meningsuiting, informatieverstrekking en vereniging, waarbij zij erop wezen dat politiegeweld tegen vreedzame demonstraties, het sluiten van particuliere zenders of het aan banden leggen van de informatieverspreiding onder alle omstandigheden in een democratisch bestel onaanvaardbaar is en dat "de vrijheid van de media zonder beperkingen moet worden gewaarborgd. De maatregelen die de afgelopen dagen in Georgië zijn genomen, zijn een enorme terugslag in het streven om een volwaardige democratische staat te worden die de pluralistische democratie en de mensenrechten als fundamentele waarden eerbiedigt",
I. overwegende dat de secretaris-generaal van de NAVO, Jaap de Hoop Scheffer, die al in oktober heeft gewezen op de noodzaak van meer politieke transparantie en striktere inachtneming van rechtsstatelijke beginselen als Georgië vooruit wil komen op de weg naar het NAVO-lidmaatschap, op de gebeurtenissen heeft gereageerd door te onderstrepen dat "het uitroepen van de noodtoestand en het sluiten van media in Georgië bijzonder zorgwekkend zijn en niet aansluiten bij de Euro-atlantische waarden",
J. overwegende dat de Association of Commercial Television in Europe (ACT) op 12 november heeft verklaard diep geschokt en ernstig verontrust te zijn door de gebeurtenissen in Tbilisi, en heeft onderstreept dat "er in een democratische samenleving geen omstandigheden zijn die kunnen rechtvaardigen dat de militaire politie een onafhankelijke zender uit de lucht haalt. De verplichting om een pluralistische mediasector toe te staan waarin alle meningen openlijk kunnen worden uitgesproken, vormt een hoeksteen van de Europese democratie",
K. overwegende dat president Saakasjvili op 8 november als verrassend verzoeningsgezind gebaar vervroegde presidentsverkiezingen op 5 januari heeft voorgesteld in combinatie met een referendum over de datum van de volgende parlementsverkiezingen en op 16 november de noodtoestand heeft opgeheven,
1. spreekt zijn solidariteit met het Georgische volk uit en verbindt zich ertoe zijn jonge democratie, de onafhankelijkheid van de staat Georgië en zijn territoriale integriteit gedurende deze crisis te steunen;
2. is verheugd over de politieke, democratische en economische vooruitgang die president Saakasjvili en de huidige Georgische regering in vergelijking met de voormalige president Edoeard Shevardnadze hebben gerealiseerd;
3. spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de recente ontwikkelingen in Georgië, met als jongste escalatie het gewelddadige politieoptreden tegen vreedzame demonstraties, de sluiting van onafhankelijke media en het uitroepen van de noodtoestand voor een periode van 15 dagen;
4. dringt er bij de betrokken partijen op aan de nodige terughoudendheid te betrachten en af te zien van taalgebruik en handelingen die de politieke crisis zouden kunnen verergeren;
5. roept de oppositie op om allereerst de parlementaire kanalen te benutten om haar standpunten kenbaar te maken, alvorens de straat op te gaan;
6. wijst erop dat de omgang van de Georgische autoriteiten met afwijkende standpunten hun democratische reputatie dreigt aan te tasten; verzoekt daarom de Georgische autoriteiten het recht op vreedzaam protest ten volle te eerbiedigen en onmiddellijk de vrijheid van de media volledig te herstellen;
7. verzoekt de Georgische autoriteiten opdracht te geven tot een diepgaand, onpartijdig en onafhankelijk onderzoek naar de ernstige schendingen van de mensenrechten en de vrijheid van de media, met name de aantijgingen inzake buitensporige geweldaanwending door rechtshandhavers, teneinde alle verantwoordelijken te identificeren en voor de rechter te brengen en de wettelijk bepaalde strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke sancties op te leggen;
8. is erover verheugd dat president Saakasjvili de noodtoestand op 16 november voortijdig heeft opgeheven, en dringt erop aan dat alle betrokken partijen onmiddellijk een constructieve dialoog aangaan om rust te brengen in de huidige situatie en snel passende oplossingen te vinden voor de centrale vraagstukken; is van mening dat voor de bestaande politieke spanningen een oplossing binnen de democratische instellingen moet worden gevonden, zonder dat er democratische beginselen of grondrechten, waaronder de vrijheid van de media, worden aangetast;
9. beschouwt de opheffing van de noodtoestand en de roep om vervroegde presidentsverkiezingen als een positieve stap die al tot een vermindering van de spanningen heeft bijgedragen en heeft aangetoond dat internationale druk door middel van zeer openhartige en krachtige verklaringen van alle belangrijke externe spelers in het westen alsmede de negatieve reacties in de internationale media een positief effect kunnen hebben op de binnenlandse situatie in het land;
10. doet, uitgaande van deze ervaring, een beroep op de Raad en de Commissie, de lidstaten van de EU, de NAVO en de VS om actiever de aandacht te vestigen op politieke grieven en tekortkomingen in en rond Georgië, o.a. bij de uitvoering van het actieplan in het kader van het ENB; stelt vast dat met veel beschuldigingen inzake schending van democratische procedures en mensenrechten in Georgië de afgelopen jaren niets is gedaan; is daarom van mening dat een opener internationaal debat het pluralistische openbare discours en de democratische ontwikkeling in Georgië verder zou kunnen versterken;
11. verzoekt de Georgische autoriteiten vrije en eerlijke verkiezingen te waarborgen die volledig in overeenstemming zijn met de internationale normen; verzoekt de regering de scheiding der machten in het Georgische politieke bestel te eerbiedigen, zich tijdens de verkiezingscampagne te onthouden van het gebruik van "bestuurlijke middelen" en de vrijheid van meningsuiting voor alle kandidaten te garanderen; is verheugd over de bereidheid van de Georgische autoriteiten om internationale waarnemers toe te staan op de verkiezingen toezicht te houden;
12. verzoekt de Georgische autoriteiten de Georgische kieswet te hervormen, uitgaande van de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa; is verheugd over de verlaging van de kiesdrempel van 7 naar 5%;
13. verzoekt alle politieke krachten in Georgië samen een wet op de audiovisuele activiteiten op te stellen, om er met ondersteuning van Europese deskundigen voor te zorgen dat de bestaande regelgeving ter waarborging van de vrijheid van meningsuiting en een eerlijk openbaar verder wordt verbeterd en geharmoniseerd met de Europese beginselen;
14. moedigt de Georgische politieke elite en het maatschappelijk middenveld aan in debat te gaan over de scheiding der machten in het politieke bestel, hetgeen zou kunnen leiden tot een efficiëntere controle op het handelen van de uitvoerende macht en een pluralistischer karakter van het openbare debat over tal van cruciale vraagstukken, variërend van de sociale consequenties van economische hervormingen en de "Russische factor" in de Georgische binnenlandse politiek tot verschillende benaderingen van bevroren conflicten;
15. verzoekt de Raad en de Commissie te voorkomen dat Rusland misbruik maakt van de situatie in Georgië; merkt op dat, hoewel er geen duidelijk bewijs is voor de juistheid van de beschuldigingen van de Georgische regering dat Rusland in Abchazië extra troepen inzet, de Raad en de Commissie Rusland duidelijk te verstaan moeten geven dat dergelijke stappen als volstrekt onaanvaardbaar zouden worden beschouwd; dringt er voorts bij de Raad en de Commissie op aan een beroep te doen op Rusland om zijn algehele opstelling ten aanzien van Georgië te wijzigen en de economische betrekkingen niet langer als politiek wapen te gebruiken; onderstreept dat zulke stappen deel dienen uit te maken van een vastberadener beleid van de EU jegens de buurlanden in het oosten, waarbij samenwerking met Rusland niet van de hand moet worden gewezen, maar juist waar mogelijk moet worden aangeboden (bijv. op het gebied van regionale samenwerking, crisisbeheersing en vredeshandhaving); is evenwel van mening dat de EU zich tegelijkertijd resoluter moet opstellen met betrekking tot cruciale vraagstukken in de regio en daarbij sterker betrokken moet raken ondanks de negatieve houding die Rusland momenteel aanneemt als het gaat om de rol van de EU in de gezamenlijke buurlanden; onderstreept dat het uiteindelijk aan de Russische politieke elite is om te begrijpen dat het afnemen van de invloed van Rusland in zijn omgeving niet zozeer is toe te schrijven aan de geopolitieke rivaliteit met de EU, maar aan Ruslands eigen destructieve beleid jegens sommige van de buurlanden;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de secretaris-generaal van de NAVO, de president en het parlement van Georgië en de Staatsdoema en de president van de Russische Federatie.