Ontwerpresolutie - B6-0517/2007Ontwerpresolutie
B6-0517/2007

ONTWERPRESOLUTIE

10.12.2007

naar aanleiding van de verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Alexander Alvaro, Viktória Mohácsi en Ignasi Guardans Cambó
namens de ALDE-Fractie
over de strijd tegen de opkomst van het extremisme in Europa

Procedure : 2007/2665(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0517/2007
Ingediende teksten :
B6-0517/2007
Aangenomen teksten :

B6‑0517/2007

Resolutie van het Europees Parlement over de strijd tegen de opkomst van het extremisme in Europa

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over racisme, vreemdelingenhaat en extremisme, met name de resolutie van 20 februari 1997 over racisme, vreemdelingenhaat en extreemrechts en de resolutie van 15 juni 2006 over de toename van racistisch en homofoob geweld in Europa1,

–  gelet op de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 13 van het EG-Verdrag op grond waarvan de Europese Unie en haar lidstaten gehouden zijn de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te handhaven en die de EU van de middelen voorzien om racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie te bestrijden,

–  gezien het Handvest van de grondrechten,

–  gezien de internationale instrumenten inzake de mensenrechten krachtens welke discriminatie op basis van ras en etnische afstamming verboden zijn, met name het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), die beide door alle lidstaten en een groot aantal derde landen zijn ondertekend,

–  gezien de activiteiten van de Europese Unie ter bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme en homohaat, met name Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming en Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, alsmede het kaderbesluit betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat,

–  gezien Resolutie 1344 (29 september 2003) van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over het gevaar van extremistische partijen en bewegingen voor de democratie in Europa,

–  gezien het verslag over racisme en vreemdelingenhaat in de lidstaten van de EU in 2007, gepubliceerd door het Bureau voor de grondrechten,

–  gezien het document van de OVSE over de uitdagingen van en de reacties op door haat ingegeven incidenten in de OVSE-regio (oktober 2006),

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.   ernstig bezorgd over de opkomst in Europa van extremistische bewegingen en partijen die hun ideologie, hun politieke praktijken en hun gedrag baseren op onverdraagzaamheid en discriminatie, met inbegrip van racisme, het aanzetten tot religieuze haat, uitsluiting, vreemdelingenhaat, antisemitisme, onverdraagzaamheid jegens zigeuners, homohaat, vrouwenhaat en extreem nationalisme,

B.  overwegende dat deze ideologie onverenigbaar is met de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en van de rechtstaat, zoals verankerd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin de waarden van diversiteit en gelijkheid tot uiting komen waarop de Europese Unie is gegrondvest,

C.  overwegende dat geen enkele lidstaat immuun is tegen de inherente gevaren voor de democratie die uitgaan van extremistische bewegingen en dat derhalve de strijd tegen de toename van gewelddadige politieke en religieuze gedragingen een uitdaging voor heel Europa vormt die een gezamenlijke gecoördineerde aanpak vergt,

D.   overwegende dat van bekende persoonlijkheden wordt verwacht dat zij zich onthouden van uitspraken die kunnen worden opgevat als een aanmoediging tot het stigmatiseren van groepen mensen,

E.   overwegende dat het voorhanden zijn van openbare en gemakkelijk toegankelijke websites die aanzetten tot haat, ernstige bezorgdheid doen ontstaan over de wijze waarop dit probleem moet worden aangepakt zonder dat de vrijheid van meningsuiting in het gedrang komt,

1.  veroordeelt met klem alle aanvallen die door haat en racisme zijn ingegeven, roept de nationale autoriteiten op al het mogelijke te doen om de daders te straffen en betuigt zijn solidariteit met alle slachtoffers van deze aanvallen en hun familieleden;

2.  wijst erop dat de strijd tegen het extremisme geen negatieve weerslag mag hebben op de blijvende verplichting om de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen te eerbiedigen, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en vereniging, als neergelegd in artikel 6 van het EU-Verdrag;

3.  stelt vast dat het groeiende aantal extreemrechtse organisaties, die vaak neofascistische elementen omvatten, en extreemlinkse organisaties ertoe bijdragen de angst in de samenleving te vergroten hetgeen kan leiden tot uitingen van racisme op een groot aantal terreinen, met inbegrip van werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs, gezondheid, ordehandhaving, toegang tot goederen en diensten, en de media;

4.  verzoekt de Commissie en de Raad het voortouw te nemen bij het zoeken naar passende politieke en juridische antwoorden, vooral in het preventieve stadium, met name ten aanzien van de vorming van jongeren, de voorlichting van het publiek, de antitotalitaire vorming en de verspreiding van de beginselen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, om de herinnering aan de Europese geschiedenis levend te houden; verzoekt de lidstaten onderwijsbeleid te ontwikkelen dat gericht is op democratisch burgerschap, gebaseerd op de rechten en verantwoordelijkheden van de burgers;

5.  roept de Europese instellingen op om het Bureau van de EU voor de grondrechten een duidelijk mandaat te geven om een onderzoek in te stellen naar de structuren van extreemrechtse groeperingen, ten einde na te gaan of deze groeperingen hun werkzaamheden in de Europese Unie of op regionaal niveau coördineren;

6.  dringt er bij alle democratische politieke krachten, ongeacht hun ideologie, op aan te weigeren extremistische partijen met een racistisch of xenofoob karakter expliciet of impliciet te steunen en derhalve elk verbond met hun gekozen vertegenwoordigers af te wijzen; herhaalt zijn overtuiging dat publieke personen moeten afzien van uitspraken die aanleiding of aanzet geven tot haat of stigmatisering van bevolkingsgroepen op grond van ras, etnische afstamming, godsdienst, handicap, seksuele geaardheid of nationaliteit; meent dat bij het aanpakken van haatzaaiende uitspraken het feit dat deze van bekende persoonlijkheden afkomstig zijn, als een verzwarende omstandigheid moet worden beschouwd;

7.  verzoekt alle lidstaten ten minste in de mogelijkheid te voorzien dat overheidsgelden worden stopgezet voor politieke partijen die zich niet houden aan de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtstaat, zoals vastgelegd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten en doet een beroep op de lidstaten die reeds over deze mogelijkheid beschikken, onverwijld hiervan gebruik te maken;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de Raad van Europa.