ONTWERPRESOLUTIE
10.12.2007
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Angelika Beer, Raül Romeva i Rueda en Frithjof Schmidt,
namens de Verts/ALEFractie
over de tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbieden van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens
B6‑0518/2007
Resolutie van het Europees Parlement over de tiende verjaardag van het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbieden van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over landmijnen, met name zijn resolutie van 7 juli 2005 over een wereld zonder mijnen,
– onder verwijzing naar het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbieden van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens,
– onder verwijzing naar het in december 2004 goedgekeurde Actieplan van Nairobi,
– onder verwijzing naar de 8ste bijeenkomst van landen die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa, die plaatsvond in november 2007 in Jordanië, de 9de bijeenkomst van de verdragsluitende staten in 2008 en de eerste conferentie tot herziening van dit verdrag in 2009,
– gezien de internationale campagne voor een verbod van landmijnen (International Campaign to Ban Landmines of ICBL), die actief is in meer dan 70 landen in alle delen van de wereld,
– onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1724/2001 van het Parlement en de Raad en 1725/2001 Verordening (EG) nr. 1725/2001 van de Raad,
– gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,
A. overwegende dat vanaf november 2007 156 staten partij zijn bij het Verdrag van Ottawa,
B. overwegende dat een aantal nationale parlementen alsook het Europees Parlement initiatieven hebben genomen om verdere maatregelen te ontwikkelen voor de controle op en het verbieden van antipersoneelsmijnen,
C. overwegende dat nog slechts enkele landen antipersoneelsmijnen of APM's produceren en dat de handel in APM's nagenoeg stil is komen te liggen, en overwegende dat sinds 1999 ongeveer 41,8 miljoen APM's zijn vernietigd,
D. overwegende dat tussen 1999 en 2004 vier miljoen APM's zijn geruimd en dat ruim 2000 km² (een gebied zo groot als Luxemburg) land vrijgemaakt is van landmijnen,
E. overwegende echter dat in de hele wereld over een oppervlakte van ruim 200.000 km² mijnen en onontplofte munitie verspreid liggen (een gebied zo groot als Senegal),
F. overwegende dat ruim 90 landen dus nog te kampen hebben met de aanwezigheid van mijnen en onontplofte munitie, waarvan er 56 problemen hebben met antivoertuigmijnen (AVM's) en ten minste 25 met onontplofte clusterbommen,
G. overwegende dat het aantal gemelde slachtoffers is gedaald van 11.700 (2002) naar 5.751 (2006);
H. overwegende dat het aantal niet gemelde slachtoffers van landmijnen en onontplofte munitie naar schatting niettemin nog steeds tussen de 15.000 à 20.000 per jaar wordt geschat,
I. overwegende dat voor het eerst meer mijnen worden vernietigd en geruimd dan gelegd;
J. overwegende dat het gebruik door regeringen van antipersoonsmijnen verder is afgenomen, en dat alleen nog Myanmar/Birma en Rusland nieuwe mijnen blijven leggen, en overwegende dat gewapende, niet met een staat verbonden groeperingen minder antipersoonsmijnen of geïmproviseerde explosieven zijn gaan gebruiken, hoewel er nog in acht landen gebruik van wordt gemaakt,
K. overwegende dat 35 gewapende, niet met een staat verbonden groeperingen zich in december 2007 hebben verbonden tot een totaal verbod op het gebruik van antipersoneelsmijnen door ondertekening van de "Toezegging ingevolge de Oproep van Genève tot aansluiting bij een totaal verbod op antipersoneelsmijnen en tot samenwerking bij acties tegen mijnen",
L. overwegende dat naar schatting 78 landen nog steeds een voorraad van zo'n 250 miljoen AMP's bezitten en dat er reden is om aan te nemen dat ruim 15 landen over een voorraad antivoertuigmijnen beschikken; overwegende dat 13 landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Ottawa nog steeds APM's produceren of zich het recht voorbehouden deze te produceren,
M. overwegende dat APM-voorraden zo spoedig mogelijk dienen te worden vernietigd, liefst voor de afloop van de vierjarige termijn die in het Verdrag van Ottawa is vastgelegd
N. overwegende dat negen landen die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa hun voorraden binnen een termijn van vier jaar vanaf hun toetreding tot het verdrag nog moeten vernietigen,
O. overwegende dat extra steun moet worden verleend aan de staten die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa, zodat alle verdragsluitende staten worden aangemoedigd te voldoen aan de verplichting om alle mijnen op hun grondgebied te ruimen binnen een termijn van tien jaar vanaf hun toetreding tot het Verdrag,
P. overwegende dat de internationale gemeenschap sinds het begin van de jaren negentig meer dan 3,4 miljard dollar heeft besteed aan mijnbestrijdingsprogramma's (ruimen van mijnen en slachtofferhulp) en de Europese Unie bijna 335 miljoen euro
Q. overwegende dat de uitgaven voor dergelijke programma's wereldwijd niettemin zijn gedaald tot 250 miljoen euro in 2005, en dat het proces ondanks een stijging tot 316 miljoen euro in 2006 veel te langzaam gaat,
R. overwegende dat de Europese Unie met het oog op een wereldwijde, algemene toepassing van het Verdrag, op lange termijn een leidende rol wil vervullen inzake het ondernemen en financieren van actie tegen landmijnen,
S. overwegende dat de Commissie in 2007 een bedrag van 33 miljoen euro heeft uitgetrokken voor mijnbestrijdingsprogramma's in tien landen (Wit-Rusland, Bosnië-Herzegovina, Cambodja, Cyprus, Ethiopië, Guinee-Bissau, Jordanië, Libanon, Senegal en Soedan),
T. overwegende dat het Strategiedocument 2005-2007 de voordelen noemt van een specifieke APM-begrotingslijn die de mogelijkheid biedt om 'te reageren op dringende en onvoorziene behoeften', om 'de efficiency en doeltreffendheid van mijnbestrijdingsacties binnen het kader van humanitaire en sociaaleconomische langetermijnontwikkelingsprogramma's te versterken en te verbeteren' in gevallen waarin de 'CSP, NIP of overeenkomstige instrumenten juridisch niet voor APM-gerelateerde activiteiten mogen worden gebruikt of waarin sprake is van politieke gevoeligheden of belangen voor de EG', en om steun te bieden aan niet-gouvernementele organisaties,
U. overwegende echter dat de APL-begrotingslijn van de Commissie eind 2006 werd afgeschaft met de komst van het stabiliteitsinstrument en dat de actiestrategie en -programma's voor mijnbestrijding van de EU dit jaar aflopen en worden vervangen door programma's die nagenoeg uitsluitend zullen worden uitgevoerd door de EU-delegaties aan de hand van door de Commissie op te stellen richtsnoeren, alsook door integratie van de actie tegen mijnen in nationale en regionale strategiedocumenten, voorts overwegende dat de door mijnen getroffen partners van de EG zelf moeten uitmaken welke plaats mijnbestrijding krijgt op hun lijst van bijstandsprioriteiten in het kader van hun verzoeken aan de Commissie om financiële bijstand,
V. overwegende dat er, ondanks het feit dat de Commissie verklaart vast van plan te zijn het Verdrag van Ottawa verder te blijven steunen, bezorgdheid kan bestaan en ook is geuit over de toekomstige omvang van de financiering van EG-mijnbestrijding,
W. overwegende dat slachtofferhulp en sociaaleconomische herintegratie van slachtoffers van mijnen, zoals vermeld in artikel 6 van het Verdrag van Ottawa, moeten worden verbeterd; overwegende dat er over de hele wereld naar schatting 450.000 à 500.000 overlevenden van landmijnexplosies zijn en dat de mensen die een ongeval met een landmijn of onontplofte munitie overleven en zorg en revalidatie nodig hebben, steeds talrijker worden; overwegende dat 75% van de geregistreerde dodelijke slachtoffers burgers waren, en 34% van deze burgerslachtoffers kinderen,
X. nogmaals stellend dat de internationale humanitaire wetgeving ten aanzien van antivoertuigmijnen moet worden aangescherpt door de Groep van regeringsdeskundigen (GGE) in het kader van het Conventionelewapensverdrag (CWV), rekening houdend met het feit dat antivoertuigmijnen met gevoelige ontstekers en antihanteermechanismen die bij elk onopzettelijk contact kunnen afgaan, al verboden zijn door het Verdrag omdat zij een dodelijke bedreiging vormen voor kwetsbare gemeenschappen, humanitaire werkers en mijnopruimers,
Y. zijn bezorgdheid uitsprekend over het feit dat de tijd begint te dringen voor 29 landen die gebonden zijn aan in het verdrag vastgelegde termijnen in 2009 en 2010 voor het ruimen van mijnen, en benadrukkend dat één EU-lidstaat nog niet eens begonnen is met de ruiming, in weerwil van de verdragsverplichting om alle ruimwerkzaamheden voor 2009 af te ronden, en dat een andere lidstaat pas in oktober 2007 met de ruiming is gestart,
Z. verontrust opmerkend dat de financiële middelen voor ondersteuning van overlevenden slechts 1% van de totale middelen voor acties tegen mijnen bedragen, en dat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt wat betreft het voorzien in de behoeften en de uitvoering van de rechten van overlevenden; overwegende dat in ten minste dertien landen dringend behoefte bestaat aan nieuwe of aanvullende voorlichtingsprogramma's over de gevaren van landmijnen,
1. dringt er bij alle landen op aan het Verdrag van Ottawa te tekenen en te ratificeren zodat het algemeen geldig wordt en het gemeenschappelijke doel van een wereld zonder landmijnen kan worden verwezenlijkt;
2. benadrukt in het bijzonder hoe belangrijk het is dat de VS, Rusland, China, Pakistan en India het Verdrag van Ottawa ondertekenen en ratificeren;
3. spoort de twee EU-lidstaten die nog niet tot het Verdrag zijn toegetreden of de ratificatieprocedure nog niet hebben afgerond, aan dit te doen vóór de volgende toetsingsconferentie van het Verdrag van Ottawa in 2009;
4. vraagt dat alle gewapende, niet met een staat verbonden actoren tonen dat ze de in het Verdrag van Ottawa vastgelegde humanitaire norm eerbiedigen door op te houden met het vervaardigen en gebruiken van antipersoneelsmijnen en de Toezegging ingevolge de Oproep van Genève te ondertekenen;
5. verzoekt de Raad en de lidstaten meteen te beginnen met de voorbereiding van de toetsingsconferentie van het Verdrag van Ottawa in 2009 en een voorstel uit te werken voor de geplande 'gemeenschappelijke actie' in dit verband;
6. verzoekt alle verdragsluitende staten zich volledig en snel van al hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Ottawa te kwijten;
7. verzoekt alle lidstaten en partijen bij het Verdrag van Ottawa eraan vast te houden dat elke mijn die kan afgaan door de aanwezigheid, nabijheid of aanraking van een persoon, een antipersoneelsmijn is zoals bedoeld en verboden door het Verdrag; wijst erop dat dit specifiek inhoudt dat struikel- of trekdraden, hefboompjes, lagedrukontstekers, antihanteermechanismen en andere ontstekers van die aard verboden zijn voor de verdragsluitende staten;
8. verzoekt de lidstaten onverwijld maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat antipersoneelsmijnen die kunnen afgaan door de aanwezigheid, nabijheid of aanraking van een persoon, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Ottawa worden vernietigd;
9. beklemtoont dat EU-troepen onder geen enkele omstandigheid of voorwaarde gebruik mogen maken van om het even welk soort landmijn en dat EU-troepen noch binnen, noch buiten de NAVO deelnemen aan manoeuvres waarin bondgenoten van buiten de EU dergelijke wapens gebruiken;
10. spoort de Commissie aan zich vastberaden en consequent te blijven inspannen om door landmijnen getroffen gemeenschappen en personen met behulp van alle beschikbare instrumenten financieel te steunen, ook in gebieden die onder controle of invloed staan van gewapende, niet met een staat verbonden actoren, en verzoekt de Commissie om haar actie in dit verband begin 2008 voor het Parlement te komen toelichten;
11. dringt er bij de Commissie op aan opnieuw een specifieke APM-begrotingslijn te creëren voor het financieren van de mijnbestrijdingsacties, slachtofferhulp en vernietiging van voorraden die de verdragsluitende partijen moeten uitvoeren en waarvoor niet kan worden betaald met behulp van de nieuwe financieringsinstrumenten; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld na 2007;
12. verzoekt de Commissie voldoende personeelsposten aan te houden voor de effectieve uitvoering van haar beleid inzake het verbod op antipersoneelsmijnen, ervoor te zorgen dat mijnbestrijding uitdrukkelijk wordt opgenomen in de landenstrategienota's en de nationale indicatieve programma's van de verdragsluitende landen die getroffen zijn door mijnen, en bij te houden hoeveel financiële middelen er in totaal via de verschillende financieringsinstrumenten worden uitgetrokken voor mijnbestrijding;
13. verzoekt de landen die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa, in het bijzonder de EU-lidstaten, ervoor te zorgen dat de middelen die zij uittrekken voor het ruimen van mijnen, bijdragen aan de ontwikkeling van een nationale mijnruimingsdienst om zeker te zijn dat de ruimactiviteiten worden voortgezet totdat alle gebieden waarvan bekend is of vermoed wordt dat er mijnen liggen, zijn geruimd;
14. dringt er bij de Raad en de Commissie op aan steun te blijven bieden aan de inspanningen om gewapende, niet met een staat verbonden actoren te doen instemmen met een APM-verbod; met dien verstande dat dit geen steun aan of erkenning van de legitimiteit van gewapende, niet met een staat verbonden actoren of hun activiteiten inhoudt;
15. dringt er bij landen waar mijnen zijn gelegd en bij internationale donorlanden op aan een grotere prioriteit toe te kennen aan de revalidatie en de economische herintegratie van mijnslachtoffers, aangezien er momenteel niet adequaat in hun behoeften wordt voorzien;
16. dringt er bij de betreffende commissies op aan de CWV-vergaderingen nauwlettend te volgen en er actief aan deel te nemen, verslag uit te brengen over initiatieven van lidstaten inzake APM's en over andere internationale maatregelen met betrekking tot deze wapens;
17. herinnert eraan dat elke verdragsluitende partij bij het Verdrag van Ottawa zich ertoe verbonden heeft onder geen enkele omstandigheid iemand te helpen, aan te moedigen of over te halen om activiteiten te ondernemen die krachtens het verdrag verboden zijn voor de verdragsluitende partijen;
18. roept de verdragsluitende staten op de financiële instellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn en/of onder hun wetgeving vallen, niet toe te staan te investeren in ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, opslag of overdracht van landmijnen;
19. verzoekt de EU en de lidstaten te verhinderen dat particuliere en openbare financiële instellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn en/of onder hun wetgeving vallen, al dan niet rechtstreeks financiële steun verlenen aan ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, opslag of overdracht van APM's; is van mening dat dit verbod in de Europese en de nationale wetgeving dient te worden opgenomen;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de OVSE, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de actiegroep Landmine.de (Aktionsbündnis Landmine.de), de internationale campagne voor het verbieden van landmijnen (International Campaign to Ban Landmines of ICBL), de Oproep van Genève, de Paritaire Parlementaire Vergadering van de ACS-EU, de regeringen van de Verenigde Staten van Amerika, de Russische Federatie, de Volksrepubliek China, Pakistan en India en de voorzitter van de negende vergadering van de landen die partij zijn bij het Verdrag en van de eerste toetsingsconferentie.