Ontwerpresolutie - B6-0047/2008Ontwerpresolutie
B6-0047/2008

ONTWERPRESOLUTIE

23.1.2008

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement
ingediend door José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Michael Gahler en Struan Stevenson
namens de PPE-DE-Fractie
over Iran

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0047/2008
Ingediende teksten :
B6-0047/2008
Aangenomen teksten :

B6‑0047/2008

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Het Europees Parlement,

–  gelet op de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationale Verdrag voor de uitbanning van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle door Iran zijn ondertekend,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 28 september 2007 van de ministers van Buitenlandse Zaken van de vijf lidstaten die permanent lid zijn van de Veiligheidsraad van de VN en van Duitsland met steun van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, over de activiteiten van Iran op nucleair gebied,

–  gezien de conclusies die de AGEX-Raad op 16 oktober 2007 heeft getrokken over Iran,

–  gezien de conclusies over Iran van het voorzitterschap van de Europese Raad te Brussel op 14 december 2007;

–  onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over Iran en met name naar de resolutie over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran die op 18 december 2007 is aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de situatie in Iran op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden van de burgers de afgelopen twee en een half jaar ernstig is verslechterd, met name sinds de presidentsverkiezingen van juni 2005,

B.  overwegende dat is bevestigd dat er terechtstellingen plaatsvinden die veelal in het openbaar worden uitgevoerd door middel van ophanging of steniging, dat gevangenen worden gefolterd of mishandeld, dat stelselmatig en willekeurig langdurige eenzame opsluiting wordt toegepast, dat er sprake is van clandestiene hechtenis, en van wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, o.m. geseling en amputatie, en dat schendingen van de mensenrechten niet worden bestraft,

C.  overwegende dat de gewelddadige onderdrukking van politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten, journalisten, webloggers, leraren, intellectuelen, vrouwen, studenten, vakbonden, en personen die tot een godsdienstige, etnische, taalkundige of andere minderheid behoren, is toegenomen,

D.  overwegende dat de VS op 3 december 2007 een nieuwe nationale inlichtingenschatting (NIE) hebben gepubliceerd waarin zij stellen er vrijwel zeker van te zijn dat Teheran zijn kernwapenprogramma in het najaar van 2003 heeft stopgezet en dat dit erop zou kunnen wijzen dat Teheran minder vastbesloten is kernwapens te ontwikkelen dan de VS vanaf 2005 hebben gedacht,

E.  overwegende dat de mogelijkheid van preventief militair ingrijpen vóór afloop van de termijn van president Bush ten gevolge van deze NIE niet meer bestaat,

F.  overwegende dat een coalitie van Iraanse hervormers op 14 december 2007 kritiek heeft geuit op het nucleaire beleid van president Ahmadinejad, en hem de schuld heeft gegeven van de door de VN opgelegde sancties en de verdere isolatie van het land, overwegende dat de coalitie van hervormingsgezinde groeperingen voornemens is kandidaten voor de Iraanse parlementsverkiezingen in 2008 op te stellen,

G.  overwegende dat de Iraanse leiders op 12 en 13 januari 2008 in Teheran met Mohamed ElBaradei, het hoofd van het IAEA, zijn overeengekomen binnen vier weken antwoord te geven op alle vragen die er nog zijn over de nucleaire activiteiten die het land in het verleden heeft uitgevoerd,

1.  geeft zijn diepe verontrusting te kennen over de ernstige verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran en over de aanhoudende stelselmatige schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van de burgers; verzoekt de Iraanse instanties met klem hun mensenrechtenverplichtingen ten volle na te komen;

2.  spreekt zijn scherpe veroordeling uit over de doodvonnissen en executies in Iran, en in het bijzonder die welke worden opgelegd en/of voltrokken aan jeugdige overtreders en minderjarigen, en dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan om zich te houden aan de internationaal erkende juridische garanties met betrekking tot minderjarigen, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;

3.  spreekt zijn scherpe veroordeling uit voor de foltering en mishandeling van gevangenen, de stelselmatige en willekeurige langdurige eenzame opsluiting, clandestiene hechtenis, de toepassing van wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, en het niet bestraffen van schendingen van de mensenrechten; verzoekt de Iraanse autoriteiten in de wetgeving en in de praktijk een eind te maken aan alle vormen van marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het recht op een eerlijke procesvoering te handhaven, en een eind te maken aan het niet bestraffen van schendingen van de mensenrechten;

4.  spreekt zijn krachtige veroordeling uit voor de gewelddadige onderdrukking van politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten, journalisten, webloggers, leraren, intellectuelen, vrouwen, studenten, vakbonden, en personen die tot een godsdienstige, etnische, taalkundige of andere minderheid behoren; verzoekt de Iraanse autoriteiten met klem een eind te maken aan het pesten, bang maken en vervolgen van deze burgers en alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk in vrijheid te stellen;

5.  neemt kennis van een besluit van 30 november 2007 waarin de Britse commissie van beroep inzake verboden organisaties er bij de Britse minister van Binnenlandse Zaken op aandringt de PMOI (Organisatie van Volksmojahedin van Iran) onmiddellijk te schrappen van de lijst van verboden organisaties;

6.  verzoekt de Commissie en de Raad het besluit van het Europees Gerecht van eerste aanleg van 12 december 2006 te eerbiedigen waarin erop werd aangedrongen de PMOI te schrappen van de EU-lijst van terroristische organisaties en toe te zien op tenuitvoerlegging van dit besluit;

7.  doet een beroep op de Iraanse autoriteiten om zich te houden aan internationaal erkende juridische garanties met betrekking tot personen die tot al dan niet erkende religieuze, etnische of andere minderheden behoren; veroordeelt krachtig de huidige minachting voor minderheidsrechten en eist dat minderheden de mogelijkheid krijgen om alle rechten uit te oefenen die krachtens de Iraanse grondwet en de internationale wetgeving verleend worden; verzoekt de Iraanse autoriteiten in de wetgeving en in de praktijk een eind te maken aan alle vormen van discriminatie en andere schendingen van de mensenrechten van personen die behoren tot godsdienstige, etnische , taalkundige of andere minderheden o.m. Arabieren, Azeris, Baluchis, Koerden, baha'is, christenen, joden, soefi's en soennieten; dringt er met name op aan dat het feitelijke verbod op de uitoefening van het baha'i geloof wordt opgeheven;

8.  verzoekt de Raad en de Commissie de mensenrechtensituatie in Iran te blijven volgen en ter zake in het eerste halfjaar van 2008 een omvattend verslag aan het Parlement te overleggen; dit verslag dient voorstellen voor projecten te omvatten die eventueel kunnen worden gefinancierd in het kader van het Europees Instrument voor de democratie en de mensenrechten

9.  bevestigt andermaal dat het gevaar dat het Iraanse nucleaire programma resulteert in de verspreiding van kernwapens voor de EU en de internationale gemeenschap aanleiding blijft tot ernstige verontrusting, zoals zeer duidelijk wordt geformuleerd in de resoluties 1696, 1737 en 1747 van de VN-Veiligheidsraad; betreurt derhalve dat Iran nog niet heeft voldaan aan zijn internationale verplichtingen alle werkzaamheden in verband met verrijking en opwerking op te schorten;

10.  verzoekt Iran andermaal zijn nucleaire programma weer doorzichtig te maken door het IAEA volledige, duidelijke en geloofwaardige antwoorden te geven, alle kwesties met betrekking tot dat programma op te lossen en alle verontrusting weg te nemen, o.m. thema's met een mogelijke militaire dimensie, volledig uitvoering te geven aan de bepalingen van de alomvattende waarborgovereenkomst, met inbegrip van de aanvullende afspraken daarvan, en het Aanvullend Protocol te ratificeren en ten uitvoer te leggen;

11.  herhaalt dat het volledig achter de pogingen staat om door onderhandelingen via een tweeledige benadering een langetermijnoplossing te vinden voor het nucleaire probleem in Iran en ten volle de pogingen van de Hoge Vertegenwoordiger en van de internationale gemeenschap steunt Iran aan te moedigen weer te gaan onderhandelen over langetermijnregelingen in het kader waarvan Iran de beschikking zou krijgen over alles dat het nodig heeft om een nucleaire industrie voor civiele doeleinden op te bouwen, en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de zorgen die in de wereld leven en het vertrouwen omtrent het nucleaire programma van Iran te herstellen;

12.  spreekt nogmaals zijn volledige steun uit voor een derde resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties krachtens artikel 41, hoofdstuk VII ter ondersteuning van de VN-procedure en de gezamenlijke doelen van de internationale gemeenschap, tenzij duidelijk wordt aangetoond dat Iran volledig samenwerkt met het IAEA, dat zijn nucleaire programma volkomen doorzichtig is en dat de verrijkingswerkzaamheden zijn opgeschort;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Raad voor de mensenrechten van de VN, de president van het Hooggerechtshof van Iran en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.