ONTWERPRESOLUTIE
14.5.2008
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement
ingediend door Ģirts Valdis Kristovskis en Ryszard Czarnecki
namens de UEN-Fractie
over wapens met (verarmd) uranium en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu - naar een wereldwijd verbod op het gebruik van dergelijke wapens
B6‑0224/2008
Resolutie van het Europees Parlement over wapens met (verarmd) uranium en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu - naar een wereldwijd verbod op het gebruik van dergelijke wapens
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de schadelijke gevolgen van het gebruik van verarmd uranium in conventionele munitie, waarin werd opgeroepen tot:
- (a)het verrichten van grondig onderzoek - alsmede verslaglegging daarvan aan het Europees Parlement - naar het gebruik van deze wapens bij militaire operaties in de Balkan, Irak, Afghanistan en andere regio's en de gevolgen ervan voor militair personeel en burgers en voor hun land (13 februari 2003),
- (b)in afwachting van de uitkomst van dit onderzoek, de instelling van een moratorium door alle EU- en NAVO-lidstaten op grond van het EU-voorzorgsbeginsel (17 januari 2001),
- (c)de invoering van een totaal verbod (17 november 2005 en 16 november 2006),
– gezien de toespraak van de Secretaris-generaal van de VN op 6 november 2002 ter gelegenheid van de internationale dag ter voorkoming van schade aan het milieu in oorlogsituaties en tijdens gewapende conflicten, waarin hij opmerkt dat "terwijl internationale overeenkomsten het gebruik van nucleaire, chemische en biologische wapens aan banden leggen, er nu nieuwe technologieën zijn, zoals munitie met verarmd uranium, die een bedreiging voor het milieu vormen",
– gezien resolutie 62/30 van de Algemene Vergadering van de VN getiteld 'Effecten van het gebruik van wapens en munitie die verarmd uranium bevatten', die op 5 december 2007 met overweldigende meerderheid is aangenomen en waarin wordt gewezen op de bezorgdheid over het gebruik van wapens met verarmd uranium voor militaire doeleinden en er bij de lidstaten van de VN op aan wordt gedrongen de gezondheidsrisico's van het gebruik van het wapens met uranium nogmaals te onderzoeken,
– gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat (verarmd) uranium in de moderne oorlogsvoering in ruime mate wordt gebruikt als munitie tegen versterkte doelen in landelijke en stedelijke gebieden en als bepantserde bescherming tegen raket- en artillerieaanvallen,
B. overwegende dat sinds het gebruik ervan door de geallieerde strijdkrachten in de eerste oorlog tegen Irak er ernstige zorg bestaat over de radiologische en chemische giftigheid van de fijne uraniumdeeltjes die vrijkomen als deze wapens inslaan op harde doelen; overwegende dat er voorts bezorgdheid bestaat over de besmetting van bodem en grondwater door gebruikte munitie die zijn doel heeft gemist,
C. overwegende dat ondanks het feit dat wetenschappelijk onderzoek tot dusverre geen afdoende bewijs heeft kunnen vinden dat schade wordt aangericht, gedeeltelijk als gevolg van de weigering van de militaire autoriteiten om toestemming te geven voor degelijk onafhankelijk onderzoek, er talloze getuigenissen bestaan van de schadelijke en vaak dodelijke gevolgen zowel voor militairen (bijvoorbeeld Italiaans personeel na hun terugkeer uit Kosovo) als voor burgers (zwangere vrouwen en hun misvormde kinderen in Irak),
D. overwegende dat men zich de laatste jaren steeds meer bewust is geworden van de gevaren van verarmd uranium voor het milieu en de gezondheid en dat het de hoogste tijd is dat dit versterkte bewustzijn wordt verwerkt in de internationale militaire normen,
E. overwegende dat het gebruik van verarmd uranium in oorlogshandelingen indruist tegen de grondregels en -beginselen die zijn vastgelegd in het geschreven en het gewoonterecht inzake internationale, humanitaire en milieukwesties,
1. dringt er bij de lidstaten op aan zich te houden aan paragraaf 1 van de VN-resolutie van 5 december 2007 en uiterlijk eind juni een verslag voor te leggen met hun opvattingen over de gevolgen van het gebruik van wapens en munitie die verarmd uranium bevatten;
2. verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU bij de komende herziening van de Europese Veiligheidsstrategie de noodzaak van een verbod op het gebruik van munitie met verarmd uranium te overwegen;
3. wenst dat de Raad en de Commissie grondig onderzoek verrichten naar het gebruik van verarmd uranium in alle gebieden waar Europees militair en burgerpersoneel is ingezet in het kader van internationale operaties; dringt er zowel bij de NAVO als bij de VS op aan hun steun en medewerking te verlenen aan deze onderzoeken;
4. dringt er bij de lidstaten op aan in het kader van toekomstige operaties geen wapens met verarmd uranium te gebruiken bij EVDB-acties;
5. dringt er bij de lidstaten, de Raad en de Commissie op aan hun militair en burgerpersoneel dat aan missies deelneemt, en hun beroepsorganisaties volledig te informeren over de mogelijkheid dat verarmd uranium gebruikt is of gebruikt kan worden in het gebied waar zij actief zijn, en om voldoende beschermende maatregelen te nemen;
6. dringt er bij de lidstaten, de Raad en de Commissie op aan een milieurapportage op te stellen voor gebieden die besmet zijn met verarmd uranium (en van proefgebieden) en omvangrijke steun (ook financiële) ter beschikking te stellen aan projecten voor slachtoffers en hun gezinnen en voor opruimacties in de getroffen gebieden;
7. roept alle EU- en NAVO-lidstaten op te overwegen een verbod op het gebruik van (verarmd) uranium in conventionele munitie in stand te houden of in te stellen en dit type wapentuig stelselmatig uit productie te nemen en niet door te verkopen;
8. dringt er bij de lidstaten en de Raad op aan het voortouw te nemen voor het sluiten van een internationaal verdrag - via de VN of een "coalition of the willing" - voor een verbod op de ontwikkeling, productie, opslag, overdracht, het testen en het gebruik van wapens die uranium bevatten, alsmede voor de vernietiging of recyclage van bestaande voorraden;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de NATO en de parlementaire vergadering van de NATO, de VN, Euromil, het Internationale Rode Kruis en de Wereldgezondheidsorganisatie.