ONTWERPRESOLUTIE
27.8.2008
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement
door Francis Wurtz, Gabriele Zimmer, Dimitrios Papadimoulis, Eva-Britt Svensson, Roberto Musacchio en Umberto Guidoni
namens de GUE/NGL-Fractie
over het pakket sociale maatregelen
B6‑0379/2008
Resolutie van het Europees Parlement over het pakket sociale maatregelen
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie "Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21e eeuw (COM(2008)0412) en de talrijke niet-wetgevende begeleidende documenten bij deze mededeling,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2008)0414),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (herschikking) (COM(2008)0419),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2001 over het verslag van de Commissie over de toepassing van een richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426),
– gezien de politieke overeenkomst die de Raad van ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken op 9 juni 2008 heeft bereikt over de richtlijn inzake werktijden en de uitzendkrachtenrichtlijn,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaken Viking Line, Laval, Rüffert en Commissie tegen Luxemburg en de omstreden politieke behandeling daarvan,
– gelet op onderstaande IAO-verdragen: nrs. 94 betreffende bepalingen ter regeling van arbeidsvoorwaarden (overheidscontracten); 87 betreffende de vrijheid van vereniging en bescherming van het recht tot het oprichten van vakverenigingen; 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen; 117 Basisdoelen en -normen van het sociaal beleid, met name Deel IV; 154 betreffende het collectief onderhandelen; het IAO-verdrag betreffende arbeid op zee; en eveneens op het IAO-programma voor fatsoenlijk werk,
– gezien de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2008-2010 en de EU-strategie inzake sociale integratie en sociale bescherming,
– gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Europees Parlement, de Commissie en de Raad in deze zittingsperiode zeer schoorvoetend wetgeving inzake sociaal beleid hebben voorgesteld en aangenomen met het oog op sociale vooruitgang in de Europese Unie,
B. overwegende dat werkgelegenheid en sociaal beleid met het oog op sociale vooruitgang niet behoren tot de vier officiële prioriteiten van het huidige Franse voorzitterschap van de Europese Unie, en dat beweringen van dat voorzitterschap dat "het Sociale Europa in 2008 opnieuw op gang wordt gebracht" dus ook niet erg geloofwaardig klinken,
C. overwegende dat de politieke overeenkomst die tijdens de zitting van de Raad van ministers van Werkgelegenheid en sociale zaken op 9 juni 2008 is bereikt over de herziening van de richtlijn inzake werktijden gericht is op verdere deregulering van de toch al lage minimumnormen voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers tegen onregelmatige en lange arbeidstijden; overwegende dat de huidige initiatieven van de Franse regering tot afschaffing van de nationale wetgeving inzake de 35-urige werkweek en soortgelijke campagnes voor langere werktijden in andere lidstaten in dezelfde richting van sociale achteruitgang wijzen,
D. overwegende dat het recht op staking en collectieve onderhandeling door de recente arresten van het Europese Hof van Justitie in de zaken Viking Line, Laval, Rüffert en Luxemburg is ingeperkt door de bewering dat de vrijheden van de interne markt prevaleren boven dergelijke sociale grondrechte; overwegende dat de normen voor minimale sociale bescherming in de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers in deze arresten worden uitgelegd als maximale normen, waardoor neerwaartse loonmededinging op dezelfde werkplek wordt bevorderd en de lidstaten het recht wordt ontzegd via de nationale wetgeving gunstiger werkomstandigheden en beloning voor ter beschikking gestelde werknemers vast te leggen,
E. overwegende dat deze ontwikkelingen er in hoge mate toe hebben bijgedragen dat in de publieke opinie het idee is ontstaan dat de EU te ver overhelt in de richting van vrije markten en mededinging, en solidariteit en sociale vooruitgang opzij schuift; overwegende dat er door deze steeds dieper wordende crisis in verband met de legitimiteit van de Europese Unie een steeds grote afstand ontstaat tussen een door de markt aangejaagd Europees project dat door de elites wordt gesteund en de twijfel onder grote aantallen Europese burgers over de "toegevoegde waarde" van Europees beleid voor hun dagelijkse leven en sociaal welzijn, zoals onlangs nog is gebleken uit het Ierse "Nee" tegen het Verdrag van Lissabon,
overwegende dat de door de Commissie ingediende "Nieuwe Sociale Agenda" moet worden geduid als een poging de woede en ontevredenheid te dempen die bij grote delen van de bevolking leeft over de huidige neoliberale richting die het project van Europese eenwording is ingeslagen; overwegende echter dat het zogeheten "pakket sociale maatregelen" voornamelijk bestaat uit niet-wetgevende mededelingen, verslagen en aanbevelingen waarvan niet duidelijk is of zij in de hele Europese Unie meetbare resultaten hebben voor de sociale vooruitgang,
1. acht het "pakket sociale maatregelen" een onhandige poging de aandacht van de burgers af te leiden van de standpunten van de Europese Commissie en de Raad die sociale achteruitgang betekenen, zoals de voorgenomen deregulering van de richtlijn inzake werktijden en de verwoestende gevolgen van de recente arresten van het Europees Hof van Justitie inzake grondrechten en collectief onderhandelen;
2. wijst erop dat het Europees Parlement tijdens de eerste lezing over de herziening van de richtlijn inzake werktijden heeft aangedrongen op geleidelijke afschaffing van de mogelijkheid de richtlijn niet toe te passen; heeft ernstige kritiek op de politieke overeenkomst in de Raad waardoor dit verzoek werd afgewezen; verzet zich dan ook tegen de overeenkomst in de Raad;
3. herhaalt met klem dat een sociale relevante herziening van de werktijdenrichtlijn gericht moet zijn op de combinatie van het leven op en buiten het werk door vermindering van de maximale dagelijkse en wekelijkse werktijden; wijst erop dat de mogelijkheid de richtlijn niet toe te passen volledig moet worden afgeschaft, dat de jurisprudentie van het EHvJ over tijd doorgebracht in bereikbaarheidsdienst en compenserende rusttijden volledig ten uitvoer moet worden gelegd en in de richtlijn opgenomen, en dat verlaging van het door de huidige richtlijn geboden beschermingsniveau moet worden voorkomen;
4. verzoekt de Raad en de lidstaten de problematiek naar aanleiding van de arresten die het Hof onlangs heeft gewezen grondig te door te nemen; verzoekt de Raad met klem te waarborgen dat de sociale rechten prevaleren boven de vrijheden van de interne markt; verzoekt dan ook om ingrijpende herziening van de Verdragen om de weg te openen naar een Sociaal Europa; is van mening dat de ernstige crisis in verband met de legitimiteit van het huidige Europese economische en sociale model zich, als de Europese instellingen op dit gebied niet met oplossingen komen, dramatisch zal verdiepen;
5. neemt kennis van het eerste tweejaarlijkse verslag van de Commissie over de situatie van sociale diensten van algemeen belang in de EU; herhaalt dat de diensten van algemeen belang ook een belangrijk punt zijn in verband met de herziening van de Verdragen; wijst in dat verband op de noodzaak van heldere bepalingen in het primaire EU-recht om te waarborgen dat activiteiten van openbaar belang, diensten van algemeen belang en de non-profit sector niet vallen onder de voorschriften inzake mededinging, overheidssteun, overheidsopdrachten en interne markt, maar een sector vormen die zich alleen laat leiden door het openbaar belang en die is opgezet volgens het subsidiariteitsbeginsel en die onder uitsluitende bevoegdheid van de lidstaten en hun respectieve regionale en plaatselijke overheden valt om te waarborgen dat hij naar behoren functioneert;
6. verzoekt de Raad een eind te maken aan de ratificatie van het Verdrag van Lissabon, dat door het Ierse referendum reeds is verworpen en, als eerste stap om de situatie te verbeteren, een "Clausule inzake sociale vooruitgang" in te voegen als bindend protocol bij het Verdrag, om er duidelijkheid over te verschaffen dat:
- –het Verdrag niet mag worden uitgelegd in die zin dat de uitoefening van in de lidstaten erkende grondrechten, o.m. het stakingsrecht en het recht op nationaal niveau collectieve acties, alsook grensoverschrijdende stakingen en collectieve acties uit te voeren, erdoor worden aangetast,
- –deze rechten ook het recht of de vrijheid kunnen behelzen om andere acties te ondernemen in het kader van de in de lidstaten bestaande bijzondere stelsels van arbeidsbetrekkingen, o.m. acties voor de sluiting van collectieve overeenkomsten over andere onderwerpen dan minimumbeloningen en minimumnormen,
- –het Verdrag niet zodanig mag worden geduid dat de in de lidstaten erkende arbeidsbetrekkingen en stelsels van collectief onderhandelen erdoor worden aangetast,
- –het Verdrag niet zodanig mag worden geduid dat de bevoegdheden van de lidstaten worden aangetast wetgeving inzake het sociaal beleid vast te stellen waarin strengere normen en eisen worden gesteld dan in de EU-richtlijnen waarin minimumnormen worden bepaald,
- –bovengenoemde grondrechten enz. en de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van sociaal beleid of de stelsels van arbeidsbetrekkingen, indien zij strijdig zijn met de regelgeving van de interne markt of met de "fundamentele vrijheden" van de interne markt, prevaleren boven deze laatste;
7. wijst erop dat de wetgevingsprojecten in het "Pakket sociale maatregelen" gericht zijn op verdieping van de liberalisering van de interne markt, zoals het voorstel voor een richtlijn inzake de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg, dat is opgezet aan de hand van de oude Bolkestein-voorstellen over de gezondheidszorg in het kader van de Dienstenrichtlijn, of dat zij niet getuigen van de wil sociale vooruitgang te bevorderen, zoals het voorstel voor de herziening van de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraad; is van mening dat zij op die manier zij geen adequate instrumenten vormen om "het Sociaal Europa opnieuw op gang te brengen", zoals het Franse voorzitterschap beweert;
8. wijst erop dat de gezondheidsdiensten om begrijpelijke redenen uitgesloten zijn van de richtlijn inzake dienstverlening op de interne markt, aangezien de gezondheidszorg deel vormt van de stelsels van sociale zekerheid en geen marktaangelegenheid is; wijst erop dat de EU niet genoodzaakt of bevoegd is de gezondheidszorg te reguleren op basis van voorschriften van de interne markt; wijst er andermaal op dat de problemen die in het Commissievoorstel voor een richtlijn aan de orde worden gesteld, moeten worden opgelost en gereguleerd in het kader van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening 883/2004);
9. heeft scherpe kritiek op het Commissievoorstel voor een richtlijn inzake de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg; wijst erop dat het voorstel gebaseerd is op een internemarktaanpak en voornamelijk bedoeld is om rijkere en beter opgeleide mensen in staat te stellen in het buitenland op zoek te gaan naar goedkopere gezondheidszorgaanbiedingen; wijst erop dat het voorstel de gelijkheid in de stelsels van gezondheidszorg ondergraaft, daar patiënten uit armere lidstaten zich op basis van de vergoedingen die zij ontvangen geen behandeling van hogere kwaliteit in rijkere lidstaten zullen kunnen veroorloven;
10. heeft ernstige kritiek op het Commissievoorstel tot herziening van de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad (EOR), daar deze te laag gestelde doelen nastreeft; wijst de Commissie andermaal op niet overgenomen eisen die het Parlement ten aanzien van de herziening van deze richtlijn reeds zeven jaar geleden heeft gesteld in zijn resolutie van 4 september 2001;
11. wijst met nadruk op de meest essentiële redenen waarom herziening van de EOR-richtlijn noodzakelijk is: betere definitie van "voorlichting" en "raadpleging" (tijdig ter beschikking gestelde nauwkeurige schriftelijke gegevens) en van transnationale aangelegenheden; verlaging van de drempels om EOR op te zetten; erkenning van de rol en de rechten van vakverenigingen; betere werkomstandigheden voor EOR; daadwerkelijke, evenredige en ontmoedigende straffen voor bedrijven die de bepalingen van de richtlijn aan hun laars lappen; en invoering van het recht van EOR hun veto uit te spreken over plannen van de bedrijfsleiding voor herstructurering, fusies en overnames of massaontslagen, waardoor definitieve besluiten worden aangehouden totdat de EOR alternatieve oplossingen heeft kunnen voorstellen en hierover gedetailleerd overleg heeft plaats gevonden tussen EOR en bedrijfsleiding;
12. spreekt er zijn waardering voor uit dat de Commissie een horizontale richtlijn voorstelt inzake de bestrijding van discriminatie buiten de werkkring; heeft er ernstige kritiek op dat verzekeringen en andere financiële producten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn blijven, waardoor de financiële en verzekeringsindustrie in staat wordt gesteld haar discriminerende praktijken voort te zetten en hogere premies te eisen wegens risico's in verband met gezondheid, leeftijd, geslacht en handicaps;
13. neemt kennis van het door de Commissie nagestreefde doel de zichtbaarheid en werkmethoden van de EU-strategie voor sociale integratie en bescherming te verbeteren en de interactie met andere beleidsvormen uit te breiden; wijst er echter op dat Commissie en Raad de verzoeken van het Parlement om een nieuw richtsnoer over sociale integratie op te nemen in de Werkgelegenheidsrichtsnoeren 2008-2010 hebben verworpen en aldus hebben nagelaten deze zichtbaarheid en interactie met andere beleidsvormen te verbeteren;
14. steunt het Commissievoorstel om voor de volgende fase van de EU-strategie voor sociale integratie en bescherming doelen te stellen voor het terugdringen van de armoede (in het algemeen, onder kinderen, onder werkende armen en aanhoudende langdurige armoede), voor een minimaal inkomensniveau door middel van pensioenen en beschikbaarheid en kwaliteit van gezondheidszorg (vermindering van de kindersterfte, verbetering van de gezondheidstoestand en levensverwachting enz.); herhaalt dat dit soort doelen eveneens moet worden gesteld voor stelsels van minimuminkomen (60 procent van het gemiddelde gecorrigeerde nationale inkomen) en minimumlonen (60 procent van het nationale of sectorspecifieke gemiddelde loon) ten einde armoede te bestrijden en sociale integratie te bevorderen;
15. steunt de door de Commissie nagestreefde bevordering van het concept fatsoenlijk werk in het binnen- en buitenlandse beleid van de EU; wijst erop dat een belangrijke pijler van het concept fatsoenlijk werk het denkbeeld van "vrijelijk gekozen werk" is en dat dit gewaarborgd dient te zijn; dringt er derhalve op aan dat de lidstaten het arbeidsmarktbeleid herzien in het kader waarvan werkloze mensen worden gedwongen slecht betaald, onzeker werk aan te nemen dat zij niet uit vrij wil hebben gekozen, of te werken voor hun sociale uitkeringen (Melkert-banen);
16. steunt het Commissievoorstel de internationale normen voor werken op zee (IAO-verdrag van 2006) op de grondslag van de Europese overeenkomst tussen werkgevers en vakbonden uit deze sector op de nemen in de Europese arbeidswetgeving; steunt eveneens het Commissie-initiatief om IAO-verdragen met voorrang ten uitvoer te leggen; wijst er echter op dat het arrest van het EHvJ in de zaak Rüffert indruist tegen IAO-verdrag nr. 94, waarin in verband met overheidsaanbestedingen uitdrukkelijk naleving van collectieve overeenkomsten wordt geëist; verzoekt Raad en Commissie IAO-verdrag nr. 94 te plaatsen op de lijst voor voorrang bij de tenuitvoerlegging;
17. is het met de Commissie eens dat er meer moet worden gedaan om het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie te beperken en ongedaan te maken; verzoekt Raad en Commissie het wettelijke kader verder uit te breiden, een doel te stellen voor beperking van het verschil in beloning van mannen en vrouwen eveneens met betrekking tot de beschikbaarheid van beroepsopleiding en erkenning van diploma's en beroepsvaardigheden van vrouwen, van het verschil in beloning tussen in deeltijd werkzame mannen en vrouwen en in pensioenen voor mannen en vrouwen, en in overheidsovereenkomsten clausules inzake gelijke behandeling op te nemen;
18. neemt kennis van het Commissieverslag over instrumenten en beleid van de Gemeenschap voor de integratie van Roma; wijst op de noodzaak van de vastberaden actie met het oog op integratie van Roma (actieprogramma Roma) waarop in de resoluties van het Parlement terzake wordt aangedrongen;
19. wijst erop dat een zinnig "pakket sociale maatregelen" ter bevordering van de sociale vooruitgang moet worden aangevuld met ondersteunende maatregelen van economisch en structuurbeleid; is van mening dat het monetair beleid van de ECB moet worden versoepeld ter bestrijding van de gevolgen van de huidige verslechtering van de economische situatie in Europa; verzoekt Commissie en Raad een "Europees Investeringsprogramma voor duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en sociale integratie" op te zetten van ten minste 1% van het BBP van de EU, dat dient te worden aangevuld via soortgelijke programma's voor overheidsinvesteringen van de lidstaten ten einde de economie te stabiliseren en de klimaatverandering te bestrijden; stelt voor dat de lidstaten eveneens maatregelen nemen tot stabilisering en ondersteuning van de koopkracht van mensen met lage inkomens (stijgende voedsel-, energie- en vervoersprijzen) door bij voorbeeld sociale standaardtarieven in te voeren voor gas, elektriciteit, telecommunicatie, openbaar vervoer, enz.;
20. wijst erop dat de huidige Lissabon-strategie van de Europese Unie in 2010 afloopt; is van mening dat er vanaf nu diep moet worden nagedacht over de toekomstige strategie voor de periode na 2010; wijst er met klem op dat de huidige nadruk op liberalisering van de markt en "mededingingsvermogen" moet worden opgegeven en vervangen door een nieuwe geïntegreerde Europese Strategie voor solidariteit en duurzame ontwikkeling op de grondslag van vier pijlers van gelijk gewicht (economie, milieu, werkgelegenheid, sociale bescherming en integratie);
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.