Ontwerpresolutie - B6-0382/2008Ontwerpresolutie
B6-0382/2008

ONTWERPRESOLUTIE

27.8.2008

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement
door Hélène Flautre, Margrete Auken, Caroline Lucas, David Hammerstein, Jill Evans en Daniel Cohn-Bendit
namens de Verts/ALE-Fractie
over de situatie van Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0343/2008

Procedure : 2008/2607(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0382/2008
Ingediende teksten :
B6-0382/2008
Aangenomen teksten :

B6‑0382/2008

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over het Midden-Oosten,

–  gezien de verklaring van commissaris Ferrero Waldner in het Europees Parlement op 9 juli 2008 over Palestijnse gevangenen in Israëlische gevangenissen,

–  gelet op de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël, en met name artikel 2 hiervan betreffende de mensenrechten,

–  gezien de resultaten van de 8e vergadering van de associatieraad EU-Israël op 16 juni 2008 in Luxemburg,

–  gezien het rapport van de ad hoc-delegatie van het Europees Parlement naar Israël en de Palestijnse gebieden (30 mei-2 juni 2008) en de conclusies daarin,

–  gezien de relevante VN-resoluties over het conflict in het Midden-Oosten,

–  gelet op het vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949, met name op de artikelen 1 t/m 12, 27, 29 t/m 34, 47, 49, 51, 52, 53, 59, 61 t/m 77 en 143 hiervan,

–  gelet op het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (United Nations Convention on the Rights of the Child, UNCRC) van 20 november 1989, met name op de artikelen 9 en 37 hiervan,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN van 1966,

–  gezien het jaarverslag 2007 van het Internationaal Comité van het Rode Kruis, met name het onderdeel betreffende de bezette Palestijnse gebieden,

–  gelet op het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, goedgekeurd met resolutie 39/46 van de Algemene Vergadering van 10 december 1984,

–  gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op dit moment meer dan 11.000 Palestijnen, waaronder 118 vrouwen en 376 kinderen, in Israëlische gevangenissen en detentiecentra worden vastgehouden,

B.  overwegende dat Israël op 25 augustus 2008 198 Palestijnse gevangenen heeft vrijgelaten,

C.  overwegende dat een kind in het UNCRC, dat door Israël is ondertekend, en in de Israëlische wet wordt gedefinieerd als elk menselijk wezen jonger dan 18 jaar; verder overwegende dat Palestijnse kinderen van 16 jaar op grond van de Israëlische militaire regels voor de bezette Palestijnse gebieden evenwel als volwassenen worden beschouwd,

D.  overwegende dat de overgrote meerderheid van de Palestijnse gevangenen uit de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook in gevangenissen op Israëlisch grondgebied worden vastgehouden waardoor hun families geen gebruik kunnen maken van hun bezoekrecht; overwegende dat het humanitair recht voorziet in een verbod op het overbrengen van burgers, met inbegrip van arrestanten en gevangenen, van een bezet gebied naar het grondgebied van de bezettende staat, overwegende dat ongeveer 1240 Palestijnse gevangenen, inclusief 840 die worden vastgehouden in volledige afzondering, beroofd zijn van alle familiebezoek, hetgeen een schending inhoudt van artikel 116 van het vierde Verdrag van Genève,

E.  overwegende dat Israël momenteel ongeveer 800 Palestijnse gevangenen vasthoudt in "administratieve detentie" zonder hen in staat van beschuldiging te stellen of te berechten, op grond van een administratief besluit in plaats van een rechterlijk bevel; overwegende dat Israël zich niets gelegen laat aan de restricties die het internationaal recht kent wat betreft de toepassing van 'administratieve detentie';

F.  overwegende dat de arrestatie van 48 parlementsleden, bijna een derde van de verkozen leden van de Palestijnse Wetgevende Raad, het Palestijnse democratische bedrijf sterk heeft verzwakt; overwegende dat Israël ook verkozen gemeenteraadsleden heeft gearresteerd en opgesloten,

G.  overwegende dat de politieke gevangenen een punt van doorslaggevend belang op de politieke agenda zijn, met zwaarwegende politieke, maatschappelijke en humanitaire implicaties;

H.  overwegende dat het gevangenendocument, dat in mei 2006 door gevangen politieke leiders van verschillende groeperingen is aangenomen, als basis heeft gediend voor het document van nationale verzoening en de weg heeft bereid voor de vorming van een regering van nationale eenheid,

I.  overwegende dat aan vele van de 1180 Palestijnse gevangenen waarvoor het Comité van het Rode Kruis de diagnose heeft gesteld dat ze ziek of gewond zijn, waaronder er 160 ernstig ziek zijn, passende medische zorg wordt onthouden, hetgeen een schending inhoudt van artikel 91 van het vierde Verdrag van Genève,

J.  overwegende dat de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschappen en Israël krachtens artikel 2 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël (2000) stoelen op eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen en dat deze eerbiediging als richtsnoer zowel voor het binnenlands als voor het internationaal beleid moet dienen en een essentieel onderdeel van de voornoemde overeenkomst vormt; overwegende dat eerbiediging van de mensenrechten en het humanitair recht in het actieplan EU-Israël (2004) expliciet wordt genoemd als een van de waarden die de EU en Israël delen,

1.  benadrukt dat de kwestie van de Palestijnse politieke gevangenen, die zowel intern als in het conflict met Israël een matigende rol kunnen spelen, een enorme impact heeft zowel op de Palestijnse samenleving als op het Israëlisch-Palestijnse conflict;

2.  dringt in dit verband aan op de vrijlating van een significant aantal Palestijnse gevangenen, en in het bijzonder op de onmiddellijke vrijlating van de gevangengenomen leden van de Palestijnse Wetgevende Raad, onder wie Marwan Barghouti; onderstreept dat iedere oplossing van het conflict de invrijheidstelling van alle Palestijnse politieke gevangenen moet omvatten;

3.  is verheugd over de recente vrijlating van 198 Palestijnse gevangenen, hetgeen een gebaar van goede wil van Israël was, en benadrukt nogmaals het belang van vertrouwenscheppende maatregelen in het vredesproces;

4.  wijst op het belang van de recente stappen van de Israëlische regering en Hezbollah op het vlak van gevangenen; dringt erop aan dat vergelijkbare stappen worden ondernomen door Israël en Hamas, met het oog op de onmiddellijke vrijlating van de Israëlische korporaal Gilad Shalit;

5.  verzoekt Israël om zijn rechtsysteem in overeenstemming te brengen met de internationale normen inzake jeugdrechtspraak, en derhalve een hervorming door te voeren van het militair rechtssysteem dat op Palestijnse kinderen wordt toegepast, met name met het oog op:

  • a.de onmiddellijke vrijlating van alle gevangen gehouden minderjarigen;
  • b.de beëindiging van de praktijk van het in administratieve hechtenis nemen van personen van minder dan 18 jaar oud en de onmiddellijke herziening, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, van de in de bezette Palestijnse gebieden toegepaste bepalingen met betrekking tot de leeftijd waarop een persoon volwassen is,
  • c.de waarborging van veilige en menselijke verblijfsomstandigheden voor vastgehouden of gevangen jongeren, zoals vastgesteld in het VN-Verdrag inzake de rechten van kinderen (UNCRC) en de gestandaardiseerde VN-regels betreffende de rechtsbedeling en detentievoorwaarden voor jongeren;

6.  roept de Raad, de lidstaten en de Commissie op zich in hun betrekkingen met Israël aan de EU-richtsnoeren inzake kinderen in gewapende conflicten te houden en de bescherming van door Israël gevangen gehouden Palestijnse kinderen op alle niveaus van de betrekkingen een essentieel onderdeel van de dialoog te maken;

7.  herinnert Israël eraan dat de praktijk om Palestijnse gevangenen van de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook vast te houden in gevangenissen binnen Israël in strijd is met zijn verplichtingen krachtens het internationaal recht; doet daarom een beroep op Israel om deze gevangenen weer over te brengen naar de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook; dringt erop aan dat de families van de gevangenen onmiddellijk in staat worden gesteld om daadwerkelijk gebruik te maken van hun bezoekrecht;

8.  roept in dit verband de Israëlische regering en de Knesset op de wet op de illegale strijders ("Unlawful Combatants Law"), die administratieve detentie mogelijk maakt, opnieuw onder de loep te leggen en in overeenstemming te brengen met de internationale normen op het gebied van humanitaire wetgeving en mensenrechten;

9.  herhaalt zijn veroordeling van alle vormen van foltering en slechte behandeling; roept Israël op er onmiddellijk ervoor te zorgen dat het handelt in overeenstemming met het VN-Verdrag tegen foltering, een verdrag waarbij het land partij is en

  • a.onmiddellijk een einde te maken aan alle vormen van mishandeling en folter tijdens arrestatie, ondervraging en hechtenis, wetgeving in dit verband goed te keuren en een grondig en onpartijdig onderzoek in te stellen naar beschuldigingen inzake folter en mishandeling van Palestijnse gevangenen en ervoor te zorgen dat de personen die voor deze mishandeling verantwoordelijk zijn, voor de rechter worden gebracht;
  • b.ervoor te zorgen dat er minimumnormen inzake detentie worden gerespecteerd ten aanzien van voedsel, grootte en locatie van gevangenissen, bescherming tegen weersomstandigheden en bezoek van familie;
  • c.te waarborgen dat de Palestijnse gevangenen goede medische verzorging ontvangen;

10.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de situatie van vrouwelijke Palestijnse gevangenen, die volgens berichten het slachtoffer zijn van mishandeling; roept de Israëlische autoriteiten op de bescherming van kwetsbare gevangenen, in het bijzonder moeders en jonge vrouwen, aanzienlijk te verbeteren;

11.  herinnert aan artikel 2 van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël, en roept Israël op de internationale mensenrechten en humanitaire wetgeving te eerbiedigen, met specifieke aandacht voor de bepalingen betreffende de bescherming van burgers die onder een bezetting leven; verzoekt de Raad om de nodige stappen te nemen om de naleving te garanderen van het internationaal recht en de door de staat Israel ondertekende internationale verdragen inzake mensenrechten en humanitaire wetgeving;

12.  acht het van het allergrootste belang dat de verbetering van de betrekkingen tussen de EU en Israël consistent is met en gekoppeld is aan de naleving door Israël van zijn verplichtingen krachtens het internationaal recht, in het bijzonder de wetgeving betreffende de mensenrechten en het humanitair recht;

13.  is verheugd over het besluit dat is genomen op de 8e Associatieraad EU-Israël om ter vervanging van de bestaande werkgroep Mensenrechten een volwaardige subcommissie Mensenrechten in het leven te roepen; dringt aan op uitgebreide raadpleging en volledige participatie van mensenrechtenorganisaties en organisaties van de civiele maatschappij in Israël en de bezette Palestijnse gebieden bij het toezicht op de voortgang die Israël boekt bij het naleven van zijn verplichtingen krachtens het internationaal recht;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Israëlische regering, de Knesset, de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de gezant van het Kwartet voor het Midden-Oosten, de voorzitter van de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering, de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit, de Palestijnse Wetgevende Raad en de Hoge Commissaris voor mensenrechten van de VN.