Ontwerpresolutie - B6-0425/2008Ontwerpresolutie
B6-0425/2008

ONTWERPRESOLUTIE

17.9.2008

naar aanleiding van vragen voor mondeling antwoord B6‑0006/2008 en B6‑0007/2008
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Gérard Deprez
namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
over het jaarlijkse debat over de in 2007 geboekte vooruitgang op het gebied van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR) (artt. 2 en 39 van het EU-Verdrag)

Procedure : 2007/2639(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0425/2008
Ingediende teksten :
B6-0425/2008
Debatten :
Aangenomen teksten :

B6‑0425/2008

Resolutie van het Europees Parlement over het jaarlijkse debat over de in 2007 geboekte vooruitgang op het gebied van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR) (artt. 2 en 39 van het EU-Verdrag)

Het Europees Parlement,

–  gelet op de artikelen 2, 6 en 39 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 13, 17 t/m 22, 61 t/m 69, 255 en 286 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, die de belangrijkste rechtsgrondslag voor de ontwikkeling van de EU en de Gemeenschap tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid vormen,

–  gezien de vragen voor mondeling antwoord B6-0006/2008 en B6-0007/2008,

–  gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de lidstaten primair verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid voor hun burgers, overwegende evenwel dat de Europese Unie, na de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht en in nog sterkere mate na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, gehouden is bij te dragen tot het bereiken van deze doelstellingen, gezien de verwachtingen van de Europese burgers wat betreft de bescherming van de grondrechten en de toepassing in de Unie van de beginselen van de rechtsstaat en werkelijke en doeltreffende samenwerking tussen de lidstaten;

B.  overwegende dat de ratificatie van het Verdrag van Lissabon een essentiële en dringende voorwaarde is om te waarborgen dat de EU een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR) vormt, aangezien het verdrag fundamentele verbeteringen bevat voor de legitimiteit en doeltreffendheid van EU-maatregelen,

C.  overwegende dat de opmerkingen die te horen waren op de voorbereidende vergadering met de nationale parlementen van 26 november 2007[1] en gedurende het meest recente debat in de plenaire vergadering op 31 januari 2008 nog eens duidelijk hebben gemaakt hoe belangrijk het is dat er een solide basis wordt gelegd voor de overgang naar het nieuwe rechtskader dat zal voortvloeien uit de ratificatie van het Verdrag dat op 13 december 2007 te Lissabon is ondertekend[2], en dat het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wijzigt en een Verdrag over de werking van de Europese Unie (VWEU) invoert,

D.  overwegende, evenwel, dat de totstandbrenging van een werkelijke RVVR nog verre van voltooid is en nog steeds grote problemen en belemmeringen kent, zoals blijkt uit het derde verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging in 2007 van het Haags Programma (COM(2008)373, SEC(2008)2048, SEC(2008)2049),

E.  betreurend dat, zoals in dit verslag wordt onderstreept, en ondanks de goedkeuring van een aantal ingrijpende maatregelen, het door de Europese Raad van Den Haag in 2004 vastgestelde programma ernstig achterloopt op het tijdschema, en met name dat

–  er nog steeds sprake is van een ernstig gebrek aan wederzijds vertrouwen en vooral solidariteit tussen de lidstaten, in het bijzonder waar het gaat om het beleid inzake legale en illegale immigratie en justitiële en politiële samenwerking in strafzaken,

–  deze problemen tevens van invloed zijn op het omzettingsstadium van de weinige goedgekeurde maatregelen, aangezien “op de volgende gebieden (…) de resultaten duidelijk onvoldoende (zijn): visumbeleid, uitwisseling van informatie tussen wetshandhavings- en justitiële autoriteiten, preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, crisisbeheersing in de Europese Unie, politie en douanesamenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken”,

F.  overwegende dat de lidstaten deze problemen zelf vermelden in de context van hun voorbereiding voor het toekomstige programma van de RVVR voor de periode 2010-2014 (zie de rapporten van de Toekomstgroep - Doc 11657/08, de werkgroep binnenlandse zaken - Doc .../08 en de werkgroep justitie, alsmede de bijdragen die andere lidstaten aan de Raad en de Commissie hebben doen toekomen), waarin wordt erkend dat het bestaande acquis op het gebied van Europese binnenlandse zaken, dat stapsgewijs tot stand is gekomen, van nature ongestructureerd is en dus moeilijk aan de Europese burgers is uit te leggen; dat het zelfs voor specialisten soms moeilijk te begrijpen is en dat sommige van deze instrumenten elkaar overlappen, en dat de rechtsgrondslag voor bepaalde maatregelen in verschillende rechtshandelingen te vinden zijn; dat het ten slotte steeds moeilijker en tijdrovender wordt om toe te zien op een correcte uitvoering van richtlijnen van de Europese Unie door niet minder dan 27 lidstaten,

G.  er net als de Raad evenwel van overtuigd dat de Europese Unie geen andere keuze heeft dan aandringen op tenuitvoerlegging van de RVVR, die raakt aan de kern van de nationale constitutionele orde, en dat de lidstaten er een bijzonder belang bij hebben een dialoog met elkaar te blijven voeren, en met de Europese instellingen,

H.  overwegende dat het in deze fase van overgang naar de afronding van de ratificatie van het nieuwe verdrag noodzakelijk is, vóór eind 2009 bepaalde algemene maatregelen vast te stellen die weliswaar geïnspireerd zijn op het Verdrag van Lissabon, maar toch nog volgens de huidige verdragen zouden kunnen worden goedgekeurd, volledig in overeenstemming met artikel 18 van het Verdrag van Wenen over het verdragenrecht, en waardoor de negatieve effecten van bovengenoemde problemen aangepakt zouden kunnen worden; dat het hierbij zou gaan om maatregelen waarmee:

–  rekening kan worden gehouden met de procedures, structuren en beslissingen van de instellingen, alsmede de beginselen en doelstellingen van het Handvest van de grondrechten dat op 12 december 2007 te Straatsburg is afgekondigd[3],

–  de transparantie van het besluitvormingsproces op Europees en nationaal niveau kan worden verbeterd, met name in verband met de RVVR, overeenkomstig de recente uitspraak van het Hof van Justitie over transparantie van de wetgeving (zaak-Turco),

–  de nationale parlementen op doeltreffende wijze kunnen worden betrokken bij de totstandbrenging en tenuitvoerlegging van de RVVR, ook wat betreft de evaluatie van deze beleidsmaatregelen in de overige lidstaten en door Europese agentschappen,

–  eerbiediging kan worden gewaarborgd van het primaat van het Gemeenschapsrecht boven het EU-recht (artikel 47 VEU) bij de sluiting van internationale overeenkomsten, met name in het geval van sancties tegen onderdanen van derde landen of wanneer Europese burgers mogelijk gediscrimineerd worden (visumontheffing); het Europees Parlement zou systematisch moeten worden betrokken bij de sluiting door de EU van internationale overeenkomsten inzake justitiële en politiële samenwerking in strafzaken,

–  betere samenwerking en meer solidariteit tussen de lidstaten kan worden bewerkstelligd bij de uitvoering van EU-beleid en -maatregelen via verbetering en democratisering van de mechanismen voor wederzijdse evaluatie zoals die reeds bestaan in de Schengen-samenwerking en de terrorismebestrijding,

–  nauwere samenwerking in het kader van de eerste pijler kan worden aangegaan indien de vereiste unanimiteit niet tot stand komt (zie het geval van het voorstel inzake echtscheiding),

–  verder kan worden gegaan dan de nog rudimentaire en onduidelijke initiatieven van de agentschappen van de Europese Unie en de samenwerking met nationale administraties,

–  een werkelijk communicatiebeleid kan worden opgezet waarmee de Europese burgers beter kennis kunnen nemen van initiatieven op Europees en nationaal niveau en leren met welke Europese en nationale autoriteiten zij contact kunnen opnemen (ongeacht eventuele gerechtelijke stappen) als het gaat om kwesties die de grondrechten van burgers zouden kunnen aantasten,

I.  overwegende dat het tijdens deze overgangsfase des belangrijker is om - in het belang van de Europese burgers - rekening te houden met de verbeteringen die het nieuwe Verdrag meebrengt op het gebied van:

  • de bescherming van de grondrechten zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten, dat op 12 december 2007 te Straatsburg is afgekondigd[4],
    • de justitiële controle die door het Hof van Justitie wordt uitgeoefend, ook op de wetgeving inzake politiële en justitiële controle,
    • de democratische controle die voortvloeit uit de uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement en uit de participatie van de nationale parlementen in het Europese wetgevingsproces en in de evaluatie van de impact hiervan, ook wat betreft maatregelen die verband houden met de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,

J.  overwegende dat de rechtsmiddelen tegen RVVR-maatregelen waarover de Europese burgers volgens de huidige Verdragen beschikken nog beperkter zijn dan op andere EU-werkterreinen, dat de bevoegdheden van het Hof van Justitie beperkt zijn, met name op het gebied van justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, en dat bovendien bepaalde lidstaten de dialoog tussen Europese en nationale rechtbanken op dit gebied beperken; de Raad oproepend de goedkeuring van alle maatregelen die van invloed kunnen zijn op de grondrechten, uit te stellen tot na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon,

1.  verzoekt de Europese Raad, de Raad en de Commissie:

a)  vanaf nu het proces op te starten voor de vaststelling van prioriteiten voor het komende meerjarenprogramma voor de RVVR voor de periode 2010-2014, op basis van een ambitieuze en coherente benadering, die veel verder gaat dan denken op ministerieel niveau, en geïnspireerd is op de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de grondrechten dat de instellingen in 2000 te Nice en op 12 december 2007 opnieuw te Lissabon hebben afgekondigd;

b)  zich bij het Europees Parlement te voegen in zijn dialoog met de nationale parlementen over de prioriteiten voor de periode 2010-2014, rekening houdend met de problemen bij de tenuitvoerlegging van de programma's van Tampere en Den Haag, de werkzaamheden binnen de Raad en de initiële strategische richtsnoeren van de Europese Raad met betrekking tot immigratie, asiel en integratie; deze initiële dialoogfase dient te worden afgerond op het jaarlijkse debat voor 2008 in het Europees Parlement en vervolgens te leiden tot een mededeling van de Commissie, met dien verstande dat het de taak van het nieuw gekozen Europees Parlement en de Europese Raad zal zijn te zijner tijd het definitieve programma vast te stellen;

c)  met het Parlement een lijst van teksten/voorstellen overeen te komen die prioritair zouden moeten of kunnen worden vastgesteld voordat het Verdrag in werking treedt en in elk geval voordat de huidige termijn ten einde loopt,

d) voortgang te brengen in de onderhandelingen over voorstellen voor politiële en justitiële samenwerking (waarvoor medebeslissing geldt) door naar een politiek akkoord met het Parlement te streven, en zodra dit akkoord aanwezig is, ervoor te zorgen dat:

–  hetzij de formele goedkeuring wordt uitgesteld tot de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag,

  • of dat de Raad de besluiten/kaderbesluiten in kwestie overeenkomstig de huidige verdragen goedkeurt, maar overeenkomt dat zij overeenkomstig het nieuwe Verdrag opnieuw zullen worden goedgekeurd, zodat het Hof de volledige justitiële controle kan uitoefenen; indien er op voorhand een politiek akkoord wordt bereikt, zou het Parlement overeen kunnen komen niet opnieuw onderhandelingen over het onderwerp te beginnen, zoals gebeurt bij de goedkeuringsprocedure voor officiële codificatie[5];

2.  draagt de volgende onderwerpen voor als prioriteiten voor de gebieden die gedurende de overgangsperiode onder de medebeslissings- of de instemmingsprocedure vallen:

op het gebied van grondrechten en burgerschap

–  definitie van transparantere criteria op EU-niveau, met name waar EU-maatregelen mogelijk garanties kunnen ondergraven die de grondwetten van de lidstaten verlenen (artikel 52 van het Handvest en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens) en herziening van Europese maatregelen die door het Hof van Justitie verboden zijn (zie de zaken PMOI, SISON et al., T-253/04, Zaak T-229/02, over zwarte lijsten),

–  systematische inaanmerkingneming van de impact op de grondrechten van Europese wetgeving en nationale uitvoeringsmaatregelen, met name wat betreft de strijd tegen terrorisme, gezien de antwoorden van de lidstaten met betrekking hiertoe die de Commissie onlangs heeft ontvangen,

–  opstarten van de voorbereidende dialoog voor het onderhandelingsmandaat met betrekking tot de toetreding van de EU tot het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikel 6, lid 2, van het VEU),

–  herziening van het activiteitenprogramma van het Bureau voor de grondrechten, rekening houdend met de door de instellingen, en met name het Parlement aangegeven prioriteiten, op het gebied van justitiële en politiële samenwerking en eerbiediging van de EU-beginselen (artikel 7 VEU - zie de interinstitutionele verklaring die is aangenomen bij de oprichtingsverordening),

–  voorlegging van een wetgevingsvoorstel ter beperking van rechtstreekse en onrechtstreekse discriminatie die van invloed is op het vrije verkeer van Europese burgers, toegang tot de rechter in een ander land dan het land van herkomst, en consulaire en diplomatieke bescherming in derde landen (artikel 20 VWEU),

–  indiening van een voorstel over de transparantie en vertrouwelijkheid van informatie en documenten die door de EU-instellingen worden behandeld,

–  indiening van een voorstel over gegevensbescherming (dat voorziet in consolidering van de maatregelen die tot dusver al naar gelang van de pijler verschillen), in antwoord op de zorgen over de snelle erosie van normen inzake gegevensbescherming in de Europese Unie, met name ontoereikende beschermingsnormen voor de trans-Atlantische overdracht van gegevens, en een verzoek aan de Raad om het kaderbesluit inzake gegevensbescherming in de derde pijler te laten aansluiten op de aanbevelingen van het Europees Parlement,

–  versterking van de interne structuur van instellingen die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de grondrechten in de EU, met name binnen de Raad (omzetting van de ad-hocwerkgroep van de Raad inzake grondrechten en burgerschap in een permanente groep, zoals voorgesteld door het Sloveense voorzitterschap),

–  versterking, via administratieve samenwerking (art. 66 EGV), van de dialoog tussen de lidstaten, wederzijdse kennis van rechtsstelsels, gebruikmaking van de dialoogprocedure om de nationale parlementen en het Europees Parlement in te schakelen, met name als er problemen ontstaan bij de uitvoering van Europese strategieën en maatregelen die van invloed zijn op de RVVR,

op het gebied van de Europese justitiële ruimte

–  herziening van het wetgevingsvoorstel inzake de rechten van personen in strafzaken (art. 69 E VWEU)

–  indiening van een voorstel over de rechten van slachtoffers van misdaad en terrorisme (art. 69 E VWEU),

–  verbetering van de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van bij verstek getroffen maatregelen en bewijsvoering (art. 69 E VWEU)

–  onderlinge koppeling van gegevens over criminaliteit,

–  herziening van de status van Europol, Eurojust en het Europees justitieel netwerk in het licht van de nieuwe rechtsgrondslag,

op het gebied van grensbescherming

–  goedkeuring van passende maatregelen om de volledige ingebruikneming van SIS II en de inwerkingtreding van de besluiten van de Prüm-conventie te waarborgen,

–  versterking van Frontex en evaluatie van de impact van de nieuwe Commissievoorstellen voor grenscontrole,

–  verbetering van de Frontex-informatie over de overeenkomsten die het agentschap met derde landen is aangegaan en over de evaluatierapporten inzake gezamenlijke operaties, en waarborging dat bij grenscontroles de menselijke waardigheid wordt geëerbiedigd; wijziging van het mandaat van het agentschap om reddingsoperaties op zee mogelijk te maken,

–  totstandbrenging van gestructureerde samenwerking tussen Frontex en de Hoge VN-Commissaris voor vluchtelingen (UNHCR) om de desbetreffende operaties te vereenvoudigen, rekening houdend met de bescherming van de mensenrechten,

op het gebied van migratie en asiel

–  snelle en ambitieuze actie van de Commissie en de Raad om vaart te zetten achter de toekomstgerichte strategie van Europa met betrekking tot:

   o   legale migratie: het komende pakket inzake legale migratie (onder meer enkelvoudige aanvraagprocedure voor de “blauwe kaart”, seizoenwerkers, en het voorstel over gedetacheerd personeel en betaalde stagiairs),

   o   illegale migratie: voorstellen inzake sancties en een EU-regeling over hernieuwde vestiging,

   o   asiel: uitvoering van Fase III, met inbegrip van herziening van de richtlijn inzake minimumnormen voor procedures in de lidstaten voor de toekenning en intrekking van de vluchtelingenstatus en de richtlijn inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, alsmede oprichting van een Europees bureau voor asielondersteuning,

   o   ontwikkeling van een Gemeenschapsbeleid inzake migratie en asiel op basis van opstelling van de kanalen voor legale migratie en de definitie van gemeenschappelijke normen voor de bescherming van de grondrechten van migranten en asielzoekers in de EU,

   o   opname in Europese besluiten en kaderbesluiten van alle bepalingen die zijn vastgesteld in het Internationaal verdrag voor de bescherming van de rechten van buitenlandse werknemers en hun gezinnen dat op 18 december 1990 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is goedgekeurd,

   o   een voorstel over het recht van langdurig ingezetenen om bij Europese en lokale verkiezingen te stemmen, een recht dat de sociale, culturele en politieke integratie van migranten zou kunnen bevorderen;

3.  verwelkomt het voorstel inzake de voltooiing van het antidiscriminatiepakket en dringt er bij de Raad op aan om in de geest van het Verdrag van Lissabon op te treden en de aanbevelingen van het Parlement mee te nemen;

4.  is van mening dat de nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld van nu af aan op een gestructureerde manier moeten worden betrokken bij het ontwerpen van deze wetgevingsmaatregelen en het evalueren van dit beleid in de lidstaten; verzoekt de Commissie en de Raad zich in deze zin tezamen met het Parlement te buigen over de netwerken, agentschappen en instrumenten die de impact van RVVR-beleidsmaatregelen beoordelen en nauwere samenwerking met het Europese maatschappelijk middenveld te ondersteunen;

5.  onderstreept dat het nieuwe Verdrag, wanneer het geratificeerd is, de rol van het Parlement erkent bij de sluiting van internationale overeenkomsten betreffende RVVR-beleid; dringt er in deze context op aan:

  • dat het tijdig wordt geraadpleegd over alle overeenkomsten met derde landen die op 31 december 2008 nog niet zijn afgesloten,
  • dat het regelmatig op de hoogte wordt gesteld van de lopende onderhandelingen,
  • dat er dringend een debat wordt gehouden over de externe dimensie van de RVVR, aangezien de EU de facto politiële en justitiële samenwerking met derde landen, met name de VS, creëert via bilaterale overeenkomsten over een reeks onderwerpen, en daarbij de formele democratische besluitvormingsprocedures en de parlementaire controle omzeilt;

6.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten, en deze parlementen te verzoeken hun commentaar, suggesties en voorstellen uiterlijk per 15 november 2008 voor te leggen, op tijd voor het jaarlijkse debat over de RVVR in december 2008.