Ontwerpresolutie - B6-0148/2009Ontwerpresolutie
B6-0148/2009

ONTWERPRESOLUTIE

16.3.2009

naar aanleiding van vragen voor mondeling antwoord B6‑0218/2009 en B6‑0217/2009
ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement
door Erika Mann
namens de Commissie internationale handel
over de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds

Procedure : 2009/2537(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0148/2009
Ingediende teksten :
B6-0148/2009
Aangenomen teksten :

B6‑0148/2009

Resolutie van het Europees Parlement over de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds

Het Europees Parlement,

–  gezien de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT), met name artikel XXIV daarvan,

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

–  gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) zijn geformuleerd als criteria die de internationale gemeenschap collectief heeft opgesteld met het oog op de uitbanning van armoede,

–  gezien de op 14 november 2001 in Doha op de vierde bijeenkomst van de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aangenomen ministeriële verklaring,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 september 2003 over de Vijfde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te Cancún[1],

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 mei 2005 over de evaluatie van de Doha-ronde na het besluit van de Algemene Raad van de WTO van 1 augustus 2004[2],

–  gezien het op 8 juli 2005 door de Groep van Acht in Gleneagles uitgebrachte communiqué van Gleneagles,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 december 2005 over de voorbereiding van de zesde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Hong Kong[3],

–  gezien de op 18 december 2005 in Hong Kong op de zesde bijeenkomst van de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aangenomen ministeriële verklaring,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling[4],

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hong Kong[5],

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over handel en armoede: naar een handelsbeleid dat de bijdrage van de handel aan armoedebestrijding maximaliseert[6],

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 september 2006 over de opschorting van de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha[7] (DDA),

–  gezien het verslag en de aanbevelingen van de taskforce hulp voor handel, die de Algemene Raad van de WTO op 10 oktober 2006 heeft goedgekeurd,

–  onder verwijzing naar zijn resoluties van 23 mei 2007[8] en 12 december 2007[9] over economische partnerschapsovereenkomsten,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 oktober 2007 getiteld "Economische partnerschapsovereenkomsten" (COM(2007)0635),

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van april 2006, oktober 2006, mei 2007, oktober 2007, november 2007, mei 2008 en juni 2008,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2008 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 964/2007 en nr. 1100/2006 van de Commissie[10],

–  gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ivoorkust enerzijds en de Europese Gemeenschap anderzijds,

–  gelet op artikel 108, lid 5, juncto artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de handelsrelatie tot 31 december 2007 van de EU met de ACS-landen - die zonder wederkerigheid preferentiële toegang tot de EU-markten hadden - een uitzondering vormde op de algemene WTO-regels,

B.  overwegende dat EPO's met de WTO-regels verenigbare overeenkomsten zijn ter ondersteuning van regionale integratie en ter bevordering van de geleidelijke integratie van de ACS-economieën in de wereldeconomie, zodat hun duurzame sociaal-economische ontwikkeling wordt gestimuleerd en een bijdrage wordt geleverd aan de globale inspanningen voor de uitbanning van armoede en de creatie van rijkdom in de ACS-landen,

C.  overwegende dat tijdelijke economische partnerschapsovereenkomsten automatisch met de WTO-regels verenigbare overeenkomsten zijn betreffende de handel in goederen, met aanzienlijke verbintenissen en gericht op het voorkomen van verstoring van de handel van de ACS-landen met de Europese Unie, en dat ze daarom moeten worden beschouwd als tijdelijke oplossing, terwijl de onderhandelingen voor het sluiten van een omvattende economische partnerschapsovereenkomst met de West-Afrikaanse regio nog lopende zijn,

D.  overwegende dat de in de tijdelijke EPO's opgenomen handelsregels moeten samengaan met een verhoging van de steun voor handelsgerelateerde assistentie, onder andere aan de hand van een verhoging van de administratieve capaciteit en maatregelen ter bevordering van goed bestuur,

E.  overwegende dat Ivoorkust op plaats 151 van de 163 staat op de International Corruption Perception Index 2008 van Transparency International,

F.  overwegende dat de "Hulp voor handel"-strategie tot doel heeft de ontwikkelingslanden beter in staat te stellen van nieuwe handelsmogelijkheden te profiteren,

G.  overwegende dat een aantal ACS-landen in de EPO-onderhandelingen toepassing wilden van de clausule inzake de meest begunstigde natie, die een normaal, niet-discriminerend tarief inhoudt op invoer van goederen, om te waarborgen dat alle exporterende landen dezelfde behandeling als de meest begunstigde handelsexporteur genieten,

H.  overwegende dat de mededinging tussen de EU- en de ACS-economieën beperkt is, doordat de grote meerderheid van de EU-export vooral bestaat uit goederen die de ACS-landen niet produceren, maar hetzij nodig hebben voor directe consumptie, hetzij als input voor de binnenlandse industrie,

I.  overwegende dat er met de ACS-landen is onderhandeld over nieuwe, betere en flexibelere oorsprongsregels, die aanzienlijke voordelen voor de ACS-landen kunnen inhouden, op voorwaarde dat ze op de juiste wijze worden toegepast en er rekening wordt gehouden met hun geringere capaciteit,

1.  benadrukt dat economische partnerschapsovereenkomsten slechts bevredigend kunnen worden geacht als er drie doelstellingen mee worden vervuld: steun aan de ACS-landen voor duurzame ontwikkeling, bevordering van de deelname door deze landen aan de wereldhandel, en versterking van het regionaliseringsproces;

2.  brengt in herinnering dat een tijdelijke overeenkomst weliswaar verenigbaar is met de WTO-regels en kan worden beschouwd als een eerste stap in de richting van een 'volledige' EPO, maar daarom niet noodzakelijk automatisch leidt tot een 'volledige' EPO;

3.  pleit voor een flexibele en pragmatische benadering in de aan de gang zijnde onderhandelingen over een volledige EPO; doet in dit verband een beroep op de Commissie om met name rekening te houden met het verzoek van Ivoorkust betreffende de ontwikkelingsaspecten van de overeenkomst; verwelkomt in dit verband de conclusies van de Raad van 16 en 17 juni 2008;

4.  vraagt dat de Commissie nauwlettend de economische ontwikkelingen controleert die verband houden met de overeenkomst; steunt daarom het voornemen van de Commissie om alle aspecten van de overeenkomst te herzien tijdens de onderhandelingen voor een volledige EPO; benadrukt dat de volledige EPO ook een herzieningsclausule en een effectbeoordeling moet omvatten, die binnen drie tot vijf jaar na de ondertekening ervan moet worden uitgevoerd om de sociaal-economische gevolgen van de overeenkomst te bepalen, met inbegrip van de kosten en de consequenties die aan de uitvoering ervan zijn verbonden; dringt erop aan dat het Parlement wordt betrokken bij elke herziening van de overeenkomst;

5.  is van mening dat een volledige EPO een hoofdstuk "politieke dialoog en bescherming van de mensenrechten" moet bevatten;

6.  prijst de partijen die de overeenkomst hebben ondertekend voor hun aanmoediging van het proces van douanehervormingen binnen de West-Afrikaanse regio, in het bijzonder gezien de positie van Ivoorkust in West-Afrika als een van de meest geavanceerde en welvarende economieën van het gebied en als voortrekker op het vlak van handel en economische ontwikkeling;

7.  6. is ingenomen met de ontwikkeling van een douane-unie in de groepering van West-Afrikaanse landen, in het bijzonder indien de voordelen in aanmerking worden genomen die de synchronisatie van de West-Afrikaanse regio zal opleveren voor Ivoorkust, met name een grotere markt, een toename van de handel en meer mogelijkheden voor de creatie van schaalvoordelen;

8.  brengt in herinnering dat intraregionale handel slechts een klein aandeel vormt in het handelsvolume van Ivoorkust en benadrukt dat een toename van de regionale handelsbetrekkingen noodzakelijk is voor het waarborgen van een duurzame groei in de regio; vraagt daarom dat de Commissie afdoende rekening houdt met het beleid van de regionale groepering gevormd door de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS);

9.  benadrukt dat de eventuele toekomstige regionale EPO met West-Afrika in geen geval de cohesie mag ondermijnen of de regionale integratie van die landen verzwakken;

10.  is van mening dat de volledige EPO de uitvoer van bewerkte producten moet bevorderen met eenvoudiger en betere oorsprongsregels, met name in sleutelsectoren als textiel, visserij en landbouw;

11.  doet een beroep op de Europese Unie voor het verstrekken van meer en aangepaste technische en administratieve steun aan Ivoorkust, onder andere aan de privé-sector en het maatschappelijk middenveld, met als doel de aanpassing van de economie van het land na het ondertekenen van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst te vergemakkelijken;

12.  herinnert aan de goedkeuring, in oktober 2007, van de strategie van de Europese Unie inzake hulp voor handel, waarbij de toezegging is gedaan de gezamenlijke handelsgerelateerde EU-bijstand tegen 2010 te verhogen tot jaarlijks 2 miljard euro (1 miljard van de Gemeenschap en 1 miljard van de lidstaten); dringt erop aan dat Ivoorkust een afdoend en gelijkwaardig deel ontvangt; dringt aan op de snelle vaststelling en beschikbaarstelling van het aandeel in de middelen uit hoofde van "Hulp voor handel"; onderstreept dat deze middelen een aanvulling moeten zijn en niet alleen een andere verpakking voor de middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat zij moeten aansluiten bij de prioriteiten van Ivoorkust en dat de uitbetaling tijdig moet gebeuren, voorspelbaar moet zijn en in overeenstemming met de uitvoeringsschema's van de nationale en regionale strategische ontwikkelingsplannen; is gekant tegen elke vorm van voorwaardelijkheid in verband met de ratificatie van deze EPO bij de verlening van Europese steun en verzoekt de Commissie te waarborgen dat toegang tot de middelen van het 10de EOF niet wordt gekoppeld aan de resultaten en het tempo van de onderhandelingen;

13.  wijst met nadruk op de risico's die de overvloedige aanwezigheid van natuurlijke rijkdommen kan inhouden voor opkomende economieën doordat deze kan aanzetten tot corruptie, wanbeheer van inkomsten en in sommige gevallen gewapende conflicten; vraagt daarom met aandrang om de bevordering van het gebruik van beste praktijken opdat Ivoorkust maximaal voordeel kan halen uit deze rijkdommen;

14.  vraagt dat de autoriteiten van Ivoorkust in het kader van de ondertekening van deze tijdelijke overeenkomst kleine en middelgrote ondernemingen aanmoedigen en beschermen; is ingenomen met het feit dat de tijdelijke EPO kleine en middelgrote ondernemingen een periode van 15 jaar toestaat om zich aan te passen aan de veranderingen;

15.  is van mening dat de ontwikkeling van de human resources in de regio van doorslaggevend belang is om de voordelen van het herziene handelssysteem veilig te stellen, en moedigt de ontwikkeling van stimuli aan om geschoolde werknemers in Ivoorkust te houden of naar Ivoorkust aan te trekken;

16.  drukt zijn niet-aflatende steun uit voor een volledige EPO tussen de Europese Gemeenschap en Ivoorkust; is van mening dat de belangrijkste onderwerpen waarover moet worden onderhandeld, onder meer de volgende zijn:

  • i)"opkomende industrieën" mogen alleen als zodanig worden gedefinieerd als de lokale aanwezigheid aanzienlijk is;
  • ii)onderhandelingen over intellectuele-eigendomsrechten, niet alleen voor westerse technologische artikelen maar ook voor traditionele kennis;
  • iii)transparantie van overheidsopdrachten, die tot op zeker hoogte - in overeenstemming met de behoeften van Ivoorkust - opengesteld zijn voor EU-contractanten;
  • iv)werkvergunningen voor burgers van Ivoorkust voor perioden van ten minste 24 maanden, die hen in staat stellen te werken als thuisverzorger en in gelijkaardige beroepen;

17.  betreurt dat veel producten, waaronder cement, benzine en auto's, waarvan de lagere invoerkosten van wezenlijk belang kunnen zijn voor lokale ondernemers en opkomende industrieën verderop in de waardeketen, zijn uitgesloten van liberalisering;

18.  betreurt dat de EG gedurende de periode van 1 oktober 2009 tot 30 september 2015 de thans gehanteerde rechten van meest begunstigde natie mag opleggen op de producten uit Ivoorkust van tariefpost 1701 die zijn ingevoerd in hoeveelheden boven de gespecificeerde niveaus uitgedrukt in wittesuikerequivalenten, die worden beschouwd als verstoring van de suikermarkt van de EG;

19.  dringt erop aan dat de volledige EPO bepalingen omvat betreffende basisnormen inzake goed bestuur, transparantie en de eerbiediging van de mensenrechten;

20.  is van mening dat een volledige EPO ten volle benut kan worden door de burgers van Ivoorkust indien dat land over een verantwoordelijke en democratisch verkozen regering beschikt; spreekt de hoop uit dat Ivoorkust over enige tijd een dergelijke regering heeft;

21.  acht het belangrijk dat bij de tenuitvoerlegging van EPO's een adequaat controlesysteem wordt ingesteld, dat wordt gecoördineerd door de bevoegde parlementaire commissie en waarbij leden van de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking worden betrokken, om zodoende een juist evenwicht tussen het behoud van de leidende rol van de Commissie INTA en de algehele consistentie van het handels- en ontwikkelingsbeleid te waarborgen; is van mening dat deze parlementaire commissie flexibel moet optreden en actief moet samenwerken met de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU; is van oordeel dat die controle na goedkeuring van iedere tijdelijke EPO van start moet gaan;

22.  verzoekt de Commissie te zorgen voor levensvatbare alternatieven die markttoegang garanderen voor landen die zich niet willen aansluiten bij de volledige EPO;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ACS-landen, de ACS-EU-Raad en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.