Ontwerpresolutie - B7-0045/2009Ontwerpresolutie
B7-0045/2009

ONTWERPRESOLUTIE over de externe aspecten van de zekerheid van de energievoorziening

11.9.2009

naar aanleiding van de verklaringen van de Europese Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Rebecca Harms, Claude Turmes, Reinhard Bütikofer, Werner Schulz, Franziska Katharina Brantner namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0040/2009

Procedure : 2009/2532(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0045/2009
Ingediende teksten :
B7-0045/2009
Aangenomen teksten :

B7‑0045/2009

Resolutie van het Europees Parlement over de externe aspecten van de zekerheid van de energievoorziening

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's, getiteld "Second Strategic Energy Review: An EU Security and Solidarity Action Plan" (SEC(2008)2870) (SEC(2008)2871) (SEC(2008)2872), met de begeleidende documenten: "Europe's current and future energy position: Demand-resources-investments"; "The Market for Solid Fuels in the EU in 2004-2006" en "Trends in 2007" (COM(2008)744),

- gezien het groenboek "Towards a Secure, Sustainable and Competitive European Energy Network", met het begeleidende document: "Oil Infrastructures: An assessment of the existing and planned oil infrastructures within and towards the EU"{(OM(2008)737),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2007 over: "Naar een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid"[1],

- gezien het groenboek van de Commissie "Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa" (COM(2006)0105),

- gezien de gezamenlijke nota van de Commissie en de Secretaris-generaal/Hoge Vertegenwoordiger van de Raad, getiteld "Een extern beleid om Europa's energiebelangen te dienen", dat aan de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 is voorgelegd,

- onder verwijzing naar zijn standpunt van 18 mei 2006 inzake het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap[2],

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over de zekerheidsstelling van de energievoorziening in de Europese Unie[3],

- gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad van 12 oktober 2006, getiteld "Externe betrekkingen op energiegebied – beginselen en acties" (COM(2006)0590),

- gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 over de steun van de Europese Raad voor het groenboek over een energiebeleid voor Europa, en van de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 over de gezamenlijke nota van de Commissie en de Secretaris-generaal/Hoge Vertegenwoordiger over de externe aspecten van de energiezekerheid,

- gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

- gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 en het actieplan (2007-2009) van de Europese Raad voor een energiebeleid voor Europa (EBE),

- gezien de overeenkomst die de EU en Turkije op 13 juli 2009 hebben ondertekend over het rechtskader voor de Nabucco-gaspijpleiding,

- gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009,

- gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG (COM(2009)363 def.),

- gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr.736/96 (COM(2009)361 def.),

- gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.       overwegende dat de zekerheid van de energievoorziening een essentieel onderdeel vormt van de algehele veiligheid, stabiliteit en welvaart van de Europese Unie, waarvoor echter in het kader van de Verdragen nog steeds geen rechtsgrond bestaat,

B.        overwegende dat de samenhang en geloofwaardigheid van het externe optreden van de EU vooral inzake de bevordering van de waarden waarop de EU is gegrondvest, ernstig worden ondermijnd door het ontbreken van een daadwerkelijk en doelmatig gemeenschappelijk Europees beleid inzake de zekerheid van de energievoorziening,

C.       overwegende dat de EU momenteel in hoge mate afhankelijk is van de invoer van energie en dat deze afhankelijkheid, wanneer de huidige stand van zaken gehandhaafd blijft, nog zal toenemen,

D.       overwegende dat een groot gedeelte van de gasvoorraden van de EU momenteel door gebouwen wordt opgebruikt; overwegende dat investeringen in gebouwen die geen of zeer weinig energie gebruiken, meer resultaten zullen opleveren ten aanzien van de onafhankelijkheid op het gebied van gas dan de North Stream-, South Stream- en Nabucco-projecten samen,

E.        overwegende dat de meest kostenefficiënte oplossing voor het verminderen van de afhankelijkheid van de EU op energiegebied bestaat in het bevorderen van energiebesparingen, hernieuwbare energie en maatregelen inzake energie-efficiëntie, die tevens bijdragen tot het creëren van werk, het bestrijden van de klimaatverandering en vooruitgang op weg naar een economie die zuinig met grondstoffen omgaat,

F.        overwegende dat, ondanks de scherpe daling van de olie- en gasprijzen ten gevolge van de wereldwijde financiële crisis, de trage omschakeling op een energie-efficiënte en volledig op hernieuwbare hulpbronnen gebaseerde economie, de dalende productie van de olie- en gasvelden in de wereld en de blijvende toename van de vraag onherroepelijk zullen leiden tot een terugkeer naar krimpende markten van fossiele brandstoffen en een toenemende afhankelijkheid van de invoer voor de verbruikende landen, wanneer de crisis eenmaal achter de rug is,

G.       overwegende dat een aantal lidstaten in hoge mate afhankelijk zijn van één enkele aardgasleverancier en dat een ongegronde onderbreking van de aanvoer een ernstige crisis kan veroorzaken, zoals bleek tijdens de Russisch-Oekraïense gascrisis aanvang 2009,

H.       overwegende dat de bestaande instrumenten voor vroegtijdige waarschuwing ontoereikend zijn gebleken voor het voorspellen van de gascrisis van januari 2009,

I.         overwegende dat voorspelbare risico's voor de zekerheid van de energievoorziening zullen blijven bestaan zolang de energieproducerende en doorvoerlanden zich niet houden aan gemeenschappelijke en doorzichtige regels, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Doorvoerprotocol,

J.         overwegende dat een gemeenschappelijk extern energiebeleid, gebaseerd op solidariteit, diversificatie, eenheid bij het verdedigen van de gemeenschappelijke belangen, versterkte samenwerking tussen de voornaamste energieproducerende, doorvoer- en consumerende landen, en de bevordering van endogene hernieuwbare energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie, zou leiden tot synergieën die zouden bijdragen tot het veiligstellen van de voorziening van de Europese Unie, en die de capaciteit, het vermogen tot optreden in aangelegenheden van extern beleid en de geloofwaardigheid van de EU als speler op het wereldtoneel zouden verhogen, met inbegrip van het terrein van de klimaatverandering,

K.       overwegende dat onze afhankelijkheid van dieselinvoer toeneemt ten gevolge van een overdreven pro-dieselbeleid in de vervoerssector,

L.        overwegende dat vier lidstaten en Turkije op 13 juli 2009 in Ankara een overeenkomst hebben ondertekend waarmee de weg wordt geëffend voor de Nabucco-pijpleiding om de communautaire afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen,

M.       overwegende dat de Turkse premier Erdoğan op 6 augustus 2009 een protocol met de Russische premier Poetin heeft ondertekend om de exploratie voor de South Stream-pijpleiding van start te laten gaan, die een concurrerende infrastructuur in de zuidelijke corridor kan vormen en, in tegenstelling tot het Nabucco-project, de communautaire afhankelijkheid van Rusland vergroot; overwegende dat een aantal lidstaten ook bij het South Stream-project betrokken zijn,

N.       overwegende dat algemeen directeur Scaroni van ENI, het Italiaanse overheidsbedrijf dat met Gazprom het South Stream-project leidt, heeft verklaard dat Nabucco nooit voltooid zal worden,

1.  verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij strategisch leiderschap aan de dag leggen bij het vaststellen van een gemeenschappelijk Europees extern energiebeleid, zoals verlangd in zijn resolutie van 26 september 2007;

2.  stemt van harte in met maatregelen inzake de vermindering van het energieverbruik in de EU als de goedkoopste en snelste manier om de zekerheid van de energievoorziening in de EU te verbeteren; is echter van oordeel dat duidelijk afgebakende beleidsterreinen en maatregelen en een spoedige uitvoering ervan nodig zijn, met name in de bouw en het vervoer;

3.  acht de verbetering van de interconnecties binnen Europa van essentieel belang, aangezien het opvullen van de bestaande leemtes een voorwaarde is voor de efficiënte werking van de interne markt en voor energiesolidariteit;

4.  onderstreept dat dialogen over energie nooit mogen plaatsvinden ten koste van openhartige en op resultaten gerichte dialogen over de mensenrechten;

5.  onderstreept het strategische belang van diversificatie bij de gasvoorziening met name ten aanzien van de zuidelijke corridor,

6.  wijst er in dit verband op dat Nabucco en South Stream beide voornamelijk zijn gericht op de aansluiting van de EU op nieuwe gasbronnen, met name in de regio van de Kaspische Zee en in het Midden-Oosten; betreurt in dit verband de potentiële concurrentie tussen de beide pijpleidingen en de daaruit voortvloeiende onhoudbare situatie in de zuidelijke corridor;

7.  wijst erop dat Nabucco een prioritair project voor de EU is voor de ontwikkeling waarvan de Commissie 250 miljoen heeft uitgetrokken; betreurt in dit verband dat een aantal lidstaten die zijn betrokken bij South Stream, bilaterale overeenkomsten met de Russische Federatie hebben ondertekend en aldus zowel het Nabucco-project als de richtsnoeren en doelstellingen van de EU inzake energiediversificatie aan het ondergraven zijn,

8.  betreurt het ontbreken van een reactie van de zijde van de Commissie en haar onvermogen om een doeltreffende coördinatie tussen de lidstaten tot stand te brengen over een zo gevoelige kwestie;

9.  dringt er bij de Raad op aan een open en transparante discussie te starten met het oog op de uitwerking en uitvoering van een daadwerkelijk gemeenschappelijk Europees beleid inzake de zekerheid van de energievoorziening, dat tevens is gericht op het vermijden van bilaterale overeenkomsten die de energiezekerheid van de Unie zouden kunnen ondermijnen en negatieve gevolgen voor de andere lidstaten zouden kunnen hebben;

10.  is verheugd over het idee van het DESERTEC-project, dat de geloofwaardigheid van de langetermijndoelstelling vergroot van een wereldeconomie die voor 100% op hernieuwbare energiebronnen is gebaseerd en dat een daadwerkelijk perspectief voor duurzame energie en economische ontwikkeling biedt voor de mediterrane landen die niet tot de EU behoren, op voorwaarde dat het project in de eerste plaats voldoet aan de plaatselijke vraag naar duurzame energie en werkgelegenheid creëert in de betrokken landen, waarbij de overblijvende elektriciteit eventueel naar de EU kan worden uitgevoerd; wijst er in dit verband op dat met DESERTEC de inspanningen van de EU niet mogen worden ondermijnd om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen binnen de EU te bevorderen ten einde het uiteindelijke doel te verwezenlijken een economie te worden die voor 100% op energie-efficiënte, hernieuwbare energiebronnen gebaseerd is;

11.  dringt er bij de Commissie op aan maatregelen inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen in het Europese Nabuurschapsbeleid op te nemen;

12.  verzoekt de Commissie concrete voorstellen in te dienen om het dieselgebruik in de EU terug te dringen;

13.  vindt dat zich bij de Commissie te weinig personeelsleden bezighouden met de externe dimensie van de zekerheid van de energievoorziening, met inbegrip van diversificatieprojecten; is van oordeel dat, wil men de ambitieuze doelstellingen van het Energiebeleid voor Europa verwezenlijken en de controle- en analysecapaciteiten verbeteren, dit tot uiting moet komen in de omvang van de hiervoor uitgetrokken interne middelen;

14.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een passende 'solidariteitsclausule' te ontwikkelen, inclusief voorwaarden en procedures voor ingrijpen in noodsituaties ten gevolge van de onderbreking van de energiebevoorrading in andere lidstaten overeenkomstig het Verdrag van Lissabon;

15.  doet een beroep op de Commissie een allesomvattende evaluatie van de bestaande en geplande gasinfrastructuur en het bestaande en geplande elektriciteitsnet van de EU te verrichten, waarin de planning en de kosten van de werkzaamheden zijn opgenomen;

16.  steunt ten stelligste het standpunt dat de EU een intensieve dialoog met de voornaamste energieleveranciers moet aangaan ten einde de onderlinge energieafhankelijkheid te schragen en de zekerheid van de energievoorziening voor de gehele EU te verbeteren, waarbij met name moet worden gelet op grotere efficiëntie, gelijkwaardige markttoegang, niet-discriminatie en transparantie;

17.  onderstreept dat de EU een samenhangende positie ten opzichte van de leverende en doorvoerlanden moet blijven innemen, en druk op hen moet uitoefenen, opdat zij hun toezeggingen en verplichtingen nakomen;

18.  dringt aan op meer inspanningen om te anticiperen op mogelijke problemen bij de energiebevoorrading ten einde een toekomstige onderbreking te voorkomen door onder andere de doelmatigheid van het netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid (NESCO) te verbeteren;

19.  kijkt uit naar de behandeling van het recente Commissievoorstel inzake de evaluatie van mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing, NESCO en andere instrumenten die ondoelmatig zijn gebleken in het licht van de Russisch-Oekraïense energiecrisis van 2009;

20.  stelt voor een gemeenschappelijke EU-benadering voor onderhandelingen over doorvoerregels en -vergoedingen met externe partners te ontwikkelen;

21.  verzoekt de Commissie onverwijld maatregelen te nemen tegen pogingen tot vijandige overname door niet-transparante buitenlandse entiteiten op de Europese energiemarkt; maakt zich zorgen over het feit dat Surgutneftegaz onlangs een aandeel heeft verworven in de Hongaarse energiemaatschappij MOL en over het onvermogen van Surgutneftegaz om zijn eigendomsstructuur en de identiteit van de begunstigde eigenaars openbaar te maken, zoals de Hongaarse regelgevende instantie voor de energiemarkt op legitieme wijze had gevraagd;

22.  beklemtoont dat vooruitgang bij het ontwikkelen van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid in hoge mate afhangt van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan stappen te zetten voor het waarborgen van een bindende, progressieve en alomvattende verdragsgrondslag voor een gemeenschappelijk Europees beleid inzake de energiebevoorrading en -zekerheid; steunt het Verdrag van Lissabon, dat een clausule betreffende energiesolidariteit omvat en het energiebeleid tot een gedeelde verantwoordelijkheid van de EU en de lidstaten maakt, als een stap in de goede richting;

23.     verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie   en de regeringen en parlementen van de lidstaten.