Ontwerpresolutie - B7-0084/2009Ontwerpresolutie
B7-0084/2009

ONTWERPRESOLUTIE over de Top van Pittsburgh van 24-25 september 2009

30.9.2009

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Daniel Cohn-Bendit en Rebecca Harms namens de Verts/ALE-Fractie

Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0084/2009
Ingediende teksten :
B7-0084/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0084/2009

Resolutie van het Europees Parlement over de Top van Pittsburgh van 24-25 september 2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de conclusies van de op 24-25 september 2009 in Pittsburgh gehouden G20-top,

–   gezien de gezamenlijke brief waarin Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland aandringen op het instellen van "bindende regels" om de bonussen voor bankiers aan banden te leggen,

–   gezien de gezamenlijke verklaring die op 4 september 2009 is uitgegeven door zeven Europese ministers van Financiën (die van Frankrijk, Zweden, Nederland, Luxemburg, Spanje, Duitsland en Italië), en waarin zij de G20 oproepen zich bij hen aan te sluiten bij de vaststelling van strenge regels voor de beloning van bestuurders van financiële ondernemingen,

–   gezien de resultaten van de bijeenkomst van de ministers van Financiën van de G20 te Londen op 4 en 5 september 2009,

–   gezien de resultaten van de op 1 en 2 september 2009 in Mexico gehouden bijeenkomst van het OESO-wereldforum over transparantie en de uitwisseling van informatie voor fiscale doeleinden,

–   gezien de conclusies van de op 2 en 3 april 2009 in Londen gehouden G20-top,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de financiële en economische crisis is veroorzaakt door de rijkste landen van de wereld, maar dat zij alle landen treft, en voorts overwegende dat de G20 een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de sociale gevolgen van de crisis te lenigen, met name in ontwikkelingslanden die zwaar zijn getroffen door de neveneffecten van de crisis,

B.  overwegende dat het nakomen van klimaatfinancieringsverplichtingen een essentieel onderdeel vormt van de inspanningen om het wereldwijde economische herstel te bevorderen en de grondslagen te leggen voor een duurzame economie in de 21ste eeuw,

C. overwegende dat in de klimaatfinancieringsbehoeften van ontwikkelingslanden moet worden voorzien door de geïndustrialiseerde landen, gezien hun historische verantwoordelijkheid voor de emissies die de tot nu toe geconstateerde klimaatverandering hebben teweeggebracht, alsook bij wijze van investering in de mondiale collectieve veiligheid,

D. overwegende dat de toenemende evenwichtsverstoringen in de wereldhandel en de steeds verdere ontkoppeling tussen het verloop van de nominale wisselkoersen en de inflatieverschillen tussen landen onderling behoren tot de voornaamste oorzaken van de huidige financiële en economische crisis,

E.  overwegende dat offshorecentra het ontduiken en illegaal ontwijken van zowel belastingen als financiële regelgeving mogelijk maken, en dat internationale belastingontduiking en –ontwijking een ernstige belemmering vormen voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen,

F.  overwegende dat de hoeveelheid kapitaal die jaarlijks illegaal via offshorecentra en belastingparadijzen kan worden weggesluisd wordt becijferd op 1 biljoen USD, en tevens overwegende dat dit bedrag voor circa tweederde bestaat uit transacties die worden opgezet in het kader van belastingontwijkingsconstructies van multinationale ondernemingen en van belastingontduikingspiramides,

G. overwegende dat het van primair belang is dat er wordt opgetreden tegen belastingontduiking, belastingparadijzen en offshorecentra, en dat er behoefte is aan een wereldwijd systeem voor samenwerking en uitwisseling van informatie over belastingzaken,

H. overwegende dat speculatieve financiële instellingen zoals hedgefondsen en private equity-bedrijven een rol hebben gespeeld bij het aanwakkeren van de spectaculaire schommelingen in de olie-, metaal-, voedsel- en andere grondstoffenprijzen, en voorts overwegende dat financiële speculatie in voedingsmiddelen, olie, grond en andere essentiële goederen moet worden verboden,

I.   overwegende dat met veel vreemd vermogen opererende instellingen moeten worden gereguleerd, onder andere door middel van strengere kapitaaltoereikendheidseisen,

J.   overwegende dat financiële instellingen van systeemkritische omvang aan strengere kapitaalvereisten moeten voldoen dan kleinere financiële instellingen, zodat er wellicht minder behoefte zal zijn aan reddingsoperaties van overheidszijde,

K. overwegende dat ingrijpen in de salariëring en bonussen van bestuurders behoort tot de maatregelen die van cruciaal belang zijn om financiële crises in de toekomst te voorkomen, en tevens overwegende dat deze maatregelen des te noodzakelijker zijn omdat er geld van de belastingbetaler is ingezet om de financiële sector te ondersteunen,

L.  overwegende dat ingrijpen in de salariëring en bonussen van bestuurders aan effectiviteit zal inboeten als er ook niet wordt opgetreden in de grootste financiële wereldcentra,

M. overwegende dat de EU-ministers van Financiën het eens zijn over de noodzaak om de koppeling te verbreken tussen hoge bonussen en de risicobereidheidscultuur, die zij verantwoordelijk achten voor de ontstane financiële beroering,

N. overwegende dat de globalisering nadrukkelijk noopt tot economische en financiële samenwerking, en roept op tot het vinden van wereldwijde oplossingen op gebieden zoals betalingsbalansaanpassingen, financiële regelgeving en toezicht, schuldbeheer en schuldomzetting; overwegende dat de internationale coördinatie moet worden aangestuurd door instanties die voldoen aan vier traditionele criteria, namelijk: doelmatigheid, legitimiteit, representativiteit en controleerbaarheid,

O. overwegende dat het van primair belang om de kloof tussen gereguleerde en niet-gereguleerde financiële markten te dichten, en tevens overwegende dat toezichtsarbitrage of ontduiking van regelgeving tot elke prijs moeten worden voorkomen,

Een milieubewust mondiaal herstelbeleid

1.  wijst er nogmaals op dat de financiële en economische crisis onevenredig zware gevolgen heeft voor de kwetsbare groepen in de armste landen, waar zij de armoede, de schuldenlast en de voedselcrisis nog verder heeft verergerd; constateert derhalve met bezorgdheid dat de G20 de overige “G172”-landen, die het meest te lijden hebben van de gevolgen van de financiële, voedsel-, energie- en milieucrisis, volledig aan hun lot overlaten; is in dit verband van mening dat de G20 nog steeds niet over de nodige legitimiteit beschikt om de economische en financiële crisis zelf op te lossen of nieuwe regels voor een nieuwe mondiale economische orde op te stellen; acht het van essentieel belang dat de G20 wordt uitgebreid, opdat er effectief rekening wordt gehouden met de problemen van andere opkomende economieën en ontwikkelingslanden, ook die van de armste onder hen;

2.  spreekt in het bijzonder opnieuw de overtuiging uit dat instanties die de facto beslissingen op mondiaal niveau nemen op de lange termijn onder auspiciën van de VN moeten komen te staan, eventueel middels verdere uitbreiding van bestaande VN-organisaties zoals de Economische en Sociale Raad, op voorwaarde dat geen enkel land nog over een vetorecht mag beschikken;

3.  is het ermee eens dat er nog steeds behoefte is aan stimuleringsprogramma's ter ondersteuning van de economische activiteit, totdat het herstel duidelijk wortel heeft geschoten; betreurt evenwel dat de G20 er voorstander van is dat er tot eind 2010 een bedrag van 5.000 miljard USD aan anticyclische uitgaven wordt gespendeerd zonder dat er geloofwaardige toezeggingen worden gedaan in termen van milieuvriendelijke investeringen;

4.  waarschuwt voor het al te vroeg toepassen van een exitstrategie; stelt zich opnieuw op het standpunt dat gecoördineerde exitstrategieën de vorm moeten aannemen van een mondiale “Groene New Deal”, overeenkomstig hetgeen wordt bepleit in het UNEP-rapport "Out of Crisis - Opportunity" van 16 februari 2009, waarin de G20 met nadruk wordt verzocht te komen met een “Mondiale Groene New Deal" bij wijze van totaaloplossing voor de drievoudige (economische, sociale en ecologische) crisis;

5.  is van mening dat er behoefte is aan nieuwe indicatoren en rekenmodellen voor duurzame ontwikkeling die meer omvatten dan alleen maar het BBP, ten einde het welzijns- en milieueffect van menselijke activiteiten te kunnen meten en die derhalve als richtsnoeren kunnen dienen ter oriëntatie en evaluatie van het mondiaal herstel; neemt kennis van het eindverslag van de commissie-Stiglitz/Sen over alternatieve indicatoren, alsook van de mededeling van de Europese Commissie over «Het BBP en verder: meting van de vooruitgang in een veranderende wereld» van 20 augustus 2009; verzoekt de Europese Raad en de Commissie deze kwestie ook aan de orde te stellen op de volgende G20-top in Canada;

6.  constateert met voldoening dat op de Top van Pittsburgh een aantal mondiale wanverhoudingen aan de orde zijn gesteld die ten grondslag liggen aan de financiële crisis, en dat er een “Plan voor een krachtige, duurzame en evenwichtige groei” zal worden gelanceerd, dat de aanzet moet geven tot een samenwerkingsproces voor de wederzijdse beoordeling van nationale beleidskaders en de implicaties daarvan voor het verloop en de duurzaamheid van het mondiale groeiproces;

7.  wijst erop dat ter voorkoming van nieuwe financiële crises in de toekomst de onderliggende oorzaken, in het bijzonder. excessieve particuliere schulden, groeiende ongelijkheid en onevenwichtigheden in de handelsbalansen en op de lopende rekeningen effectief moeten worden aangepakt;

8.  is van mening dat een effectief multilateraal antwoord op de crisis noopt tot een systematische, multidimensionale hervorming van de regelgeving ter bestrijding van de volatiliteit in de wisselkoers- en commodityprijzen; betreurt het dat deze kwesties op de Top van Pittsburgh niet aan de orde zijn gesteld; dringt er derhalve bij de Europese Raad op aan een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen met het oog op de aanpak van deze problemen tijdens de komende G20-top in Canada;

9.  dringt er bij de Europese Raad op aan, tijdens de volgende G20-bijeenkomst in Canada de instelling van een nieuwe multilaterale regeling voor wisselkoersbeheer aan de orde te stellen, met als doel valutaspeculatie tegen te gaan, mondiale evenwichtsverstoringen te beperken en voor alle landen voldoende ruimte te creëren voor het voeren van een adequaat anticyclisch begrotings- en monetair beleid wanneer zich een recessie of financiële crisis voordoet;

10. verzoekt de Europese Raad het UNCTAD-voorstel voor de instelling van een nieuwe multilaterale regeling voor wisselkoersbeheer te steunen, en verzoekt de Commissie vanuit dat perspectief diverse beleidsopties in kaart te brengen en te evalueren;

11. blijft uitermate bezorgd over het feit dat het IMF in zijn recent vastgestelde leningvoorwaarden voor crisislanden (waaronder Hongarije, Letland en IJsland) een verbod heeft opgenomen op het treffen van volwaardige procyclische begrotings- en monetaire maatregelen, hetgeen er in de Aziatische landen toe heeft geleid dat zij bij de economische crisis van 1997-1998 nog dieper in het slop raakten; wijst er andermaal op dat de wijze waarop stemmingen bij Bretton Woods-instellingen zijn geregeld in die zin moet worden herzien dat er een stelsel op basis van een dubbele meerderheid (van staten en kapitaalaandeel) wordt ingevoerd;

Continuïteit van de energievoorziening en klimaatverandering

12. betreurt dat er op de G20-top geen vooruitgang is geboekt in de zin van een in het kader van het UNFCCC-proces te sluiten akkoord over de verdeling tussen de geïndustrialiseerde landen van de mondiale overheidsuitgaven waarin moet worden voorzien ter financiering van de mitigatie- en aanpassingsmaatregelen die in de ontwikkelingslanden nodig zijn om de klimaatverandering tot 2°C te beperken; is van mening dat er jaarlijks in internationaal verband minimaal 120 miljard euro aan overheidsuitgaven moet worden gespendeerd voor klimaatmaatregelen in de ontwikkelingslanden; wijst er nogmaals op dat het hier nieuwe toezeggingen betreft die bovenop de reeds door de geïndustrialiseerde landen vastgestelde streefdoelen komen en los staan van al gedane toezeggingen in het kader van de officiële ontwikkelingshulp;

13. is van mening dat het aandeel van de EU in deze inspanning tegen 2020 redelijkheidshalve moet worden begroot op minimaal 35 miljard euro per jaar;

14. dringt aan op het creëren van nieuwe, betrouwbare en adequate bronnen van overheidsfinanciering voor de nog te sluiten klimaatovereenkomst, bv. ter dekking van de kosten van emissierechten voor geïndustrialiseerde landen in het kader van de voor de periode na 2012 te treffen klimaatregeling, van vergoedingen, uitgaven of veilingen in het kader van een internationaal vast te stellen “cap-and-trade”-regeling voor de scheep- en luchtvaart, en van heffingen op financiële transacties;

15. dringt er bij de ministers van Financiën van de G20 op aan middelen te mobiliseren om op korte termijn klimaatmaatregelen in de ontwikkelingslanden te ondersteunen als een belangrijke component van de collectieve respons op de wereldwijde economische crisis;

Verscherping van de internationale financiële regelgeving

16. is ingenomen met de door de G20 geboekte vooruitgang en de door hem gedane toezeggingen ter verscherping van de internationale financiële regelgeving in termen van prudentieel toezicht, risicobeheer, transparantie en internationale samenwerking; dringt er bij de G20 echter op aan in dit stadium snel tot overeenstemming te komen over een internationaal hervormingsplan om krachtig het hoofd te kunnen bieden aan alle risico’s die voortvloeien uit het bestaande 'parallelle bankwezen', de derivatenmarkten, buiten de beurs om verhandelde instrumenten (OTC), gesecuritiseerde producten, enz., en wel op een zodanige wijze dat de algemene beginselen die reeds op eerdere G20-toppen zijn overeengekomen snel kunnen worden toegepast en toezichtsarbitrage kan worden vermeden; spoort de G20 er met name toe aan erop toe te zien dat financiële actoren verplicht worden niet in de balans opgenomen risicoposities op een verantwoorde manier te beheren en te rapporteren, en attendeert erop dat alle entiteiten of activiteiten waaraan potentieel dezelfde systemische risico’s zijn verbonden aan dezelfde prudentiële regels moeten zijn onderworpen;

17. betreurt het dat afgezien van de toezegging van de G20 om voor banken en andere financiële instellingen een hogere kapitaaldekking voor te schrijven, er geen overeenstemming is bereikt over het niveau van de kapitaalreserves dat is vereist om risicogedrag te beperken; is daarnaast van mening dat de toezegging om tegen eind 2012 een internationale regeling te treffen om zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het kapitaal van banken te verbeteren en excessieve hefboomfinanciering – met name bij banken – tegen te gaan, impliceert dat het vinden van een oplossing voor het probleem veel te lang op zich laat wachten;

18. betreurt het bovendien ten zeerste dat de G20 geen concrete maatregelen is overeengekomen met betrekking tot hedgefondsen en private equity-fondsen, aangezien het uitblijven van de noodzakelijke maatregelen tot dusver heeft geresulteerd in een neerwaartse nivelleringsslag op regelgevingsgebied;

19. betreurt het dat de G20 niet met drastische voorstellen is gekomen om bepaalde praktijken zoals shorten te verbieden, geen andere maatregelen is overeengekomen om financiële speculatie tegen te gaan, bijvoorbeeld door te komen met een expliciet voorstel voor een belasting op kapitaaltransacties, en geen pogingen in het werk heeft gesteld om te komen tot een internationale overeenkomst waarbij alle ondertekenaars zich ertoe verbinden een dergelijke belasting op kapitaaltransacties te zullen invoeren;

20. is ermee ingenomen dat het IMF de opdracht heeft gekregen tegen de volgende top een rapport op te stellen over de instrumenten die moeten worden ingevoerd om de financiële sector te verplichten een 'redelijke en substantiële bijdrage leveren aan de financiering van eventuele kosten die zijn verbonden aan overheidsingrepen tot herstel van het bankwezen'; stelt zich op het standpunt dat deze opdracht op korte termijn moet resulteren in de invoering van een transactiebelasting;

21. wijst er met name op dat een Tobin-achtige belasting op financiële transacties wenselijk zou zijn, niet alleen om excessieve speculatie tegen te gaan, maar ook als middel ter bevordering van financiële stabiliteit en langetermijninvesteringen en om een billijk systeem voor de financiering van overheidsuitgaven tot stand te brengen; wijst er tevens op dat het weliswaar wenselijk is dat een dergelijke belasting op mondiale schaal wordt toegepast, maar dat zij ook unilateraal op EU-niveau kan worden ingevoerd;

22. neemt kennis van de toezegging van de G20 inzake verbetering van het toezicht, maar betreurt het uitblijven van ambitieuze en coherente voorstellen om het beoogde prudentieel toezicht ook daadwerkelijk effectief te maken; wijst er in dit verband nogmaals op dat er een EU-toezichthouder moet komen die bij de centrale banken prudentiële gegevens op micro- en macroniveau moet kunnen opvragen en analyseren en snel moet kunnen interveniëren in crisissituaties met voor de EU systeemkritische gevolgen;

Belastingparadijzen en niet-coöperatieve rechtsgebieden

23. is van mening dat de toenemende ongelijkheid in de verdeling van inkomen en vermogen aanzienlijk heeft bijgedragen tot het ontstaan van de zeepbel die in de crisis een centrale rol heeft gespeeld;

24. is eveneens van mening dat de belasting op inkomen uit kapitaal en vermogen, die bijzonder ongelijk verdeeld zijn, een belangrijk instrument is om de ongelijkheid te beperken;

25. betreurt het dat de economische mondialisering weliswaar heeft bijgedragen tot een krachtige stijging van het inkomen uit kapitaal, maar dat zij het tevens moeilijker heeft gemaakt om deze inkomsten te belasten als gevolg van de snelle toename van grensoverschrijdende belastingontduiking, belastingontwijking en fiscale concurrentie;

26. spreekt in dit verband zijn diepe bezorgdheid uit over de geringe vooruitgang die de G20 heeft geboekt met betrekking tot belastingparadijzen en niet-coöperatieve rechtsgebieden; is van mening dat de conclusies van de top eens te meer beperkt blijven tot tandeloze retorische kritiek op belastingparadijzen en niet-coöperatieve offshorecentra;

27. wijst er nogmaals op dat in belastingparadijzen gevestigde financiële offshorecentra sterk hebben bijgedragen aan het ontstaan van de financiële crisis en is van mening dat financiële stabiliteit als doelstelling niet kan worden verwezenlijkt zolang de EU en de komende G20-top in Canada het probleem van belastingontwijking, belastingparadijzen en offshorecentra niet op een rechtvaardige en effectieve manier aanpakken;

28. onderstreept de noodzaak van een multilateraal, wereldwijd systeem voor samenwerking en informatie-uitwisseling in belastingzaken; wijst in dit verband op de vooruitgang die binnen het OESO-wereldforum is geboekt op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden;

29. is met name van mening dat het opzetten van een uitvoerige procedure voor wederzijdse evaluatie met het oog op het toezicht op en de beoordeling van de vorderingen die zijn of worden gemaakt bij de volledige en effectieve uitwisseling van informatie een goede eerste stap voorwaarts zijn, maar is niettemin van oordeel dat dit systeem sterk moet worden verbeterd, gezien de diverse tekortkomingen die zijn geconstateerd; geeft in dit verband onder andere uiting aan zijn bezorgdheid over het feit dat de OESO thans tot de conclusie is gekomen dat "geen enkel rechtsgebied momenteel nog als niet-coöperatief belastingparadijs kan worden aangemerkt", en dat de OESO regeringen in staat stelt om aan de zwarte lijst te ontkomen door alleen maar te beloven zich te zullen houden aan de beginselen inzake informatie-uitwisseling; merkt in dit verband op dat de verplichting tot het sluiten van een willekeurig aantal van 12 overeenkomsten met andere landen arbitrair is en niet kan worden beschouwd als een voldoende voorwaarde om van de zwarte lijst te worden verwijderd;

30. roept de EU ertoe op actie te ondernemen om misbruik van belastingparadijzen, belastingontwijking en illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden – die schadelijk is voor hun ontwikkeling – uit te roeien, en pleit daarom voor een nieuwe bindende mondiale financiële overeenkomst die transnationale ondernemingen dwingt tot automatische openbaarmaking van hun winsten en van de belastingen die zij per land betalen, zodat kan worden vergeleken wat zij betalen in de respectieve ontwikkelingslanden waar zij opereren;

31. verzoekt de Commissie in dit verband vóór eind 2010 met concrete voorstellen te komen om goed bestuur in belastingzaken als voorwaarde te verbinden aan toegang tot preferentiële ontwikkelingsprogramma’s; is van mening dat dergelijke voorstellen ook kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren moeten omvatten die het mogelijk maken om te komen tot een objectieve beoordeling van de kwaliteit van de door ontwikkelingslanden toegepaste bestuurspraktijken;

32. betreurt dat de G20 nog geen stimulansen, met inbegrip van sancties, heeft voorgesteld om belastingparadijzen te dwingen daadwerkelijk te voldoen aan de internationale normen inzake fiscaal bestuur, en dringt er bij de EU en de volgende G20-top in Canada op aan onverwijld met een tijdschema en een concrete sanctieregeling te komen om effectief de strijd te kunnen aanbinden met belastingparadijzen; herinnert er in dit verband aan dat het van elementair belang is een einde te maken aan het gebruik van kunstmatige rechtspersonen als middel om belastingen te ontwijken;

33. betreurt met name dat op de G20-top niet bij besluit is vastgesteld een einde te maken aan het bankgeheim, dat als middel ter bescherming van belastingontduikers wordt gebruikt; dringt er daarnaast op aan dat in plaats van het bankgeheim onder alle omstandigheden automatische informatie-uitwisseling plaatsvindt, ook tussen alle EU-landen en daarvan afhankelijke gebieden; steunt het voorstel van de Commissie om automatische informatie-uitwisseling als regel in te voeren voor administratieve samenwerking op belastinggebied; dringt erop aan dat de Commissie een grotere rol krijgt toebedeeld bij de ontwikkeling van het EU-beleid ter bestrijding van belastingparadijzen op mondiaal niveau;

Standaarden voor jaarrekeningen

34. wijst erop dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving een belangrijke kwestie is die goed moet worden aangepakt, zowel ter wille van het bereiken van financiële stabiliteit als doelstelling als om belastingontduiking effectief tegen te gaan; wijst er in dit verband nogmaals op dat de International Accounting Standards Board (IASB) binnen de door hem vastgestelde internationale standaarden voor financiële verslaglegging met betrekking tot de presentatie van gesegmenteerde informatie als eis moet opnemen dat multinationale concerns per land over al hun transacties (arbeidskosten, financieringskosten, winst vóór belasting, enz.) verslag moeten uitbrengen; is van mening dat een en ander ertoe zou leiden dat investeerders, belanghebbenden en belastinginstanties een volledig beeld zouden krijgen van elk concern, zodat de verdeling van de heffingsgrondslag internationaal effectiever en transparanter kan worden berekend;

35. spreekt opnieuw de overtuiging uit dat de samenstelling van de IASB moet worden hervormd om ervoor te zorgen dat hij democratische verantwoording verschuldigd is en dat de werking ervan transparant is;

Bezoldigingsregeling en bankiersbonussen

36. is ingenomen met de door de G20 ter ondersteuning van de financiële stabiliteit gedane toezegging inzake beloningspraktijken, die inhoudt dat de betaling van bonussen over meerdere jaren moet worden gespreid en dat de uitgekeerde bonussen in overeenstemming moeten zijn met de reële prestaties van de betrokkenen en met de bankactiviteiten over de bewuste periode; betreurt echter ten zeerste dat de door de G20 overeengekomen beginselen geen gewag maken van de mogelijkheid om gerichte belastingen of absolute maxima toe te passen;

37. wijst er eens te meer op dat hogere kapitaalvereisten voor handelsactiviteiten een belangrijk instrument vormen om buitensporige winsten uit te bannen; is van mening dat, aangezien excessieve hefboomfinanciering zeer nadelig is gebleken voor de financiële stabiliteit, een belasting op financiële transacties soortgelijke positieve effecten zou hebben; dringt er derhalve bij de EU en de G20 op aan hiervoor met krachtige voorstellen te komen, aangezien deze zowel noodzakelijk zijn als ter aanvulling moeten dienen bij de opbouw van een stabieler financieel systeem;

Belastingen op valutatransacties

38. is ingenomen met de recente verklaring van Adair Turner, voorzitter van de Britse Financial Services Authority, dat hij de invoering overweegt van een 'Tobin-tax' op banktransacties; beschouwt belastingen op valutatransacties als een effectief middel om speculatieve kortlopende kapitaalbewegingen tegen te gaan; doet met name een beroep op de financiële toezichthouders van de andere EU-lidstaten om zich over het Britse voorstel te beraden en hun respectieve regeringen de invoering van een dergelijke belasting aan te bevelen;

39. verzoekt de Commissie met nadruk voorstellen in te dienen voor de invoering van een EU-brede belasting op kapitaaltransacties, die een bijdrage zou kunnen leveren tot de financiering van investeringen in ontwikkelingslanden, zodat zij de ergste gevolgen van de crisis te boven kunnen komen en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen geen vertraging oploopt;

Mondiale financiële architectuur

40. is van mening dat een radicale beleidswijziging dringend geboden is om de systemische oorzaken van de voedsel- en financiële crisis aan te pakken met behulp van nieuwe democratische en transparante regelgeving voor de internationale handel en het internationale financiële stelsel;

41. prijst de vastberadenheid waarvan de Top van Pittsburgh blijk heeft gegeven ten aanzien van de aanpassing van de mandaten, het werkterrein en het beleid van de internationale financiële instellingen aan de veranderingen in de wereldeconomie; beschouwt de verschuiving in de IMF-quotumaandelen van oververtegenwoordigde naar ondervertegenwoordigde opkomende marktlanden 'ten belope van minimaal vijf procent' als veel te gering; is ingenomen met het langverwachte akkoord dat op de Top van Pittsburgh tussen de Amerikaanse en Europese regeringen is bereikt om de leiding en het hoger management van alle internationale instellingen te benoemen middels een open, transparante en op merites gebaseerde procedure;

42. dringt er bij de EU-lidstaten op aan een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen met betrekking tot hun vertegenwoordiging in de raden van bestuur van de Wereldbank en het IMF, teneinde de noodzakelijke veranderingen met het oog op de totstandbrenging van een rechtvaardiger systeem van vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen te faciliteren;

43. dringt er in het bijzonder op aan een nieuwe mondiale financiële architectuur tot stand te brengen waarin ook de ontwikkelingslanden zijn vertegenwoordigd via hun respectieve regionale organisaties, zodat – uitgaande van hun specifieke situatie – een oplossing kan worden gevonden voor hun legitieme verlangens inzake duurzame ontwikkeling, en dringt er bij de G20 op aan over te gaan tot de noodzakelijke hervorming van de internationale financiële instellingen, en met name van het IMF en de Wereldbank, om een einde te kunnen maken aan de slechte voorwaarden waaronder zij moeten functioneren;

Communautaire en mondiale financieringsbehoeften voor de ontwikkelingslanden

44. spreekt zijn waardering uit voor de snelheid waarmee de leden van de G20 extra middelen hebben toegezegd voor het IMF, met name in de vorm van aanvullende speciale trekkingsrechten om de economieën van de ontwikkelingslanden te stabiliseren, en prijst bovendien de snelle toewijzing van deze middelen door het IMF aan de landen die ze nodig hebben; wijst echter op de ontoereikende draagwijdte van de initiatieven die de G20 tot dusver heeft ontplooid, en die minder dan 10% dekken van de geraamde financiële tekorten van de ontwikkelingslanden in 2009, welke volgens de prognoses van de Wereldbank moeten worden becijferd op 700 miljard USD;

45. dringt er bij de EU-lidstaten op aan in het IMF gemeenschappelijke standpunten in te nemen om de herverdeling van de speciale trekkingsrechten van het IMF van rijkere naar armere IMF-lidstaten te faciliteren, alsook een besluit om door de crisis getroffen landen met lage inkomens van middelen te voorzien in de vorm van subsidies of zeer gunstige leningen, en alle schuldaflossingen door ontwikkelingslanden in een crisissituatie gedurende vijf jaar te bevriezen zonder dat er tijdens het moratorium cumulatieve rentebetalingen worden aangerekend; dringt erop aan dat de door de EU geleverde bilaterale bijdragen aan de IMF-crisispakketten bovenop de ontwikkelingshulpbudgetten komen;

Mondiale economische crisis en handelsverhoudingen

46. is er nog steeds niet van overtuigd dat de oproep van de G20 om de onderhandelingen in het kader van de Doha-ontwikkelingsronde van de WTO vóór eind 2010 af te ronden kan worden gerealiseerd; constateert evenwel tot zijn tevredenheid dat de wereldleiders zich in Pittsburgh niet meer hebben laten verleiden tot het opnieuw uitspreken van het op de Top in Londen in april omhelsde waanidee dat de afronding van de Doha-ronde moet worden beschouwd als een factor in de stabilisatie van de wereldeconomie, aangezien de resultaten van welke Doha-ronde dan ook slechts met aanzienlijke vertraging kunnen worden uitgevoerd;

47. brengt in herinnering dat verdere liberalisering – onder meer met betrekking tot financiële diensten – het uitdrukkelijke doel is van de Doha-ronde, juist nu de voordelen van verdere liberalisering ernstig in twijfel worden getrokken; roept op tot een moratorium op verdere liberalisering via de WTO totdat de link tussen liberalisering en de handhaving van de wereldwijde economische en financiële stabiliteit en de bestrijding van de klimaatverandering grondiger is geanalyseerd;

48. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.