ONTWERPRESOLUTIE over de FAO-top en zekere voedselvoorziening
23.11.2009
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
James Nicholson namens de ECR-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0168/2009
B7‑0168/2009
Resolutie van het Europees Parlement over de FAO-top en zekere voedselvoorziening
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 25 oktober 2007 over de stijging van de prijzen van levensmiddelen[1] en van 22 mei 2008 over de stijgende voedselprijzen in de Europese Unie en de ontwikkelingslanden[2],
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2007 over nieuwe impulsen voor de Afrikaanse landbouw – Voorstel voor landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika[3],
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden (COM(2008)0450),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken - Richtsnoeren voor maatregelen van de EU (COM(2008)0321),
– gezien het verslag over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid (verslag-McGuinness) (2008/2153(INI)),
– gezien de conclusies van de Wereldvoedseltop van 1996,
– gezien de Landbouwvooruitzichten (Agricultural Outlook) 2008-2017 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),
– gezien de aanbevelingen van de International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development (IAASTD),
– gezien de resultaten van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van de "gezondheidscontrole",
– gezien de lopende WTO-onderhandelingen in het kader van de Doha-Ontwikkelingsronde,
– gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp,
– gezien de verklaring van de wereldtop over voedselzekerheid van 16-18 november 2009 in Rome,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de wereldbevolking naar verwachting over 9 miljard zal gaan in 2050 en dat de mondiale vraag naar voedsel naar verwachting in dezelfde periode zal verdubbelen; overwegende dat de FAO verwacht dat de mondiale landbouwproductie tot dan met 70% zal moeten toenemen; overwegende dat dit moet gebeuren met minder water en pesticiden en minder beschikbare landbouwgrond als gevolg van de klimaatverandering,
B. overwegende dat de Europese Unie de belangrijkste donor ter wereld is wat ontwikkelings- en humanitaire hulp betreft, maar dat het aandeel van de hulp dat naar landbouw gaat, met name van de Europese Unie, op internationaal niveau sinds de jaren 1980 onafgebroken is gedaald,
C. overwegende dat de huidige crisis de ernstigste gevolgen heeft voor gezinnen met een laag inkomen, zowel in de Europese Unie als in de ontwikkelingslanden, waar het aandeel van het gezinsinkomen dat wordt besteed aan voedsel, 60 tot 80% van het totale inkomen bedraagt, terwijl het EU-gemiddelde minder dan 20% bedraagt,
D. overwegende dat de Europese Unie een belangrijke voedselproducent blijft, die goed is voor 17% van de mondiale tarwe-, 25% van de mondiale melk-, 13 % van de mondiale gevogelte-, 20% van de mondiale varkensvlees- en 30% van de mondiale rundvleesproductie; overwegende dat zij ook een belangrijk invoerder van landbouwproducten is, die voor talrijke landbouwproducten verre van zelfbedruipend is,
E. overwegende dat de hoge prijs van diervoeder de productiekosten opdrijft, met als gevolg het risico dat de veeteeltproductie zal afnemen, terwijl de vraag ernaar stijgt en naar verwachting zal blijven stijgen, met name in de opkomende economieën,
F. overwegende dat dramatische schommelingen van de grondstoffenprijzen een opvallender en vast kenmerk van de mondiale markt kunnen worden; overwegende dat hogere voedselprijzen niet automatisch leiden tot hogere inkomsten voor de landbouwbedrijven, met name door de snelheid waarmee de inputkosten van de landbouwbedrijven stijgen en het toenemende verschil tussen producenten- en consumentenprijzen,
G. overwegende dat de wereldvoedselvoorraden zijn geslonken tot een kritiek niveau, van een voedselvoorraad voor een jaar na de tweede wereldoorlog tot een voorraad voor niet meer dan 57 dagen in 2007 en voor maar 40 dagen in 2008,
H. overwegende dat deze en andere factoren onmiddellijke en ernstige gevolgen hebben voor een aanzienlijk aantal mensen; overwegende dat als gevolg van de crisis van de voedselprijzen wereldwijd miljoenen mensen meer aan armoede en honger zijn overgeleverd; overwegende dat deze ontwikkelingen overal ter wereld onlusten en tumult hebben veroorzaakt, waardoor landen en regio's overal verder zijn gedestabiliseerd;
I. overwegende dat volgens actuele ramingen van organisaties die de honger in ontwikkelingslanden bestrijden, één op de vijf mensen momenteel ondervoed is en chronisch honger lijdt en dat er elke dag meer dan 30.000 kinderen in de wereld aan honger en armoede sterven,
J. overwegende dat gezondheid een voorwaarde voor ontwikkeling en economische welvaart is, omdat een slechte gezondheid enorme sociale en economische lasten met zich meebrengt voor de gezinnen en voor de maatschappij, en overwegende dat toegang tot schoon drinkwater, sanitaire voorzieningen en een zekere voedselvoorziening van vitaal belang zijn om de gezondheid overal ter wereld te bevorderen,
K. overwegende dat landbouw werkgelegenheid biedt en voor bestaansmiddelen zorgt voor meer dan 70% van de beroepsbevolking in de ontwikkelingslanden en voor meer dan 80% in vele Afrikaanse landen en dat plattelandsontwikkelingsbeleid bijgevolg van essentieel belang is om armoede en honger doeltreffend aan te pakken,
L. overwegende dat de Europese Unie traditioneel ongeveer 10% van de mondiale ontwikkelingssamenwerking financiert, bovenop de bijdragen van de lidstaten, een cijfer dat wordt bevestigd door de huidige bijdrage via de EG-instrumenten (ongeveer 1,8 miljard euro, waarvan 1 miljard euro via de nieuwe snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden en de rest via momenteel beschikbare instrumenten voor ontwikkeling en humanitaire hulp),
M. overwegende dat volgens de FAO een investering van 30 miljard euro per jaar voldoende zou zijn om een wereldbevolking die in 2050 bij 9 miljard zal liggen, van voedsel te verzekeren,
N. overwegende dat het met de bestaande internationale en regionale akkoorden onmogelijk is gebleken om de voorziening van de markt en de handel te normaliseren, vooral omdat in de landbouwsector nog aanzienlijke belemmeringen voor de internationale handel bestaan, hetgeen blijkt uit de protectionistische maatregelen die vele landen als reactie tegen de recente stijging van de voedselprijzen hebben genomen; overwegende dat deze recente stijging van de voedselprijzen de regeringen overal ter wereld wakker moet schudden en duidelijk moet maken dat landbouwproductie niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd en dat onredelijke handelsbelemmeringen op aanzienlijke wijze tot inefficiëntie in de mondiale voorziening van landbouwproducten bijdragen,
1. merkt op dat zekere voedselvoorziening en zelfbedruipendheid niet hetzelfde zijn en dat, terwijl de inspanningen om de productie overal ter wereld op te drijven moeten worden aangemoedigd, de efficiënte voorziening van consumenten overal ter wereld met landbouwproducten een hoofdprioriteit moet blijven;
2. merkt op dat landbouw net als handel, migratie en visserij een voorbeeld is van een EU-beleidsterrein dat rechtstreekse gevolgen voor de ontwikkelingslanden heeft en dat er daarom permanent naar moet worden gestreefd dat deze beleidsterreinen zo ontwikkelingsvriendelijk zijn als mogelijk, om ervoor te zorgen dat zij coherent met de ontwikkelingssamenwerking zijn;
3. benadrukt het feit dat honderden miljoenen armen in gebieden wonen waar natuurrampen kunnen plaatshebben en dat ook rekening met de impact van deze rampen op de landbouwproductie moet worden gehouden; merkt op dat de opwarming van de aarde de frequentie van de rampen kan verhogen en de omvang ervan vergroten, met als potentieel gevolg een grotere druk op gezondheid, voedselproductie en water, alsmede migratie op grote schaal en gevaar voor de veiligheid; benadrukt het feit dat ramprisicobeheer een integrerend onderdeel van de ontwikkelingsplanning moet zijn, in plaats van louter een humanitaire kwestie;
4. benadrukt het feit dat het zorgen voor een zekere voedselvoorziening, voor goede gezondheid, voor drinkwater en voor sanitaire voorzieningen allemaal hoge prioriteiten in het kader van het ontwikkelingsbeleid zijn, omdat al deze factoren voorwaarden voor ontwikkeling en economische welvaart zijn;
5. merkt op dat de gevolgen van een langdurig tekort aan investeringen in de landbouw en plattelandsontwikkeling de laatste tijd nog ernstiger zijn geworden door onder meer de voedselcrisis en de financieel-economische crisis; onderstreept dat er weliswaar stappen zijn ondernomen, maar dat de inspanningen in hun totaliteit tot dusverre niet hebben geleid tot verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en van hetgeen op de Wereldvoedseltoppen is toegezegd; merkt op dat collectief stappen moeten worden ondernomen om deze trend om te buigen;
6. stelt vast dat mondiale voedselzekerheid een uitermate dringend vraagstuk is voor de Europese Unie, en dringt aan op onmiddellijk, consequent optreden om voedselzekerheid voor de EU-burgers en op mondiaal niveau te waarborgen; acht het van belang dat de waarde van alle landbouwactiviteiten en voedselculturen ter wereld wordt erkend; benadrukt dat voedsel tegen redelijke prijzen voor de consumenten beschikbaar moet zijn;
7. verzoekt alle partijen samen te werken om ervoor te zorgen dat de Doharonde van de WTO met succes kan worden afgesloten en acht een akkoord op multinationaal niveau van vitaal belang voor een geslaagde ontwikkeling van de landbouwsectoren in de ontwikkelingslanden;
8. onderstreept de rol die het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) speelt als middel om de levensmiddelenproductie in de Europese Unie veilig te stellen; is van mening dat het GLB sinds de invoering ervan in 1962 voor een zeker levensmiddelenaanbod voor de EU-burgers heeft gezorgd, naast bescherming en verbetering van het platteland en de EU-normen voor de voedselproductie, die de strengste ter wereld zijn;
9. onderstreept dat de prijzen van landbouwproducten sinds 2007 aan dramatische schommelingen onderhevig zijn en dat de prijzen tussen medio 2007 en medio 2008 scherp zijn gestegen, gevolgd door een sterke stijging van de consumentenprijzen; merkt op dat deze scherpe stijging van de grondstoffenprijzen snel door een scherpe daling van de prijzen van landbouwproducten werd gevolgd;
10. stelt bezorgd vast dat de inputkosten van de landbouwbedrijven escaleren (prijsstijgingen van meststoffen, zaden en brandstof) hetgeen heeft geleid tot een kostenstijging waarvoor de landbouwers (met name in de veehouderij) niet allen in gelijke mate zijn gecompenseerd en waardoor de potentiële toename van de inkomsten van de landbouwbedrijven als gevolg van de hogere landbouwproducten- en voedselprijzen aanzienlijk is aangetast, met als gevolg een afzwakking van de stimulans om de productie op te drijven; is bezorgd dat de dramatische stijging van de inputprijzen resulteert in een verminderde benutting en mogelijk een verminderde output, die de voedselcrisis in Europa en de rest van de wereld zal verscherpen;
11. herhaalt dat de landbouwbedrijven in de EU 17 % van de tarwe, 25 % van de melk en 30 % van het rundvlees in de wereld produceren; benadrukt het feit dat de instandhouding van levensvatbare landbouwbedrijven in de EU de komende jaren van het grootste belang voor de voedselvoorziening in de wereld zal zijn, met name gelet op de waarschijnlijke gevolgen van de klimaatverandering, die van de EU een van de belangrijkste landbouwregio's ter wereld zal maken;
12. vestigt de aandacht op de structurele aspecten op de langere termijn die een rol in de recente prijsstijging van landbouwproducten spelen, met name de gestaag toenemende mondiale vraag en de voortdurende afbouw van de investeringen in de producerende landbouw; merkt op dat een van deze factoren, de stijging van de energieprijs, met name de olieprijs, een grote impact heeft gehad op de landbouwproductie in de wereld (door de toegenomen kosten van landbouwproductie en voedseldistributie) en op het vóórkomen van voedselcrisissen in de arme landen (door de kosten van voedseltransport binnen deze landen);
13. neemt in aanmerking dat, wil men een wereldbevolking kunnen voeden die in 2050 naar verwachting de grens van 9 miljard zal overschrijden, de landbouwproductie tot die tijd met 70% moet toenemen, met gebruikmaking van minder grond, minder water en minder pesticiden;
14. benadrukt het feit dat het GLB verder moet worden aangepast om tegemoet te komen aan zorgen over zekere voedselvoorziening in Europa en op mondiaal niveau om ervoor te zorgen dat de landbouwers beter van de toegenomen vraag op mondiaal niveau kunnen profiteren;
15. onderstreept het belang van internationale samenwerking alsmede de noodzaak af te zien van eenzijdige maatregelen die niet in overeenstemming zijn met het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties en die de voedselzekerheid in gevaar brengen;
16. is het eens met de vaststelling van de FAO dat de landen die netto voedselimporteur zijn, het ergst door de stijgende voedselprijzen worden getroffen en dat vele van deze landen behoren tot de minst ontwikkelde ter wereld; herhaalt dat armoede en afhankelijkheid van voedselimport de belangrijkste oorzaken van een onzekere voedselvoorziening zijn;
17. is gealarmeerd door de huidige wereldwijde financiële crisis; verzoekt de Commissie de effecten van de financiële crisis op de landbouwsector te analyseren en voorstellen in overweging te nemen om de stabiliteit van de sector te garanderen, onder andere via toegang tot leningen en kredietgaranties;
18. is van mening dat het GLB een belangrijk onderdeel van het EU-beleid inzake zekere voedselvoorziening is, zowel nu als na 2013; is van mening dat werkende ecosystemen, vruchtbare bodems, stabiele waterreserves en een gediversifieerde plattelandseconomie van essentieel belang zijn voor een zekere voedselvoorziening op lange termijn;
19. herhaalt dat de continuïteit van de voedselvoorziening een nationale bevoegdheid is en dat plannen om uitdagingen op dit gebied aan te pakken nationaal besproken, ontworpen, gecontroleerd en geleid moeten worden en gebaseerd moeten op een raadpleging van alle belangrijke belanghebbenden; benadrukt het feit dat de continuïteit van de voedselvoorziening hoge prioriteit heeft en moet worden weerspiegeld in de nationale programma's en begrotingen;
20. ondersteunt onderzoek op het gebied van voedsel en landbouw, met name onderzoek naar manieren van aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, en toegang tot onderzoeksresultaten en -technologieën op nationaal, regionaal en internationaal niveau; moedigt nationale onderzoekssystemen, met name in Afrika, aan om informatie en beste praktijken te delen; vraagt toegang tot kennis; vraagt een verbetering van de kwaliteit van de nationale landbouwstatistieken en systemen voor vroegtijdige waarschuwing en voorspelling op het gebied van onzekerheid en kwetsbaarheid wat voedselvoorziening betreft, zodat er een degelijke basis voor landbouwbeleid en -strategieën is;
21. herhaalt zijn engagement voor investeringen in technologie en innovatie in de landbouw en de productie van landbouwbedrijven;
22. benadrukt het feit dat met overheidsgeld gefinancierd onderzoek dat bijdraagt tot de bevordering van een zekere voedselvoorziening, belangrijk is; vraagt niet alleen investeringen in onderzoek naar afzonderlijke nieuwe technologieën, maar ook in onderzoek naar algemene bedrijfsvoeringssystemen voor de landbouw die het doel zullen dienen van een zekere voedselvoorziening op lange termijn; wijst in deze samenhang op het feit dat op dit terrein een pioniersrol kan worden gespeeld, bijvoorbeeld via een technologieplatform van de EU voor onderzoek op het gebied van ecologische landbouw;
23. is van mening dat één ernstige hinderpaal voor een grotere landbouwoutput in de ontwikkelingslanden het feit is dat kleine boeren geen toegang hebben tot leningen en microkredieten voor investeringen in beter zaad, betere meststoffen en betere irrigatiemechanismen; wijst voorts op de kwestie van leninggaranties, die in de meeste gevallen niet beschikbaar zijn; verzoekt de Europese Investeringsbank manieren te onderzoeken om programma's voor lokale voedselproducenten in de ontwikkelingslanden te voorzien van leninggaranties om de toegang tot krediet en microkrediet te ondersteunen;
24. onderkent de voortdurende daling van het aantal jonge boeren; vraagt meer steun om jongeren aan te moedigen voor de landbouw en dringt erop aan dat hun financiële hulp ter beschikking wordt gesteld;
25. is van mening dat er behoefte is aan meer landbouwonderzoek om de productiviteit van de duurzame landbouw te verhogen en verzoekt de lidstaten de mogelijkheden die het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie hiervoor biedt, ten volle te benutten;
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
- [1] PB C 263E van 16.10.2008, blz. 621.
- [2] Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0229.
- [3] Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0577.