Ontwerpresolutie - B7-0145/2010Ontwerpresolutie
B7-0145/2010

ONTWERPRESOLUTIE over de uitvoering van de aanbevelingen in het rapport-Goldstone

3.3.2010

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Hélène Flautre, Frieda Brepoels, Franziska Katharina Brantner, Nicole Kiil-Nielsen, Heidi Hautala, Caroline Lucas, Margrete Auken, Jan Philipp Albrecht, Eva Joly, Daniel Cohn-Bendit, Malika Benarab-Attou namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0136/2010

Procedure : 2010/2557(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0145/2010
Ingediende teksten :
B7-0145/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0145/2010

Resolutie van het Europees Parlement over de uitvoering van de aanbevelingen in het rapport-Goldstone

Het Europees Parlement,

–    gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

 

–    gezien het Internationaal Verdrag over de Burgerlijke en Politieke Rechten van 1966,

 

–    gelet op het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,

 

–    gezien de vierde Conventie van Genève van 1949 betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd,

 

–    gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989,

 

–    gezien resolutie A/HRC/S-9/1 over de ernstige schendingen van de mensenrechten in het bezette Palestijnse gebied, in het bijzonder als gevolg van de recente Israëlische militaire aanvallen op de bezette Gazastrook, die de Raad voor de mensenrechten van de VN (UNHCR) op 12 januari 2009 op zijn 9de speciale zitting heeft aangenomen,

 

–    gezien resolutie A/HRC/RES/S-12/1 over de situatie van de mensenrechten in het bezette Palestijnse gebied, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, die de UNHCR op 16 oktober 2009 op zijn 12de speciale vergadering heeft aangenomen,

 

–    gezien resoluties A/RES/64/10 en A/RES/64/254 van de Algemene Vergadering van de VN over de follow-up van het rapport van de VN-onderzoeksmissie betreffende het conflict in Gaza, die op 5 november 2009 respectievelijk 26 februari 2010 zijn aangenomen,

 

–    gezien de verklaring van het Voorzitterschap namens de Europese Unie van 18 november 2009 over de humanitaire situatie in Gaza,

 

–    gezien het verslag van de leiders van de EU-missie naar Oost-Jeruzalem,

 

–    gezien de conclusies van de Raad van 8 december 2009 over het vredesproces in het Midden-Oosten,

 

–    onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het Midden-Oosten, met name zijn resolutie van 15 januari 2009 over de situatie in de Gazastrook,

 

–    gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

 

A.  overwegende dat het optreden van de Unie op het internationale toneel geleid moet worden door strikte naleving van de beginselen en doelstellingen van het VN-Handvest en het internationaal recht; er tegelijkertijd op wijzend dat het internationaal recht staten verplicht niet alleen het internationaal humanitair recht na te leven en te beschermen maar ook de eerbiediging ervan te waarborgen,

 

B.   overwegende dat bij schendingen van de conventies van Geneve de universele rechtspraak kan worden uitgeoefend voor de berechting van ernstige internationale misdaden, zoals oorlogsmisdaden, misdaden tegen de mensheid, foltering en genocide,

 

C.  overwegende dat de EU en haar lidstaten, gezien de contractuele betrekkingen tussen de EU en Israël en de positie van de EU als belangrijkste donor aan de Palestijnen, een bijzondere verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot de volledige eerbiediging van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht met name door naburige partnerlanden, in overeenstemming met artikelen 8 en 21 van het EU-Verdrag,

 

D.  overwegende dat de onderzoeksmissie betreffende het conflict in Gaza onder leiding van rechter Richard Goldstone op 3 april 2009 van de VN-Raad voor de mensenrechten de opdracht heeft gekregen onderzoek uit te voeren naar alle schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht die op enig moment in het kader van de militaire operaties in Gaza in de periode van 27 december 2008 tot 18 januari 2009, vóór, gedurende of na die periode, zijn begaan,

 

E.   overwegende dat het oorspronkelijke mandaat, dat eenzijdig van opzet was, op verzoek van Richard Goldstone, hoofd van de missie, is uitgebreid om alle partijen in het conflict, namelijk Israël, de Palestijnse autoriteit, het de facto bestuur van Hamas in Gaza en gewapende Palestijnse groeperingen, naar behoren in het onderzoek te betrekken,

 

F.   overwegende dat de regering van Israël heeft besloten geen samenwerking te verlenen aan de onderzoeksmissie en deze impliciet de toegang heeft geweigerd tot Gaza, de Westelijke Jordaanoever en zuidelijk Israël,

 

G.  overwegende dat het drie weken durende militaire offensief door de Israëlische verdedigingstroepen in de Gazastrook heeft geleid tot een massale schending van de mensenrechten van het Palestijnse volk, waarbij minstens 1440 Palestijnen zijn gedood, waaronder 431 kinderen en 114 vrouwen, en meer dan 5300 Palestijnen gewond zijn geraakt, en tot de vernietiging op grote schaal van de Palestijnse infrastructuur, met naar schatting 22.000 gebouwen die compleet zijn verwoest, met inbegrip van 4230 woningen; overwegende dat tegelijkertijd in dit conflict in Gaza en Zuid-Israël 13 Israëli's zijn gedood,

 

H.  overwegende dat Hamas en andere Palestijnse gewapende groepen sinds 2001 zo'n 8000 raketten op zuidelijk Israël hebben afgeschoten, ook tijdens de wapenstilstand die op 18 juni 2008 door Israël en Hamas was gesloten; overwegende dat het VN-Handvest, met name in artikel 51, expliciet voorziet in het recht op individuele of collectieve zelfverdediging bij een gewapende aanval,

 

I.    overwegende dat de wapenstilstand door beide zijden vaak is geschonden en niet heeft geleid tot de opheffing van de Israëlische blokkade van de Gazastrook, zoals was overeengekomen door de partijen, met als gevolg een diepgaande humanitaire crisis die de hele bevolking heeft getroffen en slechts geringe verbeteringen in de situatie op de Westelijke Jordaanoever,

 

J.    overwegende dat het rapport van de VN-onderzoeksmissie, dat op 5 september 2009 is gepubliceerd, concludeerde dat zowel Israël als Hamas zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, waarvan sommige neerkwamen op oorlogsmisdaden, en misschien ook misdaden tegen de mensheid, en dat geen van beide partijen enig geloofwaardig onderzoek heeft uitgevoerd naar beschuldigingen van schendingen of serieuze stappen heeft ondernomen om de daders ter verantwoording te roepen,

 

K.  overwegende dat Zweden tijdens de 12de speciale vergadering van de UNHCR namens de EU-groep erop heeft gewezen dat de EU alle partijen in het conflict voortdurend herinnerd heeft aan hun verplichtingen krachtens het internationaal recht en dat voor de EU de bestrijding van straffeloosheid een allesomvattende prioriteit op het gebied van de mensenrechten betekent; overwegende dat de EU-lidstaten desalniettemin verschillende standpunten hebben ingenomen in de Algemene Vergadering van de VN op 5 november 2009,

 

L.   overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in haar resolutie van 26 februari 2010 zowel Israël, als de Palestijnse partij nogmaals heeft opgeroepen geloofwaardige onderzoeken in te stellen, en heeft gevraagd om binnen vijf maanden opnieuw verslag uit te brengen,

 

M.  overwegende dat Israëlische en Palestijnse burgerorganisaties een cruciale rol hebben gespeeld bij het vergemakkelijken van de toegang voor de VN-onderzoeksmissie tot informatie, getuigenissen en bewijzen, en tegelijk de acties van alle partijen nauwlettend gevolgd en hierover gerapporteerd hebben, om stapsgewijze ervoor te zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd, en voortdurend druk hebben uitgeoefend zowel op de internationale gemeenschap als op alle betrokken partijen om te bereiken dat er onafhankelijk en onpartijdig onderzoeken worden uitgevoerd,

 

N.  overwegende dat Israëlische mensenrechtenorganisaties worden geconfronteerd met een lastercampagne, die bedoeld is om degenen die zich uitspreken tegen het Israëlische beleid in de Palestijnse bezette gebieden in diskrediet te brengen; erop wijzend dat deze aanvallen onmiddellijk na de publicatie van het rapport-Goldstone zijn toegenomen; overwegende dat tegelijk de constitutionele commissie van de Knesset naar verwachting op 17 maart een zeer restrictieve, door de regering gesteunde wet zal aannemen, volgens welke NGO's zich moeten laten registreren als politieke organisaties en hun charitatieve status wordt ingetrokken, zodat de mogelijkheid om financiële middelen te ontvangen van buitenlandse politieke organisaties wordt ingeperkt en hun activiteiten nauwlettender door de overheid gecontroleerd gaan worden,

 

1.   benadrukt dat eerbiediging van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door alle partijen en onder alle omstandigheden onverminderd een absolute 'conditio sine qua non' is voor het bereiken van een eerlijke en duurzame vrede in het Midden-Oosten;

 

2.   herinnert de internationale gemeenschap aan haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd voor ernstige schendingen van het internationaal recht en benadrukt dat geen enkele staat of gewapende groep boven de wet mag staan;

 

3.   herinnert de EU en haar lidstaten aan hun wettelijke verplichting als hoge verdragsluitende partijen bij de conventies van Geneve om naleving onder alle omstandigheden van deze conventies te waarborgen en herinnert de EU-lidstaten eraan dat het externe beleid van de EU gebaseerd is op de bevordering en de eerbiediging van het internationaal recht inzake de mensenrechten; meent dat als er geen verantwoording wordt afgelegd voor oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen van de mensenrechten dit niet alleen zou worden beschouwd als een inbreuk op het internationaal recht maar ook het externe optreden van de EU zou ondermijnen en compromitteren;

 

4.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid én de lidstaten te werken aan een krachtig gemeenschappelijk standpunt over de follow-up van het rapport van de onderzoeksmissie betreffende het conflict in Gaza, en in het openbaar aan te dringen op de uitvoering van deze aanbevelingen en verantwoordingsplicht voor alle schendingen van het internationaal recht, waaronder beschuldigingen van oorlogsmisdaden, en beide partijen aan te sporen binnen vijf maanden onderzoeken in te stellen die voldoen aan de internationale normen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid, transparantie, snelheid en doeltreffendheid, overeenkomstig resoluties A/64/L.11 en A/RES/64/254 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en alle personen die verantwoordelijk zijn voor de vermeende misdaden rekenschap te laten afleggen;

 

5.   meent dat de suggesties die Israël, de Palestijnse Autoriteit en Hamas aan de VN-organen hebben voorgelegd, in reactie op resolutie A/RES/64/10 van de Algemene Vergadering van de VN aantonen dat geen enkele van de betrokken partijen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om onderzoeken uit te voeren;

 

6.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en de lidstaten derhalve gebruik te maken van de beschikbare wettelijke en diplomatieke instrumenten om bij de betrokken partijen erop aan te dringen onverwijld onafhankelijke, onpartijdige en geloofwaardige onderzoek in te stellen naar de ernstige schendingen die de VN-onderzoeksmissie heeft gerapporteerd; verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger tevens de uitkomsten van de onderzoeken van Israël en Hamas te evalueren en het Parlement verslag uit te brengen over deze evaluaties;

 

7.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid én de lidstaten de uitvoering van de aanbevelingen in het verslag-Goldstone actief te volgen door middel van raadpleging van alle partijen in het conflict, externe missies van de EU en NGO's ter plaatse, en verklaringen af te leggen over de stand van de onderzoeken; dringt erop aan de aanbevelingen en gerelateerde opmerkingen ter sprake te brengen in de dialoog die de EU met beide partijen voert, en deze op te nemen in de standpunten van de EU in internationale fora; dringt er op aan dat de EU tegelijkertijd alle partijen in het conflict actief steunt bij de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport-Goldstone;

 

8.   vestigt de aandacht op het feit dat de Algemene Vergadering in haar herhaalde verzoek van 26 februari 2010 aan de secretaris-generaal van de VN hem heeft verzocht na vijf maanden verslag uit te brengen met het oog op eventuele verdere acties van de relevante VN-organen, met inbegrip van de Veiligheidsraad; dringt erop aan dat de EU de secretaris-generaal actief steunt bij het evalueren van de uitvoering die alle parijen hebben gegeven aan de aanbevelingen in het rapport-Goldstone;

 

9.   verzoekt de EU-afgevaardigde bij het secretariaat-generaal van de VN binnen drie maanden verslag uit te brengen aan het Parlement over de vorderingen die alle partijen in het conflict hebben gemaakt met de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport-Goldstone;

 

10. verzoekt de EU-delegatie in Tel-Aviv, Jerusalem en Ramallah binnen drie maanden verslag uit te brengen aan het Parlement over de vorderingen die Israël en de Palestijnse partij hebben gemaakt met de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport-Goldstone;

 

11. dringt erop aan dat de EU, zoals aanbevolen in het rapport-Goldstone, een onafhankelijke commissie van internationale experts in internationaal recht en strafrechtelijke onderzoek steunt bij het controleren en evalueren van de doeltreffendheid en de eerlijkheid van de eigen onderzoeken van de partijen in het conflict;

 

12. vestigt de aandacht op het feit dat een staat die verantwoordelijk is voor een onwettige daad verplicht is veroorzaakte verliezen of verwondingen volledig te vergoeden, en dat het recht van de slachtoffers op daadwerkelijke vergoeding en herstel van schade of verlies als gevolg van schendingen van de mensenrechten wordt erkend in het internationaal recht;

 

13. steunt de overige aanbevelingen van het rapport-Goldstone over andere ernstige schendingen van het internationaal recht door Israël in de bezette Palestijnse gebieden, en dringt er bij Israël op aan de blokkade van de Gazastrook onmiddellijk te beëindigen, politieke gevangenen, onder wie lid van de Palestijnse Wetgevende Raad Marwan Barghouti vrij te laten, en het reisverbod opgelegd aan Palestijnen in verband met hun mensenrechten- en politieke activiteiten op te heffen;

 

14. herhaalt zijn verzoek om onmiddellijke vrijlating van Gilat Shalit; veroordeelt ten stelligste de moord op een Hamas-functionaris in Dubai en is bezorgd dat deze moord de onderhandelingen over de vrijlating van Shalit kan bemoeilijken;

 

15. is van mening dat de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de VN-onderzoeksmissie en verantwoordingsplicht waarop wordt aangedrongen een essentieel en integraal onderdeel moeten zijn van de betrekkingen tussen de EU en Israël en de betrekkingen tussen de EU en de PLO;

 

16. bevestigt dat de versterking van de betrekkingen tussen de EU en Israël sterk gekoppeld moet worden aan de strikte eerbiediging van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, hetgeen inhoudt dat de blokkade van de Gazastrook onmiddellijk wordt opgeheven, de bouw van alle nederzettingen op de westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jerusalem, volledig wordt bevroren, er onderzoeken die voldoen aan internationale normen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid, transparantie, snelheid en doeltreffendheid worden ingesteld, en er een werkelijke inzet en acties komen om tot een omvattende vredesregeling en de volledige uitvoering van de interim-associatieovereenkomst EG-PLO te komen;

 

17. wijst erop dat het Israëlische militaire optreden in ernstige mate heeft bijgedragen aan de onherstelbare teloorgang van het Annapolisproces, en dringt er derhalve op aan dat de EU een krachtig initiatief neemt om de resterende hoop op een omvattende regeling van het conflict nieuw leven in te blazen door het principe te steunen van een collectieve erkenning van een Palestijnse staat voor het einde van de vredesonderhandelingen, zoals is voorgesteld door de Franse en Spaanse minister van Buitenlandse zaken in hun voorstel over een collectieve erkenning van een Palestijnse staat; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan in dezelfde geest de aanbevelingen in het verslag van de leiders van de EU-missie naar Oost-Jeruzalem van december 2008 te steunen en uit te voeren;

 

18. is zeer bezorgd over de lastercampagne tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties, alsook de arrestaties en beperkingen van de bewegingsvrijheid; is tevens van mening dat het wetsontwerp inzake openbaarmakingsverplichtingen voor ontvangers van steun van een buitenlandse politieke organisatie, die gelijkenis vertoont met de Russische NGO-wet, een gevaar betekent voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van vereniging, als gewaarborgd in artikelen 19 en 22 van het Internationaal Verdrag over de Burgerlijke en Politieke Rechten, waarbij Israël verdragsluitende partij is, en verzoekt de Knesset dit ontwerp in te trekken; dringt er in dit verband op aan dat de EU dit onderwerp op het hoogste niveau in haar discussies met Israël in de associatieraad EU-Israël die gepland is op 23 maart ter sprake brengt, en verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid hetzelfde te doen bij haar bezoek aan Israël in maart;

 

19. is van mening dat universele jurisdictie een efficiënt instrument is voor de handhaving van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, omdat hiermee straffeloosheid wordt voorkomen en internationale verantwoordingsplicht bevorderd;

 

20. verzoekt de lidstaten de organisatie van een conferentie van de hoge verdragsluitende partijen bij de conventies van Geneve te steunen, met het oog op de daadwerkelijke uitvoering van de bescherming van burgers in de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost-Jerusalem;

 

21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de gezant van het Kwartet voor het Midden-Oosten, de Israëlische regering, de Knesset, de president van de Palestijnse Autoriteit, de Palestijnse Wetgevende Raad en de organen van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering.