ONTWERPRESOLUTIE over EU 2020
3.3.2010
naar aanleiding van het debat over de follow-up van de informele Europese Raad van 11 februari 2010
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement
Malcolm Harbour, Roberts Zīle namens de ECR-Fractie
B7‑0150/2010
Resolutie van het Europees Parlement over EU 2020
Het Europees Parlement,
– gezien zijn debat over de informele ontmoeting van de Raad over het onderwerp EU 2020 op 11 februari 2010,
– gezien de op 24 november 2009 gepubliceerde discussienota van de Europese Commissie over EU 2020,
– gezien het eerste overzicht van de antwoorden, dat de Europese Commissie op 2 februari 2010 heeft gepubliceerd,
– gezien de op 2 februari 2010 door de Europese Commissie gepubliceerde evaluatie van de Lissabonstrategie,
– gezien de vraag d.d. 23 februari 2010 aan de Commissie over landbouw en de komende "EU 2020-strategie" (O-0023/2010 – B7-0000/2010),
– gelet op artikel 115 en artikel 5, lid 110, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in de door de Commissie opgestelde evaluatie van de Lissabonstrategie wordt gezegd dat een aantal van de belangrijkste doelstellingen, waaronder een participatiegraad van 70% en besteding van 3% van het BNP aan O&O, niet zijn bereikt,
B. overwegende dat er vier prioritaire terreinen zijn waarop hervormingen nodig zijn, namelijk onderzoek en innovatie, investeren in mensen en modernisering van de arbeidsmarkt, ontsluiting van het ondernemingspotentieel - met name dat van het MKB -, en energie en klimaatverandering,
C. overwegende dat hervormingen in de context van de Lissabonstrategie om de administratieve lasten van bedrijven met meer dan 400 miljard EUR te verlichten, uiterst welkom zijn,
D. overwegende dat er toezicht in de lidstaten nodig is om te waarborgen dat de doelstellingen worden bereikt,
E. overwegende dat het voor het bedrijfsleven van essentieel belang is dat de Raad met het oog op belangrijke innovatiedoelstellingen met spoed voorziet in de invoering van een Gemeenschapsoctrooi,
F. overwegende dat het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie tezamen dienen te waarborgen dat de doelstellingen worden bereikt,
G. overwegende dat duidelijke en meetbare doelstellingen en methodes, waaronder de open coördinatiemethode, doorslaggevend zijn voor het bereiken van de doelstellingen van de EU 2020-strategie, en de voorkeur verdienen boven algemene doelstellingen,
H. overwegende dat de doeltreffendheid en coördinatie van de mogelijkheden op bestuurlijk gebied die in de herziene Lissabonstrategie zijn opgenomen, waaronder de geïntegreerde richtsnoeren, de nationale hervormingsprogramma's, de landenspecifieke aanbevelingen, het communautair Lissabonprogramma, het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie en de open coördinatiemethode, tegen het licht dienen te worden gehouden,
I. overwegende dat het subsidiariteitsbeginsel met betrekking tot werkgelegenheid en sociaal beleid dient te worden nageleefd, aangezien deze terreinen onder de bevoegdheid van de nationale regeringen blijven vallen,
J. overwegende dat het Europees Parlement reeds te kennen heeft gegeven dat er onverwijld een interinstitutioneel systeem dient te worden ingevoerd om langetermijntendensen met betrekking tot belangrijke politieke kwesties te onderkennen,
K. overwegende dat de Commissie en de Raad bij het ontwikkelen van een nieuwe strategie voor groei en werkgelegenheid grondig moeten nagaan waarom sommige van de hoofddoelstellingen van de Lissabonstrategie niet zijn bereikt,
1. is van mening dat de EU 2020-strategie met name gericht zou moeten zijn op de comparatieve economische voordelen en de aangegane verbintenissen van Europa om het Europese concurrentievermogen ten opzicht van snelgroeiende economieën te waarborgen, hetgeen betekent dat Europa zich moet concentreren op het ontwikkelen van zijn dienstensector en tegelijk zijn competitieve hoogtechnologische industrie moet zien te handhaven;
2. wijst erop dat het om te kunnen voortbouwen op een bestaand Europees comparatief voordeel, dringend nodig is de interne markt te voltooien, ten einde het potentieel voor handel, het opzetten van nieuwe bedrijven en het scheppen van banen te maximaliseren; prioritair zijn hier onder meer de digitale interne markt, invoering van een Gemeenschapsoctrooi, handhaving van de internemarktregels, tenuitvoerlegging van het goederen- en dienstenpakket, toezicht op de markt en nauwere samenwerking tussen lidstaten om uitvoeringsproblemen te verminderen, alsmede duurzame verbetering van vaardigheden, producten, innovatie, kwaliteit en efficiënte levering, en grootschalige en radicale beleidsontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie;
3. onderstreept het belang van meetbare doelstellingen: verplichte effectbeoordeling, waaronder "MKB-, interne markt- en innovatietoetsen", met bredere raadpleging van belanghebbenden en onafhankelijke gunning, zou aan het licht brengen of voorstellen een "toegevoegde EU-waarde" hebben, en door het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie uitgevoerde effectbeoordelingen ex-post zijn van cruciaal belang in het streven naar "slimme regelgeving"; onderstreept hoe belangrijk het voor het Europese concurrentievermogen is dat de administratieve lasten in 2012 met 25% verminderd zijn;
4. onderstreept het belang om innovatie, onderzoek en ontwikkeling in een nieuwe strategie voor groei en werkgelegenheid prioriteit te verlenen, door bijvoorbeeld de Europese onderzoeksruimte volledig ten uitvoer te leggen, voort te bouwen op gebieden waar Europees onderzoek reeds wereldleider is, programma's te ontwikkelen ter bevordering van het omzetten van onderzoekskennis naar het scheppen van banen en welvaart, en ontwikkeling in een vroege fase aan te moedigen, met name op het gebied van wetenschappelijke onderzoek, ongeacht waar dit plaatsvindt, waarbij aan particulier onderzoek evenveel gewicht wordt toegekend als aan academisch onderzoek, ten einde wetenschappelijke ontwikkelingen te stimuleren; onderstreept de noodzaak om de kracht van innovatie los te laten op de publieke markten, met maximale participatie van het MKB, en om overheidsdiensten te verbeteren, met inbegrip van betere toegang tot commerciële aanbestedingen, innoverende aanbestedingen en publiek-private partnerschappen;
5. onderstreept het belang van continuïteit van de energievoorziening aan Europa door werkelijke diversificatie van de energielevering, met name door steun aan het Nabucco-project, dat de Europese Unie zal aansluiten op de aardgasvoorraden in de Kaspische Zee en Centraal-Azië, alsmede door investeringen in infrastructuur, interconnectie van energienetwerken, gezamenlijke overeenkomsten over energielevering en crisisbeheersingsplannen, een en ander in een sfeer van solidariteit tussen de lidstaten;
6. onderstreept hoe belangrijk het voor het bereiken van de doelstellingen is dat het klimaat- en energiepakket wordt uitgevoerd; er dient vooral aandacht te worden besteed aan koppeling van de EU-regeling voor de emissiehandel aan andere regelingen voor uitstootbeperking en emissiehandel, en er moet worden gewaarborgd dat het veilingsysteem werkt; er dienen betere EU-maatregelen te komen voor de bevordering van groenere energievormen, met inbegrip van hernieuwbare energie en nieuwe technologieën, zoals het afvangen en opslaan van CO2, brandstofcellen en kernfusie; kernsplijtingsenergie kan een sleutelrol vervullen in de opwekking van stroom, met name op de korte en middellange termijn, en het aandeel hiervan in de stroomvoorziening in de EU zou tot 40% moeten worden opgetrokken;
7. wijst erop dat het uiteenlopende ontwikkelingsniveau van de 27 lidstaten in aanmerking moet worden genomen bij de spreiding van de kosten van aanpassing aan de klimaatverandering, en wel zodanig dat dit geen belemmering vormt voor het cohesiebeleid en de geleidelijke nivellering van de levensstandaard in de lidstaten; herinnert eraan dat sommige lidstaten hun verplichtingen om de CO2-emissies te verminderen overeenkomstig het Kyoto-protocol reeds zijn nagekomen; herinnert er tevens aan dat de kosten van aanpassing aan een groenere economie van lidstaat tot lidstaat zullen verschillen naar gelang van hun ontwikkelingspeil en hun energiebronnen, en dringt daarom aan op steun voor onderzoek en onderwikkeling in de lidstaten die bij het streven naar een groenere economie met aanzienlijke kosten worden geconfronteerd; wijst erop dat de verplichtingen die de ontwikkelde en zich in ontwikkeling bevindende landen aangaan, het vermogen van ieder land om bij te dragen tot emissiebeperking accuraat zouden moeten weerspiegelen;
8. herinnert eraan dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid als voornaamste doel heeft de voedselvoorziening veilig te stellen, de markten te stabiliseren en redelijke prijzen voor de consument te waarborgen, en onderstreept de noodzaak van ontwikkeling op dit gebied ten einde de crisis te boven te komen en een duurzaam en milieuvriendelijk EU-voedselvoorzieningsbeleid te waarborgen, met aandacht voor duurzaamheid, zekerheid en kwaliteit van landbouwproducten;
9. onderstreept dat het nog steeds belangrijk is de verschillen in levensstandaard in de EU te verkleinen en dringt er bij de Commissie op aan programma's ter verbetering van de infrastructuur te ontwikkelen voor de lidstaten en regio's die niet over adequate infrastructuur en toegankelijkheid beschikken, onder gebruikmaking van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, in een sfeer van solidariteit; wijst er in dit verband op dat de voltooiing van de interne markt voor alle vormen van vervoer een essentieel element van de Europese economie vormt, die mobiliteit van personen, goederen en kennis over de grenzen in de EU heen mogelijk maakt, en dat investeringen in vervoersinfrastructuur een cruciale rol kunnen vervullen in het aanzwengelen van groei en werkgelegenheid alsmede in het bevorderen van de Europese belangen op economisch en milieugebied, en daarom met diverse andere belangrijke beleidsterreinen dienen te worden gecoördineerd;
10. acht flexibiliteit op loongebied uitermate belangrijk, aangezien Europa de nadelen ondervindt van extreem rigide economieën als gevolg van regulering van de arbeidsmarkt op microniveau; is van mening dat ingrijpen door de nationale overheid en door de EU beperkt dient te blijven;
11. is van mening dat er een grotere rol moet worden toegekend aan dynamische ondernemingszin en zelfstandig ondernemen om ruimte te bieden aan vrij ondernemerschap, vrije en eerlijke handel en concurrentie, en om gezonde economische voorwaarden tot stand te brengen voor kleine bedrijven, die immers de meeste nieuwe banen scheppen; vindt dat het opstarten van een klein bedrijf eenvoudiger, sneller en goedkoper moet worden;
12. is van mening dat onderwijsprogramma's jongeren beter op de arbeidsmarkt moeten voorbereiden, en beschouwt samenwerking tussen het bedrijfsleven en universiteiten als een van de manieren waarop dit kan gebeuren, een manier die steun verdient via betere kwaliteit van onderwijs en ontwikkeling van vaardigheden;
13. onderstreept dat het beginsel van belastingconcurrentie - schadelijke belastingconcurrentie daargelaten - tussen de 27 lidstaten onaangetast moet blijven;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.