Ontwerpresolutie - B7-0153/2010Ontwerpresolutie
B7-0153/2010

ONTWERPRESOLUTIE over the EU 2020 Strategie met het oog op de voorbereiding van de Europese voorjaarsraad

3.3.2010

naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7‑0000/2010
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement

Corien Wortmann-Kool, Peter Liese, Richard Seeber, Pilar del Castillo Vera, Andreas Schwab, Jean-Paul Gauzès, Csaba Őry, Mathieu Grosch, Lambert van Nistelrooij, Albert Deß, Othmar Karas, Marian-Jean Marinescu namens de PPE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0151/2010

Procedure : 2010/2543(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0153/2010
Ingediende teksten :
B7-0153/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0153/2010

over the EU 2020 Strategie met het oog op de voorbereiding van de Europese voorjaarsraad

Het Europees Parlement,

–   gezien de informele bijeenkomst van de Europese Raad op 11 februari 2010,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomsten van de Europese Raad in maart 2000, 2001, 2005, 2006, 2007 en december 2009,

–   gezien de openbare raadpleging die de Commissie heeft gehouden over EU 2020 en de resultaten daarvan (SEC(2010)116),

–   - gezien de evaluatie van de Lissabonstrategie door de Commissie (SEC(2010)114),

–   gelet op artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gelet op de vraag van 23 februari 2010 aan de Commissie over landbouw en de toekomstige "EU 2020"-strategie (O-0023/2010 – B7‑0000/2010),

–   gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van het Reglement,

A. overwegende dat een langetermijnstrategie moet samengaan met concrete actie waarmee kan worden ingegaan op de meest directe zorgen en angsten onder de Europese burgers, en dat de EU 2020-strategie ons belangrijkste doel moet dienen, namelijk economische groei en werkgelegenheid,

B.  overwegende dat de Lisssabon-strategie slechts ten dele is geslaagd, door een zwakke governance-structuur en te weinig verantwoordingsbereidheid onder de lidstaten,

C. overwegende dat de inspanningen van de Commissie om tot een duurzame sociale markteconomie te komen – d.w.z. een inclusieve, meer doordachte en duurzame economie – moeten worden verwelkomd,

D. overwegende dat het jammer is dat de Commissie haar strategie niet heeft geconcentreerd op de bevordering en ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen; dat in deze sector de meeste banen worden gecreëerd en er praktische maatregelen nodig zijn om de bureaucratie terug te dringen, en innovatieve ideeën in deze sectoren te stimuleren en uit te voeren; overwegende dat de financiële middelen niet alleen mogen worden ingezet op de schepping van alleen ‘groene’ banen;

E.  overwegende dat belangrijke innovaties zoals e-mobiliteit, zonnetechnologie, en vele andere niet in Europa zullen kunnen worden geproduceerd als we geen kader inrichten om de aanvoer van grondstoffen veilig te stellen;

F.  overwegende dat de door de Commissie gehouden raadpleging over de toekomstige EU 2020-strategie met geen woord rept over de landbouw en de agro-voedingssector, welk verzuim onmiddellijk moet worden rechtgezet, aangezien de landbouw- en voedingssector tezamen een essentieel onderdeel van de EU-economie uitmaken en 19.2 miljoen banen (9% van de totale werkgelegenheid) en 4.3% van het BBP in de EU-27 voor hun rekening nemen,

 

G.  overwegende dat de EU 2020-strategie van start gaat in het Europees Jaar voor de Bestrijding van Armoede, en dat aandacht moet worden besteed aan de uitroeiing van de armoede en het sociale aspect van de Lissabon Agenda;

H.  overwegende dat het cohesiebeleid in het nieuwe verdrag van Lissabon wordt geregeld, dat het een instrument is voor realisering van de daarin genoemde doelstellingen, en dat het dus integraal deel moet uitmaken van de 2020-strategie indien de lidstaten willen dat dit nieuwe beleid voor groei en banen ook werkt; overwegende dat de 2020-strategy de relevantie van dit beleid op waarde moet schatten, in zowel in algemene als in buitengewone omstandigheden, en in aanmerking moet nemen dat een goed gefinancieerd regionaal ontwikkelingsbeleid voor na 2013 onontbeerlijk is voor alle lidstaten, als zij willen streven naar een duurzame sociale markteconomie en groei;

I.   overwegende dat de Commissie, gelet op de tekortkomingen in de Lissabonstrategie, een duidelijke en doelgerichte strategie moet voorstellen, in één enkel document vervat, waarin de conclusies in het verslag van Mario Monti over de herstart van de binnenmarkt, en alle relevante EU-strategieën, moeten worden geïntegreerd en aan elkaar worden gekoppeld, zodat dit kan worden beschouwd als het uitgangsdocument voor de komende 10 jaar;

1.  vraagt de Commissie en de Raad – herinnerend aan de nadruk die de Commissie en haar voorzitter Barroso hebben gelegd op de cruciale rol van het Europees Parlement in de EU 2020-strategie – de prerogatieven van het Parlement bij de uitwerking en uitvoering van de strategie ten volle te respecteren, zodat deze in de ogen van de burgers in de maatschappij wint aan democratische legitimering;

1. Sterke Europese governance voor een geslaagde 2020-strategie.

2.  vraagt de Commissie dringend om, gezien de tekortkomingen van de Lissabonstrategie, een duidelijke strategie voor te stellen, vervat in één enkel document, die moet uitgaan van een doelgerichte benadering;

3.  benadrukt dat een gecoördineerde en concrete Europese wetgeving rekening moet houden met de diversiteit die in de EU heerst, en daarom moet voorzien in een sterke en transparante governance-structuur die volledig beantwoordt aan het subsidiariteitsbeginsel zoals in het Verdrag van Lissabon neergelegd;

4.  onderstreept de noodzaak van sterke uitvoerings- en follow-upmechanismen; vraagt de Commissie een nauwkeurig scorebord op te stellen van de hindernissen en gerichte actie voor te stellen om de belangrijkste belemmeringen uit de weg te ruimen; acht het voor Europa van cruciaal belang dat elke toekomststrategie effectieve mechanismen kent om de beoogde resultaten ook te bereiken;

5.  wijst erop date een duurzamere sociale markteconomie alleen tot stand kan worden verwezenlijkt wanneer de doelstellingen en de strategieën worden gesteund door gerichte actie van de regering en behoorlijk zijn gecoördineerd;

6.  is van mening dat het maatschappelijk middenveld moet worden ingeschakeld en moet delen in de zeggenschap om de 2020-strategie te doen slagen, en dat de sociale partners daarom moet worden gevraagd mee te werken aan het bepalen van de strategie, en aan de uitvoering ervan, op zowel Europees als nationaal niveau;

7.  acht het voor verwezenlijking van de ambitieuze doelstelling van de strategie van fundamenteel belang dat er een transparante en meergelaagde governance tot stand komt, en dat de doelstellingen, taken en verantwoordelijkheden van EU 2020 worden verdeeld tussen de Europese Unie, de lidstaten en de regionale en locale autoriteiten, die snel, beslissend en met een hoge mate van urgentie moeten handelen; beschouwt een meergelaagde governance en partnerschap de kernbegrippen moeten zijn voor de governance en de waarmaking van de Strategie;

8.  is van mening dat de totstandbrenging van een binnenmarkt voor financiële diensten op retailniveau een belangrijk onderdeel hoort te zijn van de 2020-Strategie;

9.  acht de overeenstemming die in de Raad is bereikt voor een nieuwe architectuur voor het financieel toezicht niet consistent met de doelstellingen van de 2020 Strategie; vraagt daarom het Spaanse Voorzitterschap om met meer ambitieuze voorstellen te komen die de bevoegdheden van de in te stellen autoriteiten versterken;

10. merkt op dat de coördinatie van nationaal beleid inzake het KMO’s tot de belangrijkste aspecten van de Europese economische governance zou moeten behoren, om te vermijden dat er in de lidstaten nieuwe belemmeringen of lasten worden geschapen, en tegelijkertijd de bestaande trachten te verwijderen; is van mening dat de invoeging van een nieuw Europees ‘KMO-criterium’ in de nationale wetgevingen een taak zou kunnen zijn voor een KMO-afdeling van de Europese economische governance;

11. onderstreept dat een sterk, hervormd en flexibel cohesiebeleid, aangepast aan de huidige behoeften, een essentieel onderdeel hoort te zijn van de EU 2020 Strategie; is van mening dat dit beleid met zijn horizontale aanpak een belangrijke rol vervult bij het zich kwijten van de opgaven waar de Unie voor staat, namelijk: verkleining van de structurele verschillen tussen landen en regio’s, verbetering van het concurrentievermogen van de EU-regio’s in een globaliserende wereld, tegenwicht bieden aan de effecten van de mondiale economische crisis door vertrouwen en dynamiek in de Europese economie te brengen, en beperking van de gevolgen van demografische veranderingen en van klimaatverandering;

12. is van mening dat de aandacht moet uitgaan naar structurele beleidsmaatregelen en financiële middelen, die moeten stroken met EU-prioriteiten als concurrentievermogen, efficiëntie van middelen en duurzaamheid;

2. Houdbare overheidsbegrotingen

13. onderstreept dat de discussie en de beslissing over de toekomstige budgettaire toewijzingen in de EU zullen plaatsvinden in het kader van de tussentijdse herziening van het huidige meerjaarlijks financieel kader (MFF) 2007-2013 en de voorbereidingen en besluitvorming voor het volgende meerjaarlijks financieel kader (MFF);

14. onderstreept dat houdbare overheidsbegrotingen als grondslag zullen dienen voor de financiering van de EU 2020 Strategie; is van oordeel dat naleving van het stabiliteitspact, en de beginselen voor gecoördineerde terugtrekkingsstrategieën om de effecten van de economische en financiële crisis op de overheidsbegrotingen te boven te komen, de belangrijkste vraagstukken uitmaken voor het fiscaal beleid in de toekomst;

15. benadrukt dat anti-inflatiebeleid en degelijke begrotingsregels op lange termijn de groei en de vooruitzichten op de arbeidsmarkt voor jongeren ten goede komen; meent dat de staat op die manier zijn rol vervult als goed beheerder, die ervoor zorg draagt dat er voor toekomstige generaties toereikende openbare diensten voorhanden zijn;

16. meent dat recente ontwikkelingen laten zien dat het institutionele kader voor aansturing van de EMU er niet in is geslaagd de overheidstekorten onder controle te houden; vraagt de Commissie om initiatieven voor te stellen om dit zwakke punt in de EMU te verhelpen; waarschuwt voor het gevaar van een Europa met twee snelheden;

3. Stimulering van KMO’s en banen

17. onderstreept dat de KMO’s de motor zijn die de huidige economie draaiende houden, en de banen scheppen die zo belangrijk zijn om de economische groei nieuw leven in te blazen, en dat zij een duurzame sociale markteconomie kunnen versterken en de creativiteit en innovatie kunnen stimuleren die aan economische kracht en technologische vooruitgang ten grondslag ligt; meent dat de politieke lijn die met de invoering van de Wet voor Kleine Ondernemingen is uitgezet, op meer ambitieuze wijze moet worden doorgezet; meent dat de prioriteit daarom moet uitgaan naar verdere inspanningen tot deregulering, zoals verdere uitvoering van dereguleringsdoelstellingen en KMO-vriendelijke wetgeving, waardoor een vitaal klimaat voor beginnende ondernemers wordt geschapen dat ondernemerschap aanmoedigt en gemakkelijker toegang biedt tot financiering;

18. onderstreept dat een succesvolle 2020 Strategie zich niet alleen dient te richten op aanmoediging van KMO’s en banen in handel en dienstverlening, maar ook banen in de industrie, de agrarische sector en in de gezondheidszorg, die alle van vitaal belang zijn voor onze economie in de toekomst;

19. herhaalt zijn eisen inzake een meer inclusieve en competitieve arbeidsmarkt; acht een herstructurering van de sociale zekerheidssystemen nodig om te bereiken dat een verandering van werkkring niet tot verminderde sociale bescherming leidt, dat periodieke heropleiding voor een andere baan niet leidt tot terugval in inkomen, en dat de flexizekerheid niet eenzijdig gericht blijft op flexibiliteit op de arbeidsmarkt;

20. is van oordeel dat wegens de vergrijzing van de Europese bevolking beleid nodig is op gebied van levenslang leren, waarbij opleidingsmogelijkheden moeten worden aangemoedigd en mensen gedurende hun hele werkzame leven worden; acht het noodzakelijk dat het aantal actieven op de arbeidsmarkt gehandhaafd blijft en dat de sociale inclusie wordt versterkt; betreurt het dat de arbeidskracht van met name ouderen en personen met een handicap wordt verwaarloosd; ziet daarom uit naar voorstellen om dit potentieel te versterken en om flexibele pensionering, ook na de huidige pensioenleeftijd, aan te moedigen;

21. bepleit het bevorderen van zelfstandige arbeid, zoals bijvoorbeeld ook door het Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EGF) wordt gewaarborgd;

22. vraagt de Commissie met voorstellen te komen voor een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB); meent dat een definitief BTW-stelsel op basis van het beginsel van ‘land van oorsprong’ de efficiëntie van de binnenmarkt ten goede zou komen en extra inkomsten zou genereren voor de overheidsbegrotingen zonder dat de BTW-tarieven hoeven te worden gewijzigd;

4. Naar een duurzame sociale markteconomie

23. verlangt – ervan uitgaande dat de Europese Commissie de binnenmarkt moet versterken en op de naleving van de mededingingsregels moet toezien - dat de binnenmarkt als algemeen welzijnsbeginsel in de EU 2020 Strategie wordt opgenomen, op basis van het komende verslag Monti over de herstart van de Binnenmarkt; beschouwt deugdelijke regelgeving, betere omzetting van Europese regels in nationale wetgeving, betere tenuitvoerlegging, en Europees toezicht op de financiële markten als belangrijk voor de voltooiing van de binnenmarkt voor goederen, arbeid en diensten;

24. is van oordeel dat de EU haar voordeel moet doen met haar leidende rol op het punt van duurzame economie en groene mobiliteitstechnologie, en haar concurrentievoordeel op dit gebied moet uitbreiden en het exportpotentieel van deze technologische voorsprong moet benutten; merkt op dat duurzame productieprocessen, efficiënt gebruik van middelen en verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen het behoud van een sterke industriële basis in Europa mogelijk zullen maken, waarbij door een mindere afhankelijkheid van energiebronnen, de concurrentiekracht zal toenemen en ambitieuze klimaatdoelstellingen kunnen worden gehaald; wijst met nadruk op het potentieel waarover leidende Europese industrieën beschikken om aan innovatieve oplossingen op dit gebied bij te dragen; benadrukt dat daarvoor wel nodig is dat de EU-economie wordt voorzien van voldoende high-tech grondstoffen;

25. beschouwt de vervoerssector als belangrijke factor voor het realiseren van de ‘groene groei’ die de 2020 Strategie in het vooruitzict stelt, en dat deze sector in opmerkelijke mate bijdraagt aan de economische groei die voor de uitvoering van EU 2020 is vereist; meent dat een menging van verschillende maatregelen zoals energiemix, prijsmaatregelen, en internalisering van externe kosten in dit verband belangrijk zijn, en dat zulke maatregelen gepaard moeten gaan met duidelijkere en meer realistische doelstellingen die regelmatig moeten worden herzien;

26. legt de nadruk op de reeds bindende toezegging van de EU tot vermindering van de CO2-uitstoot met ten minste 20% in de periode tot 2020, en is van mening dat de EU meer bekendheid moet geven aan haar bereidheid om de uitstoot van broeikasgassen met 30% te verminderen, op voorwaarde dat andere landen zich eveneens tot adequate maatregelen willen verbinden;

27.  stelt dat er duidelijke en objectieve indicatoren moeten komen voor meting van de vooruitgang naar een duurzame en energie-efficiënte sociale markteconomie, en dat de gestelde doelen realistisch en haalbaar moeten zijn; beschouwt een snelle voltooiing van een volledig geïntegreerde en aaneengesloten interne energiemarkt als essentieel element voor het realiseren van economische groei, voor de inschakeling van hernieuwbare energiebronnen en voor vermindering van de kwetsbaarheid van de EU voor onderbreking van de aanvoer; onderstreept dat er inspanningen moeten worden gedaan om het aandeel van inheemse energiebronnen met gering koolstofverbruik in de EU-energiemix te vergroten;

28. merkt op dat de EU, door haar leidende rol te versterken, het exportpotentieel van een technologische voorsprong moet benutten;

29. onderstreept de noodzaak van een correcte omzetting van EU-wetgeving in het algemeen en van de richtlijnen inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en inzake diensten in het bijzonder, zodat maximaal profijt kan worden getrokken uit het potentieel dat wordt geboden door de dienstenmarkt, het grootste terrein van economische activiteit in de EU; stelt dat de strategie erop moet zijn gericht dat alle in de dienstensector nog resterende belemmeringen uiterlijk tegen 2020 zijn opgeruimd;

30. pleit voor bevordering van een zodanige benadering van de binnenmarkt, dat de consumenten worden aangemoedigd tot grensoverschrijdende aankoop van goederen en diensten, met name online, en dat KMO’s ten volle gebruik kunnen maken van de kansen die de interne markt biedt;

5. Duurzame kennisgebaseerde groei

31. benadrukt dat voor kennisgebaseerde groei doelmatig fundamenteel en toegepast onderzoek nodig is; is van oordeel dat innovatie de motor moet zijn voor groei en welvaart in Europa, dat fundamenteel onderzoek op gecoördineerde wijze op EU-niveau moet worden verricht en dat de resultaten ervan aan alle EU-burgers ten goede moeten komen; verwacht met name dat onderzoek naar veiligheid en koolstofreductie in de vervoerssector zullen bijdragen aan een versterkte positie van de EU als onderzoekslokatie;

32. vraagt de Commissie met klem om het streefcijfer van ‘3% van BBP voor O&O’ uit de Lissabonstrategie te handhaven in de nieuwe strategie, zowel voor de EU- begroting als voor de nationale begrotingen; stelt dat onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s en de financiële middelen moeten zijn gericht op en stroken met de EU 2020 Strategie; roept de lidstaten op het synergetisch potentieel van de fondsen van het Cohesiebeleid en de fondsen voor O&O beter te benutten;

33. acht het voor een efficiënter toegepast onderzoek in Europa van cruciaal belang dat de stroomlijning van bestaande structuren wordt verbeterd en dat er in de openbare en particuliere sector een meer onderzoeks- en innovatievriendelijk investeringsklimaat wordt geschapen; vraagt de Commissie om met praktische maatregelen te komen voor een betere toegang tot financiering, in het bijzonder met het oog op een grotere beschikbaarheid van risicokapitaal en op mogelijk inhaken op het terrein van precommerciële overheidsopdrachten;

34. wijst erop dat innovatie begint met investering in het onderwijs, en dat verhoogde inzetbaarheid op de arbeidsmarkt dankzij levenslang leren de sociale inclusie bevordert; roept de Commissie op nieuwe partnerschappen tussen bedrijfsleven, wetenschap en unversitair onderzoek te stimuleren en aan te moedigen;

35. pleit voor een brede benadering voor het toekomstige innovatiebeleid in de EU; meent dat er adequate openbare en particuliere middelen moeten worden ingezet op de terreinen waar Europa een mondiale leiderspositie inneemt of kan bereiken, en dat er bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de ontwikkeling van essentiële sleuteltechnologieën;

36. omarmt het voorstel van de Commissie waarin het industriebeleid voor het globaliseringstijdperk tot de thematische prioriteiten wordt gerekend; onderstreept dat de bestaande industriële structuren een aanzienlijke bijdrage zullen blijven leveren aan economische groei in de EU en daarom moeten worden gesteund;

37. stelt dat vooral in de vervoerssector de ontwikkeling van technologie en de vereenvoudiging van multimodale vervoersketens voor personen en goederen een belangrijke rol vervullen; gelooft daarom dat het vervoer moet zijn gebaseerd op een doelmatige co-modaliteit die meetbaar is aan de hand van criteria met betrekking tot economische aspecten, milieubescherming, sociale omstandigheden en arbeidskosten, en veiligheid;

38. meent dat Europa een doelmatige bescherming van intellectuele eigendom moet bevorderen door middel van een werkzame octrooiwetgeving voor de EU, met bijzondere aandacht voor de digitale economie zodat Europa haar leidende rol in de wereld kan waarmaken; gelooft dat de goede werking van de digitale economie een eerste voorwaarde is voor een goede werking van de EU economie in haar geheel; is echter van mening dat het vrije verkeer van digitale diensten op dit moment ernstige hinder ondervindt van de versnipperde regelgeving op nationaal niveau; acht het voor realisering van deze digitale dimensie van de binnenmarkt noodzakelijk dat ten eerste het nieuwe regelgevingskader daadwerkelijk wordt uitgevoerd, ten tweede de markt voor digitale diensten wordt gestimuleerd, en ten derde het vrije verkeer van inhoud en kennis– de ‘vijfde vrijheid’ – gestalte krijgt;

39. is ervan overtuigd dat de land- en bosbouw, in het juiste beleidskader en met toereikende begrotingsmiddelen, een belangrijke rol kunnen vervullen in een algehele Europese strategie die gericht is op economisch herstel, en daarbij tevens kan bijdragen aan de voedselzekerheid in de EU en de wereld, het behoud kan waarborgen van het rurale landschap dat 90% uitmaakt van het EU-gebied, ecologische voordelen kan brengen en een belangrijke bijdrage kan leveren aan het onderzoek naar alternatieve energiebronnen;

40. merkt op dat de infrastructurele tekortkomingen overal in Europa uiteenlopen, maar nog steeds groot zijn, zodat het groeipotentieel en de soepele werking van de binnenmarkt daaronder te lijden hebben; bepleit daarom dat gezorgd wordt voor werkelijk gelijke verhoudingen, door openbare en particuliere investeringen in vervoer, energie, telecommunicatie en IT-infrastructuur;

41. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.