Ontwerpresolutie - B7-0159/2010Ontwerpresolutie
B7-0159/2010

ONTWERPRESOLUTIE over EU 2020 – follow-up van de informele bijeenkomst van de Europese Raad van 11 februari 2010

4.3.2010

naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7‑0000/2010
ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het Reglement

Rebecca Harms, Daniel Cohn-Bendit namens de Verts/ALE-Fractie


Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0159/2010
Ingediende teksten :
B7-0159/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0159/2010

Resolutie van het Europees Parlement over EU 2020 – follow-up van de informele bijeenkomst van de Europese Raad van 11 februari 2010

Het Europees Parlement,

–   gezien de informele bijeenkomst van de Europese Raad op 11 februari 2010,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomsten van de Europese Raad in maart 2000, 2001, 2005, 2006, 2007 en december 2009,

–   gezien de openbare raadpleging die de Commissie heeft gehouden over EU 2020 en de resultaten daarvan (SEC(2010)116),

–   gezien de evaluatie van de Lissabonstrategie door de Commissie (SEC(2010)114),

–   gelet op artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gelet op de vraag van 23 februari 2010 aan de Commissie over landbouw en de toekomstige "EU 2020"-strategie (O-0023/2010 – B7‑0000/2010),

–   gelet op artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de raadpleging die de Commissie over de toekomstige "EU 2020"-strategie heeft gehouden, geen behoorlijk proces voor de raadpleging van de belanghebbenden omvat en dat het Europees Parlement niet bij deze raadpleging is betrokken,

B.  overwegende dat de in de Lissabonstrategie bepaalde doelstellingen niet zijn gehaald; overwegende dat de toekomstige "EU 2020"-strategie op basis van een behoorlijke en grondige beoordeling van de Lissabonstrategie moet worden bepaald,

C. overwegende dat de economische en financiële crisis de structurele kwetsbaarheid van de EU en meer specifiek van de eurozone heeft blootgelegd; overwegende dat de situatie in Griekenland en andere kwetsbare EMU-landen een hoogst zorgwekkende kwestie is en een urgente uitdaging voor een ruimere economische integratie van de EU,

D. overwegende dat de crisis miljoenen banen heeft vernietigd en de onbestendigheid van banen en de armoede heeft verergerd; overwegende dat 16% van de inwoners van de EU het risico van armoede lopen; overwegende dat 23 miljoen inwoners van de EU werkloos zijn,

E.  overwegende dat de beschikbaarheid van gemakkelijk krediet, kortetermijndenken, de deregulering van de financiële wereld en het nemen van overdreven risico's op de financiële marketen speculatief gedrag hebben gestimuleerd, dat zijn beurt heeft geleid tot een door een luchtbel aangedreven groei en het ontstaan van onhoudbare onevenwichten binnen de EU en wereldwijd,

F.  overwegende dat de klimaatverandering dringend drastisch optreden vereist,

G. overwegende dat de sterke afhankelijkheid van conventionele brandstoffen en het inefficiënte gebruik van grondstoffen de ontwikkeling van de EU in de richting van een duurzame economie in gevaar hebben gebracht,

H. overwegende dat de enige optie is de omschakeling naar een groene, volledig op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, hoogst efficiënte economie te bespoedigen, om de klimaatverandering aan te pakken, de continuïteit van de voorziening veilig te stellen en voor een hoge werkgelegenheidsgraad en grote sociale cohesie te zorgen,

I.   overwegende dat een efficiënt gebruik van hulpbronnen en een absolute vermindering van het gebruik van hulpbronnen nodig zijn om ecologische duurzaamheid te garanderen,

J.   overwegende dat de veroudering van de bevolking versnelt en dat de actieve bevolking in de EU vanaf 2013-2014 zal beginnen te krimpen,

K. overwegende dat er duidelijk behoefte aan is om werk en zorg gelijker tussen mannen en vrouwen te verdelen, de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren en, meer in het algemeen, naar gelijkheid van mannen en vrouwen te streven;

L.  overwegende dat investeringen in onderwijs, opleiding en levenslang leren een sleutelelement zijn voor betere leefomstandigheden en een op kennis en innovatie gebaseerde economie,

N. overwegende dat in de visie van de Commissie op de toekomst van de "EU 2020"-strategie de belangrijke rol wordt genegeerd van biodiversiteit, alsmede van landbouw en de ruimere rol die de plattelandseconomieën spelen met betrekking tot de veiligstelling van de voedselvoorziening, het beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de werkgelegenheid, en hun grote potentieel voor de bestrijding van de klimaatverandering en de aanpak van andere belangrijke uitdagingen; overwegende dat het verlies van biodiversiteit wereldwijd ecologische, sociale en economische kosten heeft die in het TEEB-verslag (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) geraamd worden op een bedrag tussen 1.350 en 3.100 miljard EUR/jaar in 2008 en 7% van het mondiale BBP tegen 2050,

N. overwegende dat deze omissie duidelijk maakt dat blijkbaar op grote schaal niet beseft wordt dat een grondige hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling nodig is, om de genoemde uitdagingen aan te gaan, via water- en bodembeheer duurzame praktijken in te stellen, de afhankelijkheid van olie te verminderen, de biodiversiteit in stand te houden en de werkgelegenheid in de landbouw en de plattelandeconomie op duurzame wijze te diversifiëren,

O. overwegende dat de EU-begroting maar 2,5% van de totale overheidsuitgaven in de EU uitmaakt en minder dan 1% van het BBP van de EU,

I. EU 2020 – van kwetsbaarheid naar duurzaamheid: doelstellingen en streefdoelen voor de nieuwe strategie

1.  benadrukt het feit dat de "EU 2020"-strategie van Europa de voortrekker moet maken van de groene revolutie van de 21e eeuw, waarbij de menselijke ontwikkeling moet worden verzoend met de fysieke grenzen van de aarde;

2.  vraagt daarom dat de algemene doelstelling van de "EU 2020"-strategie veranderd wordt van alleen het nastreven van groei van het BBP in een ruimer politiek concept van de toekomst van de EU als sociale en duurzame Unie die mensen en de bescherming van het milieu in het centrum plaatst van het beleid en bedoeld is om welzijn en de beste kansen voor iedereen te creëren; benadrukt in verband hiermee het feit dat concurrentievermogen geen doel op zich is;

3.  is van mening dat de nieuwe strategie verder dan het BBP een reeks indicatoren op het gebied van welzijn moet omvatten, alsmede indicatoren waarbij rekening wordt gehouden met ruime externe economische factoren en druk op het milieu en dat deze indicatoren moeten worden bepaald, goedgekeurd en beoordeeld via democratische en innoverende procedures;

4.  herinnert eraan dat de Europese Raad bij de tussentijdse beoordeling van de Lissabonstrategie in maart 2005 opnieuw heeft bevestigd dat deze strategie moet worden gezien in het ruimere kader van duurzame ontwikkeling, die beschouwd wordt als sleutelprincipe voor al het beleid en alle activiteiten van de Unie;

5.  is gealarmeerd doordat de voorbereiding van de Commissie van een "2020"-strategie niet gericht is op leiderschap in een wereld die aankijkt tegen klimaatverandering en ver gevorderde uitputting van de natuurlijke hulpbronnen en waar de mondiale ecosystemen op het punt staan in te storten;

6.  is ernstig bezorgd doordat concrete doelstellingen of streefdoelen, of zelfs een vermelding van biodiversiteitsdoelstellingen tegen 2020, in de "2020"-strategie ontbreken; vraagt daarom dat meetbare streefdoelen worden goedgekeurd om het verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten te stoppen en deze waar mogelijk tegen 2020 te herstellen;

7.  herinnert eraan dat doelstellingen om de eigen broeikasgasemissies te verminderen met minder dan 30% ten opzichte van het niveau van 1990 volledig haaks staan op de wetenschap en de dramatische gevolgen van een op hol geslagen klimaatverandering niet zullen voorkomen; is van mening dat dit bovendien zou aantonen dat het met het EU-leiderschap inzake het mondiale klimaatbeleid is afgelopen; dringt er daarom op aan dat dit streefdoel wordt bepaald op een vermindering met 40%; verwerpt subsidies voor twijfelachtige en gevaarlijke technologie die alleen te laat tot te weinig vermindering van de broeikasgasemissies kan leiden, bijvoorbeeld nucleaire technologie en koolstofafvang en -opslag (Carbon Capture and Storage, CCS);

8.  benadrukt het feit dat ecologische duurzaamheid afhankelijk is van een absolute vermindering van het gebruik van hulpbronnen; vraagt daarom dat een streefdoel voor de verbetering van de efficiëntie van het gebruik van hulpbronnen wordt bepaald van minimum 3% per jaar los van de evolutie van het BBP;

9.  vraagt de EU als eerste stap in de richting van een groene, volledig op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, hoogst efficiënte economie bindende streefdoelen voor 2020 te bepalen met een vermindering van het energieverbruik met minimum 20% ten opzichte van het niveau van 1990 en een verhoging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen tot minimum 25% tegen 2020, waarbij de technische en niet-technische belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van duurzame hernieuwbare energiebronnen worden verwijderd;

10. benadrukt het feit dat de EU haar inspanningen moet opvoeren voor een krachtig op rechten gebaseerd beleid inzake antidiscriminatie en echte sociale cohesie, om de ongelijkheid te verminderen en de kloof tussen rijk en arm te dichten, betere gezondheidsresultaten te halen, de onderwijsresultaten te verbeteren, de misdaad terug te dringen en nog een hele reeks andere sociale rechten en goederen te versterken die niet met armoedebestrijding alleen kunnen worden gerealiseerd;

11. is in verband hiermee van mening dat de "EU 2020"-strategie expliciet ambitieuze streefdoelen moet omvatten om de armoede elke vijf jaar met de helft te verminderen (d.i. een streefdoel wat het armoedepeil betreft van 8,5% tegen 2015 en 4% tegen 2020) en om de ongelijkheid en meer specifiek de kloof tussen rijk en arm te verminderen; is daarom van mening dat armoede moet worden gemeten als "relatieve armoede", om te helpen diegenen te identificeren die gevaar van uitsluiting lopen en dat de Gini-indicator een expliciet instrument van de "EU 2020"-strategie moet zijn;

12. vraagt een sterke nadruk op het realiseren van de gelijkheid van mannen en vrouwen door een streefdoel te bepalen van 60% vrouwelijke werknemers in banen die voldoende opleveren voor economische onafhankelijkheid, alsmede een streefdoel om de genderkloof elke vijf jaar met de helft te verminderen (d.i. een vermindering van de genderkloof tot 8,5% in 2015 en tot 4% in 2020), door de toegang tot kinderopvang te verbeteren voor minimum 50% van de kinderen die jonger en 100% van de kinderen die ouder zijn dan 3 jaar, door een Europees waarnemingscentrum voor geweld tegen vrouwen op te richten en door een quota te bepalen van 40% vrouwen in de raden van bestuur van bedrijven;

13. dringt er bij de Europese Raad en de Commissie op aan een ambitieuze agenda voor waardig werk op te stellen en aan te nemen, die de doelstelling moet omvatten van een leefloon, bindende benchmarks voor de werkgelegenheid bij jongeren, waarbij de werkloosheid bij jongeren niet hoger mag zijn dan het algemene gemiddelde werkloosheidscijfer, en een levensloopbenadering van werkgelegenheid, geschraagd door adequate overheidspensioenregelingen;

14. verzoekt de Raad en de Commissie een Europese jeugdgarantie te creëren om het recht te garanderen van elke jongere in de EU om na maximum 6 maanden werkloosheid een baan, een stageplaats, aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding aangeboden te krijgen;

15. is van mening dat de "EU 2020"-strategie de doelstelling moet omvatten dat het streefdoel wordt gehaald van 100% secundaire opleiding, alsmede duidelijke kwaliteitsstreefdoelen en -indicatoren voor het primaire en het secundaire onderwijs;

16. vraagt de goedkeuring van een doelstelling van 4% van het BBP voor onderzoek & ontwikkeling en innovatie; is in verband hiermee van mening dat expliciete streefdoelen moeten worden bepaald voor financieringsinstrumenten die geschikt zijn voor KMO's, alsmede de bevordering van open normen om digitale interoperabiliteit en toegankelijkheid te garanderen;

17. vestigt er de aandacht op dat het systeem voor intellectuele-eigendomsrechten moet worden herzien, aangezien een overijverig systeem voor octrooien en exclusieve rechten innovatie in feite kan vertragen en de toegang tot essentiële middelen beperken; onderstreept het feit dat onnodige belemmeringen van het vrije verkeer van kennis moeten worden verwijderd, aangezien uitwisseling van kennis een essentieel instrument voor welvaart is;

18. benadrukt het feit dat de uitgaven voor onderzoek & ontwikkeling op militair en nucleair gebied buiten de doelstelling van 4% van het BBP voor onderzoek & ontwikkeling en innovatie moeten blijven;

19. vraagt een duidelijke opname van de EU-doelstellingen inzake eco-innovatie in de doelstelling van 4% van het BBP;

20. benadrukt het feit dat een grondige herziening nodig is van de "Europa als wereldspeler"-handelsstrategie van de Commissie, om samenwerking met betrekking tot bindende normen voor sociaal en ecologisch duurzame handelsbetrekkingen te bevorderen; vraagt in verband hiermee om de stopzetting van de ondertekening van vrijhandelsakkoorden met Colombia, Peru en Korea en een moratorium op de lopende onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden met India, Canada, de Golfstaten en een reeks ACS-landen met economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's);

II. Beter bestuur voor de "EU 2020"-strategie

21. is van mening dat in de "EU 2020"-strategie bindende doelstellingen en nalevingsmechanismen moeten worden vastgesteld waarbij harmonisering naar boven toe moet worden gecombineerd met flexibiliteit;

22. verzoekt de Europese Raad en de Commissie in verband hiermee economische stimulansen goed te keuren, bijvoorbeeld extra EU-middelen, en ook sancties, bijvoorbeeld extra heffingen, die de "EU 2020"-doelstellingen effectief ondersteunen;

23. is van mening dat elke lidstaat de Commissie zijn nationale "2020"-programma moet voorleggen, dat gebaseerd moet zijn op zijn specifieke startsituatie en consistent met de "EU 2020"- doelstellingen;

24. dringt er bij de Europese Raad en de Commissie op aan om in de "EU 2020"-strategie ambitieuze economische governance voor de hele EU op te nemen, met onder andere de gezamenlijke start van de programma's voor stabiliteit en convergentie en de nationale hervormingsprogramma's binnen een gemeenschappelijk kader;

25. benadrukt dat bepaalde tekortkomingen van de structuur van de EMU en in zekere mate van het economisch beleid van partnerlanden het voor lidstaten moeilijk maakt hun financiën op orde te brengen; betreurt met name het feit dat de coördinatie van het fiscale beleid beperkt is tot de regels van het stabiliteits- en groeipact, waarin alleen wordt verwezen naar overheidstekorten en overheidsschuld;

26. wijst erop dat het bestaande mechanisme voor beleidscoördinatie in de eurozone moet worden uitgebreid om het hoofd aan de huidige en de toekomstige economische onevenwichten en verschillen binnen de zone te bieden; betreurt in verband hiermee het feit dat er geen bindende verplichtingen tussen de regeringen bestaan om de coördinatie binnen de EMU en ruimer binnen de EU te handhaven;

27. is van mening dat de Commissie aanbevelingen moet opstellen met betrekking tot de haalbaarheid van de nationale doelstellingen en om de drie jaar de wenselijkheid extra middelen toe te wijzen moet beoordelen; verzoekt de Commissie om bij de beoordeling van de nationale programma's procedures vast te stellen om lidstaten publiekelijk te schande te zetten ("naming and shaming");

28. benadrukt het feit dat het de uitvoering van de "EU 2020"-strategie jaarlijks moet beoordelen en deze beoordelingen als tak van de begrotingsautoriteit expliciet aan extra EU-financiering moet koppelen;

29. is van mening dat democratische ondersteuning een cruciale voorwaarde is voor succes en daarom dat de nationale parlementen actief bij de vaststelling en uitvoering van de "2020"-strategie moeten worden betrokken; is op dezelfde manier van mening dat regio's, gemeenten, sociale partners en ngo's actief bij de vaststelling en uitvoering van de strategie moeten worden betrokken;

30. is van mening dat de strategische en operationele banden van de "EU 2020"-strategie met de overkoepelende strategie voor duurzame ontwikkeling en ook met het energie/klimaatpakket, de sociale agenda, de "EU 2020"-strategie voor biodiversiteit en het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden verbeterd; verzoekt de Commissie in verband hiermee jaarlijks een mededeling in te dienen over de interactie en coherentie van deze strategieën;

31. verzoekt de Commissie de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling in de "EU 2020"-strategie op te nemen, zodat de doelstellingen inzake cohesie, concurrentievermogen en duurzaamheid worden beschouwd als zijnde onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals al in de agenda's van Lissabon en Göteborg van de Unie was bepaald;

III. De middelen uittrekken die voor het welslagen van de nieuwe strategie van essentieel belang zijn

32. verzoekt de landen met een overschot op de lopende rekening om de werkgelegenheid en de interne vraag te stimuleren, onder andere door een einde te maken aan de loonmatiging, minimumlonen in te voeren waar er gen zijn en de investeringen voor duurzaamheid te verhogen, rekening houdend met de regels van het stabiliteits- en groeipact; verzoekt de landen met een tekort op de lopende rekening om buitensporige consumptie terug te dringen en de duurzame investeringen te verhogen;

33. onderstreept het feit dat discipline inzake loonmatiging ook als rem fungeert voor de groei van de gezinsinkomens en bijgevolg voor de particuliere consumptie; waarschuwt derhalve dat de aandacht niet hoofdzakelijk mag worden geconcentreerd op loonmatiging als manier om prijsstabiliteit te bewerkstelligen; herinnert eraan dat de toegenomen mondiale concurrentie al tot een neerwaartse druk op de lonen heeft geleid, terwijl hogere grondstoffenprijzen de koopkracht van de consumenten in de EU hebben geschaad;

34. is van mening dat de Europese begroting niet volstaat om de onevenwichten tussen de lidstaten effectief te beperken en een toereikend anticyclisch effect te genereren; suggereert daarom dat de omvang ervan naar boven toe wordt aangepast; is van mening dat het komende debat over de financiële vooruitzichten de kans biedt om een reflectie te starten over een vergroting van de omvang van de EU-begroting, die duidelijk in het evaluatieproces van "EU 2020" moet worden opgenomen;

35. acht het van essentieel belang om bijkomende solidariteitsmechanismen binnen de EU te ontwikkelen om het hoofd aan asymmetrische schokken te kunnen bieden; verzoekt de Commissie de haalbaarheid te onderzoeken van de oprichting van een solidariteitsfonds waarin landen in goede tijden kunnen storten om beter het hoofd aan asymmetrische schokken te kunnen bieden;

36. is het met de Commissie eens over het feit dat controle en regulering van de financiële markten, om de financiële stabiliteit te behouden, speculatieve zeepbellen te voorkomen en de interne en externe onevenwichten te beperken, van essentieel belang voor een geslaagde ontwikkeling van de EU zijn;

37. is van mening dat een grensoverschrijdende basis voor alle (Europese en niet-Europese) over lands- en sectorgrenzen heen werkende bedrijven en operatoren die in de EU op basis van gelijkheid actief zijn, vereist is;

38. is van mening dat alle financiële markten, actoren en instrumenten moeten worden gereguleerd, alsmede alle systemisch belangrijke financiële infrastructuur, zoals betalings-, clearing- en afwikkelingsstelsels, -mechanismen en platformen, en de bijbehorende verstrekking van de bewaarnemingsdiensten;

39. is van mening dat een effectieve en strengere financiële regulering van cruciaal belang is om tegoeden en spaargeld naar duurzame en groene investeringen en de schepping van banen te loodsen; benadrukt het feit dat één Europese toezichthouder nodig is voor alle grens- en sectoroverschrijdende instellingen; vraagt adequate instrumenten om speculatie op activa en grondstoffen aan te pakken en financiële innovatie te controleren;

40. is van mening dat de prudentiële regelgeving substantieel moet worden verstrengd en strengere en meer kwalitatieve kapitaalvereisten moet omvatten, zoals anticyclische kapitaal- en liquiditeitsvereisten en een aandeel vreemd vermogen, alsmede progressieve kapitaal- en liquiditeitsvereisten volgens de omvang van het bedrijf;

41. is van mening dat bankactiviteiten opnieuw gefocust moeten zijn op traditioneel commercieel bankieren (tegoeden innemen en leningen verstrekken), dat deze activiteiten streng moeten worden gereguleerd en strikt gecontroleerd en in ruil hiervoor de steun moeten genieten die een geldschieter in laatste instantie en marktmaker in laatste instantie toekomt; is anderzijds van mening dat andere bankactiviteiten moeten worden gereguleerd en gecontroleerd op een andere basis en volgens dezelfde principes als andere systemisch belangrijke markten en met veel vreemd vermogen opererende niet-bancaire instellingen, zoals hedgefondsen en private equity;

42. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het onhoudbare niveau van de overheidsschuld en de voorspelde snelle stijging hiervan in 2010 en 2011, als gevolg van het nodige expansionistisch belastingbeleid als reactie op de crisis, die een nog grotere last uitmaakt, aangezien de toekomstige generaties zowel een steeds grotere ecologische als een groeiende particuliere financiële schuld zullen erven; herinnert eraan dat de particuliere schuld in vele lidstaten tijdens de periode vóór de crisis tot een onhoudbaar niveau is aangegroeid;

43. onderstreept het feit dat buitensporig krediet het risico van zeepbellen van activaprijzen verhoogt; verzoekt de ECB en het Europees Stelsel van Centrale Banken daarom adequate maatregelen te overwegen, zoals een aanpassing van de reserveverplichtingen, om de financiële stabiliteit te beschermen door een buitensporige groei van de particuliere schuld te voorkomen;

44. acht het nodig de regels van het stabiliteits- en groeipact te herzien, aangezien deze niet zijn ontworpen voor het niveau die de totale schuld in vele lidstaten naar verwachting na de crisis zal halen of om de evolutie van de particuliere schuld te controleren; suggereert in verband hiermee om de procedure voor buitensporige tekorten in het kader van het stabiliteits- en groeipact uit te breiden naar de lidstaten met een buitensporig overschot op de lopende rekening en naar buitensporige particuliere schuld;

45. herinnert eraan dat overheidstekorten een uiterst zorgwekkende kwestie zijn en dat de lidstaten adequate maatregelen moeten nemen om ze te terug te dringen, rekening houdend met de cyclische situatie, inclusief het niveau van de particuliere schuld en de lopende rekening; benadrukt het feit dat het risico bestaat van een deflatieval, als de overheidstekorten worden bestreden en de lonen verlaagd zonder rekening met de algemene financiële situatie van de lidstaten en meer specifiek met de outputkloof te houden;

46. is in verband hiermee van mening dat de loonevolutie op zijn minst gelijke tred moet houden met de evolutie van de productiviteit plus het nagestreefde inflatiecijfer;

47. verzoekt de Commissie een reeks maatregelen voor te stellen om de lidstaten te helpen het evenwicht van de overheidsfinanciën te herstellen en overheidsinvesteringen te financieren via:

a)  euro-obligaties of soortgelijke maatregelen om de rentelast op de overheidsschuld te verlagen, overwegende dat de renteverschillen tussen de lidstaten niet kleiner zijn dan vóór de crisis;

b)  meer fiscale samenwerking tussen de lidstaten in plaats van fiscale concurrentie, met onder meer een tijdschema voor de invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde fiscale grondslag voor de vennootschapsbelasting en een mechanisme om te zorgen voor een minimumcoördinatie van de vennootschapbelastingtarieven op soortgelijke basis als momenteel bestaat voor de BTW;

c)  de gecoördineerde invoering van milieuheffingen, om de last te verschuiven van arbeid naar niet-duurzame activiteiten en producten;

d)  in de hele EU geldende heffingen op financiële transacties, zoals een Tobin-Spahnheffing;

e)  de invoering van verslaglegging per land over bedrijfsinkomsten en hierop betaalde belastingen, alsmede automatische uitwisseling van informatie;

f)   de sluiting van belastingparadijzen, te beginnen met diegene binnen de EU;

48. verzoekt de Commissie, Eurostat en de lidstaten te werken aan de vaststelling van instrumenten om de vergelijkbaarheid van de nationale begrotingen te verbeteren wat de uitgaven in verschillende categorieën betreft, waarbij de Commissie het recht moet krijgen om nationale statistieken publiek te controleren;

49. herinnert er ook aan dat de mondiale ongelijkheden in verband met de schommeling van de wisselkoersen bijvoorbeeld tussen de dollar, de renminbi en de euro ook moeten worden aangepakt om financiële crises in de toekomst te voorkomen; verzoekt bijgevolg de Eurogroep, de Raad en de ECB de coördinatie van hun optreden op het gebied van het wisselkoersbeleid te verbeteren;

50. benadrukt het feit dat de eurozone uiteindelijk één zetel in de bevoegde internationale financiële instellingen en één stem inzake het wisselkoersbeleid moet krijgen;

51. verzoekt de Commissie in de toekomst de wetgevingsbepalingen in het Verdrag van Lissabon die algemene toepassing hebben, na te leven, bijvoorbeeld de horizontale sociale clausule (artikel 9) en de bepalingen inzake non-discriminatie (artikelen 8 en 10), duurzame ontwikkeling (artikel 11) en consumentenbescherming (artikel 12); is van mening dat de effectbeoordelingsprocedure overeenkomstig moet worden verfijnd;

52. is van mening dat, om de doelstelling van sociale inclusie te halen, een adequaat kerninkomen moet worden gegarandeerd via een EU-kaderrichtlijn die wordt uitgevoerd en beheerd door alle lidstaten, alsmede betere overheidsfinanciën op basis van progressieve belasting en effectieve belastinginning;

53. dringt er bij de Commissie op aan een algemene analyse in te dienen van de effecten van de liberalisering tot nu toe en de vooruitgang te evalueren die wordt geboekt met de toepassing van het nieuwe Protocol betreffende de diensten van algemeen belang;

54. herinnert eraan dat moet worden gezorgd voor toegang voor iedereen tot betaalbare diensten van hoge kwaliteit en vraagt om deze doelstelling te halen een EU-kaderrichtlijn waarin de speciale rol van diensten van algemeen belang wordt erkend en een EU-richtlijn inzake sociale en gezondheidsdiensten;

55. verzoekt de sociale partners in samenwerking met de Commissie gemeenschappelijke Europese initiatieven te initiëren om sociale dumping te bestrijden en het aantal werkende armen terug te dringen; dringt er bij de Commissie op aan jaarlijks indicatoren te publiceren met betrekking tot de kwaliteit van banen, zoals overeengekomen in de Raad;

56. is van mening dat de EU om tot een slimmere, duurzamere en inclusievere economie te komen een strategie voor groene banen nodig heeft, die resultaten oplevert wat vaardigheden, aanpassing van de werkplek en omvorming van de maatschappij betreft; is van mening dat deze strategie slimme investeringen moet omvatten om nieuwe groene banen te scheppen; stimulansen om bestaande banen tot groene banen om te vormen; investeringen in opleiding en levenslang leren, om de werknemers te ondersteunen om zich te ontwikkelen en werknemers in staat te stellen naar nieuwe banen over te stappen indien nodig; een kaderakkoord inzake overgangszekerheid, inclusief het recht op opleiding en voldoende sociale zekerheid in perioden van overgang naar een andere baan; een akkoord tussen de sociale partners over het recht op levenslang leren en opleiding op de werkplek; en steun voor de aanpassing van vaardigheden en de organisatie van de werkplek in het algemeen;

57. benadrukt het feit dat de "EU 2020"-strategie een echte agenda voor sociaal beleid moet omvatten, met een juiste sturing van het Europees Sociaal Fonds en PROGRESS, een actieve inclusieagenda met ondersteuning door financierings- en bestuursinstrumenten, een krachtige nadruk op de bescherming van mensen in alle levenssituaties, ook buiten het werk (een EU-kader voor overgangzekerheid) en streefdoelen voor de lidstaten die gekoppeld zijn aan financiële stimulansen;

58. vraagt de volledige erkenning en bevordering van de sociale economie als alternatief economisch model, waarbij economische activiteiten worden gekoppeld aan het halen van beleidsdoelstellingen op sociaal gebeid en op het gebied van gezondheid, werkgelegenheid en huisvesting en wordt voorzien in behoeften op lokaal niveau en het doel van het scheppen van banen;

59. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de structuurfondsen van de EU gebonden zijn aan strenge sociale en ecologische voorwaarden en zo tot de EU-doelstellingen op het gebied van klimaat bijdragen door een klimaatcontrole voor elk beroep op middelen uit de structuurfondsen in te voeren, te beginnen, onmiddellijk, met de grote projecten;

60. vraagt dat innovatie wordt bevorderd via octrooigemeenschappen, octrooiplatforms, aansporingsprijzen voor innovatie, full-rights licensing en kennisclusters, dwanglicenties, alsmede andere instrumenten op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten om toegang met innovatie te verzoenen;

61. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Commissie.