Ontwerpresolutie - B7-0349/2010Ontwerpresolutie
B7-0349/2010

ONTWERPRESOLUTIE over Europese economische governance

14.6.2010

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Martin Schulz, Stephen Hughes namens de S&D-Fractie
Daniel Cohn-Bendit, Rebecca Harms, Philippe Lamberts namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0349/2010

Procedure : 2009/2692(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0349/2010
Ingediende teksten :
B7-0349/2010
Aangenomen teksten :

B7‑0349/2010

Resolutie van het Europees Parlement over Europese economische governance

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie “Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie” (COM(2010)250),

–   gelet op de verordening van de Raad tot oprichting van een Europees financieel stabilisatiemechanisme,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 25-26 maart 2007,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomsten van de Europese Raad in maart 2000, 2001, 2005, 2006, 2007 en december 2009,

–   gezien de bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone op 7 mei 2010,

–   gezien de besluiten van de ECOFIN-Raad van 9 mei 2010,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld 'Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei"(COM(2010) 2020),

–   gezien de evaluatie van de Lissabon-strategie door de Commissie (SEC(2010)114),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie” (COM(2010)250),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2010 over de EU 2020[1],

–   gelet op artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de verwachtingen over de nieuwe strategie Europa 2020 die door de Europese Raad in juni 2010 moet worden aangenomen, doordat de financiële, economische en sociale crisis aanhoudend ernstig blijft, zeer hoog gespannen zijn,

B.  overwegende dat de werkloosheid in tal van lidstaten nog steeds stijgt, en dat in de EU uiteindelijk 28 miljoen mensen hier het slachtoffer van kunnen worden omdat een adequate beleidsreactie op middellange termijn ontbreekt, en dat hierdoor enorme sociale en menselijke problemen worden veroorzaakt, dat de crisis miljoenen banen heeft vernietigd en de onbestendigheid van banen en de armoede heeft verergerd; dat 16% van de inwoners van de EU het risico lopen in armoede te vervallen; dat 9,6% van de bevolking werkloos is; dat 8% van de mensen tot de “werkende armen” worden gerekend;

C. overwegende dat klimaatverandering, de teloorgang van biologische verscheidenheid en de verkwistende uitputting van grondstoffenreserves fundamentele vraagtekens zetten bij de huidige niet-duurzame productie-, distributie- en consumptiepatronen die een nieuw duurzaam ontwikkelingsmodel vereisen,

D. overwegende dat de Lissabon-strategie ten doel had een uiterst concurrerende kenniseconomie tot stand te brengen, die duurzame groei, meer en betere banen, een grotere sociale cohesie en eerbiediging van het milieu kan brengen, maar dat zij haar doelen niet heeft verwezenlijkt;

E.  overwegende dat in het Verdrag van Lissabon duidelijk wordt gesteld dat de Unie haar externe optreden bepaalt en uitvoert om duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te bevorderen, met als hoofddoel uitroeiing van de armoede en aanmoediging van de opneming van alle landen in de wereldeconomie,

F.  overwegende dat de Raad na een aantal maanden van onnodige en kostbare aarzeling waardoor de belastingcrisis in de eurozone aanzienlijk ernstiger is geworden, overeenstemming heeft bereikt over een pakket van maatregelen voor het behoud van de financiële stabiliteit in Europa, onder meer een Europees Financieel-Stabilisatiemechanisme ten bedrage van in totaal 500 miljard euro,

G. overwegende dat een monetaire unie die wordt gekenmerkt door het ontbreken van een kader voor het oplossen van crises voor landen met een hoge schuldenlast en grensoverschrijdende financiële instellingen, alsook door het ontbreken van gecoördineerd anticyclisch belastingbeleid in hoge mate kwetsbaar is voor interne en externe schokken;

1.  is zwaar teleurgesteld over de hoofdbestanddelen van de door de Europese Raad op 26 maart overeengekomen nieuwe Europa 2020-strategie;

2.  is van mening dat de Europese Raad een historische kans heeft laten liggen om alle lering te trekken uit de huidige crisis en om een werkelijk vooruitziende, omvattende en samenhangende strategie te bepalen;

3.  benadrukt het feit dat de "EU 2020"-strategie van Europa de voortrekker moet maken van de groene revolutie van de 21e eeuw, waarbij de menselijke ontwikkeling moet worden verzoend met de fysieke grenzen van de aarde;

4.  vraagt daarom dat de algemene doelstelling van de "EU 2020"-strategie veranderd wordt van alleen het nastreven van groei van het BBP in een ruimer politiek concept van de toekomst van de EU als sociale en duurzame Unie die mensen en de bescherming van het milieu in het centrum plaatst van het beleid en bedoeld is om welzijn en de beste kansen voor iedereen te creëren; benadrukt in verband hiermee het feit dat concurrentievermogen geen doel op zich is;

5.  is van mening dat de nieuwe strategie verder dan het BBP een reeks indicatoren op het gebied van welzijn moet omvatten, alsmede indicatoren waarbij rekening wordt gehouden met ruime externe economische factoren en druk op het milieu en dat deze indicatoren moeten worden bepaald, goedgekeurd en beoordeeld via democratische en innoverende procedures;

6.  herhaalt zijn verzoeken om één enkele en geïntegreerde ontwikkelingsstrategie voor Europa waarin helder een langetermijnrichtsnoer wordt omschreven voor economische groei, om een betere, eerlijkere en duurzamere economie op te bouwen met meer gedeelde welvaart voor allen, en bescherming tegen hebzucht en buitensporig gedrag vanuit de financiële sector; herhaalt zijn verzoek de overlappende strategieën te combineren die Europa momenteel zou moeten toepassen, met name de strategie Europa 2020, de strategie voor duurzame ontwikkeling en het stabiliteits- en groeipact (SGP); betreurt dat deze benadering door de Europese Raad is afgewezen, waardoor het probleem van gebrek aan beleidsamenhang niet is opgelost;

7.  is echter van mening dat de EU in de komende tien jaar te maken krijgt met een veelvoud van problemen in verband met de waarborging van haar economische en sociale vooruitgang, waaronder de ongunstige gevolgen van de recessie, en is van mening dat deze problemen een diepgaande herziening vereisen van mechanismen waardoor doelen op het gebied van Europese werkgelegenheid en sociale structuur kunnen worden verwezenlijkt;

8.  is van mening dat de huidige belastingcrisis in de eurozone – momenteel voldoen 13 van de 16 lidstaten niet aan de SGP-normen, volgens prognoses van de EIB zal in 2011-2012 geen enkele lidstaat zijn verplichtingen kunnen nakomen, in combinatie met omvangrijke en stelselmatige speculatieve aanvallen op nationale obligaties - een duidelijk signaal vormt van de ernstige tekortkomingen van het huidige EU-beleid inzake economische coördinatie dat voornamelijk voortbouwt op belastingconsolidatie en toezicht; wijst erop dat er, om de schepping van werkgelegenheid mogelijk te maken en ter verwezenlijking van de nagestreefde duurzame economische ontwikkeling en sociale samenhang, eveneens absolute voorrang moet worden gegeven aan de aanpak van hardnekkig en grootschalig gebrek aan macro-economisch evenwicht en verschillen in mededingingsvermogen in de eurozone; spreekt er in dit verband zijn waardering voor uit dat de Commissie deze noodzaak erkent in haar mededeling over coördinatie van het economisch beleid;

9.  spreekt zijn waardering uit voor de besluiten van de Raad de regie in de eurozone uit te breiden met nieuwe instrumenten om de problemen die door de crisis naar boven zijn gekomen aan te pakken, alsook voor de besluiten inzake de tenuitvoerlegging van een steunpakket voor Griekenland, de oprichting van het Europees Financieel-Stabilisatiemechanisme, de versteviging van de economische sturing, de regulering van de financiële markten en de bestrijding van speculatie; aldus wordt als hoofdbeginsel gehuldigd dat problemen van de eurozone moeten worden aangepakt met oplossingen van de eurozone; is van mening dat deze nieuwe instrumenten eveneens de coördinatie van het economisch beleid van alle lidstaten van de EU boven het toezicht uit moeten tillen en een proactieve coördinatie van het economisch beleid ten doel hebben, waarvan verbeterde stuurmechanismen deel vormen tot uitvoering van de strategie Europa 2020; betreurt in dit verband dat de Commissie weliswaar ingrijpende voorstellen heeft gedaan om het toezicht op de begrotingen op te voeren, maar dat zij geen voldoende relevante oplossingen heeft voorgesteld voor herstel en versteviging van de economische duurzaamheid op lange termijn en voor een doelgerichte coördinatie van het economisch beleid die is afgestemd op totstandbrenging van een gezamenlijke begrotingsstrategie in het kader van een alomvattende strategie EU 2020;

10. wijst erop dat verwezenlijking van duurzame overheidsfinanciën niet alleen verantwoorde uitgaven vergt maar eveneens adequate en sociaal rechtvaardige belastingen; verzoekt de Commissie met het oog hierop een reeks maatregelen voor te stellen om de lidstaten te helpen het evenwicht van de overheidsrekeningen te herstellen en de overheidsinvesteringen te financieren door middel van Euro-obligaties, een EU-belasting op financiële transacties, groene belastingen, een progressieve bankheffing, automatische uitwisseling van gegevens en bestrijding van belastingparadijzen; tevens moet zij de lidstaten helpen fiscale concurrentie te vervangen door fiscale samenwerking, met onder meer een tijdschema voor de invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde fiscale grondslag voor de vennootschapswinsten en een mechanisme om te zorgen voor een minimumcoördinatie van de vennootschapbelastingtarieven op soortgelijke basis als momenteel bestaat voor de BTW;

11. dringt er daarom op aan dat de door de Europese Raad in maart 2010 ingestelde bijzondere eenheid concrete voorstellen doet voor diepgaandere en bredere economische coördinatie; deze dienen overeenkomstig de artikelen 121 en 136 van het VWEU een reeks richtsnoeren te omvatten om gecoördineerd en geharmoniseerd anticyclisch belastingbeleid te ontwikkelen, alsook aanvullende solidariteitsmechanismen van de EU voor het aanpakken van intern gebrek aan evenwicht, asymmetrische schokken, voor vergroting van de convergentie en verbetering van de doelmatigheid waarmee kredieten worden toegewezen;

12. betreurt dat er in de conclusies van de Europese Raad geen rekening mee wordt gehouden dat het fragiele herstel dat zich aftekent ten volle in de nieuwe strategie tot 2020 tot uiting moet komen door het formuleren van een samenhangende en omvattende beleidsagenda die de macro-economische beleidsvoornemens op zodanige wijze in deze strategie integreert dat ervoor wordt gezorgd dat de noodzakelijke begrotingsconsolidatie de uitvoering van de strategie niet ondergraaft, vooral ten aanzien van de bestrijding van de werkloosheid en passende goed gecoördineerde investeringen in infrastructuur en kennis; is verontrust over de conclusies van de Europese Raad van 9 mei 2010 waarin wordt aangedrongen op een krachtige inzet ter versnelling van de belastingconsolidatie, waardoor de beleidstoezeggingen in de strategie Europa 2020 in gevaar komen, het behoud van krachtige en eerlijke welzijnstaten en het nog broze herstelproces worden bedreigd, en waardoor op middellange termijn dus nog eens een paar miljoen banen verloren kunnen gaan;

13. wijst erop dat de recente gebeurtenissen met betrekking tot credit default swaps voor staatsobligaties waarvan financiële speculanten gebruik maken, ertoe hebben geleid dat diverse nationale spreidingen ongerechtvaardigd hoge niveaus bereikten, er in niet mis te verstane termen aan hebben herinnerd dat tekortkomingen en gebrek aan stabiliteit in het raamwerk van regelgeving en toezicht in de financiële sector rechtstreekse negatieve gevolgen hebben voor de duurzaamheid van de nationale economieën en de stabiliteit in de eurozone; is krachtig voorstander van zo snel mogelijke vaststelling van een uitgebreid en omvattend Europees kader voor toezicht op de financiële sector dat adequate regelgeving en controle mogelijk maakt van alle financiële producten, transacties en instellingen in de EU; wijst erop dat de noodzaak van doorzichtigheid van markten en meer Europese regelgeving niet alleen een zaak is van doelmatig toezicht op de markt, maar eveneens van Europese zelfbeschikking;

14. neemt kennis van de vijf hoofddoelen die door de Europese Raad zijn vastgesteld in verband met werkgelegenheid, voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling, terugdringing van de uitworp van broeikasgassen, opvoering van het onderwijsniveau en bevordering van sociale integratie; betreurt dat deze hoofddoelen niet zijn geformuleerd in het kader van een logische en samenhangende strategie voor duurzame ontwikkeling waarin economisch, sociaal en milieubeleid worden gekoppeld; betreurt het gebrek aan ambitie in deze kerndoelen en het ontbreken van specifieke indicatoren in enkele daarvan, waardoor in belangrijke kwesties zoals sociale inclusie, onderwijs en armoedebestrijding de deur wordt open gezet voor achteruitgang;

15. neemt kennis van het hoofddoel werkgelegenheidspercentage voor mannen en vrouwen; betreurt dat in het kader van dit doel geen rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het werk; herhaalt dat hoogwaardige werkgelegenheid een sleutelprioriteit moet zijn in de strategie EU 2020 en dat het voor de verbetering van de werkgelegenheidsresultaten van levensbelang is goed werkende – nationale en Europese - arbeidsmarkten en sociale omstandigheden meer centraal te stellen; pleit daarom voor een nieuwe wetgevingsagenda ter versterking van de rechten en arbeidsomstandigheden van de werknemers, met inbegrip van een herziening van de richtlijn terbeschikkingstelling van werknemers en nieuwe of herziene richtlijnen inzake een minimuminkomen, arbeidstijden, onrechtmatig persoonlijk ontslag, voorlichting en overleg, erkenning van vakbonden, grensoverschrijdende collectieve arbeidsovereenkomsten, gelijke behandeling van atypische werknemers, gelijke beloning en arbeidsinspectie; is voorts van mening dat in de nieuwe strategie meer nadruk moet vallen op de kwaliteit van banen en fatsoenlijk werk, onder meer bestrijding van onzeker en zwart werk en de schepping van voorwaarden voor de combinatie van werk en persoonlijk leven; en dat ervoor moet worden gezorgd dat mensen die momenteel van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten toegang kunnen krijgen; verzoekt de Commissie af te stappen van haar methode deze sector te beschouwen als niet meer dan een onderwerp voor haar mededelingen, en toonaangevende wetgevingsinitiatieven voor te stellen om de rechten van werknemers zo snel mogelijk te beschermen;

16. dringt er in dit verband bij de Europese Raad en de Commissie op aan om een ambitieuze agenda inzake behoorlijke arbeidsomstandigheden op te stellen en goed te keuren, die ondermeer de doelstelling omvat van een loon dat voldoende is om van te leven; verzoekt de sociale partners in samenwerking met de Commissie gemeenschappelijke Europese initiatieven te initiëren om sociale dumping te bestrijden en het aantal werkende armen terug te dringen; dringt er bij de Commissie op aan jaarlijks indicatoren te publiceren met betrekking tot de kwaliteit van banen, zoals overeengekomen in de Raad;

17. onderstreept het feit dat buitensporige loonmatiging ook als rem fungeert op de groei van de gezinsinkomens en bijgevolg voor de particuliere consumptie; waarschuwt derhalve dat de aandacht niet hoofdzakelijk mag worden geconcentreerd op loonmatiging als manier om prijsstabiliteit te bewerkstelligen; herinnert eraan dat de toegenomen mondiale concurrentie al tot een neerwaartse druk op de lonen heeft geleid, terwijl hogere grondstoffenprijzen de koopkracht van de consumenten in de EU hebben aangetast;

18. wenst dat de lidstaten, de Raad, de Commissie en het Parlement voor het eind van het jaar een omvattende groene werkgelegenheidsstrategie aannemen, waarin de kadervoorwaarden worden bepaald voor het gebruik van het werkgelegenheidspotentieel van een duurzamere economie op de grondslag van vaardigheden en innovatie, en om ervoor te zorgen dat de overstap op een dergelijke economie maatschappelijk rechtvaardig verloopt en alle mensen in Europa tot voordel strekt; is van mening dat deze strategie investeringen moet omvatten in opleiding en levenslang leren, om de werknemers te ondersteunen om zich te ontwikkelen en om werknemers in staat te stellen indien nodig naar nieuwe banen over te stappen; een kaderakkoord inzake overgangszekerheid, inclusief het recht op opleiding en voldoende sociale zekerheid in perioden van overgang naar een andere baan; een akkoord tussen de sociale partners over het recht op levenslang leren en opleiding op de werkplek; en steun voor de aanpassing van vaardigheden en de organisatie van de werkplek in het algemeen;

19. neemt kennis van het kerndoel inzake de verbetering van het onderwijs; betreurt het ontbreken van in cijfers uitgedrukte streefdoelen en dringt er bij de Europese Raad op aan om een streefdoel van 100% vast te stellen voor het secundair onderwijs, alsook kwalitatieve streefdoelen en indicatoren voor het primaire en secundaire onderwijs;

20. spreekt er zijn waardering voor uit dat de Europese Raad sociale integratie voorstelt, met name door beperking van de armoede prioritair te stellen, maar betreurt ten zeerste dat heldere doelen en initiatieven ter zake ontbreken; is van mening dat dit een van de belangrijkste doelen is van de strategie EU 2020; dringt aan op een ambitieus langetermijnbeleid ter bestrijding van de armoede met verstrekkende doelen ter beperking van de armoede, met inbegrip van vrouwen, kinderen en ouderen en werkende armen, met inbegrip van een gecoördineerd huisvestingsbeleid in Europa; is in verband hiermee van mening dat de "EU 2020"-strategie expliciet ambitieuze streefdoelen moet omvatten om de armoede elke vijf jaar met de helft te verminderen (d.i. een streefdoel wat het armoedepeil betreft van 8,5% in 2015 en 4% in 2020) en om de ongelijkheid en meer specifiek de kloof tussen rijk en arm te verminderen; is daarom van mening dat armoede moet worden gemeten als "relatieve armoede", om te helpen diegenen te identificeren die gevaar van uitsluiting lopen en dat de Gini-indicator een expliciet instrument van de EU 2020-strategie moet zijn;

21. wijst met betrekking tot de ten doel gestelde beperking van de armoede op zijn voorgaande voorstellen voor een EU-doel voor minimuminkomensregelingen en ondersteunende uitkeringsregelingen waarbij inkomenssteun wordt verschaft die minstens 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen bedraagt, en daarnaast een tijdschema dat aangeeft wanneer deze doelstelling door alle lidstaten bereikt moet zijn;

22. verzoekt de Commissie en de lidstaten op de grondslag van de hoofddoelen inzake werkgelegenheid en armoedebestrijding op EU- en nationaal niveau een reeks subdoelen te bepalen, waarop concreet beleid en controlemechanismen moeten volgen, met inbegrip van indicatoren;

23. wijst erop dat – met name sociale – overheidsdiensten sleutelelementen vormen van maatschappelijke integratie; wijst erop dat plaatselijke, regionale en nationale instanties ruime discretionaire bevoegdheden hebben ontvangen voor de terbeschikkingstelling hiervan; betreurt dat er te weinig aandacht wordt geschonken aan diensten van algemeen economisch belang als wezenlijke kanalen voor investeringen of voor het leveren van wezenlijke diensten aan burgers een economie; herinnert eraan dat de openbare verleners van dit soort diensten reeds lang aandringen op meer rechtszekerheid voor het leveren van deze diensten met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van plaatselijk zelfbestuur; dringt er, gezien de nieuwe Verdragsbepalingen, bij de Commissie op aan een algemene analyse in te dienen van de effecten van de liberalisering tot nu toe, alsook een wetgevingskader;

24. betreurt dat de door de Europese Raad vastgestelde hoofddoelen de gelijkheid van mannen en vrouwen niet bevatten als één van de sleuteldoelen van de strategie EU 2020; bepleit een wetgevingsagenda voor gendergelijkheid om de bestaande verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen weg te werken, een volwaardige deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt te verzekeren en tegelijk de carrièrekansen van vrouwen te verbeteren, onder meer door:

- het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen uiterlijk in 2020 te beperken tot 0 à 5%;

- een wetsvoorstel in te dienen tot herziening van de huidige wetgeving;

- inbreukprocedures te starten tegen lidstaten die in gebreke blijven;

- meer maatregelen te nemen om werk en gezinsleven te kunnen combineren door ervoor te zorgen dat er betaalbare, soepele en hoogwaardige diensten beschikbaar zijn met behoud van rechten op sociale uitkeringen, met name toegang tot kinderverzorging door te streven haar 50% van de kinderzorg die noodzakelijk is voor kinderen van 0 tot 3 jaar oud en 100% van de kinderzorg die noodzakelijk is voor kinderen van 3 tot 6 jaar oud, en voor betere toegang tot verzorging van andere afhankelijke personen;

- een streefcijfer van 75% te bepalen voor de werkgelegenheid van vrouwen, waarvan ten minste 50% dient te bestaan uit werk dat economisch onafhankelijk maakt, via gericht actief arbeidsmarktbeleid en bepalingen die het mogelijk maken werk en persoonlijk leven te combineren, zoals flexibele werktijden en werkplekken en beschikbaarheid van betaalbare en hoogwaardige zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen;

25. stelt vast dat de Europese Raad opnieuw de in december 2008 overeengekomen EU-toezegging bevestigt om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 20% te verminderen, het energieverbruik afkomstig van hernieuwbare energiebronnen met ten minste 20% te verhogen en het energieverbruik met 20% te verminderen dankzij energie-efficiëntie; herinnert eraan dat doelstellingen om de binnenlandse broeikasgasemissies in 2020 te verminderen met minder dan 30% ten opzichte van het niveau van 1990 volledig haaks staan op de wetenschap en de dramatische gevolgen van een op hol geslagen klimaatverandering niet zullen voorkomen; is van mening dat dit bovendien zou aantonen dat het met het EU-leiderschap inzake het mondiale klimaatbeleid is afgelopen; wijst er met klem op dat verdere doelen voor beperking op langere termijn noodzakelijk zijn en dat er via Europees beleid aan deze langeretermijndoelen moet worden gewerkt en dat nu moet worden begonnen met de tenuitvoerlegging ervan; verzoekt de Commissie beleid voor te stellen om productie, distributie en gebruik ingrijpend om te buigen in de richting van deze doelen;

26. is ernstig bezorgd doordat concrete doelstellingen of streefdoelen, of zelfs een vermelding van biodiversiteitsdoelstellingen tegen 2020, in de "2020"-strategie ontbreken; vraagt daarom dat meetbare streefdoelen worden goedgekeurd om het verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten te stoppen en deze waar mogelijk tegen 2020 te herstellen; herinnert de Commissie eraan dat de Europese burgers verwachten dat de Unie streeft naar een schonere, veiligere en gezondere maatschappij; verzoekt de Commissie het beginsel dat de vervuiler betaalt en het voorzorgsbeginsel in de wetgeving te blijven toepassen, omdat dit sleutelelementen zijn voor een geslaagd duurzaam economische herstel; is teleurgesteld over de vooruitgang die tot dusverre is geboekt in verband met de strategie voor duurzame ontwikkeling; en betreurt dat maatregelen inzake preventieve gezondheidszorg en ongelijkheden in de gezondheidszorg niet hoger staan op de lijst van prioriteiten voor 2020;

27. betreurt het gebrek aan iedere wens in de strategie EU 2020 een werkelijk gemeenschappelijk Europees energiebeleid tot stand te brengen; wijst er met nadruk op dat een werkende interne markt weliswaar een hoofddoel voor Europa vormt en dat het derde pakket maatregelen op energiegebied snel ten uitvoer moet worden gelegd, maar dat er door de te grote nadruk op dit deel van het Europese energiebeleid afbreuk is gedaan aan de andere twee doelen, namelijk duurzame ontwikkeling en gegarandeerde aanvoer; wijst er andermaal op dat de interne markt niet los van de externe dimensie kan worden aangepakt en dat Europa behoefte heeft aan een werkelijk gezamenlijk Europees energiebeleid om daadwerkelijk invloed te kunnen uitoefenen op de gegarandeerde energieleverantie, klimaatverandering en betaalbaarheid van energie;

28. vraagt de EU als eerste stap in de richting van een groene, volledig op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, hoogst efficiënte economie in 2050 bindende streefdoelen voor 2020 te bepalen ter vermindering van het energieverbruik en verhoging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen, waarbij de technische en niet-technische belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van duurzame hernieuwbare energiebronnen worden verwijderd;

29. benadrukt het feit dat ecologische duurzaamheid afhankelijk is van een absolute vermindering van het gebruik van hulpbronnen; wijst op de noodzaak de huidige economische crisis te gebruiken om over te stappen op een koolstofarme economie die haar grondstoffen uiterst doelmatig inzet; wijst erop dat snelle een grootschalige veranderingen nodig zijn, wil de Europese industrie erin slagen het gebruik van materialen met een hoog koolstofgehalte als energiebronnen tot een minimum terug te dringen en het gebruik van grondstoffen in het algemeen drastisch te beperken; dringt in dit opzicht aan op aanneming van een omvattend streefdoel voor verbetering van het doelmatig gebruik van grondstoffen; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor het toonaangevende initiatief “Europa dat efficiënt gebruikmaakt van hulpbronnen” en een “industriebeleid voor het globaliseringstijdperk”, stelt echter vast dat beleidsinstrumenten ter verwezenlijking van de noodzakelijke veranderingen ontbreken; verzoekt de Commissie haar analyse in te dienen over de manier waarop de omschakeling van de industrie op een volledig duurzame economie, uiterst efficiënte economie kan worden verwezenlijkt, haar werkprogramma te herzien en beleidsvoorstellen te doen; betreurt het ten zeerste dat de Europese Raad alleen een standpunt ten aanzien van energie-efficiëntie heeft goedgekeurd, zonder enige vermelding van de noodzaak om zuinig om te springen met natuurlijke hulpmiddelen;

30. spreekt zijn waardering uit voor het in strategie EU 2020 uiteengezette kader voor de opstelling van een digitale agenda voor Europa, maar betreurt dat de strategie en de planning in 2010 geen van beide concrete maatregelen en doelen bevatten om dit perspectief te verwezenlijken; verzoekt de Commissie een omvattend actieprogramma in te dienen met een tijdschema en doelen om snel tastbare resultaten te kunnen boeken met het oog op een open en welvarende digitale samenleving;

31. neemt kennis van het kerndoel van 3% van het BBP voor onderzoek en ontwikkeling; wijst erop dat belangrijke O&O-projecten, sleutelinvesteringen in energie-infrastructuur, de nieuwe EU-bevoegdheid inzake ruimtebeleid, en de financiering van het innovatiebeleid van de EU stevige, geloofwaardige en duurzame financiële steun van de EU vergen om de hoofddoelen van de Unie voor 2020 te kunnen verwezenlijken; is in verband hiermee van mening dat expliciete streefdoelen moeten worden bepaald voor financieringsinstrumenten die geschikt zijn voor KMO's, alsmede de bevordering van open normen om digitale interoperabiliteit en toegankelijkheid te garanderen; dringt erop aan dat EU-doelen voor innovatie op milieugebied duidelijk worden opgenomen;

32. dringt aan op grootschalige en snelle omschakeling van de Europese industrie via een Europees beleid voor duurzame industrie; dat is afgesteld op de schepping van groene banen en verbetering van het doelmatig gebruik van grondstoffenreserves; onderstreept dat de voordelen daarvan eerlijk verdeeld en verspreid moeten worden en gericht moeten zijn op een verhoging van de kwaliteit van het bestaan voor een ieder; is van mening dat de duurzame ontwikkeling van de Europese industrie een intensieve dialoog met werknemers en arbeiders vereist, daar een toekomstgericht industriebeleid behoefte heeft aan innovatie, intelligente herstructurering, verbetering van procedures en ontwikkeling van kwalificatienormen, en dat de deelname van werknemers en arbeiders al deze projecten ten goed komt; herhaalt dat voor deze omschakeling eveneens maatregelen vereist zijn om werknemers te helpen bij de overstap op een nieuwe, milieutechnisch duurzame economie;

33. wijst er andermaal op dat de Europese Unie doelmatiger moet investeren in besstaande vervoersinfrastructuur, zoals TEN-T, om de schepping van banen aan te wakkeren, de sociale en territoriale samenhang te verbeteren en een duurzaam en interoperabel vervoerssysteem op te zetten; dringt aan op samenspel van middelen van vervoer en intelligent gebruik van logistiek, daar voor het koolstof vrij en duurzaam maken van de vervoerssector innovatie, nieuwe technieken en financiële middelen nodig zullen zijn;

34. is van mening dat een nieuw strategie voor de interne markt de kern moet vormen van een nieuwe strategie voor 2020; wijst er met nadruk op dat de interne markt als een geheel moet worden benaderd, en dat de problemen van de burgers hiervan integraal deel moeten vormen, met name via sociaal en op de consument gericht beleid;

35. spreekt er zijn waardering voor uit dat de Europese Raad heeft gewezen op de sleutelrol van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid voor het steunen van de strategie EU 2020; dringt aan op een stevige koppeling van de strategie EU 2020 en het cohesiebeleid, rekening houdend met de enorme gevolgen die het cohesiebeleid kan hebben voor de verwezenlijking van de langetermijndoelen van de strategie EU 2020 en voor de duurzame en sociale aanpak van de financiële crisis ; wijst er met klem op dat het cohesiebeleid een sleutelelement moet zijn in de strategie EU 2020 en een beleid dient te vormen voor alle Europese regio’s, waardoor de werkelijk Europese gevolgen van de strategie verder worden versterkt; dringt erop aan dat de grondbeginselen van het cohesiebeleid – geïntegreerde aanpak, regie op een aantal niveaus en werkelijke samenwerking – een sleutelrol spelen bij de verwezenlijking van de doelen van de strategie EU 2020, en derhalve volledig hierin dienen te zijn opgenomen; wijst erop dat territoriale samenhang overeenkomstig het Verdrag van Lissabon integraal deel moet vormen van de strategie EU 2020;

36. wijst erop dat de aanstaande hervormingen van het GLB en het cohesiebeleid moeten worden uitgevoerd terwijl de bijdrage tot verwezenlijking van de in strategie EU 2020 uiteengezette doelen duidelijk centraal staat; wijst er andermaal op dat de hervorming van het GLB in 2013 in dat verband moet worden gezien, wil zij een milieutechnisch, economisch en sociaal duurzaam landbouwbeleid opleveren dat gericht is op gegarandeerde voedselleverantie, beheer van grondstoffenreserves, klimaatverandering, territoriale samenhang, milieubescherming, groei en werkgelegenheid in plattelandsgebieden;

37. wijst erop dat visserij (in het wild levende vis en acquacultuur) een van de belangrijkste pijlers van de gegarandeerde voedselaanvoer van de Europese Unie is en dat de duurzaamheid en stabiliteit ervan als zodanig dienen te worden gewaarborgd, zodat zij in de toekomst door middel van visserijproducten kwalitatief en kwantitatief kan bijdragen tot de behoeften van meer dan een half miljard Europeanen;

38. betreurt dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de externe dimensie van de strategie Europa 2020; verzoekt de Commissie haar handelsstrategie voor Europa 2020 vorm te geven op de grondslag van een multilaterale aanpak, om het handelsbeleid van de EU om te vormen tot een echt instrument voor de schepping van werkgelegenheid, bestrijding van armoede en duurzame ontwikkeling overal ter wereld; is er vast van overtuigd dat logische aansluiting tussen de interne en externe aspecten van het EU-beleid onontbeerlijk is en dat de structuur van een nieuw handelsbeleid dient aan te sluiten op een krachtig industriebeleid dat zorgt voor de schepping van banen, waardoor er meer en betere banen kunnen worden gecreëerd;

39. verzoekt de Commissie tijdig te zorgen voor een open dialoog met het Europees Parlement en maatschappelijke organisaties over de prioriteiten van de EU voor de periode na Doha, met name sociale en milieunormen en hervorming van de WTO; dringt er voorts op aan dat alle bilaterale of regionale handelsovereenkomsten van de EU waarover momenteel wordt onderhandeld, afdwingbare sociale en milieubepalingen omvatten, met name de tenuitvoerlegging van kernnormen inzake arbeid en andere aspecten van behoorlijk werk, zoals vastgesteld door de IAO; dringt er in dit verband op aan dat lidstaten ten volle hun internationale verplichtingen nakomen en onmiddellijk alle IAO-verdragen tot dusverre ratificeren, met name IOA-verdrag nr. 94;

40. verzoekt de Commissie met klem in haar externe optreden een bredere en meer alomvattende aanpak aan de dag te leggen, in aansluiting op het EU-concept van beleidssamenhang met het oog op ontwikkeling; wijst er andermaal op dat het gemeenschappelijk handelsbeleid volgens de nieuwe bepaling in het Verdrag van Lissabon wordt gevoerd terwijl de beginselen en doelen van het extern optreden van de Unie ten volle rekening worden geëerbiedigd; dringt aan op een krachtige band tussen de EU 2020 strategie en de komende handelsstrategie van de Europese Unie en met het Actieplan met het oog op de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling;

41. wijst erop dat het van wezenlijk belang is niet alleen de omvang van de officiële ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden tot en na 2020 op te voeren, en tegelijkertijd de doelmatigheid van de hulpprogramma’s te verbeteren, maar eveneens te zorgen voor samenhang van het beleid onder meer aanpak van belastingparadijzen, belastingontduiking en illegale geldstromen, die een ongunstige uitwerking hebben op de duurzame ontwikkeling van arme landen; wijst erop dat uitbreiding van de ontwikkelingssamenwerking niet alleen een doel op zich is, maar bevorderlijk is voor eerlijke en rechtvaardige handel tussen de EU en ontwikkelingslanden, waaraan de burgers van de EU en van de ontwikkelingslanden voordeel ontlenen; acht het van levensbelang dat erop wordt toegezien dat de nagestreefde mondiale armoedebestrijding niet in gevaar komt door andere vormen van beleid van de EU; wijst op de vereiste samenhang van het ontwikkelingsbeleid die is verankerd in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; is van mening dat EU-beleid dat in het buitenland gevolgen heeft moet worden opgezet zodat de duurzame behoeften van ontwikkelingslanden worden gesteund om de armoede te bestrijden, een behoorlijk inkomen en leven te waarborgen en om fundamentele mensenrechten te verwezenlijken, zoals vrouwenrechten, sociale, economische en milieurechten;

42. benadrukt het feit dat een grondige herziening nodig is van de "Europa als wereldspeler"-handelsstrategie van de Commissie, om samenwerking met betrekking tot bindende normen voor sociaal en ecologisch duurzame handelsbetrekkingen te bevorderen;

43. wijst er met nadruk op dat er, als het de bedoeling is dat de strategie EU 2020 geloofwaardig overkomt, meer verenigbaarheid en aanvulling nodig zijn tussen de nationale begrotingen van de 27 EU-landen en de EU-begroting; wijst erop dat de EU-begroting in dat opzicht een belangrijkere rol zou moeten spelen door middelen te combineren; is dan ook van mening dat de EU-begroting zich na 2013 moet richten op de kardinale beleidsprioriteiten van deze strategie en moet streven naar optrekking van het niveau van de EU-uitgaven tot het overeengekomen plafond voor de eigen middelen van 1,24% van het bruto nationaal product (betalingen) en 1,31 % (vastleggingen);; dringt er op aan dat de Commissie op korte en middellange termijn vóór afloop van het eerste halfjaar van 2010 een voorstel doet tot herziening van de plafonds in het huidige MFK 2007-2013, om de aanvullende begrotingsmiddelen te vinden die nodig zijn om te beginnen met de tenuitvoerlegging van de doelen van de strategie Europa 2020, met name voor de financiering van de voorgestelde toonaangevende initiatieven; wijst er eveneens op dat blijvend gezocht moet worden naar nieuwe instrumenten ter financiering van de EU, bij voorbeeld Euro-obligaties, en naar een nieuw stelsel voor de financiering van de EU-begroting, onder meer een belasting op financiële transacties en groene belastingen; wijst er voorts op dat in de EU-begroting en alle kredietbronnen moet doorklinken dat de overgang naar een in milieuopzicht duurzame economie moet worden gefinancierd;

44. benadrukt dat de strategie Europa 2020 alleen geloofwaardig kan zijn als zij over voldoende middelen beschikt; betreurt dat de Europese Raad en de Europese Commissie dit thema niet aanroeren; wijst er in dat verband op dat meer acties van de EIB of meer gebruik van PPS (zoals de Commissie voorstelt in haar mededeling) in een aantal economisch uitstekend verdedigbare gevallen weliswaar een doelmatige oplossing kunnen vormen, maar geen oplossing voor alle problemen kunnen zijn; verzoekt de Europese Commissie voorts de rol te beoordelen die langetermijninvesteringen van overheid of particulieren kunnen spelen bij de financiering van infrastructuur die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de toonaangevende initiatieven die worden voorgesteld in de strategie Europa 2020, en van de noodzaak het Europese kader van regelgeving aan te passen om de samenwerking tussen lange-termijninvesteerders te bevorderen;

45. neemt kennis van de prikkels om de politieke betrokkenheid bij de strategie op nationaal niveau te vergroten; betreurt echter het gebrek aan voorstellen om te waarborgen dat de politieke betrokkenheid op Europees niveau beter wordt door middel van een krachtige Europese wetgevingsagenda; stelt tevens voor dat de Commissie de “communautaire methode” nog eens beziet en bij de tenuitvoerlegging van de strategie EU 2020 gebruik maakt van de instrumenten die beschikbaar komen uit hoofde van het Verdrag van Lissabon ; is bezorgd over het gebrek aan samenhang in de aanpak doordat van de lidstaten verwacht wordt dat zij reeds in juni 2010 hun nationale doelen in het kader van de EU-kerndoelen en indicatoren vaststellen, hoewel over sommige van deze laatste nog geen overeenstemming is bereikt;

46. is van mening dat democratische ondersteuning een cruciale voorwaarde is voor succes en daarom dat de nationale parlementen actief bij de vaststelling en uitvoering van de "2020"-strategie moeten worden betrokken; is op dezelfde manier van mening dat regio's, gemeenten, sociale partners en ngo's actief bij de vaststelling en uitvoering van de strategie moeten worden betrokken;

47. roept de Commissie in dit verband op om de Raad en het Europees Parlement in de aanloop naar de Europese Raad van juni 2010 een volledige lijst voor te leggen van de richtlijnen en verordeningen die dienen ter verwezenlijking van de doeleinden die voor de nieuwe strategie vastgesteld moeten worden ;

48. verzoekt de Raad met klem de sleutelrol te erkennen die het Europees Parlement vervult bij vaststelling en tenuitvoerlegging van de strategie Europa 2020, die in het kader van een interinstitutionele overeenkomst moet worden geformuleerd om een democratische en doelmatige weg voorwaarts uit te stippelen en officieel vorm te geven; betreurt dat het maar zo kort de tijd heeft gekregen om zijn steentje aan de geïntegreerde richtsnoeren bij te dragen; herinnert de Commissie en de Raad eraan dat het volgens het Verdrag het recht heeft te worden geraadpleegd over de werkgelegenheidsrichtsnoeren;

49. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Commissie.