Ontwerpresolutie - B7-0495/2010Ontwerpresolutie
B7-0495/2010

ONTWERPRESOLUTIE over Iran en met name de veroordelingen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami

6.9.2010

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Marie-Christine Vergiat, Patrick Le Hyaric, Cornelia Ernst namens de GUE/NGL-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0494/2010

Procedure : 2010/2846(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0495/2010
Ingediende teksten :
B7-0495/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0495/2010

Resolutie van het Europees Parlement over Iran en met name de veroordelingen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name die van 7 mei 2009, 22 oktober 2009 en 10 februari 2010,

–   gezien de verklaring van mevrouw Catherine Ashton van 5 februari 2010 over de aanstaande executies in Iran,

–   gezien de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement van 9 oktober 2009 over de blijvende inzet van het Parlement voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en in het bijzonder zijn veroordeling van de terdoodbrenging van jeugdige delinquenten,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle drie door Iran zijn ondertekend,

–   gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 29 oktober 2009 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de toestand van de mensenrechten in Iran blijft verslechteren; overwegende dat repressie ten aanzien van vreedzame demonstranten en dissidenten, waaronder studenten en academici, feministen, juristen, journalisten, bloggers, geestelijken en vooraanstaande mensenrechtenactivisten, schering en inslag is in dit land,

B.  overwegende dat de veroordeling wegens overspel van Sakineh Mohammadi Ashtiani tot de dood door steniging op 11 augustus 2010 bevestigd is,

C. overwegende dat de straf als gevolg van het talrijke protest op internationaal niveau opgeschort is,

D. overwegende dat Iran de internationale gemeenschap beloofd heeft het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te eerbiedigen, en dat dit verdrag de toepassing van de doodstraf voor overspel verbiedt (artikel 6), elke vorm van foltering, zoals steniging, één van de meest barbaarse vormen van marteling, veroordeelt (artikel 7), en alle veroordelingen van vermeende misdadigers die gebaseerd zijn op door middel van foltering verkregen bekentenissen, verwerpt,

E.  overwegende dat Zahra Bahrami op 27 december 2009 is opgepakt en op 16 augustus 2010 door een islamitische rechtbank is berecht en ter dood veroordeeld wegens “vijandigheid ten opzichte van God” en “handelingen tegen de nationale veiligheid”,

F.  overwegende dat zowel Sakineh Mohammadi Ashtiani als Zahra Bahrami gefolterd zijn en ertoe gedwongen zijn om voor de camera’s te ‘bekennen’ dat de aanklachten tegen hen gegrond zijn, en overwegende dat ze geen eerlijk proces hebben gekregen, in die zin dat Zahra Bahrami geen recht had op een advocaat en de verdediger van Sakineh Mohammadi Ashtiani uit Iran is moeten vluchten,

G. overwegende dat uit de verslagen van mensenrechtenactivisten en voormalige gedetineerden uit de gevangenis van Vakil Abad blijkt dat de Iraanse gerechtelijke instanties het bevel hebben gegeven tot de ophanging van een honderdtal gevangenen,

H. overwegende dat de voor de gevangenis verantwoordelijke autoriteiten op woensdag 18 augustus 2010 al 68 gevangenen hebben geëxecuteerd, en dat een honderdtal anderen in de loop van de komende dagen zal worden terechtgesteld,

I.   overwegende dat het collectieve karakter van deze executies, waartoe bovendien in het grootste geheim wordt besloten, een flagrante schending vormt van de internationale wetgeving,

1.  veroordeelt de veroordeling tot executie door steniging van Sakineh Mohammadi Ashtiani en eist de onmiddellijke vrijlating van deze vrouw;

2.  veroordeelt eveneens de arrestatie en de veroordeling van Zahra Bahrami en eist dat zij meteen en onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten;

3.  steunt de tienduizenden Iraniërs die hun loopbaan en leven op het spel blijven zetten door te vragen om meer vrijheid en democratische rechten in de Islamitische Republiek Iran;

4.  spreekt zijn scherpe veroordeling uit over het stelselmatig en meedogenloos aanpakken van vreedzame demonstranten en dissidenten door de veiligheidstroepen en over het sluiten van kranten en kantoren van mensenrechtenorganisaties;

5.  veroordeelt de pogingen van de Iraanse autoriteiten om de geschreven pers te censureren, radio - en tv-uitzendingen te storen en het internet te blokkeren; uit scherpe kritiek op de internationale ondernemingen, in het bijzonder Nokia/Siemens, die de Iraanse overheid de nodige technologie voor censuur en bewaking leveren en zo de vervolging en arrestatie van Iraanse dissidenten gemakkelijker maken;

6.  vraagt dat de Iraanse autoriteiten al wie gevangen is genomen wegens de vreedzame uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, onverwijld vrijlaten, en regeringsambtenaren en veiligheidsagenten die verantwoordelijk zijn voor de dood, mishandeling en foltering van familieleden van dissidenten, demonstranten en gevangenen, gerechtelijk vervolgen;

7.  herhaalt dat het de wereldwijde afschaffing van de doodstraf voorstaat en vraagt de Iraanse rechterlijke macht nogmaals om een moratorium op de doodstraf af te kondigen en executies wegens overspel in overeenstemming met het internationale recht ondubbelzinnig te verbieden;

8.  herhaalt eveneens dat het gelooft in de scheiding tussen Kerk en Staat, en benadrukt dat de versmelting van staat en godsdienst ertoe leidt dat zonde en misdrijf op één hoop gegooid worden en daardoor een inbreuk vormt op de fundamentele vrijheden en in het bijzonder de rechten van de vrouw;

9.  vraagt de Iraanse overheid om zijn internationale verbintenissen na te komen en de wet inzake steniging af te schaffen;

10. spoort de Iraanse autoriteiten ertoe aan onmiddellijk een eind te maken aan de op televisie uitgezonden showprocessen en verzoekt het Iraanse parlement de elementen van de Iraanse wet te veranderen die de regering de mogelijkheid bieden om procedurele rechten zoals het recht van de verdachte op aangepaste juridische bijstand buiten werking te stellen;

11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Veiligheidsraad, de mensenrechtencommissie van de VN, en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.