ONTWERPRESOLUTIE over de mensenrechten in Iran, en met name de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami
6.9.2010
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Véronique De Keyser, María Muñiz De Urquiza, Ana Gomes, Edite Estrela, Emine Bozkurt, Rovana Plumb, Silvia Costa, Francesca Balzani, Patrizia Toia, Rita Borsellino, Debora Serracchiani, Marc Tarabella namens de S&D-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0494/2010
B7‑0496/2010
Resolutie van het Europees Parlement over de mensenrechten in Iran, en met name de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name die welke de mensenrechten in dat land betreffen, en meer in het bijzonder die van 31 januari 2008 en 10 februari 2010,
– gezien de verklaring van 6 juli 2010 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, over de op handen zijnde terechtstellingen in Iran,
– gezien de verklaring van de VS-minister Hillary Clinton van 10 augustus 2010 waarin Iran wordt opgeroepen de fundamentele vrijheden van zijn burgers te eerbiedigen,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Iran partij is,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Sakineh Mohammadi Ashtiani, een 43-jarige moeder van twee kinderen, in mei 2006 werd veroordeeld wegens het onderhouden van “onwettige relaties” met twee mannen en daarvoor met 99 zweepslagen werd bestraft; dat zij, hoewel zij al bestraft was, nu opnieuw berecht is wegens “echtbreuk”, en tot dood door steniging is veroordeeld,
B. overwegende dat dit vonnis, ondanks de internationale veroordeling van de doodstraf door middel van steniging, gehandhaafd is en elk moment kan worden voltrokken, zodra het hoofd van de rechterlijke macht, Sadegh Larijani, daartoe besluit,
C. overwegende dat Sakineh Mohammadi Ashtiani in een “bekentenis” voor de televisie lijkt toe te geven betrokken te zijn geweest bij de moord op haar echtgenoot; dat er sterke aanwijzingen zijn dat die “bekentenis” onder druk is afgelegd,
D. overwegende dat Sakineh Mohammadi Ashtiani nogmaals tot 99 zweepslagen is veroordeeld wegens het verspreiden van “obsceniteit” en “verderf” omdat zij zonder sluier op een foto in een Britse krant zou hebben gestaan,
E. overwegende dat de advocaat van Sakineh Mohammadi Ashtiani, Mohammad Mostafaei, uit Iran is gevlucht nadat de Iraanse veiligheidsdiensten een arrestatiebevel tegen hem hadden uitgevaardigd en zijn vrouw en zijn schoonbroer hadden gearresteerd,
F. overwegende dat Ebrahim Hamidi, een 18-jarige man die beschuldigd is van homoseksualiteit, binnenkort dreigt te worden terechtgesteld, ondanks het feit dat hij momenteel geen rechtsvertegenwoordiging heeft,
G. overwegende dat het stenigingsvonnis een aperte schending betekent van de internationale verplichtingen die krachtens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten op Iran rusten; dat Iran onlangs nog bij zijn universele periodieke toetsing in de VN-Mensenrechtenraad had aanvaard om ten minste de minimumnormen en de regels van bovengenoemd verdrag met betrekking tot de doodstraf, zolang die nog blijft bestaan, te zullen eerbiedigen,
H. overwegende dat de Braziliaanse president Luiz Inacio Lula da Silva mevrouw Ashtiani op 1 augustus 2010 asiel heeft aangeboden, maar dat de Iraanse regering het aanbod van Brazilië heeft afgeslagen onder het voorwendsel dat Lula niet over voldoende informatie over deze zaak zou beschikken,
I. overwegende dat Zahra Bahrami, een Nederlands-Iraanse vrouw, werd gearresteerd nadat zij op 27 december 2009 had deelgenomen aan de Ashuraprotesten tegen de fraude bij de presidentsverkiezingen in Iran; dat zij sinds haar arrestatie wordt vastgehouden in de Evin-gevangenis in Teheran en tekenen van marteling vertoont,
J. overwegende dat Zahra Bahrami beschuldigd is van oprichting van een regeringsvijandige organisatie, lidmaatschap van een niet bij name genoemde monarchistische groepering en verspreiding van propaganda tegen het regime; dat zij geen rechtsvertegenwoordiging mocht hebben en dat de Nederlandse ambassade in Teheran haar geen enkele bijstand mag verlenen,
K. overwegende dat Zahra Bahrami in de Evin-gevangenis geen bezoek mag ontvangen en dat zij er volgens de berichten lichamelijk en geestelijk zeer slecht aan toe is,
L. overwegende dat Nasrin Sotoudeh, een vooraanstaand mensenrechtenadvocaat die alom gerespecteerd wordt vanwege haar inspanningen voor ter dood veroordeelde jongeren en vanwege het verdedigen van gewetensgevangenen, op 4 september 2010 werd gearresteerd op beschuldiging van “propaganda tegen de staat” en “samenzwering en samenkomst met als doel in strijd met de nationale veiligheid te handelen”,
overwegende dat de autoriteiten van Islamitische Republiek Iran maatschappijactivisten blijven arresteren en gevangenzetten en onafhankelijke advocaten lastigvallen en vervolgen; dat de regering als nieuwe manier om mensenrechtenadvocaten dwars te zitten ongefundeerde beschuldigingen op financieel en belastinggebied lanceert; dat leden van de “één-miljoen-handtekeningen”-campagne die voor gendergelijkheid strijdt en van de Centrale Raad van ADVAR, een studentenorganisatie die zich inzet voor de mensenrechten en voor maatschappelijke vooruitgang, gevangen zijn gezet op grond van verzonnen beschuldigingen,
N. overwegende dat het verblijf van de voormalige presidentskandidaat Mehdi Karroubi is aangevallen door tientallen agenten in burger die graffiti op zijn huis aanbrachten, vandalisme pleegden, ramen stukgooiden en binnen zijn huis schoten losten; dat deze aanvallen plaatsvonden nadat de commandant van de revolutionaire garde, Mohammad Ali Jafari, had verklaard dat het volk van Iran de "opstandelingenleiders", waarmee hij op de oppositieleiders doelde, zou veroordelen; dat de politie geen enkele poging heeft gedaan om een eind te maken aan de aanvallen,
1. geeft uiting aan zijn afschuw en verbijstering over het tegen Sakineh Mohammadi Ashtiani uitgesproken stenigingsvonnis; verzoekt de autoriteiten van de Islamitische Republiek Iran met klem om Sakineh Mohammadi Ashtiani niet door steniging of op een andere wijze terecht te stellen;
2. verzoekt de autoriteiten van de Islamitische Republiek Iran om een volledige herziening van haar proces;
3. veroordeelt de TV-“bekentenis” van Sakineh Mohammadi Ashtiani die duidelijk in scène was gezet door de Iraanse autoriteiten om nieuwe beschuldigingen tegen haar te verzinnen in verband met de moord op haar echtgenoot; merkt op dat dit soort uitzendingen ook vraagtekens plaatst bij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;
4. verzoekt de regering van Iran met klem om steniging, een bijzonder wrede wijze van executie, af te schaffen;
5. verklaart andermaal dat de EU in alle omstandigheden fel tegen de doodstraf is en verzoekt de regering van Iran om, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf overeenkomstig de VN-resoluties 62/149 en 63/168, een moratorium in te stellen op het voltrekken van doodvonnissen;
6. verzoekt de regering van Iran met klem om het doodvonnis tegen Ebrahim Hamidi, een 18-jarige man die beschuldigd is van homoseksualiteit, niet te voltrekken;
7. verklaart zich tegenstander van elke criminalisering van consensuele seksuele relaties tussen volwassenen en verzoekt de autoriteiten van Iran met klem om "echtbreuk" uit het strafrecht te halen;
8. verzoekt om onmiddellijke vrijlating van Zahra Bahrami; verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Commissie, Catherine Ashton, de detentie van Zahra Bahrami aan te kaarten bij de Iraanse autoriteiten;
9. verzoekt om onmiddellijke vrijlating van de vooraanstaande mensenrechtenactiviste Nasrin Sotoudeh en om seponering van alle tegen haar ingediende klachten;
10. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de door de regering geleide gewelddaden tegen de voormalige presidentskandidaat Mehdi Karroubi en over de toenemende sfeer van angst en intimidatie als gevolg van het inzetten door de veiligheidsdiensten van misdadigers en agenten in burger; verzoekt de regering dergelijke misdadige acties niet toe te staan; acht de hoogste geestelijke leider van Iran, ayatollah Ali Khamenei, verantwoordelijk voor de veiligheid van presidentskandidaat Mehdi Karroubi en zijn gezin;
11. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de Iraanse autoriteiten misbruik maken van rechtsbevoegdheid om mensenrechten- en maatschappijactivisten aan te pakken, zoals de leden van de “één-miljoen-handtekeningen”-campagne en van de Centrale Raad van de studentenorganisatie ADVAR;
12. verzoekt om instelling van een VN-mandaat om wantoestanden te onderzoeken en ertoe aan te zetten dat degenen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten in Iran ter verantwoording worden geroepen;
13. herinnert Iran aan zijn verplichtingen uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en aan de toezeggingen die het bij zijn universele periodieke toetsing in de VN-Mensenrechtenraad heeft gedaan, en roept op tot onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen en alle gedetineerde mensenrechtenactivisten;
14. verzoekt om uitbreiding van de bestaande lijst van personen en organisaties die niet naar de EU mogen reizen en waarvan bezittingen worden bevroren tot degenen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, repressie en vrijheidsbeknotting in het land;
15. verzoekt de Commissie en de Raad aanvullende maatregelen in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten en het Europese immigratiebeleid te formuleren om Iraanse mensenrechtenactivisten actief te beschermen;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Hoge Vertegenwoordiger / vicevoorzitter van de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Mensenrechtenraad en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.