ONTWERPRESOLUTIE over de mensenrechten in Iran en in het bijzonder de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami
6.9.2010
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
Frédérique Ries, Marietje Schaake, Ramon Tremosa i Balcells, Marielle de Sarnez, Alexander Alvaro, Renate Weber, Leonidas Donskis, Niccolò Rinaldi, Sonia Alfano namens de ALDE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0494/2010
B7‑0497/2010
Resolutie van het Europees Parlement over de mensenrechten in Iran en in het bijzonder de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name inzake de mensenrechten,
– gelet op het VWEU en de grondwetten van de EU-lidstaten,
– gezien de verklaring van 6 juli 2010 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, over de dreigende terechtstellingen in Iran,
– gezien de in The Times verschenen open brief van 7 juli 2010 aan de Iraanse regering over de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die ook door de Voorzitter van het Parlement, de heer Buzek, is ondertekend,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de Dialoog van de Trans-Atlantische wetgevende instanties van juni 2010 over de mensenrechten in Iran,
– gezien het geval van Zahra Bahrami, een Iraanse met het Nederlandse staatsburgerschap, die al meer dan acht maanden in eenzame opsluiting vastzit in de Evin-gevangenis,
– gezien het geval van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die ter dood is veroordeeld, zogenaamd omdat zij overspel gepleegd zou hebben, en sinds 2006 op de uitvoering van het vonnis wacht,
– gezien de verklaring van de heer Buzek van 11 augustus 2010 over de veroordeling van zeven Baha'i-leiders in Iran tot 20 jaar gevangenisstraf,
– gezien de verklaring van de Voorzitter van 9 oktober 2009 over de blijvende strijd van het Parlement voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf,
– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 23 september 2009 over de situatie van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien de op 18 december 2007 en 18 december 2008 aangenomen resoluties 62/149 respectievelijk 63/168 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over een moratorium op de toepassing van de doodstraf,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle door Iran zijn ondertekend,
– gezien het Verdrag van Wenen over de diplomatieke en consulaire betrekkingen van 1963,
– gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de algemene mensenrechtensituatie in Iran steeds slechter wordt,
B. overwegende dat het Europees Parlement zich vooral zorgen maakt over de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami,
C. overwegende dat Sakineh Mohammadi Ashtiani, een Iraanse van Azeri-afkomst, in Iran ter dood is veroordeeld en sinds 2006 op de uitvoering van het vonnis wacht,
D. overwegende dat haar controversiële zaak in 2010 internationale bekendheid heeft gekregen, nadat zij wegens beweerd overspel was veroordeeld tot de dood door steniging,
E. overwegende dat terechtstelling door steniging in 1979 opnieuw in de wet is opgenomen ten tijde van de Iraanse Islamitische Revolutie en dat deze vorm van terechtstelling als barbaars wordt beschouwd en de enige nog bestaande methode van terechtstelling door foltering is,
F. overwegende dat deskundigen ervan uitgaan dat sinds 1979 tussen de 200 en 300 vrouwen door steniging zijn terechtgesteld na door een Iraanse rechtbank veroordeeld te zijn,
G. overwegende dat terechtstelling door steniging ook plaatsvindt in Nigeria, Soedan, Somalië, Saudi-Arabië en Afghanistan,
H. overwegende dat de terechtstelling van Mohammadi Ashtiani dankzij een campagne van haar twee kinderen in juli 2010 is opgeschort, maar dat het doodvonnis nog steeds geldt,
I. overwegende dat de 45-jarige Zahra Bahrami, een Iraanse met het Nederlandse staatsburgerschap, is gearresteerd tijdens de Ashura-protesten van 27 december 2009 en dat zij al meer dan acht maanden in eenzame opsluiting vastzit in de Evin-gevangenis en niet het recht heeft bezoek te ontvangen,
J. overwegende dat de Iraanse autoriteiten geen toestemming hebben gegeven voor consulaire bijstand aan Zahra Bahrami door de Nederlandse autoriteiten en dat zij geen informatie hebben verstrekt over haar welzijn,
K. overwegende dat de EU-lidstaten de grondwettelijke verantwoordelijkheid hebben om het welzijn van hun burgers te behartigen,
L. overwegende dat de regeringen van de EU-lidstaten trachten contact op te nemen met hun burgers die in een buitenlandse gevangenis zitten, ongeacht de begane misdrijven,
M. overwegende dat talloze Europese burgers een dubbele nationaliteit hebben, onder meer de Iraanse,
N. overwegende dat Iran het Europese staatsburgerschap naast het Iraanse niet erkent,
O. overwegende dat de belangrijkste beschuldiging tegen Zahra Bahrami is dat zij in strijd met de nationale veiligheid van Iran heeft gehandeld, en dat zij geen advocaat toegewezen heeft gekregen om haar te verdedigen,
P. overwegende dat haar familie in de eerste maanden van haar hechtenis geen enkele informatie over haar zaak heeft gekregen,
Q. overwegende dat zowel Sakineh Mohammadi Ashtiani als Zahra Bahrami waarschijnlijk seksueel zijn geïntimideerd en lichamelijk en psychisch zijn gemarteld tijdens langdurige verhoren; overwegende dat de ondervragers hebben geprobeerd de gevangenen te dwingen een valse bekentenis af te leggen en een televisie-interview te geven,
R. overwegende dat schending van de mensenrechten, in de vorm van foltering en mishandeling van gevangenen, slaaponthouding, eenzame opsluiting, clandestiene detentie en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling, fysieke mishandeling met inbegrip van seksueel geweld, en straffeloosheid voor staatsfunctionarissen nog steeds dagelijkse praktijk is,
S. overwegende dat de vonnissen tegen vertegenwoordigers van het Baha’i-geloof een schokkend signaal zijn en een vreselijke teleurstelling voor allen die hoopten dat de mensenrechtensituatie in Iran zou verbeteren,
T. overwegende dat grote twijfel bestaat aan de eerlijkheid en transparantie van de rechtsgang,
U. overwegende dat de gewelddadige fysieke, economische, politieke, juridische en sociale onderdrukking van politieke tegenstanders, mensenrechtenactivisten, journalisten, bloggers, leraren, intellectuelen, academici, homoseksuelen, vrouwen, studenten, vakbondsleiders en religieuze, etnische of taalkundige minderheden nog steeds toeneemt,
V. overwegende dat de vrije pers en de vrije meningsuiting steeds verder worden ingeperkt, getuige het aantal na de verkiezingen gearresteerde journalisten en bloggers, de systematische blokkering van media en informatiebronnen op het internet, de verstoring van satellietuitzendingen en de inneming van paspoorten van verschillende prominente Iraanse journalisten,
W. overwegende dat de Iraanse rechtspraak mensen die worden beschuldigd van misdrijven gelijkstelt met de politieke oppositie in Iran en de politieke oppositie gelijkstelt met het begaan van misdaden, met het doel de politieke oppositie en misdaad over één kam te scheren,
X. overwegende dat de internationale gemeenschap als gevolg van het totale isolement van het land niet kan controleren of de mensenrechten worden geëerbiedigd, of sprake is van een eerlijk proces en of beschuldigden worden bijgestaan door een advocaat,
Y. overwegende dat de Iraanse regering talloze mensenrechtenadvocaten heeft gearresteerd, onder meer Nasrin Sotoudeh, Mohammed Ali Dadkah, Mohammad Oliayifard, Mohammad Seifzadeh en Mohammad Mostafei, die gedwongen was Iran te ontvluchten tijdens zijn verdediging van Sakineh Ashtiani,
Z. overwegende dat de belastingwetgeving is misbruikt om mensenrechtenadvocaten te verhinderen hun werk te doen,
1. betuigt zijn respect voor alle moedige Iraanse mannen en vrouwen die strijden voor de verdediging van de fundamentele vrijheden en de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen en die wensen te leven in een maatschappij die vrij is van onderdrukking en intimidatie;
2. dringt er met klem bij de Iraanse regering op aan om de zaken van mevrouw Ashtiani en mevrouw Bahrami opnieuw te heropenen en toe te staan dat zij een eerlijk proces krijgen dat voldoet aan de internationale normen, en om ervoor te zorgen dat zij worden bijgestaan door een advocaat en consulaire bijstand krijgen;
3. verzoekt de Iraanse regering onmiddellijk wetgeving af te kondigen die steniging en andere vormen van de doodstraf, geseling of gevangenzetting van mensen die veroordeeld zijn voor “overspel” of andere misdrijven verbiedt, en om opnieuw een moratorium in te stellen op alle executies, overeenkomstig de dringende aanbeveling in de resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;
4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan in de wetgeving en in de praktijk een eind te maken aan alle vormen van marteling en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandelingen of straffen, het recht op een eerlijk proces te handhaven en een eind te maken aan het onbestraft blijven van schendingen van de mensenrechten;
5. betreurt het gebrek aan eerlijkheid en transparantie van de rechtsgang ten zeerste en roept de Iraanse autoriteiten op om in te staan voor een eerlijke en open beroepsprocedure;
6. roept de EU-vertegenwoordigers en de hoge vertegenwoordiger op om opnieuw een dialoog over de mensenrechten met Iran aan te gaan,
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-mensenrechtenraad en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.