Ontwerpresolutie - B7-0498/2010Ontwerpresolutie
B7-0498/2010

ONTWERPRESOLUTIE over de mensenrechten in Iran, en met name de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami

6.9.2010

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Barbara Lochbihler, Isabelle Durant, Nicole Kiil-Nielsen, Emilie Turunen, Raül Romeva i Rueda, Heidi Hautala namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0494/2010

Procedure : 2010/2846(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0498/2010
Ingediende teksten :
B7-0498/2010
Debatten :
Aangenomen teksten :

B7‑0498/2010

over de mensenrechten in Iran, en met name de gevallen van Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar de verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van december 2007 waarin voor het eerst in de geschiedenis werd aangedrongen op een moratorium op de doodstraf,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij de Islamitische Republiek Iran partij is,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties en met name die over ,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat Iran wereldwijd nog steeds het land is dat de meeste burgers en jeugdige delinquenten terechtstelt en dat alleen al in 2010 circa 2000 doodstraffen zijn opgelegd,

B.  overwegende dat volgens berichten in de Mashad’s Vahil Abad-gevangenis in de afgelopen weken meer dan honderd gevangenen zijn terechtgesteld wegens drugsdelicten,

C. overwegende dat Iran in tegenstelling tot de beweringen van de hoogste Iraanse gerechtelijke instanties nog steeds de straf van dood door steniging oplegt, zoals in het geval van Sahineh Mohammadi Ashtiani wegens “overspel”, zoals duidelijk naar voren komt in haar op 11 augustus 2010 op de televisie uitgezonden “bekentenis”,

D. overwegende dat de jonge crimineel Ebrahim Hammadi in augustus jl. ter dood veroordeeld werd, omdat hij ervan beschuldigd werd op 16-jarige leeftijd een man te hebben verkracht en na een bekentenis te hebben afgelegd die volgens zijn zeggen onder foltering was afgedwongen,

E.  overwegende dat Mohammad Mostafaei, de verdediger in beide gevallen, die trachtte de publieke opinie te attenderen op hun situatie, het land moest ontvluchten uit angst om te worden gearresteerd en voorts overwegende dat steeds meer verdedigers van de mensenrechten door de staat worden vervolgd en hun leven en dat van hun naasten wordt bedreigd, evenzo in het geval van bekende persoonlijkheden zoals Nobelprijswinnaar Shirin Ebadi,

F.  overwegende dat een jaar na de frauduleuze presidentsverkiezingen en de daaropvolgende massaprotesten, honderden demonstranten, journalisten en burgerrechtenactivisten of zelfs burgers die niets met de demonstraties te maken hebben, zoals de Nederlandse staatsburger Zahra Bahrami, nog steeds gevangenzitten,

G. overwegende dat er steeds vaker gevallen voorkomen waarin verdedigers van de burgerrechten worden beschuldigd van 'moharabeh' (vijandschap tegen God) waarvoor zij ter dood kunnen worden veroordeeld, zoals in het geval van Shiva Nazar Ahari, een lid van de mensenrechtenorganisatie “Committee of Human Rights Reporters” (CHRR), die sinds 20 december 2009 vastzit en binnenkort wordt berecht,

H. overwegende dat de vervolging van religieuze en etnische minderheden in Iran onverminderd aanhoudt; overwegende dat de zeven baha'i-leiders Fariba Kamalabadi, Jamaloddin Khanjani, Afif Naeimi, Saeid Rezaie, Mahvash Sabet, Behrouz Tavakkoli en Vahid Tizfahm die sinds 2008 uitsluitend op grond van hun geloofsovertuiging vastzitten, in augustus jl. op beschuldiging van propaganda tegen de staat en spionage tot 20 jaar gevangenisstraf zijn veroordeeld,

I.   overwegende dat de intimidaties tegen de verkiezingsrivalen van President Ahmedinejad, Mir-Hossein Mousavi en Mehdi Karrubi alsook tegen andere prominente leden van politieke partijen, blijven voortduren, zoals blijkt uit de recente gewapende aanval op het huis van de heer Karrubi op 3 september 2010,

1.  veroordeelt krachtig het vonnis van dood door steniging jegens Sakineh Mohammadi Ashtiani en verzoekt de Iraanse autoriteiten met klem haar noch door steniging noch anderszins terecht te stellen en haar zaak te herzien;

2.  dringt erop aan dat de Islamitische Republiek Iran eindelijk de doodstraf afschaft voor misdaden die door jongeren onder de achttien jaar zijn begaan en haar wetgeving aanpast aan de internationale door Iran geratificeerde mensenrechtenverdragen, met inbegrip van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; dringt er met name bij de Iraanse autoriteiten op aan Ebrahim Hammadi niet terecht te stellen en ook zijn zaak te herzien;

3.  is zeer ontsteld over het feit dat Iran samen met Afghanistan, Somalië, Saudi Arabië, Sudan en Nigeria, nog steeds tot de zeer kleine groep landen behoort die het vonnis van dood door steniging wijzen; veroordeelt in deze context ten zeerste de terechtstelling van een echtpaar door steniging op 15 augustus 2010 in Afghanistan;

4.  bevestigt opnieuw radicaal tegen de doodstraf te zijn en onderstreept de bijzondere verantwoordelijkheid van alle landen garant te staan voor de mensenrechten van hun burgers en niemand het leven te nemen; is verheugd over het feit dat meer dan 140 landen de doodstraf inmiddels hebben afgeschaft;

5.  verzoekt de Iraanse regering onmiddellijk wetgeving af te kondigen om de wrede en onmenselijke praktijk van steniging te verbieden, de doodstraf af te schaffen en als eerste stap een moratorium in te stellen op alle terechtstellingen, overeenkomstig de dringende oproep in de resoluties 62/149 en 63/168 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, geseling te verbieden en “overspel” te decriminaliseren;

6.  dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een einde te maken aan de praktijk om bekentenissen op de televisie uit te zenden;

7.  dringt bij de Iraanse autoriteiten aan op de onmiddellijke vrijlating van al degenen die uitsluitend op grond van hun vreedzaam protest en hun wens gebruik te maken van hun fundamentele mensenrecht van vrijheid van meningsuiting vastzitten en verzoekt opnieuw om vrijspraak van de zeven baha’i-leiders;

8.  verzoekt de Iraanse autoriteiten het Internationale Comité van het Rode Kruis zonder uitzondering toegang te verlenen tot alle gevangenen en internationale mensenrechtenorganisaties toe te staan de situatie in het land te volgen;

9.  verzoekt de Raad en de lidstaten druk uit te oefenen op de Verenigde Naties om een speciale afgezant te benoemen om de situatie van politieke gevangenen te volgen en ervoor te zorgen dat de Iraanse autoriteiten zich naar behoren houden aan internationale procedurenormen en aan de wettelijke mensenrechtenverplichtingen van Iran;

10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN alsook aan de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.